Lijst van vragen : Lijst van vragen over de voortgangsrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit 2022 (Kamerstuk 34225-35)
2022D16564 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de Voortgangsrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit 2022 (Kamerstuk
34 225, nr. 35).
De daarop door de Staatssecretaris gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
1
Wat wordt bedoeld met het woord «kunnen» inzake het betrekken van de Nederlandse industrie
en kennisinstellingen bij de waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid
en Nederlandse strategische autonomie?
2
Vormt betrokkenheid van Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers een harde
eis is bij de gunning van de opdracht?
3
Welke aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
worden, conform de motie-Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30), opgenomen in de offerteaanvraag?
4
Welke binnen de Nederlandse maritieme industrie aanwezige kennis en kunde kan worden
aangewend voor ontwerp, bouw en instandhouding van onderzeeboten?
5
Welke financiële risico's zijn er verbonden aan het ontkoppelen van de aanschaf en
het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit?
6
Welke gevolgen heeft het loskoppelen van de aanschaf en het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit
voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie en voor de Nederlandse strategische
autonomie op lange termijn?
7
Is de inzet dat met het verkrijgen van gebruiksrechten door de Dienst Materiële Instandhouding
(DMI) ook het intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland?
8
Waarom zal het na gunning (eind 2023) naar verwachting nog zeker elf jaar duren voordat
de eerste onderzeeboot wordt geleverd (2034 – 2037)?
9
Wat zijn de primaire en secundaire eisen?
10
Op basis waarvan worden de primaire en secundaire eisen voor de onderzeebootcapaciteit
vastgesteld?
11
Worden de noties in de motie-Van Wijngaarden c.s. en motie-Stoffer c.s. t.a.v. onder
meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk betrokken bij het vaststellen
van de primaire en secundaire eisen?
12
Wat is de inzet om de operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse richting 2034–2037
maximaal in stand te houden?
13
Deelt u onverkort de opvatting dat Nederland over alle krijgsmachtonderdelen moet
blijven beschikken? Hoe beoordeelt u de visie van defensiedeskundige Ko Colijn dat
de marine het expeditionair varend vermogen moet beëindigen en zich richten op: «a)
patrouillecapaciteit voor het Noordzeegebied en de Middellandse Zee, b) bewaking van
vitale onderzeese internetkabels, c) mijnenveegcapaciteit voor de Noordzee,» en dus
niet over moet gaan tot de aanschaf van vervangende onderzeebootcapaciteit?1
14
Is er volledige duidelijkheid over het budget dat met de aanschaf gemoeid is, nadat
de Algemene Rekenkamer becijferde dat «het budget tenminste € 730 miljoen hoger ligt
dan in de vertrouwelijke bijlage van de B-brief staat vermeld.» Houdt u een onzekerheidspercentage
aan? Zo ja, hoe groot is dat?2
15
Waarom legt u de kritiek op de enorme kostenstijging, van inmiddels ruim een miljard
euro (om precies te zijn € 1,14 miljard) naast zich neer, zoals defensiedeskundige
Colijn constateert?3
16
Deelt u de visie dat «Ontwikkelen in eigen beheer met behulp van de eigen industrie,
of het participeren hierin,... in het verleden enkele keren weinig goeds gebracht,
denk bv. aan de Walrus-affaire en de NH90-helikopter.»? Zo ja, waarom schuift u toch
de eigen industrie prominent naar voren? Zo nee, welke garanties hebt u dat het nu
goed gaat?1
17
Deelt u de opvatting dat het gezien de toenemende vertragingen onder sterk veranderende
geopolitieke verhoudingen (zowel op het gebied van internationale relaties als technologische
ontwikkelingen) zinnig is opnieuw te beoordelen of de keuze voor de vervanging van
de onderzeebootcapaciteit de beste besteding is van de financiële middelen en dat
het daarom noodzakelijk is een stap terug te zetten in het materieelverwervingsproces?
Zo nee, waarom niet?
18
Is het gezien de toegenomen spanningen in Europa nog steeds zinnig een wereldwijd
inzetbare onderzeeboot aan te schaffen, een keuze die gepaard gaat met hoge kosten,
in plaats van een boot die ingezet kan worden in de (Noord-)Europese wateren? Zo nee,
kunt u aangeven waarom dat deze spanningen niet andere conclusies leidt?
19
Kunt u een tussentijdse appreciatie geven van het aanbod van de werven, zowel qua
kostenverwachting, snelheid van levering, als capaciteit?
20
Wat is precieze taak van de landsadvocaat bij het beoordelen van de risico's van het
afbreken van de dialoog in het licht van ongeldige offertes en mogelijk hogere kosten?
21
Kunt u nader bepalen wat u bedoelt met «zoveel mogelijk waarborgen» van de continuïteit
teneinde twee Walrusklasse-onderzeeboten in de vaart te houden? Wanneer kunt u bepalen
of dat het geval is?
22
Waarom is het brede programma van eisen dat bij de dialoog is gebruikt niet eerder
teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief van 13 december 2019 (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
23
Leidt de geambieerde behoefte niet toch tot de zogenoemde A-variant onderzeeboot,
zoals in de B-brief omschreven? Waarom wordt uitgegaan van specifiek maatwerk voor
Nederland zonder compromissen te sluiten?
24
Wat is de impact van een uniek ontwerp op het taakstellend budget en het risicoprofiel?
Is het taakstellende budget ontoereikend? Is interdepartementaal overeenstemming bereikt
om het budget, los van de gebruikelijke inflatiecorrectie, te verhogen?
25
Waarom wordt er geen prioriteit gegeven aan tijdige levering in plaats van het creëren
van een «capability gap» die ten koste gaat van de Nederlandse bijdrage aan NAVO en
bovendien de continuïteit van de onderzeedienst in gevaar brengt?
26
Bestaat de scherpere inhoudelijke afbakening van het programma alleen uit het doorknippen
van de belangrijke band tussen de verwerving van de onderzeeboten en de instandhouding
ervan? Zo nee, wat zijn de andere afbakeningen?
27
Bij hoeveel Walrus onderzeeboten is het instandhoudingsprogramma volledig afgerond?
28
Hoe kan een Walrus onderzeeboot zonder het instandhoudingsprogramma te hebben doorlopen
onderdelen leveren aan de twee onderzeeboten die operationeel blijven en wel deze
upgrade
hebben gehad?
29
Wanneer moeten de eerste twee onderzeeboten worden geleverd als deze in de periode
2034–2037 volledig operationeel inzetbaar moeten zijn? Wanneer worden de overige twee
nieuwe onderzeeboten geleverd?
30
Waarom is voor de levering van eerste twee onderzeeboten slechts een indicatieve tijdsruimte
tussen 2035–2038 uitgetrokken?
31
Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over deelname van Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen aan ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe
verwervingsprocedure?
32
Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen
meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden
gesteld aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger optimaal bij
te dragen aan onderhoud en instandhouding als een partij niet betrokken is geweest
bij ontwerp en bouw?
33
Welke noodzakelijke aanpassingen zijn er bij het onderhoudsconcept van de Walrus nodig?
Met welke beperkingen van inzetbaarheid moet rekening worden gehouden? Is het in de
praktijk mogelijk dat slechts één onderzeeboot operationeel is?
34
In hoeverre is de Nederlandse nationale en bondgenootschappelijke manier van opereren
en taak binnen de NAVO uniek, vergeleken met andere NAVO-lidstaten die over nucleaire
of conventionele onderzeeboten beschikken? Is erin voorzien dat andere NAVO-bondgenoten
de komende jaren een vergelijkbare taak als de huidige Nederlandse taak op zich nemen?
35
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs
en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt
stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden
aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een
kwalitatief betere boot opleveren?
36
Wat is de definitie van «tot op zekere hoogte» in de wens om onderzeeboten door Defensie
zelf te kunnen laten onderhouden in de voortgangsrapportage? Hoe wordt deze hoogte
gekwantificeerd? En hoe verhoudt zich dit tot de wens van de Kamer uit de motie Van
Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) dat «Defensie, Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen onderhoud aan en upgrades
van de boot gedurende de gehele levensfase zo zelfstandig mogelijk kunnen uitvoeren»?
Wordt er hierbij naast onderhoud door Defensie zelf ook als criterium meegenomen dat
de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis onderhoud aan de onderzeeboten
kan uitvoeren in samenwerking met Defensie?
37
Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten opzichte van onze NAVO-bondgenoten?
38
In welk opzicht wijkt de 212 CD E van Thyssen Krupp Marine Systems (TKMS) af van de
verlangde niche capaciteit?
39
Waarom stelt Defensie het belang van instandhouding boven een top-klasse ontwerp en
bouw, nu duidelijk is geworden en besloten dat deze twee losgekoppeld moeten worden?
40
In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie van TKMS af van
de verlangde niche capaciteit?
41
In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de verlangde niche capaciteit?
42
In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde niche capaciteit?
43
Wat is er de afgelopen 7 jaar (sinds het verschijnen van de A-brief) aan mijlpalen
bereikt bij het project vervanging onderzeebootcapaciteit?
44
Welke toekomstige mijlpalen heeft u gedefinieerd?
45
Wat gaat u doen om de reële kans op een capability gap te mitigeren?
46
Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang en top-klasse capaciteiten
op een eenvoudige en heldere manier worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële
participatie op wordt afgedongen?
47
Ziet u mogelijkheden om bij een mogelijk capability gap de kennis te behouden door
bijvoorbeeld personeel bij bondgenoten onder te brengen?
48
Waarom neemt u de voorgestelde maatregel om de afstand tot uitvoering te verkleinen
niet over?
49
Wat is het verschil tussen het opgeheven program board en het opgerichte programmaoverleg?
50
Op welke wijze wordt kennis en expertise van de actief dienende onderzeebootbemanning
betrokken bij de verwerving?
51
Een van de aanpassingen in het proces dat in de Voortgangsrapportage wordt benoemd
is de inhoudelijk afbakening waarbij er een scheiding zal worden aangebracht tussen
de aanschaf van de onderzeeboten en het onderhoud gedurende de gehele levensduur.
Bent u bekend met het rapport «Lessen van de JSF» van de Algemene Rekenkamer waar
een van de getrokken lessen (les 7) is om de exploitatie en life-cycle kosten mee
te nemen in de afweging bij de aanschaf? Kunt u onderbouwen waarom er toch wordt gekozen
voor het loskoppelen van het onderhoud in plaats van single-source te gaan waarbij
deze loskoppeling niet nodig zou zijn?
52
Klopt het dat het «red team» eigenlijk net zoals een «red card holder» de verwerving
tijdelijk kan stoppen?
53
Welke functionarissen, onderdelen en rangen moeten er in het «red team» vertegenwoordigd
zijn?
54
Zullen in het red team ook actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken?
55
Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen
van het gunningsmodel?
56
Waarom wordt de beperkte onderhoudscapaciteit van de Directie Materiële Instandhouding
(DMI) niet versterkt door meer samen te werken met de maritieme industrie?
57
Wat wordt er bespaard met het uit de vaart nemen van het eerste nog niet onderhouden
platform?
58
Wat zou u anders doen indien u het project overnieuw mocht doen?
59
Hoe kan het dat een week voor het verschijnen van de Basisrapportage op 28 mei 2021,
er een concept rapportage lag waar duidelijk werd dat de haalbaarheid 0% was en dit
uiteindelijk niet in de basisrapportage terecht is gekomen?
60
Op welk moment zijn de in 2015 door CZSK intern gemelde risico’s op het in gedrang
komen van de gereedheid met de Kamer gedeeld?
61
Op welke wijze wilt u het gebruiksrecht op intellectueel eigendom inzetten als de
oorspronkelijke ontwerper en bouwer niet wil meewerken?
62
Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie binnen de nationale
defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet aangeven hoe u zich inzet voor het behoud
van een noodzakelijke kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate
van de gehele Europese strategische autonomie?
63
Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van onderhoudstaken aan de
huidige Walrusklasse een oplossing zijn om de boten meer en beter in de vaart te houden?
64
Wat wordt verstaan onder een uniek ontwerp en hoe verhoudt zich dat met het nu toe
gehanteerde begrip gemodificeerde Military Off The Shelf (MOTS)?
65
Kunt u aangeven of werven, zonder de inhoudelijke en diepgaande gesprekken, wel voldoende
informatie hebben om hun offerte op te baseren?
66
Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een A-variant onderzeeboot nog
niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)?
67
Klopt het dat unieke ontwerpen in de regel leiden tot substantiële overschrijdingen
van de kosten en aanzienlijke vertragingen in de levering, zoals blijkt uit recente
ervaringen in Spanje, Australië en Zweden?
68
In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot een capability gap
die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO,
maar ook de continuïteit van onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt?
69
Kunt u aangeven waarom in de nieuwe aanpak de focus alsnog op de drie-eenheid tijd,
geld en product gebaseerd is van het COTS/MOTS-beleid, die volgens de Kamerbrief beleidsdoorlichting
«Van de plank, tenzij.» achterhaald is, in plaats van meer focus op de kwaliteit of
de innovatie van het materieel dat verworven is?
70
Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan de synergetische mogelijkheden om internationaal
samen te werken met strategische partners op het gebied van operaties, oefeningen,
training, onderhoud en logistiek, zoals bij de F35?
71
Waarom wordt er niet gestreefd naar intensieve samenwerking voor zowel verwerving
als inzet met strategische partners, zoals Noorwegen en Duitsland, die momenteel gezamenlijk
een nieuwe serie onderzeeboten aanschaffen op basis van vergelijkbare Concept of Operations
als Nederland (langdurige missies in alle Europese NAVO wateren en ver daarbuiten)?
72
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking
met de NAVO en onze omringende landen, met name Noorwegen en Duitsland die momenteel
ook expeditionaire onderzeeboten aanschaffen?
73
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking
met de NAVO en onze omringende landen zoals Frankrijk die momenteel ook expeditionaire
onderzeeboten bouwen?
74
Waarom wordt er na gunning, nu voorzien eind 2023, nog minimaal een jaar uitgetrokken
om te komen tot een bouwcontract, terwijl bij de B-brief nog werd uitgegaan van ondertekening
van een bouwcontract direct na gunning?
75
Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers
géén harde eis is bij de gunning van de opdracht aan één van de kandidaat-werven?
76
Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
die u voornemens bent op te nemen in de offerteaanvraag?
77
Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater Knowledge Center: «Als we nu
niet meedoen in de ontwikkeling van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks
meer aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie in hoge mate afhankelijk
van beschikbare kennis en kunde uit het buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige
en ernstige aantasting van de strategische autonomie»?
78
Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat intellectual property
(IP) wordt overgedragen aan Nederland?
79
Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende kennis aanwezig is om
gebruikersrechten van IP te benutten?
80
Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI vormgegeven
zal worden?
81
Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor de betrokkenheid van
de Nederlandse industrie bij onderhoud van de onderzeeboten?
82
Wat wordt er bedoeld met een industriële samenwerkingsovereenkomst? Betreft dit afspraken
op het gebied van industriële participatie? Welke afspraken worden er beoogd in deze
samenwerkingsovereenkomst vast te leggen?
83
Kunt u ten behoeve van de leesbaarheid de informatie in de volgende voortgangsrapportage
inzichtelijker weergeven? De heldere opbouw en visualisaties in de voortgangsrapportage
verwerving F-35 zijn hier een goed voorbeeld voor.
84
Kunt u de afwijkingen ten opzichte van de basisrapportage helder inzichtelijk maken?
85
Kunt u conform de uitgangspuntennotitie de volgende informatie verstrekken:
a. Een overzichtelijke en actuele planning van het project waarin duidelijk wordt
welke informatie de Kamer wanneer ontvangt en welke mijlpalen er zijn.
b. Een risico paragraaf met daarin een beschrijving van de risico’s. De risico’s dienen
te worden gekwantificeerd en systematisch in beeld worden gebracht.
c. Inzicht in de inpassing in het investeringsprogramma van Defensie en mogelijke
verdringingseffecten op andere investeringsprojecten?
86
Waar wordt versneld, gelet op uw stelling dat u de besluiten versnelt?
87
Kunt u toelichten waardoor de uitloop in planning (D fase: 2 jaar en bouwfase: 3 jaar)
wordt veroorzaakt?
88
Hoe stabiel is de huidige planning? Verwacht u nog meer uitloop?
89
Zou de instemming van de Kamer die u nu vraagt, niet pas na de afronding van deze
onderzoeken moeten komen, Gelet op uw stelling dat een aantal onderzoeken nog afgerond
moet worden zoals een juridisch advies over de aanbesteding, actualisatie van de business
case en herijking van het risicoprofiel en de risicoreservering?
90
Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog niet in de richtprijs/plafondprijs
past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers,
welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de plafondprijs?
91
Waarom zijn de transitiekosten nu buiten het projectbudget geplaatst? Deze maakten
eerst wel onderdeel uit van het projectbudget?
92
Hoe gaat u in de gunningsfase borgen dat er voor de werf een stimulans/prikkel is
om de onderhouds- en exploitatiekosten zo laag mogelijk te houden?
93
Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde MOTS en het toetsingskader
«verwerving van de plank» zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
94
Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp voor het taakstellend
budget en het risicoprofiel ten opzichte van de kaderstelling in de B-brief?
95
Hoe verschillen de werven in leveringstijd en welke invloed heeft dat op de indicatieve
planning?
96
Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd twee in onderhoud
zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie om twee onderzeeboten in de vaart
te houden in de praktijk neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en
er daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat?
97
Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de militaire behoefte
zoals gesteld in het Concept of Operations nog sprake van een bemande onderzeeboot
variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? Wat zijn hiervan de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand ontwerp
met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als de «geambieerde behoefte»)?
98
Welke risico’s zijn er verbonden aan het kiezen voor een uniek ontwerp op financieel
gebied en qua tijd?
99
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van de wijzigingen in de
verwerving voor het taakstellend budget?
100
Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en secundaire eisen? Kunt
u de Kamer vertrouwelijk meenemen in die afweging?
101
Hoe gaat de verwervingsstrategie voor de instandhouding van de onderzeeboten eruitzien?
102
Hoeveel FTE reserveert u in totaal voor de verwerving van het materieelproject vervanging
onderzeeboten? Is dit voldoende?
103
In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij…» valt het materieelproject
vervanging onderzeeboten?
104
Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de internationale veiligheid
wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald?
105
Wat betekent de extra eis voor het lanceren van de langeafstandsraketten voor de prijs
van de onderzeeboten? Zal het ontwerp hierdoor ook langer duren?
106
Is er een mogelijkheid om in de geschatte 13 jaar dat onderzeeërs van de Walrusklasse
nog zullen varen de nodige onderdelen te (laten) fabriceren in plaats van een deel
van de onderzeeboten uit de vaart te halen? Zo ja, wat zouden de kosten hiervan zijn?
107
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het personeel niet verloren gaat
bij een capability gap?
108
Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken teneinde de onderzeeboten
geschikt te maken?
109
Hoe reëel acht u de kans van een capability gap?
110
Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd?
111
Welke jaartallen horen volgens de voorgestelde nieuwe aanpak bij de in de voortgangsrapportage
aangegeven stappen? Waarom zijn er in stap 3 tijdelijk géén oude onderzeeboten beschikbaar?
112
Worden er plannen gemaakt om de onderhoudscapaciteit voor de onderzeeboten van Nederland
op te schalen in de periode dat de nieuwe onderzeeboten worden gebouwd, zodat Defensie
zelf weer zou kunnen voorzien in het onderhoud?
113
Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in de maritieme capaciteit
valt gezamenlijk op te vangen?
114
Kunt u uitleggen wat met het woord «zuiverheid» wordt bedoeld in AEF: «Behalve gevolgen
voor het tijdspad, brengt het uitblijven van een gunningsmodel risico’s met zich mee
voor de zuiverheid als basis voor een objectieve keuze voor een van de werven.»?
115
Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie geborgd zijn zonder
enige rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage
stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een bepaalde vorm van samenwerking»
tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis?
116
Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten
toe te voegen aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing genomen?
117
Zijn torpedobuizen afdoende voor het lanceren van langeafstandsraketten of moeten
hiervoor aparte schachten worden ingebouwd in de onderzeeërs?
118
Deelt u de analyse dat Nederland een betere onderhandelingspositie heeft (financieel,
materieel technisch) ten aanzien van de Naval Group die als gevolg van de nieuwe realiteit
in Australië met nieuwe orders aan de status als bouwer van onderzeeboten wil werken?
Zo nee, waarom niet?
U schrijft immers dat AUKUS «op dit moment geen directe gevolgen (heeft) voor het
Nederlandse programma voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, onder andere
omdat de conventionele onderzeeboten in Australië zouden worden gebouwd.»
X Noot
1
Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-m…
X Noot
2
Bron: https://www.rekenkamer.nl/binaries/rekenkamer/documenten/publicaties/20…
X Noot
3
Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-m…. Zie ook https://www.rekenkamer.nl/binaries/rekenkamer/documenten/publicaties/20…
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.