Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 084 Wijziging van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen in verband met de uitbreiding van de bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om dreigings- en incidentinformatie over de netwerk- en informatiesystemen van niet-vitale aanbieders te verstrekken aan deze aanbieders en aan organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten ten behoeve van deze aanbieders
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 16 februari 2022 en het nader rapport d.d. 20 april 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Justitie en Veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van 16 februari 2022 en het nader rapport van 20 april 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Justitie en Veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 28 januari 2022, no. 2022000202, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad
van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen in verband met de uitbreiding van
de bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om dreigings- en incidentinformatie
over de netwerk- en informatiesystemen van niet vitale aanbieders te verstrekken aan
deze aanbieders en aan organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere
organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten ten behoeve
van deze aanbieders, met memorie van toelichting.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) krijgt meer mogelijkheden om aanbieders
te waarschuwen voor inbreuken op hun netwerk- en informatiesystemen, ook buiten sectoren
die als vitaal zijn aangemerkt of tot de rijksoverheid behoren.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft het belang van het voorstel,
maar stelt vragen over de overlapping die kan ontstaan tussen de taken van het NCSC
en het Digital Trust Center. Zij merkt daarnaast op dat onvoldoende wettelijk is gewaarborgd
dat de organisaties die dreigingsinformatie van het NCSC doorgeven aan bepaalde sectoren
(«schakelorganisaties») voldoen aan eisen van beveiliging en privacy. De Afdeling
adviseert met deze opmerkingen rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
1. Organisatie van de digitale veiligheid
Op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) heeft de Minister
van Justitie en Veiligheid tot taak:
– bijstand en advies te verlenen aan «vitale aanbieders» en andere aanbieders die deel
uitmaken van de rijksoverheid. Vitale aanbieders bieden diensten aan die essentieel
zijn voor de instandhouding van kritieke maatschappelijke of economische activiteiten,
of waarvan de continuïteit van vitaal belang is voor de Nederlandse samenleving,2
– te reageren op incidenten die vrijwillig of verplicht worden gemeld, en
– informatie te verschaffen wanneer zich incidenten voordoen – of zich dreigen voor
te doen – bij netwerk- en informatiesystemen van vitale sectoren en de rijksoverheid,
maar ook bij die van andere aanbieders.3
Deze taken worden, namens de Minister, uitgeoefend door het Nationaal Cyber Security
Centrum (NCSC).
Sectoren zoals energie, drinkwater, internet en het betalingsverkeer zijn aangewezen
als vitaal, omdat de uitval van deze voorzieningen maatschappelijk ontwrichtend kan
werken.
Voor de uitvoering van zijn taak werkt het NCSC samen met twee soorten schakelorganisaties.
De eerste soort schakelorganisaties zijn organisaties die «Objectief Kenbaar Tot Taak»
hebben om informatie ter voorkoming van digitale ontwrichting, onder meer verkregen
via het NCSC, te delen met aangesloten organisaties (afgekort OKTT’s). Voorbeelden
hiervan zijn de Stichting Cyber Weerbaarheidscentrum Brainport, die bedrijven in de
hightech industrie en haar toeleveranciers verbindt, en Cyberveilig Nederland met
leden van de cybersecurity markt.
Het tweede type schakelorganisaties zijn Computercrisisteams («Computer Emergency
Response Teams»). Zulke teams geven niet alleen informatie of advies, maar kunnen
ook worden ingezet om de schade van een cyberprobleem te beperken en de dienstverlening
zo snel mogelijk te herstellen. Voorbeelden hiervan zijn de Informatie Beveiligingsdienst
waar gemeenten zich toe kunnen wenden en Z-CERT, dat zich richt op cybersecurity in
de zorg.
In het voorstel krijgt het NCSC meer mogelijkheden om informatie over dreigingen en
incidenten betreffende hun netwerk- en informatiesystemen te verstrekken aan aanbieders
die niet horen bij de vitale sectoren of de rijksoverheid. Dat kan gaan om bedrijven,
maar bijvoorbeeld ook om onderwijsinstellingen. Het NCSC kan die informatie alleen
verstrekken als de dreiging of het incident aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben
voor de continuïteit van hun dienstverlening. De verstrekking van informatie kan via
een OKTT, of – als een schakelorganisatie ontbreekt – rechtstreeks aan de organisaties
die mogelijk in gevaar zijn.4
De Afdeling begrijpt de wens om te regelen dat het NCSC deze aanbieders kan benaderen
wanneer het over informatie beschikt die aanzienlijke gevolgen kan hebben voor hun
dienstverlening. Naast de grote schade voor de getroffen aanbieder is immers het onderscheid
tussen vitale en niet vitale sectoren relatief. Ook wanneer aanbieders in niet-vitale
sectoren worden gehackt, kan dat leiden tot maatschappelijke ontwrichting.5 Zo werden vorig jaar bijna honderd notarissen getroffen door een digitale aanval.
Ook aanbieders in de voedselvoorziening en de gezondheidszorg, die niet het etiket
«vitaal» hebben, zijn van groot belang voor het functioneren van de samenleving.6 Daarnaast kunnen kwaadwillenden proberen binnen te dringen bij vitale aanbieders
door eerst binnen te dringen bij (niet-vitale) leveranciers van zulke aanbieders («cascade-effecten»).7
2. Afbakening van taken
De Afdeling heeft vragen over de verhouding tussen de taakstelling van het NCSC en
het Digital Trust Center (DTC) dat onder verantwoordelijkheid van de Minister van
Economische Zaken en Klimaat is opgericht. Het DTC ondersteunt en informeert ondernemers
die niet tot de vitale aanbieders behoren om digitaal weerbaar te zijn en hun digitale
veiligheid op orde te brengen.
Het wetsvoorstel voorziet erin dat het NCSC zich meer dan tot nu toe zal gaan bezighouden
met het informeren van niet-vitale aanbieders over specifieke kwetsbaarheden, waaronder
aanbieders waar ook het DTC contacten mee onderhoudt.
De informatie van het NCSC kan via een OKTT worden doorgegeven of direct wanneer een
schakelorganisatie ontbreekt. Het DTC heeft in september 2021 van het NCSC de OKTT-status
gekregen, waardoor deze kan fungeren als schakelorganisatie voor de informatie van
het NCSC. In de consultatie is naar voren gekomen dat er een overlapping kan ontstaan
met het DTC, zodat het voor bedrijven onduidelijk kan worden bij welk loket zij moeten
zijn en met wie zij in tijden van crisis in verbinding kunnen staan. Juist tijdens
een crisis mag daarover geen enkele twijfel bestaan. Bovendien is het van belang om
dubbel werk bij NCSC en DTC tegen te gaan.
De vraag naar de taakafbakening raakt ook een wetsvoorstel dat in voorbereiding is
op het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en dat beoogt om het DTC te belasten
met een eigen wettelijke taak om bedrijven te informeren over concrete bedreigingen
en specifieke kwetsbaarheden waar het nu vooral algemene informatie over dreigingen
verspreidt.8 Bij het uitoefenen van deze nieuwe taak lijkt nauwe samenwerking met het NCSC in
de rede te liggen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de taakafbakening tussen het
NCSC en het DTC, en op verwachte toekomstige ontwikkelingen,9 en daarbij ook nader in te gaan op de rol en relevantie van het onderscheid tussen
vitale en niet-vitale aanbieders daarin. Zo nodig dient het wetsvoorstel te worden
aangepast.
Het NCSC en het DTC hebben beide duidelijk onderscheidenlijke primaire doelgroepen
van organisaties waaraan informatie en advies over concrete dreigingen en incidenten
wordt verstrekt. Het NCSC heeft krachtens de Wbni als primaire taak het informeren
en het adviseren van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid
over digitale dreigingen en incidenten. Naast het informeren en het adviseren verleent
het NCSC de aanbieders in zijn doelgroep ook overige bijstand bij het treffen van
maatregelen om incidenten te voorkomen en te verhelpen. Overige bijstand kan bijvoorbeeld
inhouden dat aan de aanbieder uit de doelgroep ter plekke ondersteuning wordt geboden
bij het duiden van het probleem en de maatregelen om dat probleem aan te pakken. Het
DTC richt zich bij het informeren en het adviseren over digitale dreigingen en incidenten
op de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven. In tegenstelling tot het NCSC verleent
het DTC bij incidenten geen overige bijstand aan de aanbieders in zijn doelgroep.
Uitzondering op deze afbakening van doelgroepen zijn digitaledienstverleners. Zij
zijn geen vitale aanbieder, maar vallen ook niet in de doelgroep van het DTC. Zij
vallen namelijk op grond van de Wbni onder het computer security incident response team (CSIRT) voor digitale diensten, dat hen bijstaat bij het treffen van maatregelen
om de continuïteit van de dienst te waarborgen of te herstellen.10 Door deze afbakening van doelgroepen en taken kan er geen verwarring ontstaan over
van welke overheidsinstantie een aanbieder op bijstand kan rekenen bij digitale dreigingen
en incidenten.
Met de door de Minister van EZK voorgestelde Wet bevordering digitale weerbaarheid
bedrijven, waarin de hiervoor bedoelde taak van het DTC regeling vindt, wordt de afbakening
tussen de primaire doelgroepen van het NCSC en het DTC verder verduidelijkt. Op eventuele
aanpassingen van nationale wetgeving ten gevolge van de herziening van de NIB-richtlijn
kunnen dit wetsvoorstel en het voorstel van de Minister van EZK niet vooruitlopen,
omdat over deze richtlijn nog wordt onderhandeld door de lidstaten.
Voor vitale aanbieders geldt dus al dat wettelijk is voorzien in bijstand van overheidswege
bij digitale dreigingen en incidenten. De reden voor dit onderscheid met andere aanbieders
is met name gelegen in het grotere maatschappelijke belang dat wordt toegekend aan
vitale processen en binnen die processen aan vitale aanbieders. De uitval of verstoring
van een vitaal proces leidt immers tot ernstige maatschappelijke ontwrichting en vitale
aanbieders zijn belangrijk voor de continuïteit van een vitaal proces.
De doelgroep van het NCSC betreft, zoals hiervoor ook is aangegeven, vitale aanbieders
en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid. Het NCSC kan bij zijn primaire
taakuitoefening dreigings- en incidentinformatie verkrijgen die relevant is voor aanbieders
die buiten de doelgroep vallen. Het NCSC heeft dan de taak om die informatie, voor
zover die informatie relevant is voor die andere aanbieders, te verstrekken aan krachtens
de Wbni (bijvoorbeeld als OKTT) aangewezen schakelorganisaties van die andere aanbieders.
Het DTC is inmiddels krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wbni als OKTT aangewezen
en kan zodoende voor de doelgroep relevante dreigings- en incidentinformatie ontvangen.
Voor aanbieders die niet onder de doelgroep van het NCSC, het CSIRT voor digitale
diensten of het DTC vallen en evenmin onder de doelgroep van een andere krachtens
artikel 3, tweede lid, van de Wbni aangewezen schakelorganisatie vallen, wordt in
dit wetsvoorstel voorgesteld om informatieverstrekking vanuit het NCSC in bepaalde
gevallen mogelijk te maken, namelijk indien een incident aanzienlijke gevolgen heeft
of kan hebben voor de dienstverlening van die aanbieder. Hierbij valt te denken aan
politieke partijen, provincies, veiligheidsregio’s en semi-publieke organisaties.
Juist omdat het DTC inmiddels als OKTT is aangewezen, zal de voorgestelde wijziging
van artikel 3, tweede lid, van de Wbni ertoe leiden dat het NCSC krachtens dat artikellid
niet ook aan individuele aanbieders in de doelgroep van het DTC informatie kan verstrekken.
Een dergelijke verstrekking is immers alleen mogelijk als een andere aanbieder niet
tot de achterban van een schakelorganisatie behoort. Ook om die reden zal er geen
sprake zijn van overlap in informatievoorziening ten behoeve van het bedrijfsleven
vanuit de overheid.
Voor de volledigheid, om verder zorg te dragen voor een correcte operationele samenwerking
werken het NCSC en DTC aan samenwerkingsafspraken.
Naar aanleiding van dit advies van de Afdeling is in de memorie van toelichting na
paragraaf 3.3.2 een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 4) ingevoegd, dat ingaat op de verhouding
van het NCSC tot het DTC, en zijn de daarna volgende hoofdstukken en paragrafen vernummerd.
3. Regulering van en toezicht op schakelorganisaties
In het stelsel van de Wbni spelen schakelorganisaties een belangrijke rol. Zij ontvangen
dreigingsinformatie en hebben de taak11 die door te geven aan de aanbieders die bij hen zijn aangesloten. Het kan daarbij
gaan om vertrouwelijke gegevens die herleid kunnen worden tot een specifieke organisatie,
indien nodig zonder toestemming van die organisatie.12 Als die gegevens terechtkomen in de handen van kwaadwillenden, kunnen ze die gebruiken
om binnen te dringen in kwetsbare informatiesystemen.
OKTT’s kunnen daarnaast informatie doorgeven aan het publiek. In de wet zoals die
nu luidt kan het alleen gaan om algemene informatie, maar in het voorstel kunnen zij
ook vertrouwelijke gegevens die herleid kunnen worden tot een specifieke organisatie
aan het publiek doorgeven.13
De overheid is verantwoordelijk voor de bescherming van die gegevens. Daarom is het
van belang dat de schakelorganisaties voldoen aan beveiligingseisen en privacynormen.14
Wanneer de Minister organisaties aanwijst als schakelorganisatie, toetst hij of die
organisaties daaraan voldoen; bij OKTT’s doet hij dat met behulp van een beleidsregel,
de Handreiking OKTT. Vanzelfsprekend moeten de OKTT’s daarnaast ook voldoen aan de
verplichtingen van de Algemene verordening gegevensbescherming. Die verplichtingen
gelden echter voor alle soorten en vormen van gegevensverwerking die zich waar dan
ook voordoen en vormen alleen de grootste gemene deler. OKTT’s hoeven niet te voldoen
aan de veel concretere en specifiekere eisen die bij en krachtens hoofdstuk 4 van
de Wbni gelden voor aanbieders van essentiële diensten en digitaledienstverleners.
Daardoor vallen zij ook niet onder het stelsel van toezicht en handhaving van hoofdstuk
6 van de Wbni.
De Afdeling merkt op dat hiermee onvoldoende wettelijk is gewaarborgd dat schakelorganisaties
het vereiste niveau van beveiliging en privacybescherming hebben op het moment dat
zij worden aangewezen, en dat zij aan dat niveau blijven voldoen.
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en het voorstel aan te vullen.
Voordat een schakelorganisatie krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wbni als OKTT
wordt aangewezen wordt thans al een grondige beoordeling verricht. Met deze beoordeling
wordt bepaald of de verstrekking door het NCSC van de in dat artikel bedoelde informatie
aan die schakelorganisatie verantwoord en gerechtvaardigd is. In het kader daarvan
wordt onder meer, op basis van de uitkomsten van een navraag hiernaar bij de betrokken
schakelorganisatie, getoetst of de organisatie voldoende technische en organisatorische
beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de netwerk- en informatiesystemen heeft
genomen en hierdoor geacht kan worden de van het NCSC ontvangen informatie zorgvuldig
te verwerken en de vertrouwelijkheid van deze informatie voldoende te waarborgen.
Ook wordt, op basis van diezelfde navraag, beoordeeld of de betrokken schakelorganisatie
afdoende maatregelen heeft genomen om persoonsgegevens rechtmatig te verwerken. Tevens
wordt beoordeeld of de organisatie een voldoende afgebakende doelgroep heeft van aanbieders
die (in hoofdzaak) niet vitaal zijn en geen deel uitmaken van de rijksoverheid. Verder
wordt beoordeeld of de van het NCSC te ontvangen informatie niet voor andere doeleinden
wordt gebruikt dan het informeren en adviseren van aanbieders in hun doelgroep. Deze
beoordeling zal na de inwerkingtreding van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen
uiteraard ook blijven plaatsvinden bij de aanwijzing van een schakelorganisatie als
OKTT, waarbij het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Wbni nauwkeurig in het
oog zal worden gehouden.
In geval van de aanwijzing als OKTT ondertekent de schakelorganisatie een verklaring
waarin is opgenomen dat aan het NCSC melding wordt gemaakt van onder meer belangrijke
wijzigingen van de getroffen (technische en organisatorische) beveiligingsmaatregelen
of van de doelgroep en de taken die ten behoeve van die doelgroep worden verricht.
Indien er op basis van een dergelijke melding óf blijkens anderszins door het ministerie
ontvangen informatie aanwijzingen zijn voor bijvoorbeeld een onvoldoende vertrouwelijke
omgang door een schakelorganisatie met gegevens, dan kan het NCSC het delen van informatie
met die organisatie opschorten. Ook kan de aanwijzing als OKTT worden ingetrokken
als uit verdere navraag blijkt dat niet meer aan de toetsingscriteria wordt voldaan.
Voor schakelorganisaties geldt voorts uiteraard, als het gaat om de verwerking van
persoonsgegevens na de ontvangst daarvan van het NCSC, dat zij dienen te voldoen aan
de daaraan gestelde eisen op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming
en dat op de naleving daarvan toezicht wordt gehouden door de Autoriteit persoonsgegevens.
Naar mijn oordeel wordt hiermee, ook met inachtneming van de onderscheidenlijke verantwoordelijkheden
van de verstrekker van en de ontvanger van informatie, in voldoende mate gewaarborgd
dat de verstrekking door het NCSC van de in de artikelen 3, tweede lid, en 20, tweede
lid, van de Wbni bedoelde informatie alleen geschiedt aan schakelorganisaties die
onder meer adequate maatregelen hebben getroffen voor een vertrouwelijke omgang met
die informatie. Voor het daarnaast ten aanzien van genoemde schakelorganisaties in
wetgeving stellen van beveiligingsverplichtingen, zoals die krachtens hoofdstuk 4
van de Wbni, zie ik geen aanleiding. Die verplichtingen betreffen de implementatie
van de Europese NIB-richtlijn en hebben dientengevolge alleen betrekking op bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen aanbieders van essentiële diensten, oftewel vitale
aanbieders die hun diensten verlenen binnen in die richtlijn limitatief opgesomde
sectoren. Er is geen reden gezien om deze verplichtingen ook van toepassing te verklaren
op andere aanbieders of hun schakelorganisaties. De continuïteit van hun dienstverlening
wordt niet in dezelfde mate van belang geacht voor de Nederlandse samenleving en de
aantasting van bijvoorbeeld de beschikbaarheid van die dienstverlening wordt in mindere
mate geacht maatschappelijk ontwrichtend te zijn.
Naar aanleiding van dit advies van de Afdeling zijn de paragrafen 3.2.2 en 10.3 (voorheen
paragraaf 9.3) van de memorie van toelichting aangevuld.
4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Naar aanleiding van het redactioneel advies van de Afdeling zijn artikel I, onderdeel B
en artikel II, onder a, onderdeel B aangepast.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vicepresident van de Raad van State,
Th.C de Graaf
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no. W16.22.0008/II
– In artikel I, onderdeel A, onder 1, en onderdeel B, de toevoeging niet invoegen na
«informeren», maar na «organisaties». Datzelfde geldt voor artikel II.
– In artikel I, onderdeel A, onder 2, «vitale aanbieders of andere aanbieders die onderdeel
zijn» wijzigen in: een vitale aanbieder of een andere aanbieder die onderdeel is.
Datzelfde geldt voor artikel II.
– In artikel I, onderdeel B, het nieuw in te voegen onderdeel invoegen als onderdeel a
(in dezelfde volgorde als in artikel 3, tweede lid).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.