Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 077 Wijziging van de Havenbeveiligingswet in verband met de modernisering van de opleidingseisen voor personen die bij havenfaciliteiten beveiligingswerkzaamheden verrichten, de optimalisering van de veiligheidscontroles van schepen en een tweetal technische verbeteringen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I Algemeen deel
1.1 Inleiding
Op 16 juli 2004 zijn de Havenbeveiligingswet (hierna: Hbw) en de Erkenningsregeling
opleiding havenbeveiliger in werking getreden. De Hbw strekt tot uitvoering van Verordening
(EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende
de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU 2004, L 129)
(hierna: Verordening) die op 1 juli 2004 van toepassing werd. Later is in deze wet
ook Richtlijn (EG) nr. 2005/65 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober
2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PbEU 2005, L 310) geïmplementeerd.
De Verordening bevat voorschriften voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten
en is de Europese uitwerking van de International Ship and Port Security Code (hierna:
ISPS-code) die de Internationale Maritieme Organisatie onder het SOLAS-verdrag1 heeft vastgesteld.
Dit wetsvoorstel bevat verschillende wijzigingen en aanvullingen ten aanzien van de
beveiliging van schepen en havenfaciliteiten. Het algemeen deel van deze memorie van
toelichting gaat nader in op de voorgestelde aanpassingen van de regelgeving voor
de opleiding van havenbeveiliger en de opleidingseisen voor veiligheidsbeambte van
een havenfaciliteit. Dit zijn verschillende functies gericht op het uitvoeren van
beveiligingstaken in de haven. Daarnaast wordt in het algemeen deel ook ingegaan op
de veiligheidsinlichtingen en -controles van schepen.
1.2 Opleiding en examinering van personen belast met beveiligingstaken
Huidig systeem
De Verordening stelt eisen aan personen die belast zijn met beveiligingstaken van
havenfaciliteiten. In onderdeel 18 van bijlage II van de Verordening is opgenomen
dat personen met specifieke beveiligingstaken en verantwoordelijkheden binnen een
havenfaciliteit een goed begrip dienen te hebben van de taken en verantwoordelijkheden
met betrekking tot de beveiliging van de havenfaciliteit als beschreven in het havenfaciliteitveiligheidsplan.
Daarnaast moeten dergelijke personen over voldoende kennis en vaardigheden beschikken
om de opgedragen taken uit te kunnen voeren.
De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) en
aanvullend de Hbw vormen de basis voor de uitwerking van deze voorschriften in de
Nederlandse regelgeving. In het huidige artikel 14 van de Hbw is bepaald dat personen
die bij havenfaciliteiten beveiligingswerkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 1,
onderdeel c, van de Wpbr, in het bezit zijn van een certificaat dat bewijst dat zij
met goed gevolg een erkende opleiding voor de beveiliging van havenfaciliteiten hebben
gevolgd. De havenbeveiliger is daarmee een gespecialiseerd beroep in de beveiligingsbranche.
De wijze waarop opleidingen erkend worden is momenteel opgenomen in de Erkenningsregeling
opleidingen havenbeveiliger. In 2004 is voorzien in een systeem waarin de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Minister van IenW) de opleidingsinstituten
erkent die de opleidingen voor havenbeveiligers verzorgen. Bij de beoordeling van
de aanvraag voor erkenning gelden criteria waaraan de opleiding moet voldoen. Na het
verkrijgen van de erkenning moet deze ten minste eenmaal in de vijf jaar worden verlengd.
Er zijn eisen gesteld aan de opleiding en er gelden specifieke eindtermen. In dit
systeem blijkt het evenwel niet eenvoudig om aan de hand van de vastgestelde opleidingseisen
en eindtermen dezelfde kwaliteit te garanderen. Een indicatie hiervoor is de tussen
de erkende opleidingen gesignaleerde differentiatie in opleidingsduur en kosten. Uit
gesprekken met de branche is gebleken dat zij dit beeld herkennen.
Daarnaast bestaat er, gelet op het ontbreken van een landelijk examen, geen onafhankelijke
beoordeling van het opleidingsniveau van de havenbeveiliger. Bij het verstrekken van
een certificaat zal een opleider moeten toetsen of de eindtermen gehaald worden, maar
staat de wijze van beoordeling vrij. Ook worden behaalde certificaten niet landelijk
geregistreerd.
Deze inzichten vormen de aanleiding voor de voorgestelde wijzigingen. Door de wijzigingen
wordt het systeem ingericht zoals de Verordening dat heeft bedoeld, waarbij de kwaliteit
van het opleidingsniveau van de havenbeveiliger centraal wordt gesteld. Bovendien
kan door de voorgestelde wijzigingen het administratieve proces worden gestroomlijnd.
Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de opleidingsstructuur van de particuliere
beveiligingsbranche. De branche heeft deze wens al eerder geuit.
Verplicht examen Havenbeveiliger
Voorgesteld wordt om de systematiek voor de erkenning van opleidingen door de Minister
van IenW los te laten en in de plaats daarvan een verplicht landelijk examen Havenbeveiliger
af te nemen. Het succesvol afronden van een landelijk examen vormt hiermee een onafhankelijke
waarborg. De sturing richt zich niet meer op de kwaliteit van de opleiding, maar op
de door de deelnemers aan een opleiding te behalen resultaten. Dit betekent tevens
een gelijk speelveld voor alle opleidingsinstituten, een uniform kwaliteitsniveau
en een beperking van de uitvoeringslasten. De koppeling met de vereisten vanuit de
Wpbr blijft ongewijzigd.
Voorgesteld wordt om in een ministeriële regeling nadere regels te stellen ten aanzien
van: het certificaat dat als bewijs dient dat aan de vereisten gesteld aan een havenbeveiliger
wordt voldaan en dat pas wordt afgegeven na het met goed gevolg afleggen van het landelijk
examen, de geldigheidsduur van het certificaat in relatie tot permanente bijscholing
en de registratievoorwaarden voor bestaande certificaten.
Opleidingseisen veiligheidsbeambte van een havenfaciliteit
Een veiligheidsbeambte van een havenfaciliteit draagt onder andere zorg voor een effectieve
coördinatie en uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan.
In onderdeel 18.1 van bijlage II van de Verordening is bepaald dat de veiligheidsbeambte
over bepaalde kennis dient te beschikken en een bepaalde opleiding moet hebben gevolgd.
Tot nog toe was dit niet in de uitwerking van de Hbw opgenomen, maar wel verplicht
op basis van de Verordening. In de praktijk blijkt dat veiligheidsbeambten vaak opleidingen
voor havenbeveiliger volgen waarin onderwerpen als actuele dreigingen, herkenning
en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur, technieken die worden
toegepast om de veiligheidsmaatregelen te ontduiken en methoden voor het fouilleren
van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen aan bod komen. Het volgen
van een dergelijke opleiding ligt in de rede, omdat zij bij de planvorming voor het
havenfaciliteitsveiligheidsplan in staat moeten zijn om te beoordelen welke beveiligingsmaatregelen
en procedures het meest doeltreffend de betreffende havenfaciliteit beveiligen. Gezien
hun rol worden echter ook aanvullende eisen gesteld aan de benodigde kennis, zoals
ten aanzien van de methodiek voor de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit,
de van toepassing zijnde nationale en internationale wet- en regelgeving en de wijze
van handelen in noodsituaties. De bevoegde autoriteiten voor de maritieme beveiliging
zien erop toe dat de veiligheidsbeambten het vereiste kennisniveau kunnen aantonen.
In de voorgestelde wijziging van de Hbw wordt de huidige praktijk bestendigd en de
mogelijkheid geïntroduceerd om uniforme eisen te stellen aan de vereiste kennis om
zo het toezicht te vereenvoudigen.
Gezien het feit dat voor de beveiligingswerkzaamheden op een havenfaciliteit vaak
een beveiligingsorganisatie wordt ingehuurd en de veiligheidsbeambte optredend als
leidinggevende geen opleidingsplichtige functie betreft in de zin van de Wpbr, wordt
voorgesteld artikel 14a anders te formuleren dan voor de havenbeveiliger het geval
is. In een ministeriële regeling wordt nader invulling gegeven aan de onderdelen waarin
de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit opgeleid moet zijn. Tevens zal worden
opgenomen op welke wijze wordt aangetoond dat de veiligheidsbeambte over bepaalde
kennis beschikt en een bepaalde opleiding heeft gevolgd.
Examencommissie
In verband met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Verordening moet
de Minister van IenW zicht kunnen houden op de kwaliteit van de examens en de te toetsen
kennis van het onderwerp. Op grond van het voorgestelde artikel 14 zal in een ministeriële
regeling het kader worden geschetst voor het examenprogramma. De regulering van de
kwaliteit van de opleiding vindt plaats door een commissie die zich bezighoudt met
het inrichten van het examen en de wijze van examineren. Naast een groep van deskundigen
zal hierin een vertegenwoordiger namens de Minister van IenW plaatsnemen.
1.3 Veiligheidsinlichtingen en -controles van schepen
Beveiligingsmelding en functie DAO’s
Voordat een schip een Nederlandse zeehaven wil aandoen is het verplicht om een beveiligingsmelding
te doen. Deze melding bevat de informatie van het zogenaamde «formulier beveiligingsinformatie
voor schepen vóór aankomst» waarin onder andere de geldigheidsduur van het internationale
veiligheidscertificaat (hierna: ISSC) is opgenomen.2 De melding wordt door de kapitein, de exploitant of de agent van een zeeschip verschaft
aan de bevoegde autoriteit van de haven die het schip voornemens is aan te doen, doorgaans
de havenmeester.3 De havenmeesters zijn voor deze procedure de «duly authorized officers» (hierna:
DAO’s) in de zin van voorschrift 9, bijlage I, van de Verordening. De gegevens op
het formulier met beveiligingsinformatie stellen de DAO’s in staat te controleren
of het schip de Verordening naleeft.4 Daarbij ligt de focus op de geldigheid van het ISSC en de aanwezigheid van een goedgekeurd
scheepsbeveiligingsplan. Wanneer een schip niet voldoet aan de voorschriften inzake
meldingen wordt dit door de DAO aan een ambtenaar van de ILT medegedeeld.
Op grond van de aanwijzing van de ILT als toezichthouder op de naleving van de Verordening5 is een ambtenaar van de ILT eveneens te kwalificeren als een DAO in de zin van voorschrift 9,
bijlage I van de Verordening. Indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat
het schip niet voldoet aan de Verordening, treedt deze DAO vervolgens in contact met
de kapitein, de exploitant of de agent van het schip om de niet-naleving recht te
zetten.6 Als gegronde redenen blijven bestaan dat het schip niet aan de voorschriften voldoet,
kunnen DAO’s aanvullende maatregelen nemen ten aanzien van het schip. Zo kan een inspectie
van het schip worden uitgevoerd alvorens het schip in de haven zal afmeren.7 Alleen in geval van een concrete en acute beveiligingsdreiging kan de toegang tot
de haven worden ontzegd. In voorkomend geval zullen de bestaande crisisstructuren
in werking treden. Dit heeft zich tot nog toe nog niet voor gedaan in Nederland. Aangezien
voor de uitvoering van voorschrift 9 aansluiting is gezocht bij de procedures op grond
van de Wet havenstaatcontrole8, vinden fysieke inspecties plaats op basis van voorschrift 9 wanneer het schip is
afgemeerd in de haven. Als het schip nog in aantocht is, ligt de focus op administratieve
controlemaatregelen die bijvoorbeeld leiden tot de correctie en aanvulling van verstrekte
gegevens.
De Europese Commissie heeft gesignaleerd dat ambtenaren die belast zijn met het ontvangen
en beoordelen van beveiligingsmeldingen van schepen, expliciet in de regelgeving moeten
worden aangewezen als bevoegde ambtenaren (de zgn. «duly authorized officers»). Door
de voorgestelde wijziging van artikel 16b wordt het mogelijk om bij ministeriële regeling
de aanwijzing en verdeling van de bevoegdheden van de bij het proces betrokken DAO’s
te borgen.
Informatiepositie Kustwacht
Het formulier met beveiligingsinformatie bevat naast gegevens over het schip ook gegevens
over het traject dat het schip heeft afgelegd en bijzonderheden ten aanzien van de
beveiligingsmaatregelen tijdens dat traject. Deze informatie zou bij kunnen dragen
aan gerichtere controlemaatregelen, waaronder inspecties, op verschillende momenten
in het proces van aantocht van een schip naar een Nederlandse haven, indien deze informatie
gekoppeld kan worden aan andere data over het schip en diens activiteiten. Om een
dergelijke optimalisatie mogelijk te maken is een bepaalde informatiepositie vereist.
Momenteel heeft alleen de Kustwacht deze positie. Om die reden onderzoekt de Kustwacht
momenteel of en op welke wijze optimalisatie mogelijk is en of het resultaat kan leiden
tot het nemen van andere controlemaatregelen eerder in het proces van aantocht van
een schip.
Het voorgestelde artikel 16b maakt de aanwijzing van de Kustwacht als DAO mogelijk.
Hiermee wordt tevens de mogelijkheid geïntroduceerd voor de Minister van IenW om in
een ministeriële regeling de (verdeling van) bevoegdheden verder vorm te geven, wanneer
dit de uitvoering van voorschrift 9 uit bijlage I van de Verordening ten goede komt.
Dit laatste is noodzakelijk om de transparantie van het systeem als geheel te borgen.
Wanneer er aan aanvullende partijen bevoegdheden worden toebedeeld, anders dan gebruikelijk
is in het proces van meldingen en havenstaatcontrole, zal dit duidelijk worden afgebakend
in de ministeriële regeling.
1.4 Overige wijzigingen
Verder wordt voorgesteld de verplichting tot het overleggen van een veiligheidsbeoordeling
van de havenfaciliteit bij de aanvraag om instemming van de burgemeester met een beveiligingsplan
van een havenfaciliteit te laten vervallen. Ook wordt voorgesteld een incorrecte verwijzing
recht te zetten.
1.5 Internetconsultatie
Het voorstel is van 2 juli 2020 tot 27 augustus 2020 ter consultatie voorgelegd via
www.internetconsultatie.nl. Daar kunnen de reacties worden geraadpleegd die ontvangen zijn op het wetsvoorstel.
Belangstellenden en belanghebbenden konden bij hun reactie alle onderdelen van het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting betrekken. Er zijn in totaal 20 reacties
ontvangen, waarvan 10 openbaar en 10 niet-openbaar. Het merendeel van de reacties
kwam van havenautoriteiten en van medewerkers van de havens Rotterdam, Groningen,
Noordzeekanaalgebied, Harlingen, Moerdijk, Delfzijl en Den Helder. Daarnaast zijn
er reacties binnengekomen vanuit de beveiligingsbranche, waaronder van het Sociaal
Fonds Particuliere Beveiliging.
De beveiligingsbranche wijst vooral op onduidelijkheden in de regelgeving waar het
de toepassing en de inhoud van de opleidingen betreft. Gebleken is dat deze onduidelijkheid
vooral voortvloeide uit de toelichting bij artikel 14. De memorie van toelichting
is hierop aangepast. Zo is verduidelijkt waar de oorspronkelijke situatie gehandhaafd
blijft. De koppeling met de vereisten vanuit de Wpbr blijft ongewijzigd. Dit betekent
dat de voorwaarden waaronder een aspirant-beveiliger werkzaamheden kan uitvoeren op
een havenfaciliteit ongewijzigd blijven en ook de definitie uit de Wpbr van beveiligingstaken
geldend is.
Vragen over hoe overgangsbepalingen zullen luiden en hoe de toegankelijkheid van het
landelijk examen wordt gewaarborgd, zullen onderwerp van gesprek met de beveiligingsbranche
zijn bij het opstellen van de genoemde ministeriële regeling. Zoals hierboven aangegeven
is de insteek om het administratieve proces te stroomlijnen en zoveel mogelijk te
laten aansluiten bij de opleidingsstructuur van de beveiligingsbranche.
Naar aanleiding van opmerkingen over de kosten voor werkgevers om havenbeveiligers
aan de voorgestelde eisen te kunnen laten voldoen, zijn de verletkosten opgehoogd
met 1 uur en zijn ook de registratiekosten voor de huidige havenbeveiliger opgenomen.
Havenbeveiligers die het examen hebben behaald met een certificaat worden automatisch
opgenomen in het diplomaregister.
Ten aanzien van de opleidingsverplichting voor een veiligheidsbeambte van een havenfaciliteit,
wordt in de reacties naar aanleiding van de internetconsultatie voorgesteld om aan
te sluiten bij de opleidingseisen uit artikel 14 gecombineerd met oefenverplichtingen.
Artikel 14a wordt anders geformuleerd dan voor de havenbeveiliger het geval is, omdat
de koppeling met de Wpbr niet hetzelfde is. Bij ministeriële regeling wordt nader
invulling gegeven aan de onderdelen waarin de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit
opgeleid moet zijn. Daarnaast zal worden opgenomen op welke wijze wordt aangetoond
dat de veiligheidsbeambte over bepaalde kennis beschikt en een bepaalde opleiding
heeft gevolgd. Zoals hierboven wordt aangegeven is de insteek van de voorgestelde
wijzigingen dat de huidige praktijk bestendigd wordt. Dat betekent dat de kennis die
vereist wordt bij de opleiding tot havenbeveiliger op basis van artikel 14 ook onderdeel
vormt van de vereiste kennis van de veiligheidsbeambte, zoals voorgesteld in de reacties.
Daarnaast gelden er aanvullende onderdelen op basis van de Verordening.
Ten aanzien van de (oorspronkelijk) voorgestelde toevoeging in artikel 4 hebben havens
aangegeven dat onvoldoende gemotiveerd en onderzocht is waarom het noodzakelijk zou
zijn de bevoegdheden als bedoeld in voorschrift 9, onderdelen 1.2 en 1.3 van de Verordening
met betrekking tot de rol van DAO aan de burgemeester toe te wijzen. Men gaf aan dat
de burgemeester deze taak niet zelf kan uitvoeren omdat de kennis/ervaring ontbreekt.
Uit de reacties bleek dat de voorgestelde wijziging werd opgevat als een overdracht
van alle taken van de ILT aan de burgemeester. Hoewel dit niet de intentie was van
de voorgestelde wijziging, bleek dit bij nadere analyse inderdaad het gevolg te kunnen
zijn. De zorg werd versterkt door het feit dat in het voorgestelde artikel 16b niet
werd benoemd dat die tekst betrekking had op de rol van de Kustwacht in het proces.
Ook werd aangegeven dat de verhouding van de voorgestelde teksten met de meldingsplicht
door zeeschepen onduidelijk was.
Deze opmerkingen hebben tot diverse wijzigingen geleid. De voorgestelde wijziging
van artikel 4 is komen te vervallen aangezien de Minister van IenW al de mogelijkheid
heeft om onder voorwaarden, indien een burgemeester dat wenselijk acht, hem te mandateren
voor de taken die onder zijn bevoegdheid vallen. In dat mandaatbesluit kan worden
opgenomen dat een burgemeester bevoegd is om ondermandaat te verlenen, zodat de (gemeentelijke)
inspecteurs in de haven belast kunnen worden met het uitvoeren van de gemandateerde
taken. Daarnaast is de relatie tussen de rol van havenmeester als gevolg van de meldingsplicht
van zeeschepen en de opvolging door de ILT in geval van gegronde redenen nader toegelicht
en is bij artikel 16b het doel van deze voorgestelde bepaling verder uitgewerkt.
1.6 Toezicht en handhaving
Toezicht door de ILT
Door de ILT is een Handhavings-, Uitvoerings- en Fraudebestendigheidstoets op de voorgestelde
wijzigingen uitgevoerd9. De ILT beoordeelt het wetsvoorstel als handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig.
Met het vervallen van de erkenningsregeling voor opleidingsinstituten vervalt de noodzaak
om toe te zien op de naleving van de erkenningsvoorwaarden. De ILT zal derhalve geen
toezicht houden op de opleidingsinstituten.
Toezicht door de burgemeester
De handhaving van de verplichting dat beveiligingswerkzaamheden op een havenfaciliteit
door havenbeveiligers wordt verricht, zal ongewijzigd blijven ten opzichte van de
huidige situatie. Het toezicht op de havenfaciliteiten wordt uitgeoefend namens de
burgemeester in wiens haven de faciliteit gelegen is en die het havenbeveiligingscertificaat
heeft afgegeven. Vanuit deze bevoegdheid kan toezicht worden gehouden en worden gecontroleerd
of de beveiliger, volgens de daaraan gestelde eisen, daadwerkelijk havenbeveiliger
is.
Toezicht door de politie
Daarnaast houdt de politie op grond van de Wpbr toezicht op de naleving van de verplichting
dat beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van die wet uitsluitend
worden verricht door beveiligers die in het bezit zijn van de zogenoemde grijze pas
of de groene pas.
1.7 Regeldruk
Op 2 juli 2020 is de voorgenomen Wijziging Havenbeveiligingswet aan het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) aangeboden voor toetsing10. Hieronder volgt een samenvatting van het advies van het ATR. Het ATR heeft zich
gericht op de voornaamste wijziging in het wetsvoorstel, dat betreft het vervallen
van de huidige systematiek voor de erkenning van havenbeveiligingsopleidingen.
Met de introductie van een landelijk verplicht examen havenbeveiliger richt de sturing
zich niet meer op de kwaliteit van de opleiding, maar op de door de deelnemers aan
een opleiding te behalen resultaten. De voorgestelde wijzigingen hebben tot doel het
creëren van een gelijk speelveld voor alle opleidingsinstituten, een uniform kwaliteitsniveau
en de beperking van uitvoeringslasten. Het adviescollege constateert dat nut en noodzaak
zijn onderbouwd.
De voorgestelde wijziging van artikel 14 zal een administratieve lastenverlichting
opleveren, omdat de opleidingsinstituten voor hun cursus Havenbeveiliger geen erkenning
meer hoeven aan te vragen en hierdoor ook de verplichting om de erkenning vijfjaarlijks
te verlengen komt te vervallen. In de toelichting wordt vermeld dat dit een administratieve
lastenverlichting oplevert. Het ATR adviseert het voorstel aan te vullen met een kwantitatieve
duiding van de regeldrukeffecten van het vervallen van de erkenning voor opleidingsinstituten.
Er zijn reeds twaalf opleidingsinstituten gecertificeerd. Een aanvraag voor een verlenging
moet ten minste één keer in de 5 jaar worden ingediend. Naar verwachting levert dit
de (op dit moment 12) erkende opleidingsinstituten voor havenbeveiliger een zeer gering
voordeel op. Bij kosten van verlenging van circa 2 uur a € 29-, / 5 jaar levert dit
jaarlijks € 11,60 per jaar per instituut aan reductie op. Totaal bij de 12 opleidingsinstituten
is dit circa € 140,– per jaar. Met het opheffen van de erkenningsregeling komen deze
kosten te vervallen.
De handhavingsinspanningen van de ILT worden verlicht, doordat de controle van de
kwaliteit van de opleidingsinstellingen met het loslaten van de erkenningsregeling
zal komen te vervallen. Het ATR ziet geen mogelijkheden voor minder belastende alternatieven
en constateert dat in het voorstel aandacht bestaat voor een lastenluwe uitwerking.
Het ATR constateert dat het voorstel rekening houdt met een werkbare uitvoeringswijze.
Per jaar worden gemiddeld 150 havenbeveiligers opgeleid. De kosten voor de opleiding
tot havenbeveiliger lopen uiteen en bedragen gemiddeld ongeveer € 300,–. In vergelijking
met de huidige situatie zal een havenbeveiliger in de nieuwe situatie het examen moeten
bekostigen. Naar verwachting bedraagt dit € 115,56, inclusief btw. Voor het examen
en de bijbehorende reistijd wordt circa vijf uur begroot. Voor de verletkosten wordt
rekening gehouden met een bedrag van € 18,– per uur. Een havenbeveiliger die het examen
havenbeveiliger met een certificaat heeft behaald wordt automatisch en kosteloos opgenomen
in het diplomaregister.
De totale kosten bedragen daarmee per havenbeveiliger:
1.
Examenkosten
€ 115,56
2.
Verletkosten 5 * € 18,–
€ 90,–
Totale kosten
€ 205,56.
Deze kosten zullen voor eenieder die in de branche havenbeveiligingswerkzaamheden
wil aanbieden, gelijk zijn. Uitgaande van 150 beveiligers die jaarlijks het examen
Havenbeveiliger zullen afleggen, zijn de totale kosten die ieder jaar gemaakt worden:
totale kosten * totaal 150 examenkandidaten:
€ 205,56 * 150 = € 30.834,–.
De kosten voor de opleidingsinstituten die samenhangen met de bij de erkenning behorende
voorschriften komen te vervallen. De opleidingsinstituten zijn vrij om de opleiding
naar eigen bevinden in te richten. Hiermee zullen de kosten voor de opleidingsinstituten
naar verwachting gelijk blijven.
In de praktijk blijkt dat veiligheidsbeambten vaak de opleidingen voor de havenbeveiliger
volgen. Hierdoor is de verwachting dat er geen extra kosten gemaakt zullen worden.
Artikelsgewijs
ARTIKEL I
A
Met deze wijziging wordt een technische verbetering voorgesteld van artikel 2, eerste
lid, onderdeel a, van de Hbw. Hierin wordt een opsomming gegeven van de taken van
de burgemeester. In die opsomming wordt, ten onrechte, eveneens verwezen naar de artikelen
4a tot en met 4f van de wet. Deze artikelen bevatten echter geen taken voor de maritieme
beveiliging in de zin van de Verordening. Bovendien bevatten de artikelen 4a, 4e en
4f taken van de Minister van IenW, hetgeen extra verwarring met zich meebrengt.
B
Op grond van artikel 4 Hbw is de burgemeester het bevoegd gezag voor havenveiligheid.
Artikel 6, tweede lid, van de Hbw schrijft voor dat bij de aanvraag om instemming
met het beveiligingsplan van een havenfaciliteit door de burgemeester, een veiligheidsbeoordeling
van de havenfaciliteit moet worden overgelegd. Voorgesteld wordt deze verplichting
te laten vervallen, omdat de burgemeester als bevoegd gezag zelf belast is met de
veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit en in die hoedanigheid al beschikt over
een exemplaar van de veiligheidsbeoordeling. Door het vervallen van deze verplichting
worden de administratieve lasten voor het bedrijfsleven teruggedrongen. De veiligheidsbeoordeling
moet uiteraard wel worden betrokken bij de beslissing op de aanvraag om instemming
met het beveiligingsplan en de afgifte van een veiligheidscertificaat als bewijs van
die instemming. Dit is nu expliciet als verplichting in het tweede lid opgenomen.
C
Eerste lid
Onderdeel 18.2 van bijlage II van de Verordening schrijft voor dat het personeel dat
belast is met specifieke beveiligingstaken en -verantwoordelijkheden op een havenfaciliteit
over voldoende kennis en vaardigheden moet beschikken om de aan hen opgedragen taken
te kunnen uitvoeren.
Door de voorgestelde introductie van een landelijk examen wordt de systematiek van
de erkenning van opleidingen door de Minister van IenW losgelaten. Het behalen van
een landelijk examen vormt immers een onafhankelijke waarborg voor een goed basisniveau
van een beveiliger die de opleiding tot havenbeveiliger heeft gevolgd. De sturing
richt zich dus niet meer op de kwaliteit van de opleiding, maar op de door de deelnemers
aan een opleiding te behalen resultaten. Dit leidt tot een beperking van de uitvoeringslasten,
een gelijk speelveld voor alle opleidingsinstituten en een uniform kwaliteitsniveau
van havenbeveiligers.
De aansluiting bij de systematiek van de Wpbr blijft ongewijzigd aangezien dit de
basis vormt voor de uitwerking van deze voorschriften in Nederlandse regelgeving.
Tweede lid
De beveiligingsbranche is, gelet op zijn maatschappelijke functie, reeds geruime tijd
gereguleerd door de Wpbr. De opleiding tot havenbeveiliger is een specialisatie van
de opleiding particuliere beveiliger. Het ligt in dit kader voor de hand de opleiding
tot havenbeveiliger met die van particuliere beveiliger te harmoniseren.
Derde lid
De functie van havenbeveiliger is een gereglementeerd beroep als bedoeld in artikel 1
van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Op grond van artikel 4 van
die wet bestrijkt de reikwijdte van de wet tevens deze functie. Met de voorgestelde
toevoeging van het derde lid wordt het mogelijk gemaakt dat havenbeveiligers die in
het buitenland een certificaat of diploma Havenbeveiliger hebben behaald dat ten minste
een beroepsniveau waarborgt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat met het nationale
certificaat wordt nagestreefd, in Nederland toegang tot of uitoefening van dit gereglementeerd
beroep kunnen verkrijgen.
Vierde lid
Om de uitwerking van het landelijk examen Havenbeveiliger te kunnen borgen wordt met
het vierde lid voorgesteld om de administratieve en technische uitwerking nader te
formuleren in een ministeriële regeling. Op dat niveau kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de exameneisen en het examenprogramma voor de havenbeveiliger,
de commissie die zich bezighoudt met het inrichten, actualiseren van het examen en
de wijze van examineren en het exameninstituut.
Daarnaast is het voornemen om het certificaat Havenbeveiliger te koppelen aan het
bestaande landelijk register voor de diploma’s voor particuliere beveiliger. In deze
regeling zal ook de geldigheidsduur van het certificaat worden opgenomen in relatie
tot permanente bijscholing, alsmede hoe een aanvraag tot erkenning van een certificaat
als bedoeld in het derde lid kan worden ingediend.
Vijfde lid
De voorgestelde wijziging van het systeem ter waarborging van een uniform kwaliteitsniveau
heeft ook gevolgen voor havenbeveiligers die reeds in het bezit zijn van een certificaat.
Dit certificaat is afgegeven na het met goed gevolg afronden van een erkende opleiding.
In een ministeriële regeling worden registratievoorwaarden uitgewerkt voor bestaande
certificaten. Een van deze voorwaarden zal controle van het certificaat zijn waaruit
moet blijken dat dit is uitgegeven door een opleidingsinstituut dat op de datum van
afgifte beschikte over een erkenning door de Minister van IenW. Daarnaast zal de geldigheidsduur
van bestaande certificaten worden gekoppeld aan het volgen van permanente bijscholing.
Met het stellen van voorwaarden wordt gewaarborgd dat een havenbeveiliger die in het
bezit is van een certificaat dat is afgegeven onder de oude regeling, een gelijkwaardig
kennisniveau heeft als een havenbeveiliger die het (nieuwe) landelijk examen met goed
gevolg heeft afgelegd.
D
Met de voorgestelde opname van artikel 14a in de Hbw wordt het mogelijk gemaakt voor
de Minister van IenW om bij ministeriële regeling de onderdelen waarin de veiligheidsbeambte
van de havenfaciliteit moet zijn opgeleid, te bepalen. Deze onderdelen worden afgeleid
uit onderdeel 18.1, bijlage III van de Verordening.
In overleg met de autoriteiten voor havenveiligheid zal de invulling nader worden
bepaald. Bij ministeriële regeling zullen ook regels worden gesteld met betrekking
tot het kunnen aantonen dat de veiligheidsbeambte over bepaalde kennis beschikt en
een bepaalde opleiding heeft gevolgd.
E
In voorschrift 9, bijlage I van de Verordening is bepaald dat (controle)maatregelen kunnen worden opgelegd ten aanzien van schepen die voornemens zijn een
haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen. Door de voorgestelde wijziging
van artikel 16b wordt de mogelijkheid gecreëerd om in een ministeriële regeling nadere
regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van de in voorschrift 9, van bijlage
I bij de Verordening beschreven procedures en bijbehorende bevoegdheden. Het voorgestelde
artikel 16b maakt tevens de aanwijzing van aanvullende partijen mogelijk om op te
treden in het kader van voorschrift 9, bijlage I van de Verordening. Wanneer meerdere
partijen betrokken zijn bij de uitvoering van voorschrift 9, kunnen nadere regels
noodzakelijk zijn om de transparantie van het systeem als geheel te borgen. Wanneer
er bijvoorbeeld aan aanvullende partijen bevoegdheden worden toebedeeld anders dan
gebruikelijk is in het proces van meldingen en havenstaatcontrole, zal dit duidelijk
worden afgebakend in de ministeriële regeling.
Artikel II
Doordat wordt voorgesteld om artikel 14 Hbw integraal te vervangen en als gevolg van
deze wijziging de grondslag tot het erkennen van opleidingen vervalt, wordt de Erkenningsregeling
opleidingen havenbeveiliger ingetrokken. Wat betreft de redenen waarom de Erkenningsregeling
opleidingen havenbeveiliger kan vervallen, wordt verwezen naar de toelichting bij
artikel I, onderdeel C.
Artikel III
De wet treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Op deze
wijze kan worden aangesloten bij de vaste verandermomenten.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.