Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 076 Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet in verband met het opnemen van regels over het registreren, reserveren en toedelen van maatregelen ter compensatie van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door projecten van groot openbaar belang (natuurcompensatiebank)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 10 juni 2021 en het nader rapport d.d. 11 april 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister voor Natuur en Stikstof. Het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 maart 2021, nr. 2021000570,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 10 juni 2021, nr. W11.21.0091/IV, bied ik U hierbij aan.
In het navolgende ga ik op de opmerkingen van de Afdeling in. De tekst van het advies
treft u hieronder in cursief aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 25 maart 2021, no. 2021000570, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Afdeling advisering
van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende
wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet in verband met het opnemen
van regels over het registreren, reserveren en toedelen van maatregelen ter compensatie
van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door projecten
van groot openbaar belang (natuurcompensatiebank), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel geeft wettelijke regels voor de inrichting van een natuurcompensatieregister.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel
opmerkingen over de definitie van het begrip «adc-project» (punt 2) en over de te
stellen eisen aan de te registreren compenserende maatregelen (punt 3). De Afdeling
heeft voorts ernstige twijfels of zonder passende beoordeling vooraf, op een zinvolle
manier compenserende maatregelen ten behoeve van adc projecten kunnen worden getroffen,
die een precieze en passende compensatie bieden voor nadelige gevolgen van adc-projecten
en waarbij wordt voldaan aan alle in de Habitatrichtlijn aan compensatie gestelde
vereisten. De vraag is dan ook of de voorgestelde regeling zinvol is om de daarmee
nagestreefde ambities waar te maken (punt 4). In verband daarmee dient het voorstel
nader te worden overwogen.
1. Inleiding
Projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied kunnen
alleen worden vergund als op basis van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen
dat het project de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zal aantasten.2
Uitgangspunt is dat, als die zekerheid niet kan worden verkregen, geen vergunning
wordt verleend.
Bij wijze van uitzondering op deze hoofdregel kan een vergunning toch worden verleend
(hierna: vergunningverlening voor adc-projecten
3
) als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1.
alternatieven ontbreken,
2. er zijn dwingende redenen van groot openbaar belang met het project gemoeid en,
3. alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang
van Natura 2000 bewaard blijft.
Het voorstel geeft een nationale wettelijke regeling voor het treffen van compenserende
maatregelen als hiervoor bedoeld. Het voorziet in een natuurcompensatieregister, waarin
compenserende maatregelen (maatregelen gericht op verbetering of uitbreiding van natuurlijke
habitats of van leefgebieden van soorten ter compensatie van aantasting daarvan ten
gevolge van het te vergunnen project) «op voorraad» worden opgenomen.
De in het natuurcompensatieregister op te nemen compenserende maatregelen zullen primair
bedoeld zijn voor vergunningverlening ten behoeve van projecten van het Rijk of waterschap
die negatieve gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, maar die nodig zijn
om een dwingende reden van groot openbaar belang, die bestaat in het voorkomen of
beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid,
maar ook voor projecten die nodig zijn om andere dwingende redenen van groot openbaar
belang.4
De Afdeling onderscheidt in het wetsvoorstel twee ambities. Ten eerste wordt beoogd
de vergunningverlening voor adc-projecten te faciliteren en te versnellen door het
vooraf realiseren van compensatienatuur. Ten tweede wordt een gecoördineerde aanpak
voor het realiseren van compenserende maatregelen beoogd, die versnippering van door
compenserende maatregelen te realiseren natuur moet voorkomen, teneinde ervoor te
zorgen dat de te nemen compenserende maatregelen bijdragen aan robuuste natuur en
een goede staat van instandhouding.5
De Afdeling onderschrijft het belang bij een voortvarende vergunningverlening voor
adc-projecten en een gecoördineerde aanpak voor het realiseren van compenserende maatregelen.
De Afdeling heeft echter ernstige twijfels of de in het voorstel opgenomen regeling
voor een natuurcompensatieregister aan die doelstellingen de verwachte bijdrage kan
leveren. In dit verband maakt de Afdeling de hierna enkele opmerkingen. Punt 2 gaat
in op de eerste hiervoor genoemde voorwaarde, de punten 3 en 4 op de derde voorwaarde.
2. Adc-project
In het wetsvoorstel wordt het begrip adc-project gedefinieerd als een project als
bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het betreft
een project van een bestuursorgaan van het Rijk of een waterschap of een bij ministeriële
regeling aangewezen bestuursorgaan dat nodig is om een dwingende reden van groot openbaar
belang. Die dwingende reden bestaat in het voorkomen of beperken van overstromingen,
de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid of om een andere dwingende
reden van groot openbaar belang. Hierbij worden inbegrepen redenen van sociale of
economische aard.6
In deze definitie mist het eerste vereiste uit artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn,
namelijk, dat het moet gaan om een project waarvoor geen alternatieve oplossingen
beschikbaar zijn. Dit element is wezenlijk bij vergunningverlening krachtens dit artikel.
Er moet worden aangetoond dat geen alternatieven bestaan. Het is aan het vergunning
verlenende bestuursorgaan om te waarborgen dat alle haalbare alternatieve oplossingen
die voldoen aan de doelstelling van het project, met dezelfde mate van gedetailleerdheid
zijn onderzocht. Daarbij moet ook de nuloptie worden overwogen.7
Door het vereiste van het niet bestaan van alternatieven uit de definitie van adc-projecten
weg te laten, kan de indruk ontstaan dat vergunningverlening met gebruikmaking van
compenserende maatregelen ook mogelijk is zonder alternatievenonderzoek. Die indruk
is echter onjuist, omdat daarmee de vereisten van artikel 6, vierde lid, niet worden
nageleefd.
De Afdeling wijst er in dit verband nadrukkelijk op dat compenserende maatregelen
niet zijn bedoeld om de uitvoering van een project doorgang te laten vinden terwijl
daarbij de verplichtingen uit hoofde van de passende beoordeling8 worden «omzeild». Artikel 6, vierde lid, biedt een laatste redmiddel om een project
dat nadelige gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied toch doorgang te kunnen laten
vinden. Vergunningverlening op grond van dit artikel moet pas in overweging genomen
worden wanneer negatieve gevolgen voor een Natura 2000-gebied vaststaan of niet kunnen
worden uitgesloten, ondanks alle maatregelen die worden genomen om aantasting van
het gebied te voorkomen of reduceren. Voorts moet zijn besloten dat het project doorgang
moet vinden om dwingende redenen van openbaar belang, nadat is aangetoond dat geen
haalbare alternatieve oplossingen bestaan.9
De Afdeling adviseert in de definitie van adc-project het vereiste van het ontbreken
van alternatieven op te nemen.
De Afdeling wijst er terecht op dat artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn
(Hrl) een laatste redmiddel biedt om een project dat nadelige gevolgen heeft voor
een Natura 2000-gebied toch doorgang te kunnen laten vinden, en dat de indruk moet
worden vermeden dat vergunningverlening met gebruikmaking van compenserende maatregelen
ook mogelijk is zonder alternatievenonderzoek. De begripsomschrijving is aangepast.
Er wordt nu direct verwezen naar projecten als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid,
van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dat zijn projecten die voldoen aan alle drie de
adc-voorwaarden.
3. Vereisten voor te registreren compenserende maatregelen
In het wetsvoorstel is bepaald dat de Minister alleen maatregelen in het natuurcompensatieregister
opneemt die zijn uitgevoerd of waarvan de uitvoering naar zijn oordeel voldoende zeker
is.10
Uitgangspunt bij de toepassing van compenserende maatregelen is niet alleen dat de
maatregelen zijn uitgevoerd, maar in principe moet het daarmee beoogde resultaat ook
bereikt zijn op het moment waarop het betrokken gebied schade ondervindt van het te
vergunning adc-project.11 Weliswaar kunnen in het natuurcompensatieregister gerealiseerde of voldoende zekere
maatregelen worden geregistreerd, maar zij kunnen pas worden toegepast als het beoogde
resultaat is bereikt. Het voorstel sluit niet uit dat maatregelen als compenserende
maatregelen worden ingezet voor adc-projecten, waarvan het beoogde resultaat nog niet
is gerealiseerd. Daarmee voldoet het voorstel niet aan de eis dat een compenserende
maatregel uit het register pas kan worden toegepast, als het beoogde resultaat is
bereikt.
De Afdeling adviseert het voorstel zodanig aan te passen dat alleen compenserende
maatregelen waarvan de daarmee beoogde resultaten zijn bereikt als compenserende maatregel
kunnen worden toegepast.
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de vraag wanneer een maatregel door
de Minister kan worden opgenomen (geregistreerd) in het natuurcompensatieregister
en de vraag of de compenserende effecten zich voor een bepaald project tijdig en in
voldoende mate voordoen. Juist ook omdat de daadwerkelijke realisatie van een project
en het zich voordoen van negatieve effecten vaak veel later in de tijd liggen dan
het moment van toestemmingverlening, kan ook een in het register opgenomen maatregel
die nog niet haar volledige effect heeft, inzetbaar zijn en is er geen reden om die
niet in het register op te nemen. Bovendien worden maatregelen op voorraad opgenomen,
dus ook met het oog op projecten waarvoor pas in de verdere toekomst een vergunningaanvraag
zal worden ingediend. De toets van de Minister voor Natuur en Stikstof ziet dan ook
uitsluitend op de vraag of van de in het register op te nemen maatregel de «uitvoering
voldoende zeker is», wat iets anders is dan een oordeel over de vraag of de compenserende
effecten zich voor een bepaald project tijdig en in voldoende mate voordoen. Die laatste
toets ligt bij het bevoegd gezag voor de vergunningverlening. Dat bestuursorgaan zal
met toepassing van artikel 2.8, vierde lid, Wnb moeten vaststellen of de door de initiatiefnemer
voorziene natuurcompensatie adequaat is, dat wil zeggen dat voldoende zeker is dat
de positieve effecten van de compensatie zich zullen voordoen op het moment dat de
mogelijke negatieve effecten van het project kunnen optreden, zodanig dat gewaarborgd
is dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft. De Afdeling
wijst er terecht op, daarbij verwijzend naar een brochure en richtsnoeren van de Europese
Commissie, dat voor die toets geldt dat het met de maatregel beoogde resultaat in
principe bereikt moet zijn op het moment waarop het betrokken gebied schade ondervindt
van het te vergunnen adc-project. Uit die richtsnoeren blijkt echter ook dat bij wijze
van uitzondering geaccepteerd kan worden dat de positieve effecten van compenserende
maatregelen zich later kunnen voordoen dan de potentiële negatieve effecten van het
project. Wel moet dan extra compensatie plaatsvinden voor de al opgetreden schade:
«Het resultaat van de compensatie moet bereikt zijn op het moment waarop het betrokken
gebied schade van het project ondervindt. Wanneer in bepaalde omstandigheden niet
aan deze voorwaarde kan worden voldaan, moeten de intussen geleden verliezen extra
worden gecompenseerd.»12 In de paragrafen 3.1 en 3.2 van de memorie van toelichting is een en ander verder
verduidelijkt.
4. Zinvol
De Afdeling merkt op dat het bundelen van compenserende maatregelen en het opnemen
daarvan in een natuurcompensatieregister op zichzelf een goed idee is. Zoals in de
toelichting beschreven kan dit versnippering van compensatienatuur voorkomen, waardoor
meer robuuste compensatienatuur gerealiseerd kan worden. Daarmee kan worden bijgedragen
aan het bewaren van de algehele samenhang van Natura 2000. Door het opnemen in het
registratiesysteem is het voorts mogelijk inzichtelijk te hebben welke compenserende
maatregelen zijn getroffen en wordt het mogelijk gemaakt compenserende maatregelen
te reserveren voor en in te zetten bij het realiseren van adc-projecten.
De Afdeling maakt twee opmerkingen over compenserende maatregelen waaraan in het voorstel
onvoldoende aandacht besteed wordt.
a. Vereisten aan compenserende maatregelen
De habitatrichtlijn gaat ervan uit dat bij vergunningverlening voor adc-projecten
project-specifieke maatregelen worden getroffen. Die maatregelen zijn bedoeld om de
negatieve gevolgen van een project te neutraliseren en een exacte compensatie te bieden
voor de negatieve effecten van het desbetreffende project op de betrokken habitats
of soorten.13
Om te voldoen aan het vereiste dat de algehele samenhang van Natura-2000 bewaard blijft
moeten de compenserende maatregelen die in samenhang met een project worden voorgesteld
qua omvang zijn afgestemd op de schadelijke gevolgen die de habitats en soorten ondervinden
van het project. Zij moeten voorzien in functies die vergelijkbaar zijn met de functies
die aan de basis lagen van de oorspronkelijke selectie van het betrokken gebied, met
name wat de adequate geografische spreiding betreft.14
Compenserende maatregelen moeten voorts worden vastgesteld aan de hand van de referentietoestand
die wordt bepaald na inventarisatie van de biologische kenmerken van het gebied die
verloren dreigen te gaan of schade kunnen ondervinden en met inachtneming van de na
de uitvoering van de mitigerende maatregelen resterende significante negatieve gevolgen.
Het moet kortom gaan om gerichte compensatie. Daarvoor is een passende beoordeling
vereist.
Het voorstel voorziet in het op voorhand treffen van compenserende maatregelen voor
een (groot) aantal nader te bepalen adc-projecten, zonder dat voor die projecten een
passende beoordeling is uitgevoerd. Dit roept de vraag op of het mogelijk is om zonder
passende beoordeling voor een nog nader te bepalen groep adc-projecten gerichte compenserende
maatregelen te treffen en de vraag hoe wordt verzekerd dat die maatregelen qua omvang
zijn afgestemd op de schadelijke gevolgen die de habitats en soorten ten gevolge van
die nader te bepalen adc-projecten ondervinden. Immers, die schadelijke gevolgen zullen
pas inzichtelijk zijn nadat passende beoordelingen voor die projecten zijn uitgevoerd.
Waar compenserende maatregelen los van een passende beoordeling worden getroffen bestaat
een reëel risico dat daarmee de schadelijke gevolgen niet of onvoldoende worden gecompenseerd
en de geregistreerde maatregelen daardoor niet of onvoldoende inzetbaar zijn als compenserende
maatregelen bij vergunningverlening voor adc-projecten.15
In de toelichting wordt die vraag niet beantwoord. Volgens de toelichting wordt de
behoefte (aan compenserende maatregelen) zo goed mogelijk in beeld gebracht en zo
vaak als nodig geactualiseerd. Daarmee is echter onvoldoende verzekerd dat de te treffen
compenserende maatregelen ook daadwerkelijk passend zullen zijn om de schadelijke
gevolgen van adc-projecten te kunnen compenseren. Het is dan ook de vraag of te registreren
compenserende maatregelen op zinvolle wijze kunnen worden ingezet bij vergunningverlening
voor adc-projecten.
De Afdeling wijst er in dit verband op dat ook de Europese Commissie in de richtsnoeren
heeft opgemerkt dat habitat-banking als compenserende maatregel in het kader van artikel 6,
vierde lid, nauwelijks zinvol is, aangezien compensatie ter bescherming van de samenhang
van het netwerk aan strenge criteria gebonden is.16
b. Realisatietermijn van de compenserende maatregelen
Volgens de toelichting faciliteert het feit dat de in het natuurcompensatieregister
op te nemen compensatienatuur vooraf is uitgevoerd of zich in een ver gevorderd stadium
van ontwikkeling bevindt, de toestemmingverlening door het bevoegd gezag voor adc-projecten
en de tijdige uitvoering daarvan.17
In dit verband wordt in de toelichting opgemerkt dat het zoeken naar compenserende
maatregelen per adc-project complex is. Stikstofdepositie leidt veelal tot aantasting
van verschillende habitattypen en leefgebieden van soorten in verschillende Natura
2000-gebieden. Voor elk van deze habitattypen en leefgebieden moet samen met natuur
beherende organisaties moet worden gezocht naar de juiste compensatienatuur. Over
de ontwikkeling en inzet daarvan zullen bij overeenkomst afspraken gemaakt moeten
worden, voordat de compensatienatuur daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Dat is
veelal een traject van jaren en gedurende die periode kan het adc-project niet worden
gerealiseerd.18
De Afdeling merkt op dat ook voor in het natuurcompensatieregister op te nemen compenserende
maatregelen steeds samen met natuurbeheerders gericht moet worden gezocht naar compensatie
voor de aantasting van habitats en leefgebieden door de te vergunnen adc-projecten.
Daarnaast geldt ook hiervoor dat over ontwikkeling en inzet ervan afspraken gemaakt
zullen moeten worden. Uit de toelichting blijkt niet hoe het voorstel bijdraagt aan
versnelling van dit traject.
De toelichting geeft geen inzicht binnen welk tijdsbestek in het natuurcompensatieregister
voldoende compenserende maatregelen beschikbaar zullen zijn om te worden ingezet ten
behoeve van vergunningverlening voor adc-projecten. In dit verband merkt de Afdeling
op dat de daadwerkelijke ontwikkeling van habitats en het herstel of vestiging van
soortenpopulaties in een bepaald gebied de nodige tijd vergt. Het gaat daarbij om
een natuurlijk proces. Versnelling daarvan is niet goed denkbaar. De toelichting beperkt
zich in dit verband tot het noemen van de startdatum van 1 juli 2021 van de uitvoeringsorganisatie.
Vanaf dat moment start echter pas het traject van het zoeken naar een ontwikkelen
van compenserende maatregelen. Het zal daarna nog geruime tijd duren voordat de eerste
compensatienatuur is gerealiseerd.
Juist voor adc-projecten die op korte termijn gerealiseerd moeten worden is het van
belang dat snel inzichtelijk wordt gemaakt wanneer van compenserende maatregelen uit
het natuurcompensatieregister gebruik kan worden gemaakt. Indien voor die projecten
niet tijdig compenserende maatregelen beschikbaar zijn, zal voor die projecten tijdig
onderzoek gedaan moeten worden naar andere mogelijkheden voor compenserende maatregelen,
buiten het natuurcompensatieregister om.
c. Conclusie
De Afdeling mist in de toelichting een antwoord op de vraag hoe, zonder passende beoordeling
vooraf, op een zinvolle manier compenserende maatregelen ten behoeve van adc-projecten
kunnen worden getroffen. De Afdeling heeft ernstige twijfels of dat mogelijk is. Die
compenserende maatregelen moeten immers een precieze en passende compensatie bieden
voor nadelige gevolgen van adc-projecten en waarbij wordt voldaan aan alle in de Habitatrichtlijn
aan compensatie gestelde vereisten. Om aan dat vereiste te kunnen voldoen is een passende
beoordeling onontbeerlijk.
De Afdeling adviseert daarom in de toelichting dragend te motiveren op welke wijze
verzekerd kan worden dat de op voorhand te treffen compenserende maatregelen aan die
vereisten voldoen en toereikend zullen zijn voor vergunningverlening voor adc-projecten.
Indien die motivering niet kan worden gegeven adviseert de Afdeling het voorstel nader
te overwegen.
De Afdeling adviseert tevens om in de toelichting uiteen te zetten op welke wijze
het voorstel een bijdrage levert aan het versneld realiseren van compensatienatuur.
Het kabinet onderschrijft dat het voor de meerwaarde van de natuurcompensatiebank
van groot belang is dat de daarin op voorraad opgenomen maatregelen voldoende aansluiten
bij de daadwerkelijke behoefte die zal blijken als voor de toekomstige adc-projecten
daadwerkelijk een vergunning wordt aangevraagd en met een passende beoordeling de
compensatieopgave nauwkeurig in beeld is gebracht. Dit stelt hoge eisen aan de inventarisatie
bij aanvang van de natuurcompensatiebank van de natuurwaarden in voor stikstofgevoelige
habitats waarvan de komende jaren wordt verwacht dat die potentiële nadelige effecten
zullen ondervinden door adc-projecten. Die inventarisatie wordt samen met waterschappen,
de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie zo goed mogelijk gemaakt.
Duidelijk is dat de uitkomst van de inventarisatie altijd met onzekerheden zal zijn
omgeven, wat betekent dat 1. voortdurende monitoring en actualisatie nodig zijn en
2. dat zekerheidshalve uitgegaan moet worden van meer compensatie dan uit de inventarisatie
blijkt, zodat er een buffer is. Het op voorraad realiseren van meer natuur dan uiteindelijk
mogelijk strikt noodzakelijk blijkt te zijn, ervaart het kabinet niet als problematisch,
omdat de natuurdoelstellingen daarmee te allen tijde zijn gediend. Als op termijn
sprake blijkt te zijn van overschotten aan bepaalde natuurwaarden in de zin dat daar
minder vraag naar is met het oog op compensatie dan op voorhand ingeschat, dan worden
deze uit de natuurcompensatiebank gehaald en regulier onderdeel van het natuurnetwerk
Nederland (zie het nieuwe artikel 5a.7 Wnb). Dit gecombineerd met de door de Afdeling
onderschreven meerwaarde van een gecoördineerde aanpak waarmee robuuste natuur wordt
gerealiseerd en versnippering van natuur wordt voorkomen, maakt dat het kabinet veel
meer voor- dan nadelen bij de natuurcompensatiebank ziet. Initiatiefnemers zullen
ook altijd geholpen zijn als zij gebruik kunnen maken van reeds gerealiseerde maatregelen
uit de natuurbank, in plaats van deze maatregelen nog zelf te moeten realiseren op
het moment dat het project volledig is uitgewerkt en daarvoor een vergunningaanvraag
wordt ingediend. Dat zal betekenen dat op dat punt het risico van vertraging is weggenomen.
Ook als niet in alle gevallen al voldoende natuur in de bank aanwezig zal zijn – zoals
bij projecten die op korte termijn zullen worden vergund het geval zal kunnen zijn,
omdat de bank nog moet worden opgestart – wil dat niet zeggen dat op de iets langere
termijn een natuurcompensatiebank niet een belangrijke meerwaarde zal toekomen, waar
projecten altijd geholpen zullen zijn met natuur die al klaar ligt, zelfs als voor
een deel nog in aanvullende compenserende maatregelen zou moeten worden voorzien.
In paragraaf 2.1 is naar aanleiding van het advies uitvoeriger op deze aspecten ingegaan.
5. Andere wijzigingen
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om het wetsvoorstel en de memorie van toelichting
op de volgende punten aan te passen:
1. Aan het wetsvoorstel is een wijziging toegevoegd van de begripsomschrijving van Onze
Minister in artikel 1.1 Wnb, nu het onderwerp natuurbescherming niet meer behoort
tot de portefeuille van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Op een later moment zal voor het hele stelsel van de Omgevingswet worden bezien hoe
daarin om te gaan met de portefeuilleverdeling van het kabinet-Rutte IV. In artikel II
worden dus nog taken en bevoegdheden toegekend aan de Minister van LNV. In de toelichting
bij dat artikel is uitgelegd dat het, gezien de huidige portefeuilleverdeling, gaat
om taken en bevoegdheden van de Minister voor Natuur en Stikstof.
2. Aan het wetsvoorstel is een wijziging toegevoegd van de artikelen 4.11, 4.12 en 4.30
van de Omgevingswet. Die wijziging hangt samen met de keuze om in beginsel de Minister
voor Natuur en Stikstof te belasten met de bescherming van natuurcompensatiegebieden
waarop het Natura 2000-beschermingsregime nog niet van toepassing is, met de mogelijkheid
om die taak op te dragen aan het provinciebestuur (zie de voorgestelde wijziging van
artikel 2.18 van de Omgevingswet). In verband hiermee is ook het voorgestelde artikel 10.21b
aangepast.
3. Enkele artikelen zijn wetstechnisch verbeterd (artikel 5a.4, tweede lid, onder b,
Wnb en de artikelen II, onder A en I, en III).
4. De memorie van toelichting is op onderdelen geactualiseerd in verband met onder meer
de inwerkingtreding van artikel I van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering
(wijziging Wnb) en verder verduidelijkt.
5. De paragrafen 1 tot en met 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting
zijn ingekort en anders ingedeeld.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
tenzij het is aangepast.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.