Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (herdruk)
35 954 Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst
Nr. 3 HERDRUK1
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 april 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 17 december 2021 over de antwoorden op vragen commissie inzake
het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende
bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze
lijst (Kamerstuk 35 954, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 december 2021 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 12 april 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
– VVD-fractie
2
– D66-fractie
2
– GroenLinks-fractie
4
– ChristenUnie-fractie
4
– BBB-fractie
5
II.
Reactie van de Staatssecretaris
5
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op
vragen van de leden in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing
van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35 954, nr. 1) (hierna: het ontwerpbesluit) en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris actief inzet op preventie
van en voorlichting over lachgas als recreatieve drug. Hoe effectief zijn deze genoemde
maatregelen en campagnes, met name onder kwetsbare doelgroepen?
Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de Kamer het aanvullend onderzoek door het
Trimbos-instituut kan verwachten waarin wordt ingegaan op de vraag hoe de voorlichting
over lachgas voor ouders van jongeren met een Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse
achtergrond en/of jongeren met een praktische opleidingsachtergrond verbeterd kan
worden?
Kan aangegeven worden wat de gevolgen kunnen zijn voor bedrijven die niet handelen
binnen de in dit besluit opgenomen legale toepassingen van lachgas? Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de gevolgen voor individuen zijn indien zij strafbare handelingen met
lachgas verrichten?
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat het plaatsen van lachgas op lijst
II bij de Opiumwet nog in de weg staat. Wanneer kan het plaatsen van lachgas op lijst
II plaatsvinden en wat is het tijdspad voor de inwerkingtreding ervan?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 merken op dat er inmiddels een nieuw kabinet is. Hoe
verhoudt het voorgenomen van de Staatssecretaris tot het Opiumwetverbod op lachgas
zich tot de nieuwe voorgenomen investeringen in preventie en zou er een kabinetsreactie
kunnen komen op het voorgenomen verbod, zo vragen deze leden.
De leden van de D66 fractie constateren dat het voornemen van de Staatssecretaris
een heel stuk verder gaat dan de adviezen van het rapport van het Coördinatiepunt
Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM). Waar ontmoediging en regulering de kern
van het CAM-advies is, gaat de Staatssecretaris over tot een totaalverbod, zo constateren
deze leden. Hoe kan dan alsnog de proportionaliteit van een totaalverbod met verwijzing
naar het CAM-rapport gerechtvaardigd worden?
De leden van de fractie van D66 constateren dat de Staatssecretaris geen verder onderzoek
naar de effecten van lachgasgebruik nodig acht. Tegelijkertijd constateren deze leden
dat het CAM-rapport nadrukkelijk nader onderzoek aanraadt en dat in het rapport wordt
geconcludeerd dat er sprake is van «nog veel onduidelijkheid over de neurotoxiciteit
van lachgas» en dat het effect van lachgasgebruik op de hersenen ook nog omgeven is
met onzekerheden. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom hij nader onderzoek
niet nodig acht en waarom hij nadere onderzoeksbevindingen niet afwacht, zo vragen
deze leden.
De leden van de D66 fractie vragen voorts hoe de vele genoemde onzekerheden rondom
de schade van lachgas zich verhouden tot de rechtvaardiging van de beperking van vrijhandel
in de Europese Unie op basis van een volksgezondheidargument. Heeft de Staatssecretaris
genoeg informatie om op dit moment een dergelijke beperking te rechtvaardigen?
De leden van de fractie van D66 vrezen voorts dat een Opiumwetverbod onwenselijke
neveneffecten zal hebben, zoals de verplaatsing van lachgasverkoop naar het criminele
circuit of het gebruik van schadelijkere alternatieve (roes)middelen. Wat is de opvatting
van de Staatssecretaris betreffende deze risico’s? Indien een totaalverbod inderdaad
criminaliteit in de hand werkt, is het dan te rechtvaardigen dat de dekking wordt
gezocht bij de ondermijningsgelden, zo vragen deze leden. Daarbij vragen deze leden
tevens of een andere inzet van deze gelden, bijvoorbeeld op een ander gebied, meer
gezondheidswinst tot gevolg kan hebben.
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland stoffen opneemt op lijst II
bij de Opiumwet die niet in lijsten bij de door de Staatssecretaris genoemde verdragen
voorkomen. In hoeverre is het gebruikelijk dat landen hiervan afwijken en zouden de
beleidsverschillen tussen (Europese) landen ten aanzien van lachgas toch nader in
kaart kunnen worden gebracht, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie hebben vooralsnog twijfels bij de aanpak via de Opiumwet,
gezien het feit dat voor lachgas veel eigenlijke gebruiksmogelijkheden bestaan. Kan
de Staatssecretaris nader toelichten in hoeverre aparte wetgeving ten behoeve van
lachgas is overwogen en waarom uiteindelijk een aparte Lachgaswet niet is meegenomen
in de opties?
De leden van de D66-fractie constateren dat een van de rechtvaardigingsgronden voor
het totaalverbod inhoudt dat ook eenmalig oneigenlijk gebruik van lachgas mogelijk
tot schade kan leiden. Deze leden vragen of deze rechtvaardiging niet onbedoelde precedentwerking
tot gevolg kan hebben, gezien het feit dat eenmalig oneigenlijk gebruik van veel consumentenproducten
schadelijke gevolgen zou kunnen hebben. Hoe verhoudt lachgasgebruik zich tot andere
legale verdovende middelen en riskeert een totaalverbod niet een toevlucht naar het
oneigenlijk gebruik van andere, mogelijk schadelijkere, middelen, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 zijn voorts de opvatting toegedaan dat in het ontwerpbesluit2 en in de antwoorden van de Staatssecretaris op de vragen van de leden, er nog maar
weinig naar voren komt dat lachgasgebruik in veel gevallen niet problematisch blijkt.
Kan de Staatssecretaris hier een nadere toelichting op geven, ook met het oog op de
proportionaliteit van het besluit?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) slechts een signalerende rol zal innemen. Kan de Staatssecretaris aangeven
of de NVWA, met deze toelichting, het lachgasbesluit wel handhaafbaar acht? In hoeverre
zullen NVWA-inspecteurs getraind worden in het herkennen van signalen van oneigenlijk
gebruik? Kan de Staatssecretaris nader uiteenzetten waar precies de verantwoordelijkheid
van de NVWA ophoudt en waar die van de IGJ begint, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris in het licht van genoemde
preventiemaatregelen nader kan reflecteren op de resultaten van de verscheidene preventiecampagnes.
Hebben de preventiecampagnes hun vruchten afgeworpen en zo ja, is het dan niet voorbarig
om over te gaan tot een totaalverbod?
De leden van de D66-fractie constateren dat met de aanpassing van de model-Algemene
Plaatselijke Verordening (APV), steeds meer gemeenten overgaan op eigen regulering
van lachgasgebruik in het openbaar. In hoeverre is in het licht van deze ontwikkelingen
een landelijk verbod nog wenselijk en is lachgasoverlast niet een fenomeen dat beter
lokaal geregeld kan worden, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 hebben voorts kennisgenomen, in de antwoorden van
de Staatssecretaris, van de verwachting dat «een leeftijdsgrens de beschikbaarheid
van lachgas als recreatieve drug niet of slechts zeer beperkt terugdringt». Zou de
Staatssecretaris deze zinsnede nader kunnen toelichten en kan hij hierbij het onderwerp
«subsidiariteit» betrekken?
De leden van de D66-fractie lezen tenslotte dat «[e]r wordt gestreefd naar een zo
spoedig mogelijke inwerkingtreding». In hoeverre verhoudt dit streven zich tot de
benodigde tijd voor het voorbereiden van de uitvoering en welke termijn is hierbij
realistisch, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op het schriftelijk
overleg betreffende het ontwerpbesluit wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst
II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas)
op deze lijst. Genoemde leden hebben vooralsnog geen extra schriftelijke vragen voor
het nadere schriftelijk overleg.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Staatssecretaris voor de beantwoording
in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit. Zij zien alleen maar meer reden
om zo snel mogelijk over te gaan op een verbod op lachgas, gezien de recente cijfers
over een toenemend aantal verkeersongevallen en signalen vanuit de politie. Zij vragen
of de Staatssecretaris de zorgen over lachgasincidenten en de gevoelde urgentie van
genoemde leden deelt, en derhalve met de leden van de ChristenUnie-fractie van mening
is dat op korte termijn tot een verbod overgegaan dient te worden. Voorts vragen zij
of de Staatssecretaris van mening is dat er aanvullende maatregelen op dit verbod
nodig zijn om verslaving en andere schade aan de gezondheid en de samenleving te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de beantwoording
van de vragen van de leden in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit.
Het lid van de BBB-fractie maakt zich grote zorgen over het effect van lachgasgebruik
op de gezondheid en het welzijn van de Nederlandse burgers. Dit geldt zowel voor dat
van de gebruikers van lachgas als over die mensen die betrokken raken bij ongevallen
die door gebruikers veroorzaakt worden.
Genoemd lid vraagt de Staatssecretaris of er, gezien het feit dat het gebruik van
het gas niet aantoonbaar is, ook oplossingen beschikbaar zijn waarbij aan legaal verkocht
gas een «marker» toegevoegd kan worden die wel traceerbaar is bij onderzoek naar mogelijk
misbruik van lachgas.
II. Reactie van de Staatssecretaris
VVD-fractie
1.1 De leden van de VVD-fractie vragen hoe effectief de inzet op preventie van en
voorlichting over lachgas als recreatieve drug is, met name onder kwetsbare doelgroepen,
en vragen in het bijzonder wanneer het aanvullend onderzoek van het Trimbos-instituut
naar voorlichting over lachgas voor ouders van jongeren met een Turks-Nederlandse
en Marokkaanse achtergrond en/of jongeren met een praktische opleidingsachtergrond
naar de Kamer zal worden gestuurd.
Preventie en voorlichting zijn een belangrijk onderdeel van de integrale aanpak van
het oneigenlijk gebruik van lachgas als recreatieve drug, zoals mijn voorganger destijds
samen met de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid en de toenmalig Minister
van Infrastructuur en Waterstaat heeft aangekondigd.3 Mijn voorganger heeft eerder ook aan uw Kamer toegelicht te kiezen voor een gerichte
inzet voor specifieke groepen omdat een gerichte aanpak op dit moment de meest effectieve
vorm van voorlichting en preventie lijkt.4 De regering heeft de afgelopen jaren extra ingezet op onderzoek naar en de ontwikkeling
van gerichte voorlichting en preventie over het gebruik van lachgas als recreatieve
drug.
De huidige inzet op voorlichting en preventie is meervoudig en richt zich op verschillende
(kwetsbare) doelgroepen. Het Trimbos-instituut heeft in de afgelopen jaren in opdracht
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport diverse materialen ontwikkeld.
Zo vormt lachgas een onderdeel van de algemene inzet op drugspreventie en voorlichting
via drugsinfo.nl, de drugsinfolijn en de website van het Trimbos-instituut. Lachgas
is ook onderdeel van de informatie op drugsenuitgaan.nl, gericht op uitgaanders. Voor
ouders is zowel een flyer als een video ontwikkeld en voor docenten is als onderdeel
van het preventieprogramma Helder op School een factsheet over lachgas gemaakt. Voor
gemeenten, handhavers en preventieprofessionals heeft het Trimbos-instituut in 2018
een handreiking opgesteld.5 Deze handreiking is in 2020 herzien en wordt ook dit jaar geactualiseerd.6
Naast deze inzet heeft problematisch of veelvuldig gebruik van lachgas en het gebruik
in specifieke groepen en settings de bijzondere aandacht van de regering. Zo heeft
het Trimbos-instituut in 2020 onderzoek gedaan naar het gebruik van lachgas onder
jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. In lijn met de aanbevelingen heeft
het Trimbos-instituut de bestaande materialen in het Arabisch vertaald en aanvullend
onderzoek verricht naar hoe de voorlichting over lachgas voor ouders van jongeren
met een Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse achtergrond en/of jongeren met
een praktische opleidingsachtergrond verbeterd kan worden. In de bijlage treft u genoemd
onderzoek aan7. Ik doe hiermee mijn eerdere toezegging aan uw Kamer in het Verslag schriftelijk
overleg van december vorig jaar om dit onderzoek aan uw Kamer te sturen af.8
Voor genoemd onderzoek zijn interviews afgenomen met verschillende ouders. In de interviews
werd gesproken over voorlichtingsmaterialen voor ouders en middelenopvoeding rond
het thema lachgas. De volgende thema’s kwamen daarbij aan bod: bestaande materialen
van het Trimbos; informatieavonden op school; gesprekken die ouders zelf voeren met
hun kind en de opvoedtips die het Trimbos-instituut opstelde.
De resultaten van het onderzoek leiden tot aanbevelingen voor voorlichting en bereik
van ouders met een lagere taalvaardigheid of een niet-westerse migratieachtergrond.
De aanbevelingen zijn opgevolgd met ontwikkeling van concrete producten. Zo heeft
het Trimbos-instituut reeds de lachgasvideo en de folder over lachgas herzien. De
folders zijn beschikbaar in toegankelijk Nederlands, en in het Arabisch en Turks en
zijn als bijlage aan deze brief toegevoegd9. Ook gaat het Trimbos-instituut nieuwe animaties uitbrengen over lachgas voor ouders.
De animaties zullen beschikbaar worden gemaakt in toegankelijk Nederlands, en in het
Arabisch en Turks. Deze zullen in de loop van 2022 worden uitgebracht. De aanbevelingen
zijn ook besproken met ontwikkelaars van Helder op School om gebruikt te worden in
de ouderavonden.
Gelet op de aanhoudende problematiek rondom lachgasgebruik en verkeersdeelname heeft
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat TeamAlert in 2020 opdracht gegeven een
campagne te ontwikkelen. De campagne «Rij Ballonvrij» werd in november 2020 gelanceerd
om lachgasgebruik in het verkeer onder jongeren tegen te gaan. In november 2021 heeft
TeamAlert een gerichte vervolgcampagne gelanceerd. Op basis van wetenschappelijke onderbouwingen (onder andere door het
betrekken van de doelgroep zelf) heeft TeamAlert de gerichte campagne opgesteld met
als doel een positieve gedragsverandering teweeg te brengen. Met de campagnes zijn
in totaal meer dan 1,1 miljoen jongeren bereikt via sociale media, radio, televisie
en online media. In 2022 voert TeamAlert wederom campagne om jongeren bewust te maken
van de gevaren van lachgas in het verkeer.
De regering neemt tevens met belangstelling kennis van het nieuwe preventiemateriaal
dat in het veld wordt ontwikkeld. Zo heeft Jellinek in 2020 een flyer over lachgas
ontwikkeld voor professionals die lachgas gebruikende jongeren tegenkomen. De flyer
is breed gedeeld en er zijn verschillende versies per regio met de relevante lokale
contactgegevens.
Verschillende expertsessies, georganiseerd door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, hebben eraan bijgedragen dat de handreiking, ontwikkeld door het
Trimbos-instituut, maar ook dit initiatief van Jellinek, verder zijn verspreid. Naar
aanleiding van de expertsessie van september 2021 gericht op preventie op gemeentelijk
niveau is geconstateerd dat de ontwikkelde materialen niet altijd even makkelijk terug
te vinden zijn voor gemeenten. In samenwerking met de Vereniging voor Nederlandse
Gemeenten (VNG) heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een
bericht opgesteld over de materialen en de vindplaatsen daarvan. Dit bericht is via
de nieuwsbrief van de VNG verspreid naar alle leden.10
1.2 De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven wat de gevolgen voor
bedrijven zijn die niet handelen binnen de in het besluit opgenomen legale toepassingen
van lachgas en wat de gevolgen voor individuen zijn indien zij strafbare handelingen
met lachgas verrichten.
Met de plaatsing van lachgas op lijst II bij de Opiumwet worden bepaalde handelingen
met lachgas – zoals het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben
en vervaardigen – strafbaar. Het verbod voor de handelingen zal niet van toepassing
zijn wanneer het lachgas is bestemd voor technische doeleinden of als voedingsadditief
(voorgesteld artikel 15a van het Opiumwetbesluit). In de nota van toelichting bij
het ontwerpbesluit is uiteengezet wanneer lachgas bestemd is voor technische doeleinden
of als voedingsadditief. De toepassing van lachgas als geneesmiddel of medisch hulpmiddel
in de (dier)geneeskunde blijft na plaatsing van lachgas op lijst II bij de Opiumwet
onverminderd toegestaan, mits een ontheffing is verleend op grond van de artikelen
6 en 8 Ow. Gebruikers van lachgas als geneesmiddel of medisch hulpmiddel, zoals artsen,
apothekers en ziekenhuizen, zijn op grond van artikel 5, tweede lid, Ow en artikel
16, onderdeel a, van het Opiumwetbesluit vrijgesteld van de ontheffingsplicht.
Wanneer handelingen met lachgas buiten het in de nota van toelichting geschetste kader
plaatsvinden, is de uitzondering op de verboden niet van toepassing. Er is dan in
beginsel sprake van strafbaar handelen op grond van artikel 3 van de Opiumwet. Het
OM kan, indien er voldoende bewijs is dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft
begaan, besluiten tot vervolging over te gaan. Bedrijven en individuen die handelen
buiten de in het besluit opgenomen legale toepassingen, kunnen dus strafrechtelijk
vervolgd worden voor dit handelen. Artikel 11 van de Opiumwet bepaalt de strafbedreigingen
voor het handelen in strijd met de in artikel 3 van de Opiumwet (lijst II middelen)
gegeven verboden. In dat artikel wordt onderscheid gemaakt tussen een individu dat
niet-opzettelijk handelt (eerste lid), een individu dat opzettelijk handelt (tweede
lid) en strafbaar handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf (derde lid).
Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen het opzettelijk overtreden van het verbod
een middel van lijst II binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen
en het overtreden van de andere verboden (vierde lid). Tot slot wordt onderscheid
gemaakt tussen het opzettelijk overtreden van een van de verboden met betrekking tot
grote hoeveelheden van een middel (vijfde lid) of juist een geringe hoeveelheid voor
eigen gebruik (zevende lid). Genoemd juridisch kader geldt voor alle middelen die
op lijst II bij de Opiumwet staan.
1.3 De leden van de VVD-fractie vragen wat het plaatsen van lachgas op lijst II bij
de Opiumwet in de wegstaat en met welk tijdspad de inwerkingtreding kan plaatsvinden.
De regering streeft er naar het verbod zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Tijdens de voorhangprocedure heeft uw Kamer verzocht geen onomkeerbare stappen te
zetten in de voortgang van het ontwerpbesluit om lachgas op lijst II bij de Opiumwet
te plaatsen en de eigenlijke toepassingen van lachgas van het verbod uit te zonderen.
Volgens goed gebruik betekent dit dat het traject stilligt in afwachting van de behandeling
door uw Kamer. Tijdens de voorhangprocedure is een Verslag schriftelijk overleg aangekondigd.
De vragen zijn 29 november 2021 ontvangen en 20 december 2021 vastgesteld.11 Daarna heeft uw Kamer voorliggend nader Verslag schriftelijk overleg aangekondigd,
deze zijn 1 februari 2022 ontvangen.
Zodra uw Kamer van mening is dat het voorstel voldoende behandeld is, zal het traject
spoedig worden vervolgd. Volgens vaste procedure zal het ontwerpbesluit dan worden
voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State en worden genotificeerd
bij de Europese Commissie waarna over kan worden gegaan tot ondertekening en inwerkingtreding.
In afwachting van de beoordeling van uw Kamer en gelet op de te volgen procedure is
het echter niet mogelijk het verbod op 1 juli 2022 in werking te laten treden. Zonder
bijzonderheden is de verwachting dat het vervolgtraject – dat met akkoord van uw Kamer
zal worden gestart – nog acht maanden in beslag zal nemen.
D66-fractie
2.1 De leden van de D66-fractie vragen hoe het ontwerpbesluit zich tot de nieuwe voorgenomen
investeringen in preventie verhoudt en verzoekt om een kabinetsreactie op het voorgenomen
verbod.
De regering benadrukt dat het inzet op een integrale aanpak van lachgas met de intentie
dat verschillende onderdelen hiervan elkaar versterken. Zo wordt het aanbod en daarmee
de brede beschikbaarheid van lachgas voor gebruik als recreatieve drug met onderhavig
ontwerpbesluit beperkt. Om het gebruik van lachgas als recreatieve drug te verminderen
en incidenten hiermee te voorkomen dan wel te beperken zet de regering ook in op gerichte
voorlichting en preventie. Deze onderdelen dienen naast elkaar te bestaan. De huidige
regering onderschrijft de kabinetsreactie uit december 2019.12
2.2 De leden van de D66-fractie constateren dat het ontwerpbesluit verder gaat dan
de adviezen van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) en
vragen om een uiteenzetting van de rechtvaardiging van de proportionaliteit van een
totaalverbod met verwijzing naar het CAM-rapport.
De Commissie Risicobeoordeling doet de aanbeveling het aanbod van lachgas voor recreatief
gebruik te beperken. Vervolgens geeft het een aantal suggesties hoe aan deze aanbeveling
tegemoet kan worden gekomen. De Commissie Risicobeoordeling schrijft dat op basis
van de hoge score ten opzichte van andere middelen, het plaatsen van lachgas op één
van de lijsten bij de Opiumwet gerechtvaardigd is. Tegelijkertijd geeft de Commissie
aan dat er veel legale toepassingen van lachgas zijn waarvoor uitzonderingen nodig
zouden zijn. De Commissie oordeelt dat plaatsing van lachgas onder de Opiumwet een
gerechtvaardigde en complexe maatregel lijkt.13 De regering deelt deze opvatting. Een totaalverbod op lachgas zou niet in lijn zijn
met de aanbevelingen van de Commissie en volgens de regering op dit moment disproportioneel.
De regering kiest er uitdrukkelijk voor lachgas op lijst II bij de Opiumwet te plaatsen
en daarbij de eigenlijke toepassingen van lachgas van het verbod uit te zonderen.
Onderhavig ontwerpbesluit regelt nadrukkelijk geen totaalverbod en is in lijn met
de adviezen van de Commissie Risicobeoordeling.
2.3 De leden van de D66-fractie verwijzen naar de aanbeveling van het CAM om nader
onderzoek te verrichten en vragen om een nadere toelichting waarom de regering nader
onderzoek niet nodig acht en waarom nadere onderzoeksbevindingen niet worden afgewacht.
Zoals reeds aangeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van lid Kuik
(CDA) wordt doorlopend meer bekend over de schadelijkheid van het gebruik van lachgas
als drug en ook over de soms onomkeerbare schade die dit tot gevolg heeft. In de eerder
aan uw Kamer verzonden beantwoording wordt aangegeven dat in de risicobeoordeling
van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) en het onderhavige
informatierapport de verschillende gezondheidsrisico’s uitvoerig worden beschreven.
Voorbeelden hiervan zijn bevriezingsverschijnselen, brandwonden door bevriezing, en
neurologische schade. In de zomer van 2020 sloegen neurologen daarnaast alarm over
(gedeeltelijke), soms onomkeerbare, dwarslaesies als gevolg van het gebruik van lachgas
als drug. Ook zijn er destijds signalen geuit dat het gebruik verslavender is dan
op voorhand gedacht en dat er vaatschade kan intreden.14
De beschikbare informatie en groeiende kennis is volgens de regering voldoende onderbouwing
voor de voorgenomen maatregel. Te meer ook omdat, zoals in de beantwoording van vraag
2.2 benoemd, de Commissie Risicobeoordeling op grond van de destijds beschikbare informatie
concludeert dat het risicoprofiel van lachgas plaatsing op één van de lijsten bij
de Opiumwet rechtvaardigt. De groeiende kennis op dit terrein onderschrijft volgens
de regering de ernst van de risico’s en schadelijkheid van het gebruik van lachgas
als recreatieve drug en sterkt de regering in haar gekozen benadering.
2.4 De leden van de D66-fractie vragen hoe de vele genoemde onzekerheden rondom de
schade van lachgas zich verhouden tot de rechtvaardiging van de beperking van vrijhandel
in de Europese Unie op basis van een volksgezondheidsargument en of voldoende informatie
beschikbaar is om een dergelijke beperking te rechtvaardigen.
De regering is van mening dat voldoende informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat
de schadelijkheid en risico’s van lachgas als recreatieve drug een risico voor de
volksgezondheid vormen, en dat derhalve een beperking van het vrij verkeer, met een
beroep op een volksgezondheidargument, gerechtvaardigd kan worden. Zoals in de beantwoording
van de vragen uit het Verslag schriftelijk overleg uit najaar 2021 reeds is aangegeven,
laat de risicobeoordeling die is uitgevoerd door de Commissie Risicobeoordeling zien
dat lachgas een stof is met substantiële risico’s voor de (volks)gezondheid en de
samenleving. Zo blijkt uit het rapport van de Commissie Risicobeoordeling dat niet
kan worden uitgesloten dat ook na eenmalig gebruik al ernstige neurologische schade
kan intreden in het geval iemand een functioneel vitamine B12-tekort heeft. Een B12-tekort
is doorgaans onbekend bij mensen. Lachgas wordt als roesmiddel veel gebruikt in verschillende
lagen van de bevolking, waaronder ook kwetsbare groepen, zoals jonge en onervaren
gebruikers. Ook noemt de Commissie Risicobeoordeling in het bijzonder dat de brede
en makkelijke beschikbaarheid en verkrijgbaarheid van lachgas duidelijk bijdraagt
aan de problematiek en een risico vormt voor de volksgezondheid. De Commissie Risicobeoordeling
erkent de lokale problematiek die wordt ervaren, zoals overlast. Daar komt bij dat
lachgas ook zichtbaar tot onveilige verkeerssituaties en ongevallen leidt. Lachgas
kan dus tot gezondheidsschade en schade aan de samenleving leiden.15
2.5 De leden van D66-fractie vragen naar de opvatting van de regering betreffende
de risico’s op onwenselijke neveneffecten van het verbod en de dekking van de handhaving
van het lachgasverbod binnen de ondermijningsgelden.
Zoals eerder in de beantwoording van het Verslag schriftelijk overleg uit voorjaar
2020 en najaar 2021 is aangegeven, zijn de risico’s die de leden van D66 noemen, waaronder
het ontstaan van een criminele markt voor lachgas, onwenselijk, maar geen reden om
af te zien van het verbod. Als een product wordt verboden, bestaat er altijd een kans
op illegale handel. Zeker als het een product betreft waar bestaande vraag naar is.
Het risico op een illegale handel in lachgas is voor de regering, net als bij andere
drugs, echter geen reden om de voorgenomen maatregelen voor een verbod op oneigenlijke
recreatieve lachgas niet te treffen.16 Er is hier dan ook geen sprake van een totaalverbod, maar van een aanbodbeperkende
maatregel om het oneigenlijk gebruik van lachgas te tegen te gaan.
Het ontwerpbesluit beperkt de beschikbaarheid van lachgas voor gebruik als recreatieve
drug en geeft het signaal af dat het niet om een onschuldige stof gaat. De verwachting
is dat met een verbod op lachgas het aanbod, en daarmee ook het gebruik zal verminderen.
Ook kan de plaatsing van een stof onder het bereik van de Opiumwet een normerend effect
hebben waardoor een daling van het gebruik plaatsvindt, zoals onder meer het geval
was bij 4-FA.17 Het verbod en de handhaving bevestigen zo ook de norm dat het beter is om geen drugs
te gebruiken en passen daarmee in het brede offensief tegen ondermijnende criminaliteit.
Wij hopen daarnaast dat met de inzet op preventie de vraag naar oneigenlijke recreatieve
lachgas zal afnemen.18
2.6 De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland stoffen opneemt op lijst
II bij de Opiumwet die niet op één van de lijsten bij de internationale drugscontrole
verdragen staan en vragen of het gebruikelijk is dat landen hier van afwijken. Ook
vragen de leden of de beleidsverschillen tussen (Europese) landen ten aanzien van
lachgas in kaart kunnen worden gebracht.
De Opiumwet geeft in artikel 3a het kader aan van het al dan niet verbieden van handelingen
met stoffen als onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. Zo geldt op grond van artikel
3a, eerste lid, van de Opiumwet dat indien een stof onder de werking van één van de
internationale verdragen wordt gebracht, deze stof ook onder het bereik van de Opiumwet
dient te worden geplaatst. Echter, de genoemde verdragen bieden verdragspartijen de
ruimte om ook verdergaande maatregelen te treffen dan de verdragen voorschrijven.19 Het staat verdragspartijen dus vrij om een stof die niet onder de werking van genoemde
verdragen valt onder het bereik van nationale regelgeving te brengen. De Opiumwet
biedt deze ruimte met artikel 3a, tweede lid, op grond waarvan bij algemene maatregel
van bestuur aan lijst I of II bij de Opiumwet middelen kunnen worden toegevoegd, indien
is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de
mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. In
het geval van lachgas is van dit artikel gebruikgemaakt. Volgens vast beleid wordt
het CAM om een risicobeoordeling gevraagd wanneer nieuwe drugs op de markt verschijnen.
Het CAM-advies kan aanleiding vormen om de beoordeelde stof onder het bereik van de
Opiumwet te plaatsen. Deze route is in het geval van lachgas toegepast.
Voor zover bekend bestaat er geen uitputtend overzicht van beleidsverschillen tussen
(Europese) landen ten aanzien van lachgas. Wel is bekend dat, zoals eerder aangegeven,
in Kroatië het verboden is lachgas op een manier te gebruiken die niet beoogd is door
de fabrikant.
In het Verenigd Koninkrijk is het strafbaar om lachgas, dat bestemd is voor gebruik
als recreatieve drug, te leveren. Verder is Denemarken van plan de verkoop van lachgas
aan minderjarigen te verbieden.
2.7 De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting in hoeverre aparte
wetgeving ten behoeve van lachgas is overwogen en waarom uiteindelijk een aparte Lachgaswet
niet is meegenomen in de opties.
Een aparte lachgaswet is overwogen. Het is echter als onwenselijk beoordeeld om voor
één drug aparte wetgeving op te stellen wanneer regelgeving mogelijk is op grond van
het bestaande juridisch kader van de Opiumwet. Dit zou mogelijk een ongewenst precedent
kunnen scheppen en lachgas als consumentenwaar kunnen bestendigen. De regering acht
deze mogelijke gevolgen onwenselijk. Daarbij is de regering van mening dat regulering
via de Opiumwet voldoende handvatten biedt voor handhaving en dat controle op het
product, verkopers, gebruikers en gebruik voor de eigenlijke toepassingen in voldoende
mate mogelijk blijft.
2.8 De leden van de D66-fractie constateren dat een van de rechtvaardigingsgronden
voor het totaalverbod inhoudt dat ook eenmalig oneigenlijk gebruik van lachgas mogelijk
tot schade kan leiden. De leden vragen of deze rechtvaardiging niet onbedoelde precedentwerking
tot gevolg kan hebben, gezien het feit dat eenmalig oneigenlijk gebruik van veel consumentenproducten
schadelijke gevolgen zou kunnen hebben. Voorts vragen de leden hoe lachgasgebruik
zich tot andere legale verdovende middelen verhoudt en riskeert een totaalverbod niet
een toevlucht naar het oneigenlijk gebruik van andere, mogelijk schadelijkere, middelen.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de vragen uit het Verslag schriftelijk
overleg uit het najaar 2021 is het evident dat hoe meer en hoe vaker een gebruiker
lachgas als recreatieve drug gebruikt, hoe groter de kans is dat serieuze risico’s
intreden.20 In de beantwoording is ook aangegeven dat tegelijkertijd uit het rapport van de Commissie
Risicobeoordeling blijkt dat ook beperkt gebruik van lachgas als recreatieve drugs
al tot aanzienlijke schade kan leiden. In het informatierapport staat onder meer dat
«bij eenmalig excessief gebruik intoxicaties [zijn] gemeld, maar ook na het gebruik
van een enkele ballon worden tintelingen in handen en voeten veelvuldig gerapporteerd,
wat kan duiden op neurotoxiciteit».21 Deze tekenen dienen volgens de Commissie als alarmsignaal opgepakt te worden. Volgens
de Commissie Risicobeoordeling is in tegenstelling tot wat bleek uit eerder onderzoek
«een veilige bovengrens voor het gebruiken van lachgas niet bekend».22 Er is dus geen eenduidige omschrijving van problematisch gebruik, dit kan, in samenhang
met andere factoren een lage of hoge frequentie zijn. Dat door eenmalig excessief
gebruik risico’s kunnen intreden zoals de Commissie Risicobeoordeling omschrijft,
sterkt de regering in haar overwegingen, maar is niet zelfstandig de doorslaggevende
reden om onderhavig ontwerpbesluit op te stellen.
Lachgas kent verschillende toepassingen en is niet in alle gevallen een consumentwaar.
Een eventuele vergelijking met andere consumentenproducten is daarom niet goed te
maken.
De Commissie Risicobeoordeling geeft aan dat het onduidelijk is of lachgas een gatewayfunctie
kan hebben en daarmee een opstap kan vormen naar het gebruik van zwaardere middelen.
Echter, net als dat er bij het verbieden van een stof een risico bestaat op illegale
handel bestaat er ook een risico op substitutie in middelengebruik. Dit is onlosmakelijk
met middelengebruik verbonden en doet niet af aan de schadelijkheid van en risico’s
verbonden aan het gebruik van lachgas als drug, zoals ook blijkt uit het rapport van
de Commissie Risicobeoordeling.
2.9 De leden van de D66-fractie zijn voorts de opvatting toegedaan dat in het ontwerpbesluit23 en eerdere antwoorden op schriftelijke vragen nog maar weinig naar voren komt dat
lachgasgebruik in veel gevallen niet problematisch blijkt en verzoekt de regering
om een nadere toelichting hierop met het oog op de proportionaliteit van het besluit.
Zoals reeds in de beantwoording van het Verslag schriftelijk overleg uit najaar 2021
is toegelicht en hier in de beantwoording van vraag 2.8 herhaald, is het evident dat
hoe meer en hoe vaker een gebruiker lachgas als recreatieve drug gebruikt, hoe groter
de kans is dat serieuze risico’s intreden.24 Tegelijkertijd blijkt uit het rapport van de Commissie Risicobeoordeling dat ook
beperkt gebruik van lachgas als recreatieve drug al tot aanzienlijke schade kan leiden.
Volgens de Commissie Risicobeoordeling is tevens in tegenstelling tot wat bleek uit
eerder onderzoek «een veilige bovengrens voor het gebruiken van lachgas niet bekend».25 Er is dus geen eenduidige omschrijving van problematisch gebruik, dit kan, in samenhang
met andere factoren een lage of hoge frequentie zijn. De regering is van mening dat
voldoende informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat de schadelijkheid en risico’s
van lachgas als recreatieve drug een risico voor de volksgezondheid vormen, en beschouwt
derhalve onderhavig ontwerpbesluit als proportioneel.
2.10 De leden van de D66-fractie constateren dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) slechts een signalerende rol zal innemen en vragen of de regering een toelichting
kan geven op de handhaafbaarheid. Voorts vragen de leden of de NVWA-inspecteurs getraind zullen worden en of de regering een nadere uiteenzetting kan
geven van de taakverdeling tussen de NVWA en de IGJ.
Lachgas is onder andere een voedingsadditief en zal daarnaast, met het voorgestelde
besluit, een verboden middel worden. De Warenwet biedt het wettelijk kader voor voedselveiligheid
en productveiligheid in Nederland en is daarmee relevant voor de toepassing van lachgas
als voedingsadditief. De NVWA houdt toezicht op de Warenwet. De Opiumwet biedt het
wettelijk kader voor handelingen met verboden middelen. De IGJ houdt toezicht op de
Opiumwet. Dit betekent dat de NVWA alleen toezicht houdt op de naleving van product-
en voedselveiligheidseisen die gesteld zijn op grond van de Warenwet en in beginsel
geen rol heeft in het toezicht op de Opiumwet. De rol van de NVWA is beperkt tot een
signalerende functie ten aanzien van het toezicht op de voorgestelde uitzonderingen.
De IGJ is de aangewezen instantie voor het toezicht op alle handelingen met lachgas
die buiten de in het besluit opgenomen uitgezonderde toepassingen vallen en strafbaar
zijn op grond van de Opiumwet. Eventuele nadere afspraken over de uitvoering van het
besluit is aan de betrokken toezichthouders zelf.
2. 11 De leden van de D66-fractie vragen om een reflectie op de resultaten van verschillende
preventiecampagnes en vragen specifiek of een totaalverbod niet te ver gaat als de
preventiecampagnes hun vruchten hebben afgeworpen.
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 1.1, heeft de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat TeamAlert in 2020 opdracht gegeven een campagne te ontwikkelen. De campagne
«Rij Ballonvrij» werd in november 2020 gelanceerd om lachgasgebruik in het verkeer
onder jongeren tegen te gaan. In november 2021 heeft TeamAlert een gerichte vervolgcampagne gelanceerd. Op basis van wetenschappelijke onderbouwingen (onder andere door het
betrekken van de doelgroep zelf) heeft TeamAlert de gerichte campagne opgesteld met
als doel een positieve gedragsverandering teweeg te brengen. Met de campagnes zijn
in totaal meer dan 1,1 miljoen jongeren bereikt via sociale media, radio, televisie
en online media. In 2022 voert TeamAlert wederom campagne om jongeren bewust te maken
van de gevaren van lachgas in het verkeer.
Enkel inzetten op gerichte voorlichting en preventie is echter niet voldoende om het
gebruik van lachgas als recreatieve drug te beperken. De regering benadrukt dat het
inzet op een integrale aanpak van lachgas met de intentie dat verschillende onderdelen
hiervan elkaar versterken. Zo wordt de brede beschikbaarheid van lachgas voor gebruik
als recreatieve drug met onderhavig ontwerpbesluit beperkt. Om het gebruik van lachgas
als recreatieve drug te verminderen en incidenten hiermee te voorkomen dan wel te
beperken zet de regering ook in op gerichte voorlichting en preventie.
2.12 De leden van de D66-fractie vragen of een landelijk verbod nog wenselijk is en
lachgasoverlast niet een fenomeen is wat beter lokaal geregeld kan worden.
De regering zet in op een integrale aanpak, waarbij lokale en landelijke regelgeving
complementair zijn aan elkaar. Er zijn inderdaad gemeenten die, in afwachting van
een landelijk verbod, de verkoop en het gebruik van lachgas verbieden met APV-bepalingen.
Zij kunnen dit alleen verbieden als dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen
die de openbare orde verstoren en moeten hierbij specifieke gebieden aanwijzen. Onderhavig
besluit is bedoeld als aanbodbeperkende maatregel en verbiedt het gebruik van lachgas
expliciet niet. Beide soorten regelgeving vervullen daarmee een andere rol, en een
landelijk verbod blijft dus ook nog steeds wenselijk.
2.13 De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting van de zin met de verwachting
dat «een leeftijdsgrens de beschikbaarheid van lachgas als recreatieve drug niet of
slechts zeer beperkt terugdringt» en verzoeken daarbij subsidiariteit in de beantwoording
te betrekken.
De Commissie Risicobeoordeling adviseert een aanbodbeperkende maatregel, maar noemt
daarbij een leeftijdsgrens niet als mogelijkheid. Het onderhavige ontwerpbesluit heeft
tot doel het aanbod van lachgas voor gebruik als recreatieve drug terug te dringen
om daarmee gezondheidsschade en schade aan de samenleving te beperken. Met het instellen
van een leeftijdsgrens is lachgas, naar verwachting, nog bij een groot en divers aantal
verkooppunten te koop. Daarmee zal een leeftijdsgrens naar verwachting onvoldoende
bijdragen aan het bereiken van het met het ontwerpbesluit beoogde doel en is een leeftijdsgrens
geen alternatief voor regulering via de Opiumwet. Van een minder ingrijpend middel
om een bepaald doel te bereiken (subsidiariteit) is volgens de regering dan ook geen
sprake.
2.14 De leden van de D66-fractie vragen welke termijn van inwerkingtreding realistisch
is.
In afwachting van de beoordeling van uw Kamer of onderhavig besluit voldoende is behandeld,
en gelet op de te volgen procedure is het niet mogelijk het verbod op 1 juli 2022
in werking te laten treden. Zonder bijzonderheden is de verwachting dat het vervolgtraject
– dat met akkoord van uw Kamer zal worden gestart – nog acht maanden in beslag zal
nemen.
CU-fractie
3.1 De leden van de CU-fractie vragen of de regering de zorgen over lachgasincidenten
en de gevoelde urgentie om snel over te gaan op een verbod deelt en of de regering
van mening is dat er aanvullende maatregelen op dit verbod nodig zijn om verslaving
en andere schade aan de gezondheid en samenleving tegen te gaan.
Ik deel genoemde zorgen en voel dezelfde urgentie om onderhavig ontwerpbesluit zo
snel mogelijk in werking te laten treden. In de beantwoording van vraag 1.3 licht
ik het proces tot inwerkingtreding nader toe. In afwachting van de beoordeling van
uw Kamer of onderhavig besluit voldoende is behandeld en gelet op de te volgen procedure,
is het echter niet mogelijk het verbod op 1 juli 2022 in werking te laten treden.
Zonder bijzonderheden is de verwachting dat het vervolgtraject – dat met akkoord van
uw Kamer zal worden gestart – nog acht maanden in beslag zal nemen.
Gerichte preventie en voorlichting zijn een belangrijk onderdeel van de integrale
aanpak van het gebruik van lachgas als recreatieve drug. Genoemde inzet wordt in de
beantwoording vraag 1.1 nader toegelicht. Daarnaast is het beperken van de brede beschikbaarheid
van lachgas door middel van het ontwerpbesluit een belangrijk onderdeel van de integrale
aanpak van lachgas als recreatieve drug. De regering is van oordeel dat de verschillende
maatregelen elkaar versterken en afzonderlijk onvoldoende slagvaardig zijn. Voor nu
ziet de regering geen aanleiding om boven op de bestaande inzet extra maatregelen
te nemen.
BBB-fractie
4.1 Het lid van de BBB-fractie vraagt of een «marker» kan worden toegevoegd aan lachgas
welke traceerbaar is bij onderzoek naar mogelijk misbruik van lachgas.
Nog los van de vraag of het technisch mogelijk is een dergelijke marker toe te voegen
aan lachgas als hulpmiddel in onderzoek naar mogelijk misbruik van lachgas, is een
dergelijke maatregel volgens de regering op dit moment disproportioneel en daarmee
onwenselijk. Lachgas is een stof die ongeacht de toepassing nagenoeg hetzelfde is.
Het invoeren van een marker zou betekenen dat lachgas bestemd voor gebruik in alle
eigenlijke toepassingen aan deze norm moet voldoen en verhoogt daarmee de regeldruk.
Volgens de regering biedt het kader zoals opgesteld in onderhavig ontwerpbesluit voldoende
mogelijkheid om te handhaven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier