Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 036 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 11 april 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.1.
Inleiding
2
1.2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
1.2.1.
Digitaal opkopersregister (DOR) (inkoopregister ex artikel 437, eerste lid, onder
a, Sr)
3
1.2.2.
Bewaartermijn van gebruikte en ongeregelde goederen (artikel 437, eerste lid, onder
f, Sr)
5
1.2.3.
Digitaal opkopersloket (artikel 437ter, tweede lid, Sr)
6
1.3.
Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel
7
1.3.1.
Formele advisering
7
1.4.
Verhouding tot de grond- en mensenrechten en de Algemene verordening gegevensbescherming
8
1.4.2.
Toets aan de Algemene verordening gegevensbescherming
8
1.5.
Verhouding tot het Unierecht, in het bijzonder de Dienstenrichtlijn
9
1.6.
Financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel
9
1.6.1.
Algemene financiële en organisatorische consequenties
9
1.6.3.
De financiële en organisatorische consequenties voor de controle en handhaving
10
II.
ARTIKELEN
11
Artikel I, onder B
11
Artikel 437, eerste lid, Sr
11
Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr
11
I. ALGEMEEN
1.1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan
ten grondslag liggende vermogensdelicten (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de
regering graag nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel. Deze
leden onderschrijven het doel van het wetsvoorstel maatregelen te treffen tegen de
omvangrijke markt van vraag naar en aanbod van wederrechtelijk verkregen goederen
die door middel van heling in stand wordt gehouden. Zij hebben evenwel nog enkele
vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Hoewel voornoemde leden achter het doel van het wetsvoorstel staan,
zetten zij nog wel vraagtekens bij de wijze van uitvoering en handhaving van het wetsvoorstel
door gemeenten en politie.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voornemen van
de regering duidelijker en effectiever paal en perk te stellen aan heling, witwassen
en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten. Een effectieve (digitale)
bestrijding van deze delicten kan een goede bijdrage leveren aan bijvoorbeeld het
terugdringen van de georganiseerde criminaliteit. In dat opzicht staan deze leden
dus welwillend tegenover het voorliggende wetsvoorstel. Evenwel hebben zij hierover
nog wel enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
dat een bijdrage beoogt te leveren aan een betere aanpak van heling, witwassen en
de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten. Deze leden begrijpen ook de behoefte
aan landelijke uniformering en digitalisering van drie reeds bestaande verplichtingen.
Dat kan de effectiviteit van de maatregelen vergroten. Deze leden hebben nog wel enkele
vragen over het wetsvoorstel.
1.2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak de aanpak van heling, witwassen
en de vermogensdelicten die hieraan ten grondslag liggen, te verbeteren. Circa 80%
van de diefstallen in Nederland wordt gepleegd om de gestolen goederen vervolgens
door te verkopen. Nog te vaak zien criminelen heling als een risicoloos delict, omdat
de aangiftebereidheid laag is en de pakkans eveneens niet groot is. Voornoemde leden
steunen de wettelijke aanscherpingen heling beter aan te pakken. Het feit dat er een
mogelijkheid bestaat via opkopers en handelaren illegaal verkregen goederen te verkopen,
is een belangrijke oorzaak voor inbraken en overvallen. Adequaat en effectief beleid
om heling aan te pakken, betekent dus minder inbraken en overvallen. Kan de regering
een inschatting geven van het aantal vermogensdelicten per jaar dat waarschijnlijk
niet zou worden gepleegd wanneer er niet tot nauwelijks mogelijkheden waren voor criminelen
om gestolen goederen door te verkopen? Deze leden constateren dat het wetsvoorstel
door een ambtsvoorganger van de Minister in februari 2017 is aangekondigd. Het streven
was er destijds op gericht dat het wetsvoorstel in de tweede helft van 2017 naar de
Kamer zou komen. Kan worden toegelicht waarom dusdanige vertraging in het wetgevingsproces
is opgetreden dat het wetsvoorstel pas in februari 2022 is ingediend? Welke stappen
zijn in de tussentijd gezet om de aanpak van heling te verbeteren?
1.2.1. Digitaal opkopersregister (DOR) (inkoopregister ex artikel 437, eerste lid,
onder a, Sr)
De leden van de D66-fractie lezen dat de categorieën van goederen die volgens dit
wetsvoorstel geregistreerd moeten worden nader bij algemene maatregel van bestuur
(AMvB) zullen worden aangewezen. De aan het woord zijnde leden achten het wenselijk
dat het parlement zeggenschap heeft over de specifieke categorieën die registratieplichtig
worden. Zij vragen de regering waarom hiervan is afgezien. Ziet de regering mogelijkheden
deze zeggenschap te bewerkstelligen? Daarnaast hebben deze leden zorgen over de categorieën
goederen die per AMvB aangewezen gaan worden. In de memorie van toelichting lezen
zij dat het gaat om diefstalgevoelige goederen die nog enige waarde hebben in het
economisch verkeer. Het zal concreet gaan om goederen voor vervoer, goederen met een
stekker, goederen van waarde (kunst en antiek) en diefstalgevoelige metalen. Kan de
regering uitleggen waarom witgoed hiervan wordt uitgezonderd aangezien het daarbij
ook gaat om goederen die diefstalgevoelig zijn, economische waarde hebben en voorzien
zijn van een stekker?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen wat de genoemde categorieën betekenen
voor kringloopwinkels en de kunst- en antiek sector. De regering zegt dat veel door
de kringloopwinkels ingezamelde goederen buiten de registratieplicht zullen vallen,
maar dat neemt niet weg dat de administratielasten voor kringloopwinkels groot blijven
voor de goederen die wel geregistreerd moeten worden. Bovendien komen mensen vaak
met hele dozen spullen waarin nog geen onderscheid is gemaakt tussen goederen die
wel registratieplichtig zijn en welke niet. Medewerkers zullen die schifting moeten
maken en dat kost veel tijd. Niet alleen voor medewerkers, maar ook voor mensen die
spullen komen brengen. De aan het woord zijnde leden vrezen dat dit ertoe kan leiden
dat dit het werken voor kringloopwinkels, die nu al kampen met werknemerstekorten, minder aantrekkelijk maakt en het een drempel opwerpt voor mensen spullen
te komen brengen. Dat zouden deze leden onwenselijk vinden, omdat kringloopwinkels
een belangrijke rol spelen in de levensduurverlenging van goederen, wat een belangrijk
aspect is van de circulaire economie. Kan de regering aangeven hoe zij de hierboven
besproken drempels, voor medewerkers en mensen die spullen komen brengen, voorkomt?
Hoe weegt de regering de risico’s die deze leden hebben aangedragen tegen de kansen
die er in de kringloopsector zijn op heling? In andere woorden, hoe apprecieert de
regering de proportionaliteit van het middel ten opzichte van het doel van de wet?
Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe goed het Digitaal opkopersregister DOR-systeem
is toegesneden op artikelen die geen serienummer kennen. Dan is het verplicht een
foto te uploaden in het registratiesysteem samen met een goede omschrijving. Deze
leden vrezen dat dit grote administratieve lasten oplevert voor kopers en handelaren
van kunst en antiek, welke niet opwegen tegen de effectiviteit van deze maatregel.
Kan de regering, indachtig artikel 3.1. Comptabiliteitswet, een onderbouwing geven
van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze maatregel? In het verlengde hiervan
vragen deze leden de regering naar de mogelijkheid van het opnemen van een financiële
drempelwaarde van goederen die registratieplichtig zijn. Verschillende brancheorganisaties
hebben hiervoor gepleit. Kan de regering aangeven waarom zij hiertoe niet is overgegaan?
De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat tot nu toe de vorm van het inkoopregister
aan de gemeenten is overgelaten. Zij bepalen nu of zij van de in artikel 437ter, eerste
lid, Sr juncto artikel 2, tweede lid van het uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste
lid, Sr toegekende bevoegdheden gebruikmaken de in hun gemeenten gevestigde opkopers
en handelaren de verplichting op te leggen van het DOR gebruik te maken of dat zij
hen met de papieren versie van het inkoopregister laten werken. Het overgrote deel
van de gemeenten is op de goede weg. Per 3 januari 2020 waren er in 307 gemeenten
6.182 opkopers die waren aangesloten op het DOR. Dit betekent overigens niet dat al
deze gemeenten het gebruik van het DOR in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
of door middel van een aanwijzingsbesluit verplicht hebben gesteld. In een deel van
de 307 gemeenten blijft de aansluiting van de opkopers op het DOR beperkt tot filialen
van grote ketens die landelijk via een webservice met het DOR aan hun registratieplicht
voldoen. De andere opkopers en handelaren in die gemeenten werken, voor zover zij
de registratieplicht naleven, nog met een papieren versie van het inkoopregister.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het huidige systeem reeds effectief
is. Worden met regelmaat «hits» geconstateerd met de database van Stop heling? Ook
vragen zij in hoeveel gemeenten nu reeds op basis van de diverse APV’s een verplichting
rust op inkopers in die betreffende gemeente gebruik te maken van het DOR. Er blijkt
weliswaar uit de memorie van toelichting dat, hoewel thans in 307 gemeenten 6.182
opkopers gebruik maken van het register, het moeilijker is te constateren in hoeverre
gemeenten reeds de verplichting hebben opgenomen in de APV. Ook vragen deze leden
of, indien een «hit» wordt geconstateerd op basis van de database Stop heling en het
DOR, wie tot actie over gaat of gaan en in hoeverre hier mankracht voor is. Het is
de regering immers bekend dat de politie kampt met personeelstekorten en delicten
zoals heling wellicht niet bovenaan de prioriteitenlijst staan bij de politie in zo’n
situatie. De aanvullende vraag daarop is vervolgens of door middel van deze wijziging
daadwerkelijk de pakkans van diegenen die zich schuldig maken aan deze delicten wordt
vergroot.
Ook ten aanzien van de registratieplicht die als gevolg van deze wijziging zou worden
ingevoerd hebben de leden van de CDA-fractie de vraag hoe kan worden geconstateerd
dat een (professionele) opkoper niet voldoet aan de registratieplicht. Gaat de politie
op basis van het register van de Kamer van Koophandel (KvK) bij bedrijven langs om
te controleren of zij voldoen aan de registratieplicht of is een andere instantie
daartoe aangewezen? In hoeverre worden nu reeds professionele opkopers die niet voldoen
aan deze (nu nog gemeentelijke) plicht vervolgd en bestraft op basis van de verschillende
APV’s? Immers, enkel als daar nu reeds resultaten uit voortvloeien is deze wijziging
daadwerkelijk efficiënt en effectief in de aanpak van ondermijning.
Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie net als de regering een noodkreet vanuit
de BOVAG bereikt. In die noodkreet wordt aandacht gevraagd voor de gevolgen voor ondernemers
van dit wetsvoorstel. Inmiddels is het weliswaar zo dat bij de BOVAG als organisatie
aangesloten handelaren in auto’s op basis van art. 437 lid 2 Sr bij AMvB kunnen worden
vrijgesteld van de verplichting tot registratie. Voor niet aangesloten handelaren
blijft de inhoud van deze noodkreet echter onverkort gelden: hoge administratieve
lasten en een zeer gering effect. Ook is het de vraag of, indien je de organisatie
uitsluit, juridisch gezien ook alle niet aangesloten leden van deze verplichting uitsluit.
Kan de regering hier een toelichting op geven?
De leden van de SP-fractie vragen in welke andere (EU)-landen ook gewerkt wordt met
een DOR. Als goederen die onderwerp van heling zijn in het buitenland opduiken, krijgt
de Nederlandse politie dan een seintje? Is de regering bereid in ieder geval binnen
de EU te pleiten voor een uniform systeem zodat heling niet slechts van Nederland
naar andere landen verplaatst, maar echt kan worden aangepakt?
De leden van de Volt-fractie vragen net als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of
het noodzakelijk is een landelijk en digitaal register op te stellen. De regering
schrijft in de memorie van toelichting dat het niet gaat om een centrale database,
maar kan de regering toelichten hoe de registers dan wel technisch zijn ingericht?
Zijn er verschillende databases bij de afzonderlijke gemeenten met een uniforme uitstraling
of wordt er via verschillende portals, met accounts, toegang verschaft tot een centrale
database? Dat maakt uit, want er wordt een verplichting gemaakt gegevens in een nationaal
register te zetten. Daarvoor worden afzonderlijke opkopers en handelaren verantwoordelijk
gemaakt en dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor betrokkenen. Zeker gelet op
het hoge percentage van bona fide transacties, is het de vraag of dit proportioneel (noodzakelijk) is.
1.2.2. Bewaartermijn van gebruikte en ongeregelde goederen (artikel 437, eerste lid,
onder f, Sr)
De leden van de D66-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel een verplichting komt voor
iedere opkoper of handelaar om gebruikte of ongeregelde goederen die hij verworven
heeft, gedurende een uniform bij AMvB vastgestelde termijn van vijf werkdagen te bewaren
voordat hij die goederen weer van de hand kan doen. Deze verplichte bewaartermijn
varieert nu in verschillende gemeenten van drie tot veertien dagen. Deze leden constateren
dat de regering voor deze nieuwe regeling kiest, omdat uit een enquête onder gemeenten
blijkt dat gemeenten in meerderheid de voorkeur hebben voor één landelijk uniforme
bewaartermijn. Deze leden vragen de regering of in deze enquête ook is gevraagd welke
bewaartermijn daarbij de voorkeur van gemeenten heeft, en zo ja, in hoeverre de vijfdagentermijn
overeenkomt of afwijkt van deze voorkeur. Voorts vragen deze leden in hoeverre in
de enquête is gevraagd en later door de regering is overwogen de bewaartermijn slechts
per categorie goederen landelijk uniform te maken. Deze leden kunnen zich voorstellen
dat het ene goed zich meer leent voor snelle doorverkoop dan het andere goed en de
bewaartermijn daar ook op afgesteld moet zijn.
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat artikel 437, eerste lid, onder i Sr nog
de mogelijkheid biedt de opkoper of handelaar met een last te dwingen een goed gedurende
in totaal 19 dagen te bewaren. Dat is een forse uitbreiding van de beoogde vijfdagentermijn.
Deze leden vragen de regering op basis van welke criteria de in artikel 437, eerste
lid, onder g Sr genoemde opsporingsambtenaren bepalen wanneer zij besluiten tot het
opleggen van de verlengde bewaartermijn en hoe voorkomen kan worden dat van deze mogelijkheid
tot uitbreiding te vaak gebruik wordt gemaakt. Voorts vragen deze leden waarom de
bewaartermijn per AMvB wordt vastgesteld en niet in de wet wordt opgenomen als toch
al vaststaat dat deze op vijf dagen gezet zal worden. Deze leden achten het wenselijk
als het parlement ook inspraak krijgt in de bewaartermijn. Kan de regering hierop
reflecteren en daarbij ook ingaan op het opnemen van een voorhangprocedure bij het
vaststellen van de AMvB?
De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat de termijn waarbinnen het goed ongeschonden
dient te blijven en niet (door)verkocht mag worden, bij AMvB op vijf werkdagen zal
worden gesteld. Op die termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. De termijn
van vijf werkdagen komt overeen met de termijn die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) in artikel 2.68, onder d, van de door haar uitgegeven model-APV heeft bepaald.
Echter, wordt nu in de praktijk door gemeenten een termijn van 3 tot 14 dagen gehanteerd.
Uit de praktijk is gebleken dat een termijn van vijf dagen voor de politie voldoende
is om op meldingen van burgers en treffers tussen het DOR en Stop Heling te reageren.
Echter, zal het aantal meldingen bij een landelijke dekking, als het doel van de wet
bereikt wordt, zeer aanzienlijk toenemen. Is dan de termijn van vijf dagen met eventuele
aanvulling met veertien dagen nog wel voldoende?
1.2.3. Digitaal opkopersloket (artikel 437ter, tweede lid, Sr)
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de effectiviteit van het voorstel,
omdat het wetsvoorstel enkel betrekking heeft op de fysieke verkoop van goederen.
Terwijl het (ver)kopen van tweedehands goederen tegenwoordig steeds meer online gebeurt,
bijvoorbeeld via Marktplaats. Deze en andere verkoopsites vallen echter buiten de
registratieplicht van het Digitaal opkopersloket DOL. Kan de regering hierop reflecteren?
Voorts vragen deze leden hoe de regering de effectiviteit van het verplichte registeren
van gegevens in het DOR beoordeelt als gestolen goederen over de grens worden verkocht.
Buitenlandse registratiesystemen zijn niet verbonden met Stop Heling. Werkt dit wetsvoorstel
illegale verkoop naar het buitenland zo niet in de hand, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de derde verplichting die in het wetsvoorstel
is opgenomen, verband houdt met de introductie van het DOL. Uit een enquête onder
gemeenten bleek in 2016 dat 31% van de respondenten een fysieke of digitale voorziening
voor de meldplicht had getroffen. Dat zijn reeds verouderde cijfers. Deze leden willen
graag weten wat nu de stand van zaken is en of de overgang van gemeentelijke, bij
APV geregelde, registratie van opkopers naar landelijke registratie een operatie is
die veel pijnpunten gaat kennen. Zijn gemeenten klaar voor deze overgang en wordt
de thans bij de gemeenten reeds aanwezige registratie overgezet naar de landelijke
registratie of dienen alle ondernemers zich opnieuw te registeren?
1.3. Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel
1.3.1. Formele advisering
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het College van
procureurs-generaal (hierna: het College) bij het voorontwerp van het wetsvoorstel.
Het College heeft een aantal vragen gesteld over de opzet van de wet en vroeg of een
specifieke wet, analoog aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (Wwft) teneinde de bestrijding van heling te verbeteren, niet de voorkeur
verdient boven de oplossing die de regering nu heeft gekozen met onderhavig wetsvoorstel.
Klopt het, zoals het College veronderstelt in haar advies, dat het handelen in strijd
met enig bepaling van de nieuwe AMvB strafbaar wordt gesteld middels het nieuwe voorgestelde
artikel 437 Sr?
De leden van de VVD-fractie hebben gezien dat er momenteel een internetconsultatie
loopt voor het ontwerpbesluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket.
Deze internetconsultatie loopt tot 25 april 2022. Kan de regering het advies van het
College over het ontwerpbesluit naar de Kamer sturen? Zijn met de publicatie van het
ontwerpbesluit de zorgen van het College over de constructie van onderhavig wetsvoorstel
weggenomen?
De leden van de VVD-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de inbreng van de Metaal
Recycling Federatie (MRF) bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. De aan het woord
zijnde leden vragen of de regering kan ingaan op de geuite zorgen van de MRF over
de effectieve uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten waarom
het niet mogelijk is de bewaartermijn te verkorten tot drie dagen? Welke alternatieven
zijn overwogen om lastenverzwaring die zullen ontstaan als gevolg van deze wet voor
deze sector te mitigeren?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet voor advies is voorgelegd
aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Deze leden achten dat wenselijk nu
een veelgehoorde zorg van betrokkenen bij dit wetsvoorstel is de toename aan regeldruk
en administratieve lasten. Kan de regering het wetsvoorstel aan de ATR voor advies
voorleggen, zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie lezen dat toegang tot het DOR alleen is voorbehouden aan
politieambtenaren voor wie toegang voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk is
en deze politieambtenaren alleen per opkoper of handelaar het DOR kunnen inzien. Deze
leden vragen of dat voldoende waarborgen zijn om misbruik van het DOR te voorkomen
en hoe het toezicht hierop geregeld is. In het bijzonder vragen deze leden hoe toezicht
gehouden wordt op het criterium «voor zover dat voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk
is». Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de CDA-fractie zien vooralsnog geen samenvattend oordeel (dictum) over
de regeldruk die samenhangt met deze op handen zijnde wijziging. Als gevolg hiervan
is nog onvoldoende inzicht geboden in het toetsingskader zoals de behandelaars van
ATR dat hanteren, te weten:
– Nut en noodzaak: is er een taak voor de overheid en is wetgeving het meest aangewezen
instrument?
– Zijn minder belastende alternatieven mogelijk?
– Is gekozen voor een uitvoeringswijze die werkbaar is voor de doelgroepen die de wetgeving
moeten naleven?
– Zijn de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist in beeld gebracht?
Zoals de regering weet, blijkt het terugbrengen van het aantal regels voor bedrijven
en burgers lastiger dan gedacht. Graag zouden deze leden meer informatie tegemoet
zien inzake de invloed op de regeldruk die deze wijziging met zich mee zal brengen
inclusief de bijbehorende kosten.
De leden van de SP-fractie constateren dat een groot aantal zaken niet in deze wet,
maar per AMvB, op een later moment, zal worden geregeld. Onder andere de instelling
van het DOR en DOL, de categorieën van gebruikte of ongeregelde goederen, maar ook
de precieze wijze van werken van het DOR en DOL. Waarom kiest de regering voor deze
wijze van wetgeving?
De regering geeft aan, zo lezen de leden van de SP-fractie, dat alleen de MRF heeft
aangegeven niet met de vijfdaagse bewaartermijn voor goederen uit de voeten te kunnen
en dat de regering daarom geen reden ziet van die vijf dagen termijn af te zien. Deze
leden vragen waarom er geen mogelijkheid is van de termijn van vijf dagen af te wijken
als door een branche wordt onderbouwd dat een dergelijke bewaartermijn tot wezenlijke
problemen zal leiden.
1.4. Verhouding tot de grond- en mensenrechten en de Algemene verordening gegevensbescherming
1.4.2. Toets aan de Algemene verordening gegevensbescherming
De leden van de D66-fractie willen opmerken dat de gegevens die in het DOR geregistreerd
moeten worden erg privacygevoelig zijn. Het DOR moet beschermd worden tegen lekken,
digitale inbraken en gebruikers die informatie doorgeven aan de onderwereld. Kan de
regering aangeven hoe dit gerealiseerd wordt?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat een gevolg van de voorgestelde wijzigingen
is dat veel meer data verwerkt zal worden. Waar opkopers nu nog papieren plaatselijke
registraties erop nahouden, die slechts ter plaatse kunnen worden ingezien, zal het
straks zo zijn dat de data van alle opkopers en handelaren van gebruikte en ongeregelde
goederen op afstand raadpleegbaar zal zijn voor bevoegde ambtenaren. Kan de regering
uiteenzetten in hoeverre dit proportioneel is? Hoeveel geld gaat naar schatting nu
bijvoorbeeld in heling om? Hoeveel procent van de totale transacties zullen goederen
betreffen die door heling in het circuit zijn gekomen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering
de bewaartermijn voor de verwerking van persoonsgegevens op vier jaar te stellen.
Kan onderbouwd worden waarom voor deze vier jaar zal worden gekozen? Waarom zou niet
met een bewaartermijn van een of twee jaar kunnen worden volstaan? Is de regering
bereid de bewaartermijn van de persoonsgegevens in het DOR te beperken en deze eventueel
los te koppelen van de bewaartermijn van de objectgegevens in het DOR.
De leden van de Volt-fractie hebben opgemerkt dat in de memorie van toelichting op
pagina 18 wordt aangegeven dat de opkopers en handelaren volledig verantwoordelijk
zijn voor de juistheid en volledigheid van de door hen verwerkte gegevens. Voor de
verwerking van welke persoonsgegevens worden zij gezien als verwerkingsverantwoordelijk.
Op welke momenten delen zij gegevens met andere verwerkingsverantwoordelijken en wie
zijn dit? Hoe worden betrokkenen geïnformeerd over eventuele doorgifte van hun persoonsgegevens?
Is de Minister van Justitie en Veiligheid op enig moment verwerker of verwerkingsverantwoordelijke
ten aanzien van bepaalde gegevens?
Voorts merken de leden van de Volt-fractie op dat de regering aangeeft niet voor de
lange verjaringstermijn van twintig jaar te hebben gekozen teneinde tegemoet te komen
aan de belangen van de betrokkene en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer.
Dat motiveert nog niet waarom wel is gekozen voor het vasthouden aan de bewaartermijn
van vier jaar (de verjaringstermijn van het delict) en waarom dat geen onnodige inbreuk
maakt op de rechten van betrokkenen (recht op bescherming persoonsgegevens en persoonlijke
levenssfeer). Kan de regering dit toelichten? Kan de regering oo toelichten op welk
moment bewaartermijnen kunnen worden verlengd? Daarnaast wordt door de regering aangegeven
dat wordt voldaan aan de vereisten uit de AVG waaronder de algemene beginselen uit
artikel 5 AVG. Kan de regering toelichten hoe door de uitvoerders en de Minister van
Justitie en Veiligheid zelf zal worden toegezien op de naleving van alle verplichtingen
uit de AVG? Zijn alle betrokken partijen voldoende geïnformeerd?
Met betrekking tot de toets aan de AVG hebben de leden van de Volt-fractie de vraag
voor welke doeleinden de geregistreerde gegevens gebruikt zullen worden en of deze
doelen voldoende in de wet zelf zijn omschreven. Onder meer de politie heeft aangegeven
de gegevens ook goed te kunnen gebruiken in de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit. Het wetsvoorstel omschrijft niet duidelijk dat de verwerkte persoonsgegevens
daarvoor mogen worden gebruikt. Dat levert in de toekomst mogelijk problemen op. Hoe
oordeelt de regering hierover?
1.5. Verhouding tot het Unierecht, in het bijzonder de Dienstenrichtlijn
De memorie van toelichting blijft in de ogen van de leden van de Volt-fractie summier
over de impact de dit voorstel heeft op de Unierechtelijke vrije verkeersrechten,
met name het recht op vrij verkeer van goederen en diensten. Kan de regering toelichten
en onderbouwen waarom het wetsvoorstel geen inbreuk maakt op deze rechten, en zo nee,
waarom deze inbreuk gerechtvaardigd is?
1.6. Financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel
1.6.1. Algemene financiële en organisatorische consequenties
De leden van de VVD-fractie delen de stelling die wordt beschreven in de memorie van
toelichting dat voor een goede werking van het DOL, het DOR en de app Stop Heling
communicatie van groot belang is. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de
wijze waarop de communicatie over het wetsvoorstel naar burgers en verschillende sectoren
wordt vormgegeven. In de brief van 14 maart 2022 over de aanbevelingen van focus op heling constateert de Minister dat het lastig blijft burgers te bewegen tot het gebruik
van de app Stop Heling. Welke oplossingen ziet de regering hierbij voor zich? Komt
er een implementatieprogramma voor het wetsvoorstel waarbij burgers, inkopers en handelaren
uitgebreid en vroegtijdig worden geïnformeerd over de gevolgen van deze wet? Hoe is
de regering voornemens gemeenten te helpen bij het bereiken van de handelaren en opkopers
die digitale vaardigheden missen? Wordt er een telefoonnummer beschikbaar gesteld
voor handelaren en opkopers die vragen hebben over de nieuwe wet? In de voornoemde
brief van 14 maart 2022 beschrijft de Minister ook dat de mogelijkheid wordt onderzocht
unieke kenmerken direct bij de verkoop van nieuwe waardevolle goederen vast te leggen.
Wanneer zijn de uitkomsten van dit onderzoek verwacht?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat, ongeacht welke vorm van registratie gehanteerd
wordt, het opsporen van heling en witwassen alleen succesvol kan zijn wanneer er voldoende
capaciteit voor toezicht is. Het is de voornoemde leden na het lezen van het wetsvoorstel
niet duidelijk geworden wat de regering op dit vlak precies wil doen. Gaat de regering
meer geld vrijmaken voor meer toezicht? Zo ja, hoeveel dan en hoe gaat dat extra toezicht
vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie merken op dat het verruimen en digitaliseren van de registraties
tot een aanzienlijke vergroting van de elektronische en geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens leidt. Is in de afweging van de financiële en organisatorische
consequenties van het wetsvoorstel voldoende rekening gehouden met de impact die het
wetsvoorstel gaat hebben op de IT-omgeving van de uitvoerders en andere actoren? Wordt
vanuit de overheid erop toegezien dat voldoende veilige digitale middelen worden gebruikt?
Welke verantwoordelijkheid neemt de regering hierin? Is met uitvoerders geconsulteerd
zodat zij, mocht de wet worden aangenomen, voldoende voorbereid zijn en in staat worden
gesteld de wet uit te voeren?
1.6.3. De financiële en organisatorische consequenties voor de controle en handhaving
De leden van de VVD-fractie merken op dat voor opkopers en handelaren, die gebruikmaken
van het DOR en te goeder trouw een gestolen goed opgekocht hebben dat in beslag is
genomen, de mogelijkheid bestaat centraal via de Stichting SODA (Serviceorganisatie
Directe Aansprakelijkstelling) een civiele claim voor de directe en indirecte schade
te kunnen laten indienen tegen de heler of witwasser. Blijkens het jaarverslag van
de Stichting die SODA beheert waren er in 2020 in totaal 143 opkopers en handelaren
aangesloten bij SODA en is in totaal slechts negen keer gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Dit terwijl er op 1 januari 2020 in totaal 6.182 opkopers waren die aangesloten zijn
op het DOR. Deze leden vragen of de regering kan verklaren waarom zo weinig opkopers
en handelaren zijn aangesloten op SODA en dat slechts sporadisch gebruik van SODA
wordt gemaakt voor het laten indienen van een claim tegen een heler of witwasser.
Ook zijn deze leden benieuwd of de regering extra maatregelen en voorlichting overweegt
om te bewerkstelligen dat SODA vaker wordt ingezet. Graag ontvangen zij een reactie
hierop.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de zorgen die zijn ontstaan in de
kunst- en antiekbranche. Kan de regering een reactie geven op het artikel in NRC over
de paniek in het katern van kunst en antiek van 25 maart 2022? Kan de regering hierbij
specifiek ingaan op de geuite zorgen in het artikel over de uitvoerbaarheid van het
wetsvoorstel, over een te grote verzwaring van de werklast in deze sector en over
de geuite zorgen over de beveiliging van het DOR en het DOL? Kan de regering hierbij
reflecteren op de stelling in het artikel dat onderhavig wetsvoorstel geen verbetering
zal brengen om heling op online verkoopsites zoals Marktplaats en Ebay tegen te gaan?
Waarom is gekozen deze verkoopsites buiten de registratieplicht te houden? Graag ontvangen
deze leden een reactie van de regering.
II ARTIKELEN
Artikel I, onder B
Artikel 437, eerste lid, Sr
Specifiek over de kunsthandel hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen.
Is het DOR wel toegerust op een enorm aanbod van ongenummerde cultuurgoederen? Is
een registratienummer verplicht in het DOR? Zo ja, hoe moeten ongenummerde cultuurgoederen
dan geregistreerd worden? Moeten kunsthandelaren bij doorverkoop van goederen ook
namen en adressen van hun klanten registeren? Klopt het dat Marktplaats en ander verkoopsites
buiten de registratieplicht vallen, terwijl op dat soort sites juist relatief veel
sprake is van heling? Wat gaat de regering daaraan doen?
Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat bij de consultatie van het wetsvoorstel
een aantal verzoeken zijn ingediend door organisaties tot vrijstelling van registratie
in het DOR. Specifiek lezen voornoemde leden dat de BOVAG heeft verzocht tot een vrijstelling,
omdat het RDW-register volgens de BOVAG al zodanig is vormgegeven dat de verkoop van
gestolen voertuigen in Nederland niet mogelijk is en de voordelen die registratie
in het DOR biedt voor de aanpak van heling niet opwegen tegen de extra administratieve
lastendruk die verplichte registratie met zich meebrengt voor ondernemers. Welke voor-
en nadelen heeft een verplichte registratie in het DOR naast het RDW-register? Hoe
is de regering voornemens de extra administratieve lastendruk voor het midden- en
kleinbedrijf te mitigeren? Is het adviescollege toetsing regeldruk (ATR) ook geconsulteerd
over het wetsvoorstel? Zo ja, wat was het advies van ATR?
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de verplichte registratie van voertuigonderdelen
welke mogelijkheden consumenten hebben in de praktijk te controleren welke kenmerken
of onderdelennummers bepaalde voertuigonderdelen hebben. Hoe zouden consumenten in
de praktijk moeten nagaan in hoeverre auto-onderdelen over een uniek kenmerk beschikken?
Kan voor de leden van de SP-fractie worden verduidelijkt waarom de DOR-registratie
voor alle inkoop geldt en niet slechts beperkt wordt tot de contante inkoop van particulieren
van bepaalde diefstalgevoelige en herkenbare metalen en objecten (zoals kunstwerken).
Deze leden vragen tevens een verhelderend antwoord op de vraag van wie straks persoonsgegevens
verwerkt zullen worden in het DOR-register. Klopt het dat bijvoorbeeld ook de persoonsgegevens
van (beroeps)chauffeurs, die schroot afleveren bij het bedrijf dat het schroot recyclet,
in het DOR-register moeten worden geregistreerd? Zo ja, wat is daar de toegevoegde
waarde van?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.