Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
35 101 Voorstel van wet van het lid Van Beukering-Huijbregts tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het toekennen van een adviesrecht aan het verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan voor het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid en een goedkeuringsrecht voor het uitsluitingenbeleid (Wet eigen strategie pensioenfonds)
Nr. 7
MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING
ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE
ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling
(hierna: Wvb). Met dit wetsvoorstel wordt beoogd te regelen dat het verantwoordingsorgaan
(hierna: Vo) en belanghebbendenorgaan (hierna: Bo) bij pensioenfondsen een adviesrecht
krijgen op het beleggingseleid van het pensioenfonds. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk
dat een Vo of Bo ervoor pleit dat een pensioenfonds tabaksbedrijven uitsluit van haar
beleggingsportefeuille of het pensioenfondsbestuur adviseert een duurzamer beleggingsbeleid
te voeren. Het beleggingsbeleid zal hierdoor beter gaan corresponderen met de voorkeuren
van de deelnemer. Dit wetsvoorstel schrijft op geen enkele wijze voor welke keuzes
pensioenfondsen zouden moeten maken in hun beleggingsbeleid, maar geeft het verantwoordingsorgaan
of belanghebbendenorgaan enkel meer invloed op het te voeren beleid.
De overheid verplicht werknemers uit een groot aantal sectoren via de Wet verplichte
deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000) aan te sluiten
bij, en daardoor premie af te dragen aan, het pensioenfonds van die sector. Deze werknemers
zijn bijvoorbeeld verplicht aangesloten bij een ondernemingspensioenfonds en beroepsgenoten
bij een beroepspensioenfonds. Dit maakt het naar het oordeel van de initiatiefnemer
extra van belang dat het pensioenfonds waarbij de deelnemer1 verplicht is aangesloten, bij de invulling van haar taak aansluit bij de wensen van
de deelnemers en hen daarbij meer zeggenschap geeft.
Met het oog op het onderzoek naar de risicobereidheid van de verschillende deelnemers
in de Wet Toekomst Pensioenen, ziet de initiatiefnemer een uitgelezen kans om de voorkeuren
van deelnemers ten aanzien van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds te gebruiken
bij het vaststellen van het beleggingsbeleid. De initiatiefnemer constateert dat deelnemers
uitgesproken opvattingen hebben over bijvoorbeeld de keuze waarin het fonds wel of
niet belegt. Zo wil de beweging ABP Fossielvrij, die meer dan 10.000 deelnemers vertegenwoordigt,
dat het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds wordt aangepast. Of neem de longartsen
die via hun pensioenfonds verplicht belegden in tabak.
Deelnemers die zijn aangesloten bij een fonds met een Bo hebben op dit moment via
dat Bo een goedkeuringsrecht op het strategisch beleggingsbeleid van hun pensioenfonds
(artikel 115c, negende lid, onderdeel e, van de Pensioenwet). Bij pensioenfondsen
met een verantwoordingsorgaan – waarbij het merendeel van de deelnemers is aangesloten
– heeft het Vo vooral adviesrechten (artikel 115a, derde lid, van de Pensioenwet en
artikel 110e, derde lid, van de Wvb). Er is op dit moment geen wettelijk vastgelegd
adviesrecht van het Vo op het beleggingsbeleid.
De initiatiefnemer wil expliciet opnemen dat het Bo een expliciet adviesrecht heeft
voor het beleggingsbeleid. Dit zorgt ervoor dat een Bo, naast goedkeuring over het
hele strategisch beleggingsbeleid, advies kan geven over het maatschappelijk verantwoord
beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Het bestuur dient dit advies toe te passen,
of uit teleggen waarom het advies niet wordt toegepast. Daarnaast wil de initiatiefnemer
dat het beleggingsbeleid ook bij pensioenfondsen met een Vo onderworpen wordt aan
het advies van dat orgaan. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.
Onder beleggingsbeleid wordt in dit voorstel verstaan onder meer het verantwoord beleggingsbeleid
zoals vastgelegd in de Code Pensioenfondsen en de Pensioenwet. In de Pensioenwet is
bijvoorbeeld opgenomen dat een pensioenfonds «in zijn jaarverslag [vermeldt] op welke
wijze het beleggingsbeleid rekening houdt met milieu en klimaat, mensenrechten en
sociale verhoudingen» (artikel 135, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 130,
vierde lid, van de Wvb). Het beleggingsbeleid kan ook bedrijven of sectoren omvatten
waarin wel of niet belegd wordt.
2. Governance pensioenfondsen
Omdat de regelgeving voor de besluitvorming, onder andere inzake het beleggingsbeleid,
per bestuursmodel verschilt, is enige uitleg over de bestuursmodellen die een pensioenfonds
kan hebben op zijn plaats, alvorens de voorgestelde wijziging inhoudelijk wordt besproken.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen wordt onderscheid
gemaakt tussen een vijftal bestuursmodellen:
Figuur 2.1: Bestuursmodellen pensioenfondsen1
1 Deze figuur is ontleend aan de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
betreffende de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Kamerstukken
II 2017/18, 32 043, nr. 392).
Het is voor pensioenfondsen al verplicht in het jaarverslag te vermelden op welke
wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten
en sociale verhoudingen (artikel 135 van de Pensioenwet en artikel 130 van de Wvb).
Zij moeten dit melden in het jaarverslag, zodat betrokken partijen een (beknopte)
uitleg daarvan tot zich kunnen nemen. Dit wetsvoorstel gaat een stap verder.
3. Meer zeggenschap deelnemers
Het doel van dit wetsvoorstel is het vergroten van de invloed van deelnemers bij pensioenfondsen
op het beleggingsbeleid. Dit wordt bewerkstelligd door enerzijds het Vo adviesrecht
te geven voor wat betreft het beleggingsbeleid en anderzijds het recht van het Bo
om additioneel advies te verlenen aan het beleggingsbeleid te expliciteren.
De initiatiefnemer stelt zich op het standpunt dat door deelnemers meer invloed te
geven, het draagvlak voor het pensioenstelsel kan worden versterkt. Door de wijziging
kunnen deelnemers ervoor zorgen dat hun wensen en belangen beter weerklank vinden
bij het pensioenfondsbestuur en in het beleggingsbeleid.
Verplichte deelname
Een groot deel van de werknemers en pensioengerechtigden (meer dan 5 miljoen actieve
deelnemers, meer dan 3 miljoen pensioenontvangers) is verplicht om deel te nemen bij
een pensioenfonds. Dit is door de overheid onder meer verplicht via de Wet Bpf 2000
en lagere regelgeving. Tegelijkertijd hebben deelnemers maar zeer beperkt invloed
op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Dat beperkt zich nu tot het verkiezen
van het Vo of vertegenwoordiging in het Bo.
Mede vanwege de verplichtstelling via de Wet Bpf 2000 past het de overheid om nadere
regels te stellen voor de governance van pensioenfondsen. Dit heeft de wetgever reeds
gedaan, onder andere via de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Zoals verwoord
in de memorie van toelichting op dat wetsvoorstel: «Voor het behoud van het vertrouwen in het stelsel van aanvullende pensioenen is het
van groot belang dat deelnemers en pensioengerechtigden er zeker van kunnen zijn dat
het bestuur van hun fonds deskundig is, «in control» is en hun belangen op evenwichtige
wijze afweegt.2»
De initiatiefnemer deelt deze opvatting. Zij vindt het, vanwege de verplichte deelname
aan een bepaald pensioenfonds, van belang dat deelnemers meer invloed krijgen op het
beleid van hun pensioenfonds. Zij staan immers een aanzienlijk deel van hun salaris
af aan pensioenpremie, en kunnen niet kiezen aan welk pensioenfonds ze dat doen. Hun
keuzevrijheid wordt beperkt, daar past een wettelijk kader waarbij de deelnemer invloed
heeft en binnen het fonds zeggenschap krijgt.
Discrepantie wensen deelnemers en fondsbeleid
De urgentie van dit voorstel wordt onderstreept door de huidige discrepantie tussen
de wensen van deelnemers en het daadwerkelijk door pensioenfondsen gevoerde beleggingsbeleid.
Uit onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling blijkt dat
slechts 28% van de pensioenfondsen haar deelnemers betrekt bij het beleggingsbeleid.3 Bewegingen als ABP Fossielvrij en TabakNee laten zien dat hiertoe wel een behoefte
bestaat. Het voelt voor deze mensen onrechtvaardig dat met hun pensioengeld geïnvesteerd
wordt in bedrijven en bedrijfstakken waar zij een grote mate van aversie tegen hebben.
Uit onderzoek van de universiteit van Tilburg blijkt bijvoorbeeld dat 70% van de respondenten
de voorkeur geeft aan maatschappelijk verantwoorde investeringen, zelfs in het theoretische
geval dat dit zou betekenen dat dit een lager rendement tot gevolg zou hebben.4
Dat het beleid van pensioenfondsen op dit moment onvoldoende kan worden gecorrigeerd
door deelnemers om beter aan te sluiten bij haar wensen, blijkt voorts uit het feit
dat in 2015 80% van de pensioenfondsen in tabak belegde, terwijl 80% van de deelnemers
hier tegen was.5 Waar 57% van de deelnemers niet wilde beleggen in steenkool sloot slechts één van
de vijf grootste pensioenfondsen dat expliciet uit. Protesten van deelnemers voor
de kantoren van pensioenfondsen,6 sterken de initiatiefnemer bovendien in de gedachte dat meer inspraak van deelnemers
gewenst is.
Figuur 2.2: Beleggingsvoorkeuren deelnemers pensioenfondsen
I&O Research, «Onderzoek pensioendeelnemers: Visie op beleggingsbeleid» (2015)
De commissie Frijns, die het pensioenstelsel onderzocht, heeft eerder aangegeven dat
het noodzakelijk is de houding van deelnemers en werkgevers betreffende duurzaamheid
als uitgangspunt te nemen voor het beleggingsbeleid: «Het bestuur van het fonds dient na te gaan wat de houding van de deelnemers van het
fonds en van de bijdragende werkgevers is betreffende duurzaamheid. Dit dient vervolgens
het uitgangspunt te vormen voor het risico- en beleggingsbeleid. Het bestuur legt
jaarlijks verantwoording af over de duurzaamheidprestaties van de beleggingen».7
Ook De Nederlandsche Bank (hierna: DNB), verantwoordelijk voor het toezicht op pensioenfondsen,
heeft zich – bij monde van toenmalig directielid Kellerman – uitgesproken voor het
versterken van de invloed van de deelnemer op het (duurzame) beleggingsbeleid van
het fonds: «Aan iedere belegging is daarom – naast de vraag naar rendement – onlosmakelijk ook
een morele vraag verbonden: wil ik de praktijken en plannen van dit bedrijf ondersteunen
met het geld van de deelnemer? Dat zijn vanzelfsprekend geen gemakkelijke keuzes voor
een bestuur. Neem uw maatschappelijke verantwoordelijkheid, en ga in gesprek met de
deelnemer over duurzaamheid in het beleggingsbeleid van uw fonds. Het zal ons pensioenstelsel
alleen maar sterker maken».8
Binnen de ruimte die de Pensioenwet en Wvb nu bieden, gaan sommige pensioenfondsen
en hun deelnemers al in overleg over verantwoorde beleggingen. Zo is het bij het ABP
al zo dat het Vo betrokken wordt bij het beleggingsbeleid. Concreet heeft het Vo bij
het ABP aangegeven dat het beleggingsbeleid meer in overeenstemming moet komen met
de wensen van de deelnemer.9 De commissie beleggingen van het Vo van het ABP had dit onderwerp al meerdere malen
besproken met en geagendeerd bij het bestuur, voordat het bestuur tot dit besluit
kwam. Deze vorm van inspraak is nu echter niet geborgd in de wetgeving en dat pensioenfondsbesturen
gebruik maken van deze mogelijkheid is niet gegarandeerd. Vo’s hebben, ook als het
pensioenfondsbestuur hen nadrukkelijk op deze manier betrekt, onder de huidige wet-
en regelgeving geen methode om hun wensen af te dwingen. Met deze wetswijziging wordt
een concreet adviesrecht toegevoegd voor Vo’s en Bo’s, waar het bestuur enkel gemotiveerd
van kan afwijken.
Eerder hebben verschillende pensioenfondsen een raadpleging onder deelnemers gehouden
over maatschappelijk verantwoord beleggen. Pensioenfondsen Horeca & Catering, PGB
en Detailhandel hebben via externe partijen een enquête uitgezet en vervolgens is
ook aanvullend panelonderzoek gedaan. Door deze recente deelnemersraadplegingen is
het duurzaam beleggingsbeleid van de fondsen aangescherpt. Uit de deelnemersraadplegingen
bleek namelijk dat het beleggingsbeleid onvoldoende overeenkwam met de voorkeuren
van deelnemers.10 Met het oog op het risicobereidheidsonderzoek kunnen deelnemers vaker naar hun voorkeuren
worden gevraagd, zodat het beleggingsbeleid beter aansluit bij hun wensen. Het Vo
of Bo houdt hier toezicht op.
Vertrouwen in de pensioensector behouden en versterken
Als het beleggingsbeleid van een pensioenfonds afwijkt van de wens van de meerderheid
van haar deelnemers, kan dit het vertrouwen in het stelsel van aanvullende pensioenen
beschadigen. Aan de andere kant kan een bewuster beleggingsbeleid het vertrouwen in
het pensioenstelsel versterken.11 Ook de pensioensector zelf onderschrijft het belang van een beleggingsbeleid en het
draagvlak hiervoor onder deelnemers. In de Code Pensioenfondsen, opgesteld door de
Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, is bijvoorbeeld opgenomen dat het
bestuur er zorg voor draagt dat er onder belanghebbenden draagvlak bestaat voor de
keuzes over verantwoord beleggen. Expliciet staat in de Code Pensioenfondsen als toelichting
bij norm 29: «Voor het beleid over verantwoord beleggen is het van belang om draagvlak te creëren
in dialoog met het Vo of het Bo».12
Waar velen het belang benadrukken van een beleggingsbeleid en het creëren van draagvlak
daarvoor bij het Vo en Bo, beoogt dit wetsvoorstel te regelen dat het Vo ook daadwerkelijk
een adviesrecht krijgt op het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Gegeven het
grote belang van vertrouwen in de pensioensector is het gerechtvaardigd de regeling
in de Code Pensioenfondsen weerslag te geven in de wet door de Pensioenwet en de Wvb
aan te passen en aan te vullen.
4. Nieuwe mogelijkheden voor Vo’s en Bo’s
De Vo’s en Bo’s kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid
van het pensioenfonds. Dat kan bijvoorbeeld door er in het (beleggins)beleid van het
pensioenfonds voor te pleiten bedrijven of bedrijfstakken uit te sluiten van beleggingen
door het fonds. Denk aan de eerder genoemde uitsluiting van beleggingen in tabak of
bedrijven die kolencentrales exploiteren.
Benchmarks kunnen daarbij een middel zijn om het beleggingsbeleid te sturen. Er zijn
verschillende rangschikkingen beschikbaar of in de maak, waardoor prestaties van bedrijven
op verschillende vlakken in kaart worden gebracht. Daarbij kan worden gedacht aan
de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, die veel
breder zijn dan enkel klimaatbeleid. Ook de Europese taxonomie13 kan een relevant anker bieden.
Principieel stelt de initiatiefnemer zich op het standpunt dat Vo’s en Bo’s zelf moeten
kunnen besluiten wat hun inzet is. Het betreft immers geld van de deelnemer. De politiek
gaat niet over hoe dat wordt belegd. Dit initiatiefwetsvoorstel treedt op geen enkele
wijze in die vrijheid van pensioenfondsen. Dit wetsvoorstel beoogt alleen de deelnemers,
via het Vo en Bo, meer zeggenschap in het verantwoordwoord beleggingsbeleid van hun
pensioenfonds te geven.
Voorgesteld wordt verder om pensioenfondsbesturen te verplichten het beleggingsbeleid
tenminste driejaarlijks te evalueren en te actualiseren, bijvoorbeeld door deelnemers
hiernaar te vragen als zij worden bevraagd over hun risicobereidheid. Op deze manier
wordt geborgd dat het beleggingsbeleid periodiek op de agenda staat en er ook periodiek
door het Vo of Bo met het pensioenfondsbestuur over wordt besproken. Hoewel formeel
gezien leden van het Vo of Bo geen uitsluitingen kunnen voorstellen aan het bestuur,
is de verwachting van de initiatiefnemer dat een periodiek adviesrecht ervoor zal
zorgen dat Vo’s en Bo’s actiever met pensioenfondsbesturen in gesprek zullen gaan
en hun wensen duidelijk kenbaar zullen maken. De termijn van drie jaar is gekozen
omdat in de herziene IORP-richtlijn14 een termijn van drie jaar is opgenomen voor de herziening van de verklaring inzake
beleggingsbeginselen. Door deze termijnen op elkaar aan te laten sluiten, worden de
administratieve lasten voor pensioenfondsen verlicht.
Het adviesrecht betekent dat een Vo of Bo het bestuur mag adviseren over de gewenste
verhouding tussen risico, rendement en maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid
van het pensioenfonds. Het bestuur kan het advies van het Vo of Bo overnemen, of daar
gemotiveerd van afwijken. De initiatiefnemer hoopt op een dialoog tussen Vo of Bo
en het bestuur over het beleggingsbeleid en begrip bij het Vo of Bo voor de motivatie
van het bestuur als het besluit om het advies van het Vo of Bo niet over te nemen.
Het Vo of Bo dient het uiteindelijke advies aan het bestuur, inclusief overwegingen
die daartoe hebben geleid zoals inspraak van deelnemers richting het Vo of Bo, schriftelijk
te delen met de deelnemers, bijvoorbeeld door publicatie op de website van het pensioenfonds.
Het bestuur van het pensioenfonds dient schriftelijk op dit advies te reageren en
daarbij toe te lichten met welke motivatie had advies is overgenomen of waarom daarvan
is afgeweken. De toezichthouders (DNB en AFM) controleren of een eventuele afwijking
goed wordt gemotiveerd.
Het versterken van de rechten van het Vo en het Bo kan tot verschillende uitkomsten
leiden. Ten eerste ontstaat natuurlijk de mogelijkheid dat een beleggingscategorie
of bedrijf in overleg met het Vo of Bo wordt uitgesloten. Een andere mogelijkheid
is dat het Vo het bestuur vraagt of het Bo het bestuur opdraagt om in gesprek te gaan
met bepaalde bedrijven over het meer in lijn brengen van het beleggingsbeleid met
de wensen van de deelnemers. Dit wordt actief aandeelhouderschap genoemd. Een voorbeeld
kan zijn dat het Vo of Bo pleit voor investeringen in woningbouw of investeringen
in huurwoningen zonder hoge prijsstijgingen, omdat de deelnemers van het fonds soms
in huurwoningen wonen die jaarlijks een forse prijsstijging kennen en (deels) eigendom
zijn van hetzelfde pensioenfonds.
5. Gevolgen: betere verantwoording door fondsbestuur en meer invloed deelnemer
Dit wetsvoorstel heeft gevolgen voor een aantal partijen die betrokken zijn bij het
beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Ten eerste heeft het voorstel natuurlijk gevolgen
voor de deelnemer. De deelnemer kan door de wijziging directer invloed uitoefenen
op het beleggingsbeleid via het Vo en Bo. Hierdoor krijgt de deelnemer meer te zeggen
over zijn of haar eigen pensioengeld. Concreet is het zo dat de deelnemer, anders
dan op het pensioenfondsbestuur, direct invloed kan uitoefenen op de samenstelling
van het Vo. Dat kan op twee manieren. Bij pensioenfondsen waar al verkiezingen voor
het Vo zijn kan de deelnemer zich verkiesbaar stellen of via de verkiezingen stemmen
op de kandidaat van zijn of haar keuze. Bij pensioenfondsen waar nog geen verkiezingen
worden georganiseerd kan de deelnemer verzoeken om verkiezingen te organiseren. Daarbij
is de steun nodig van 1% (of ten minste 500) van de deelnemers, gewezen deelnemers
of pensioengerechtigden.
Ten tweede verandert er iets voor het Vo en het Bo en haar leden. Het Vo krijgt er
belangrijke bevoegdheden bij: het adviesrecht voor wat betreft het beleggingsbeleid.
Dit betekent dat Verantwoordingsorganen zich voldoende moeten verdiepen in het beleggingsbeleid.
Daarmee vraagt dit wetsvoorstel een inspanning van het Vo om zich te verdiepen in
het beleggingsbeleid.
Ook voor het pensioenfondsbestuur heeft dit wetsvoorstel gevolgen. Omdat de positie
van het Vo wordt versterkt, wordt de opdracht voor het pensioenfondsbestuur om het
Vo te overtuigen van de juistheid van het door haar voorgestelde en gevoerde beleid
zwaarder. Bij een verschil van inzicht tussen bestuur en Vo of Bo is het immers wenselijk
tot overeenstemming te komen tussen bestuur en het Vo of Bo. Er ligt daarbij een rol
voor het bestuur om de deelnemers in het Vo of Bo te overtuigen van het voorgestelde
beleggingsbeleid.
Bewust wordt er in dit voorstel niet voor gekozen om Vo’s goedkeuringsrecht te geven
voor het beleggingsbeleid, maar het te laten bij een adviesrecht. Dit zou de invloed
van de deelnemer, via het Vo, verder versterken dan in het voorliggende voorstel.
De initiatiefnemer heeft hiervoor bewust niet gekozen, omdat het risico bestaat dat
de leden van het Vo dan als medebeleidsbepaler worden aangemerkt. Medebeleidsbepalers
zijn in het huidige wettelijke kader onderworpen aan toetsing op de geschiktheid en
betrouwbaarheid door DNB (artikel 106 van de Pensioenwet en artikel 110c van de Wvb).
Dit stelt (additionele) eisen aan de geschiktheid van leden van het Vo, wat voor verwarring
of onduidelijkheid zou kunnen zorgen bij Vo’s die verkozen worden.
De initiatiefnemer weegt de toegankelijkheid van het Vo voor «gewone» deelnemers zwaarder
dan het goedkeuringsrecht op het volledige beleggingsbeleid. Bovendien krijgt het
Vo expliciet een adviesrecht voor het beleggingsbeleid, waarvan het bestuur slechts
gemotiveerd kan afwijken. Daardoor moet het bestuur duidelijker rekening houden met
de wensen van het Vo op het gebied van het beleggingsbeleid. Het (indirect) verzwaren
van de eisen voor het lidmaatschap van het Vo, door de bevoegdheden verder uit te
breiden dan in dit voorstel, zou volgens de initiatiefnemer een onnodig hoge drempel
opwerpen voor mensen om lidmaatschap van het Vo ambiëren. DNB is in de toezichttoets
op verzoek van de initiatiefnemer nader op dit aspect ingegaan.
De financiële en administratieve gevolgen van dit voorstel zijn beperkt, omdat er
in principe weinig verandert aan de hoofdlijnen van de governance van pensioenfondsen.
De bestaande organen, zoals het Vo dan wel Bo en het bestuur, blijven bestaan. Het
ontwikkelen en periodiek actualiseren van een beleggingsbeleid kan voor fondsen die
dit tot nu toe niet hebben geschreven een additionele last tot gevolg hebben. Gezien
het feit dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen onder de huidige wet- en regelgeving
al aan strenge voorwaarden moet voldoen, zal dit voorstel relatief zeer beperkte gevolgen
hebben. De initiatiefnemer acht het van belang dat het Vo of Bo een gedegen advies
kan geven over het beleggingsbeleid. Daar ziet de initiatiefnemer een rol voor het
bestuur weggelegd. Door het Vo of Bo goed te informeren over de gevolgen van een advies,
wordt geborgd dat het advies van het Vo of Bo van hoge kwaliteit is. Dat komt uiteindelijk
ook (het bestuur van) het pensioenfonds ten goede. Eventuele kosten voor additionele
trainingen worden als nihil geraamd.
6. Toezichttoets
In haar toezichttoets schrijft DNB dat zij de doelstelling om deelnemers (of hun vertegenwoordigers)
nauw te betrekken bij het verantwoord en duurzaam beleggingsbeleid onderschrijft.
Ook DNB geeft aan dat het risico bestaat dat als de verantwoordelijkheid van het Vo
(en Bo) wordt uitgebreid, dit mogelijk zou kunnen leiden tot de conclusie dat sprake
is van medebeleidsbepalerschap van het Vo. DNB schrijft verder dat dit «afhangt van de concrete bewoording en impact van het uitsluitingenbeleid en de overige
omstandigheden bij het pensioenfonds.» Deze opmerkingen van DNB sluiten aan bij het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State.
Voor het beleggingsbeleid, het bredere kader waarvan het uitsluitingenbeleid een onderdeel
is, wordt om medebeleidsbepalerschap te voorkomen volstaan met een adviesrecht. Dit
is aangepast naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Ook voor wat betreft
de risicobereidheid met betrekking tot het beleggingsbeleid en de premiehoogte blijft
de bevoegdheidsverdeling onveranderd. De initiatiefnemer heeft hiermee gepoogd een
balans te vinden tussen maximale zeggenschap voor de deelnemer in de context van het
pensioencontract enerzijds en het voorkomen van additionele eisen aan de geschiktheid
van (leden van) het Vo anderzijds.
Het risico op vertraging dat DNB signaleert, herkent de initiatiefnemer niet. Als
bij het proces tot vaststellen van beleidsuitgangspunten voor het strategisch beleggingsbeleid
voldoende aandacht wordt besteed aan de wensen van het Vo, dan zal de verdere uitwerking
door het bestuur al snel een hamerstuk worden.
Het wetsvoorstel is ook voorgelegd aan de AFM voor een toezichttoets. De AFM heeft
het initiatiefwetsvoorstel bestudeerd en geconcludeerd dat het toezichtgebied van
de AFM niet verandert als gevolg van het initiatiefwetsvoorstel. Het onderwerp valt
onder het toezichtsterrein van De Nederlandsche Bank.
7. Relatie met debat over toekomst van het pensioenstelsel
De initiatiefnemer is zich er terdege van bewust dat er op dit moment gewerkt wordt
aan een vernieuwing van het pensioenstelsel. Dit wetsvoorstel staat uitdrukkelijk
los van deze discussie en kan een bijdrage leveren in zowel het huidige pensioenstelsel
als het toekomstig stelsel uit de Wet Toekomst Pensioenen (WTP). Naast de WTP blijft
de noodzaak bestaan om de invloed van deelnemers op het beleggingsbeleid te versterken
en te borgen in wetgeving.
Uit de hoofdlijnen van het pensioenakkoord15 en de consultatieversie van de WTP16 blijkt dat pensioenfondsen de risicobereidheid van de verschillende groepen deelnemers
moeten onderzoeken. Dit geeft pensioenfondsen de gelegenheid om ook te vragen naar
de wensen ten aanzien van het beleggingsbeleid, volgens de initiatiefnemer. Het Vo
of Bo kan hiermee een onderbouwd advies geven over het (beleggins)beleid van het pensioenfonds.
8. Consultatie
Het initiatiefwetsvoorstel Wet Eigen Strategie Pensioenfonds is gebaseerd op het wetsvoorstel
tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, geïnitieerd
door het lid Van Weyenberg. Dit initiatiefwetsvoorstel is in concept van 28 mei 2018
tot en met 2 juli 2018 ter beschikking gesteld op internetconsultatie.nl. Daar zijn
26 reacties binnengekomen. Bijna alle reacties ondersteunen het streven van dit wetsvoorstel
om deelnemers meer invloed te geven op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds.
Een ruime meerderheid van de reacties geeft aan dat het (zeer) belangrijk is dat deelnemers
beter worden betrokken bij onder meer het beleggingsbeleid van hun fonds. De initiatiefnemer
is blij dat er brede steun is voor dit uitgangspunt.
Een aantal pensioenfondsen en de Pensioenfederatie geven aan dat er in de afgelopen
jaren veel vooruitgang is geboekt voor wat betreft het beleggingsbeleid van de fondsen.
Dit is mede een gevolg van een wijziging in de Code Pensioenfondsen. De initiatiefnemer
is blij met de door pensioenfondsen gesignaleerde verbetering. Over het expliciteren
van het adviesrecht zijn wisselende reacties binnengekomen. Aan de ene kant zijn er
partijen die aangeven dat het expliciteren niet nodig is, aangezien het impliciete
adviesrecht volgens hen al voldoende is. Zo zijn er pensioenfondsen die erop wijzen
dat het bestuur nu al poogt deelnemers(vertegenwoordigers) te betrekken bij het beleid
en dat adviezen van Vo en/of Bo zeer serieus genomen worden. Aan de andere kant zijn
er ook partijen, waaronder ervaringsdeskundige Lijst voor Onafhankelijk Pensioentoezicht
(LvOP), die aangeven dat het bestuur nog te weinig geneigd is het Vo op dit punt serieus
te nemen. Zo citeert LvOP een verslag van een vergadering van het Vo waarin het bestuur
aangeeft «dat het besluit van het bestuur met betrekking tot deze productuitsluitingen niet
adviesplichtig is. Het bestuur bespreekt het beleid voor maatschappelijk verantwoord
beleggen graag met het VO, maar hoeft hierover geen formeel advies aan het VO te vragen».17
In het geval van het besluit van het ABP-bestuur om op termijn te stoppen met investeringen
in tabak en kernwapens bijvoorbeeld moest het Vo dit besluit achteraf vernemen, terwijl
op dat punt overleg gaande was met het bestuur. Waar dus aan de ene kant wordt aangegeven
dat het expliciteren van het adviesrecht bij bepaalde fondsen niet nodig zou zijn,
omdat het bestuur het advies van Vo of Bo al zeer serieus neemt, blijkt aan de andere
kant dat een expliciet adviesrecht in bepaalde gevallen het Vo een belangrijke formele
stok achter de deur kan geven. De initiatiefnemer is van mening dat een expliciet
adviesrecht een belangrijke toegevoegde waarde heeft. Bij de fondsen waar nu het advies
van het Vo of Bo al zeer serieus genomen wordt, zal de voorgestelde wetswijziging
geen nieuwe administratieve lasten opleveren, terwijl bij de fondsen waar dit onvoldoende
gebeurt het noodzakelijk is om het Vo en Bo door deze wijziging te steunen.
Verschillende partijen, waaronder LvOP, pensioenfondsen en DNB, wijzen op het risico
dat door het toekennen van een goedkeuringsrecht de leden van het Vo aangemerkt kunnen
worden als medebeleidsbepaler. Hetzelfde geldt als er gebruikt gemaakt wordt van een
expliciet uitsluitingenbeleid. Hierbij hoort toetsing op de geschiktheid en betrouwbaarheid
door DNB. Omdat ook de initiatiefnemer dit risico onderkent, is er in het wetsvoorstel
voor gekozen om voor het beleggingsbeleid niet verder te gaan dan het expliciteren
van het adviesrecht. Een uitsluitingenbeleid en het goedkeuringsrecht worden dus niet
expliciet benoemd in het wetsvoorstel. Daarnaast was DNB van mening dat het onwenselijk
is dat Vo’s op twee verschillende momenten inspraak hebben, zoals dat in het oorspronkelijke
wetsvoorstel zou gebeuren. In het oorspronkelijke wetsvoorstel zouden Vo’s zeggenschap
hebben over het uitsluitingenbeleid en invloed hebben op het beleid. Het commentaar
hierop is dat Vo’s dan op twee verschillende momenten over hetzelfde beslissen, wat
ongewenst is. In het huidige voorstel wordt hiermee rekening gehouden, omdat de inspraak
minder concreet is zodat Vo’s enkel over de hoofdlijnen adviseren en daarop controleren.
Een aantal reacties in de consultatie vallen als strikt gekeken wordt buiten het kader
van dit initiatiefwetsvoorstel. Zo is er een aantal partijen die vindt dat de wetgever
niet alleen deelnemers meer invloed zou moeten geven, maar dat de overheid scherpere
kaders zou moeten stellen als het gaat om het beleggingsbeleid. Zij stellen voor in
de wet vast te leggen dat pensioenfondsen in lijn met de doelstellingen van het klimaatakkoord
van Parijs moeten beleggen. Onder meer Fossielvrij Nederland pleit voor zo’n wetswijziging.
De initiatiefnemer begrijpt dat zo’n wetswijziging een belangrijke bijdrage zou kunnen
leveren aan de klimaatdoelstellingen. Dat is echter niet wat primair wordt beoogd
met dit voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Een duurzamer beleggingsbeleid, meer
in lijn met het klimaatakkoord van Parijs, kan zeker een neveneffect zijn van dit
wetsvoorstel, maar primair is het wetsvoorstel erop gericht om deelnemers meer invloed
te geven. De initiatiefnemer verwacht dat dit ertoe zal leiden dat pensioenfondsen
een bewuster beleggingsbeleid gaan voeren.
Een aantal individuele deelnemers heeft ook gereageerd op het initiatiefwetsvoorstel.
Zo geeft een deelnemer aan dat voor hem rendement de belangrijkste drijfveer is, en
dat hij geen behoefte heeft aan meer maatschappelijk rendement als dat ten koste zou
gaan van het financiële rendement. Dit is een mooi voorschot op de discussie die wat
de initiatiefnemer betreft tussen deelnemers en het bestuur van het pensioenfonds
gevoerd zou moeten worden. De initiatiefnemer respecteert uiteraard de stellingname
van deze persoon, en kan zich voorstellen dat de nadruk op financieel rendement voor
meer deelnemers geldt. Daarbij hecht de initiatiefnemer er wel aan om op te merken
dat het nog maar de vraag is of een duurzamer beleggingsbeleid (op de langere termijn)
tot een lager rendement leidt.
Een aantal partijen, waaronder de Nederlandse Orde van Advocaten en Eumedion, wijst
op de samenhang van dit wetsvoorstel en andere wetgeving die in voorbereiding is.
Daarbij wordt specifiek verwezen naar de implementatie van de herziene IORP-richtlijn.
Naar aanleiding van deze reacties is besloten om de termijn voor evaluatie te veranderen.
Waar in het oorspronkelijke wetsvoorstel gesproken werd van een evaluatietermijn voor
het uitsluitingenbeleid, wordt in het huidige wetsvoorstel enkel het adviesrecht op
het beleggingsbeleid van een pensioenfonds geëxpliciteerd.
9. Constitutionele paragraaf
Dit wetsvoorstel raakt niet direct aan een van de in de Grondwet opgenomen grondrechten.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdeel A (artikel 115a van de Pensioenwet
en artikel 110e van de Wvb)
Met dit onderdeel wordt voorgesteld de adviesrechten van het Vo uit te breiden, zodat
deelnemers meer invloed hebben op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen.
Voorgesteld wordt het Vo een adviesrecht te geven voor elk voorgenomen besluit met
betrekking tot de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met
milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Artikel I, onderdeel B (artikel 115c van de Pensioenwet)
In lijn met de uitbreiding van de rechten van het Vo, wordt met dit onderdeel voorgesteld
ook de adviesrechten en goedkeuringsrechten van het Bo uit te breiden, zodat deelnemers
meer invloed hebben op het beleggingsbeleid (waaronder het uitsluitingenbeleid) van
pensioenfondsen.
Artikel 115c, achtste en tiende lid, van de Pensioenwet bevat reeds nadere voorschriften
voor de situatie waarin het bestuur en het Bo het oneens zijn over een voorgenomen
besluit en/of de vereiste goedkeuring ontbreekt.
Artikel I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel B (artikel 135 van de Pensioenwet
en artikel 130 van de Wvb)
Nadat een Vo of Bo advies heeft uitgebracht over het beleggingsbeleid van het pensioenfonds,
kan het bestuur van het pensioenfonds dit advies overnemen of naast zich neerleggen.
In het geval dat het bestuur besluit om het advies niet over te nemen, dient het bestuur
dit nader te motiveren, in ieder geval in het jaarverslag.
Artikel III en Artikel IV.
De wet wordt aangehaald als de Wet eigen strategie pensioenfonds (WESP), want deelnemers
hebben meer invloed op de strategie waarmee hun eigen pensioengeld wordt belegd.
Van Beukering-Huijbregts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.J.T.G. van Beukering-Huijbregts, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.