Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de wetsevaluatie Wvggz-Wzd eerste fase
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
35 370
Zorg en dwang
Nr. 605
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 maart 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 16 december 2021 over de Wetsevaluatie Wvggz-Wzd eerste fase (Kamerstukken 25 424 en 35 370, nr. 598).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 februari 2022 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 22 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de lede van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de lede van de GroenLinks-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de lede van de ChristenUnie-fractie
14
Vragen en opmerkingen van de lede van de BBB-fractie
14
II.
Reactie van de Minister
16
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de wetsevaluatie van ZonMw gelezen
en danken de onderzoekers en betrokken partijen voor hun inzet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat alle betrokkenen een sterke toename van administratieve
lasten ervaren door de komst van de Wvggz en de Wzd. Zij vragen de Minister daarom
hoe wordt gewaarborgd dat de administratieve lasten niet verder zullen toenemen, daar
een verdere toename van administratieve lasten – en daardoor een hogere druk op het
personeel – zeer onwenselijk is. De leden van de VVD-fractie ondersteunen het belang
van gegevensuitwisseling. Zij begrijpen echter de ervaring en zorg van de betrokkenen
dat het accent nu te veel op formele vereisten en op «vastleggen en verantwoorden»
wordt gelegd en dat het belang van vertrouwen en van cliëntcontacten voor het bereiken
van de wettelijke doelstellingen wordt onderschat. Tevens willen de leden van de VVD-fractie
graag weten wat de Minister gaat doen om de bekendheid en uitvoering van de Wzd goed
over het voetlicht te krijgen bij cliënten en zorgprofessionals. Zowel de cliënt,
verzorgers, als medewerkers moeten immers genoeg kennis en bekendheid met deze wet
hebben. Mede daarom zijn genoemde leden benieuwd wat de Minister doet of gaat doen
aan scholing van personeel en zorginstellingen. Deze leden vragen de Minister hier
ook bij de tweede evaluatie een onderdeel over op te nemen, omdat implementatie en
uitvoerbaarheid volgens hen cruciaal zijn voor zorgcontinuïteit en patiëntveiligheid.
Wanneer verwacht de Minister met een reactie op deze vragen te komen en wanneer staat
de tweede evaluatie gepland?
De leden van de VVD-fractie vinden het fijn te lezen dat zorgprofessionals over het
algemeen positief zijn over het idee van een stappenplan. Echter, zij vinden het jammer
om te lezen dat zorgprofessionals en ook juridische respondenten het stappenplan tegelijkertijd
«bureaucratisch», «rigide», «een papierwinkel» en «overgereguleerd» noemen. Het stappenplan
zorgt er volgens hen voor dat zaken dubbel worden beschreven, onnodig ingewikkeld
worden en het leidt tot overbodig werk. Genoemde leden begrijpen dat dit door professionals
als demotiverend wordt ervaren en benadrukken het belang van het zoveel mogelijk beperken
van de administratieve lasten. De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat er
wordt gekeken naar hoe het stappenplan zijn toegevoegde waarde kan behouden, maar
zonder onnodige en tijdrovende administratieve lasten. Ook vinden zij het wenselijk
dat er met souplesse kan worden omgegaan met het stappenplan. Respondenten verschillen
namelijk van opvatting als het gaat om de vraag of voor alle vormen van onvrijwillige
zorg, zowel ingrijpende als lichte vormen, hetzelfde gedetailleerde stappenplan gevolgd
moet worden. De leden van de VVD-fractie kunnen zich ook voorstellen dat professionals
zelf het beste kunnen beoordelen hoe en hoe vaak iets geëvalueerd moet worden. En
dat er bij de ene cliënt bijvoorbeeld behoefte is aan meer evaluatiemomenten dan in
het stappenplan staan beschreven, en bij de andere cliënt juist aan minder evaluatiemomenten.
Van belang is dat een stappenplan te allen tijde goed aansluit bij het zorgproces
om de cliënt zo goed mogelijk te kunnen helpen en dat doel zou volgens de leden van
de VVD-fractie nooit voorbij geschoten mogen worden door formaliteiten of regeldruk.
Genoemde leden lezen over de in het veld bestaande vrees voor een toename van «psychiatriseren»
van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag. Daaropvolgend wordt in het rapport de vraag
gesteld of het risico niet bestaat dat het strafrechtelijke traject voortijdig wordt
gestopt, omdat de zorgmachtiging als een uitweg wordt gezien (artikel 2.3 Wet forensische
zorg (Wfz) als «afschuifartikel»). De leden van de VVD-fractie delen deze zorg en
ontvangen ook graag een antwoord op deze vraag, gezien zij van mening zijn dat het
voortijdig stopzetten van het strafrechtelijke traject onwenselijk is.
Ook willen deze leden graag van de Minister weten wat zij gaat doen om de rechtspositie
en navenante bevoegdheden, zoals locatiebezoeken van cliëntenvertrouwenspersonen,
goed te borgen. Zij verrichten belangrijk werk en zijn zo een belangrijke schakel
tussen de cliënt, mantelzorgers en de zorgverleners en/of de overheid. De leden van
de VVD-fractie zien graag dat ook de ervaringen van mantelzorgers van mensen met dementie
worden meegenomen in de tweede evaluatie. Tot slot zijn zij benieuwd hoe de Minister
toeziet op de gemeentelijke uitvoering met het oog op het waarborgen van de zorgcontinuïteit
en veiligheid van de cliënt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben met veel interesse de eerste fase van de evaluatie
van beide wetten gelezen. Verplichte behandeling of opname kunnen voor cliënten (of
patiënten), voor hun familie, maar ook voor de hulpverlener een zeer impactvolle ervaring
zijn. Dit moet dan ook zorgvuldig gebeuren. Het doel van de invoering van de Wvggz
en de Wzd was destijds dat mensen betere rechtsbescherming krijgen en dat zij in een
thuissetting geholpen kunnen worden indien dit gewenst is. Genoemde leden staan achter
dit principe omdat dit inspeelt op de huidige situatie waarin mensen vaker, ook met
intensieve zorg, nog lang thuis kunnen blijven wonen. Bijvoorbeeld als het een dwangopname
betreft. Deze leden vinden het daarnaast van belang dat overbodige administratieve
lasten bij zorgverleners worden voorkomen.
De leden van de D66-fractie vragen van de Minister een korte appreciatie per aanbeveling
uit deze eerste fase evaluatie. Zij vragen de Minister wat specifiek de acties zijn
om deze aanbevelingen over te nemen (of op te volgen), wat de urgentie is van elke
aanbeveling en welke aanbeveling per direct wordt overgenomen en geïmplementeerd,
of hiervoor een wetswijziging is aangewezen en of dit nog terugkomt in de volgende
fase van de evaluatie omdat nadere kwantificatie nodig is. Deze leden vragen de Minister
wie de aanjaagrol heeft om deze aanbevelingen te realiseren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre de Wvggz en de Wzd ervoor
hebben gezorgd dat zorg inderdaad meer in de thuissituatie heeft plaatsgevonden en
dat de instroom naar de intramurale zorg verminderd werd. Hoe wordt in de tweede fase
van de evaluatie geborgd dat er een goed beeld komt van deze effecten op deze instroom?
Heeft de wetgeving er bijvoorbeeld toe geleid dat er minder (dwang)opnames waren en
patiënten beter thuis geholpen werden, en dat daarmee de wachttijden bij intramurale
instellingen konden worden verminderd? Hoe wordt dit ook in budgettaire zin gekwantificeerd?
Waar werd als gevolg van deze wetgeving minder uitgegeven en waar meer? Hoe borgt
de Minister in de tweede fase van de monitor dat de Kamer deze informatie krijgt?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het bevorderen van de rechtsbescherming
van de patiënt een belangrijk doel is voor het invoeren van deze wetgeving. De evaluatie
geeft aan dat het onduidelijk is of deze nu goed geborgd is. Hoe apprecieert de Minister
dit? Welke stappen gaat de Minister ondernemen om te borgen dat hier meer duidelijkheid
over komt? In hoeverre is er sprake van een beperkte kennis over de rechtspositie
of zijn er andere redenen? Zien we verschillen in kenmerken (SES, migratieachtergrond
etc.) van patiënten/cliënten of naasten als het gaat om kennis over hun rechtspositie?
Zo nee, kunnen verschillende kenmerken van patiënten/cliënten en hun naasten worden
meegenomen in het tweede deel van de evaluatie om hier meer zicht op te krijgen en
hier vervolgens effectiever beleid op te kunnen maken? Wat gaat er gebeuren om de
beperkte kennis over de rechtspositie te verbeteren?
De leden van de D66-fractie horen vanuit de praktijk dat juist de complexe problematiek
die onder deze wetten valt, vaak in kansarme wijken wordt geplaatst. Zij vragen de
Minister daarom of ook de wijkagent goed genoeg geëquipeerd is op zijn/haar taak om
toezicht te houden en escalatie te voorkomen. Kan de Minister aangeven hoe de rol
van de politie en wijkagent wordt meegenomen in de tweede evaluatie van de wetgeving?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de politie en de ggz intensiever gaan samenwerken
om ervoor te zorgen dat personen met onbegrepen gedrag (vaak benoemd als verward gedrag)
zorg krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hoe gaat de Minister hiermee aan de
slag?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verdere uitvoering van motie-Van
der Laan1 die de regering verzocht bij de evaluatie van de Wvggz te onderzoeken in welke mate
administratieve verplichtingen voor cliënten, inclusief de hoeveelheid correspondentie,
in negatieve zin bijdragen aan hun rechtspositie. Zowel in het rapport van de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)2 als in deze evaluatie wordt benadrukt dat de hoeveelheid brieven niet bijdragen aan
de rechtspositie van de cliënt (bijvoorbeeld vanaf pagina 166). Hoe wordt deze motie
betrokken bij deze evaluatie in de tweede fase? Deze leden constateren dat de rechtspositie
van de cliënt (of patiënt) nader in de tweede fase van de evaluatie wordt onderzocht.
Derhalve vragen zij of deze motie daarbij wordt betrokken en er ook gekwantificeerd
kan worden wat de gevolgen zijn voor cliënten? Welke voornemens heeft de Minister,
vooroplopend op deze tweede fase, om de papierwinkel voor cliënten te verminderen
of te verbeteren? Ziet de Minister mogelijkheden om op andere manieren met cliënten
te communiceren dan via documenten, zoals ook professionals aangeven in de evaluatie?
Zijn er andere manieren om de kennis over de eigen rechtspositie over te brengen naar
de cliënt? Kunnen ervaringsdeskundigen ingezet worden voor het verbeteren van de communicatie
en de kennisoverdracht? De IGJ benadrukt dat voor het beperken van de administratieve
lasten voor cliënten, en daarmee het verbeteren van de rechtspositie, niet per definitie
een wetswijziging voor nodig is. In de evaluatie wordt aangegeven dat er gebrek is
aan kennis over de nieuwe wetgeving, omdat deze zo ingewikkeld is. Dat leidt tot fouten
in de uitvoering. Hoe gaat de Minister hiermee om en welke stappen worden gezet in
bijvoorbeeld meer voorlichting en opleiding?
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van de autonomie van de cliënt.
Een bevinding in de evaluatie die opvalt is dat betrokkenen nog weinig gebruikmaakten
van instrumenten die beogen dat rekening wordt gehouden met hun wensen en voorkeuren.
Dit is onder andere terug te zien in het lage aantal aanvragen van zorgmachtigingen
naar aanleiding van een zelfbindingsverklaring en de beperkte mate waarin gebruik
wordt gemaakt van een plan van aanpak van cliënten. Eén van de redenen die cliënten
hiervoor geven, is de complexiteit van het format van het plan van aanpak en het gebrek
aan ondersteuning. Kan de Minister hierop reflecteren en met oplossingen voor de korte-
en lange termijn komen om de zelfbeschikking van cliënten, binnen de gestelde kaders,
te vergroten?
De leden van de D66-fractie zien ook een belangrijke rol voor de onafhankelijk cliëntenondersteuner
weggelegd voor het borgen van de positie van de patiënt. Hiervoor zijn in de vorige
kabinetsperiode middelen beschikbaar gesteld. Kan de Minister aangeven wat de effecten
zijn van de komst van de onafhankelijk cliëntenondersteuner op de positie van de patiënt.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de cliëntenondersteuning geborgd? Daarnaast is
in 2021 extra geld beschikbaar gesteld voor gemeenten, namelijk € 9 miljoen, voor
de inzet van de vertrouwenspersonen. Hoe hebben deze middelen bijgedragen aan het
versteken van de positie van de patiënt?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe deze evaluatie zich verhoudt tot
het KMPG-rapport uit 2020 over de Wzd, waarin deels vergelijkbare conclusies en aanbevelingen
terugkomen. Welke stappen zijn er sinds dit rapport genomen om de wetgeving te verbeteren
en hoe hebben de verbeteringen zich in de praktijk geeffectueerd?
Genoemde leden vragen de Minister in hoeverre de ambulante zorg van belang is voor
de uitvoering van de wet. Deze leden denken daarbij aan de FACT-teams in de ggz en
de wijkteams van de gemeenten. Kan de Minister aangeven wat het effect is van de nieuwe
bekostiging ggz op de inzet van deze teams voor de Wvggz? In hoeverre zal het voor
instellingen lonend blijvend om de Wvggz uit te voeren en is er geen prikkel om patiënten
toch in een instelling te behandelen?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 137 van de evaluatie dat in de evaluatie
de aanbeveling wordt gedaan om de hoorplicht van de burgemeester bij de crisismaatregel
te schrappen. Kan de Minister aangeven wat de voor- en nadelen hiervan zouden kunnen
zijn? Dat een besluit niet wijzigt na horen betekent niet dat het niet bijdraagt aan
rechtsbescherming. Het gaat ook om het gevoel gehoord te worden. En inspraak en meer
rechtsbescherming was toch doel van deze wijziging? Hoe kijkt Minister hiernaar?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of in de wetsevaluatie is meegenomen
wat de overeenkomsten zijn tussen de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(Wet BIG), en de verantwoordelijkheden daarbinnen, en de verplichtingen ten aanzien
van goed hulpverlenerschap binnen de Wvggz en de Wzd. Zo ja, wat is de uitkomst hiervan?
Ook bij de behandeling van de laatste reparatiewet hebben deze leden daar hun zorgen
over geuit. Zij vragen de Minister om, ook kijkend naar de aanbeveling in de evaluatie,
om beide wetten te screenen op onnodige administratieve belasting, en in gesprek te
gaan met zorgverleners waar dubbelingen zitten tussen de Wvggz en de Wzd enerzijds
en de Wet BIG anderzijds. Dit zodat de Wvggz en de Wzd in een later stadium verder
vereenvoudigd kunnen worden zonder dat dit ten koste gaat van de rechtspositie van
de cliënt of patiënt.
De leden van de D66-fractie vragen over de verbinding met de Wet BIG voorts hoe de
Minister aankijkt tegen het verworpen amendement Van Der Laan / Van den Berg3, waarin werd voorgesteld dat, indien geen overeenstemming wordt bereikt tussen vertegenwoordiger
en de deskundige over de wilsonbekwaamheid van een cliënt, de niet bij de zorg betrokken
deskundige die dan wordt ingeschakeld om een beslissing te nemen BIG-geregistreerd
moet zijn. Deze leden blijven van mening dat of iemand wilsbekwaam dan wel wilsonbekwaam
is, een ingrijpende stap is en dat deze alleen wordt gedaan door een deskundige geregistreerd
op grond van de Wet BIG. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit standpunt, gegeven de
evaluatie en hoeverre dit nog een rol speelt bij de tweede fase van de evaluatie.
De leden van de D66-fractie constateren ook dat de evaluatie meldt dat een strafrechter
kan besluiten tot een machtiging op grond van artikel 2.3 van de Wfz en dat dit in
de praktijk leidt tot aanzienlijke problemen in de uitvoering. Is de Minister voornemens
nader te onderzoeken hoe opvolging kan worden gegeven aan dit probleem, omdat een
aanbeveling in de evaluatie ontbreekt? Tevens krijgen deze leden signalen dat het
schakelartikel 2.3 van de Wfz ook op andere terreinen tot veel problemen leidt in
de praktijk. Is de Minister bereid nog voor het nadere onderzoek te inventariseren
bij zorgverleners en patiëntvertegenwoordiging of en hoe dit artikel mogelijk eerder
gewijzigd kan worden?
De leden van de D66-fractie lezen dat er bij cliënten onduidelijkheid is over hoe
zij hun onvrede kunnen uiten over vrijheidsbeperkende maatregelen in het kader van
corona binnen de klachtenprocedure van de Wvggz. Uitspraken van klachtencommissies
hierover variëren: soortgelijke klachten zijn gegrond, ongegrond of niet ontvankelijk
verklaard. Soms verklaarde de klachtencommissie zich onbevoegd of werd de klacht behandeld
als Wkkgz-klacht. Kan de Minister naast duidelijkheid scheppen over de klachtenmogelijkheden,
ook op korte termijn richtlijnen bieden aan instellingen over hoe om te gaan met vrijheidsbeperkende
maatregelen in relatie tot corona, zodat er één lijn komt in de wijze van handelen
en waarmee voorkomen wordt dat cliënten gebruik hoeven maken van een klachtenprocedure?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben de informatie uit eerste fase van de wetsevaluatie
Wvggz en de Wzd tot zich genomen. Ten eerste willen deze leden de Minister kenbaar
maken dat uit de veelheid van voorlopige aanbevelingen blijkt dat de wet niet eenduidig
is en moeilijk uitvoerbaar. Een eerste lijn die zij trekken is dat de uitvoering van
de Wzd voor mensen met een verstandelijke handicap of psychogeriatrisch ziektebeeld
nog niet op orde is. Deelt de Minister deze zienswijze?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de doelstelling van beide wetten worden onderschreven.
Ook lezen zij dat de doelstellingen nog lang niet gehaald worden. Dat begrijpen zij,
de wet heeft nog maar een korte geschiedenis. Hoe kan de Minister dit bevorderen?
Verder willen genoemde leden de Minister vragen welke aanbevelingen of voorlopige
conclusies de Minister opvallend vindt. Kan de Minister een reactie geven op alle
aanbevelingen en ook motiveren waarom deze direct, later of niet wordt overgenomen?
Of aangeven welke aanbevelingen en conclusies vanuit de optiek van de Minister om
een nader onderzoek vragen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het kaf van het koren gescheiden
wordt?
De Minister stelt in haar brief dat de onderzoekers tot een groot aantal aanbevelingen
en een aantal voorlopige conclusies zijn gekomen. Deze laatste zullen voor een deel
nog een nadere onderbouwing krijgen in de tweede fase. Welke conclusies krijgen dan
een nadere onderbouwing en welke niet? Kan de Minister uitleggen hoe het een en ander
in de tweede fase gewogen wordt? Heeft de Minister een leidraad om een afweging te
maken welke zaken zouden moeten leiden tot een wetsaanpassing of aanpassingen in lagere
regelgeving en welke niet? Kan deze leidraad samen met de conclusies uit de tweede
fase naar de Kamer worden gezonden?
Wat de leden van de CDA-fractie missen is conclusies over wat mensen die verplichte
zorg zelf krijgen/moeten ondergaan vinden van de wet. Kan de Minister aangeven wat
hier de belangrijkste conclusie van zijn?
Genoemde leden lezen op pagina 369 van de wetsevaluatie de volgende zinssnede: «Voorafgaand aan de inwerkingtreding van beide wetten was al sprake van een zeer omvangrijke
discussie tussen de diverse stakeholders over mogelijke knelpunten bij de uitvoering
van deze wetten. Deze discussie is in de jaren 2020 en 2021 bepaald niet geluwd. Op
punten waar de onderzoeksresultaten aansluiten bij de in deze discussie aangekaarte
kwesties is in dit hoofdstuk meer ruimte genomen voor het formuleren van conclusies
en aanbevelingen dan in het kader van een vroege evaluatie gebruikelijk is.» Deze leden vragen de Minister welke aanbevelingen en conclusies dit zijn. Waarom is
deze keuze destijds gemaakt? Eerder staat immers ook de zinssnede dat er niet te snel
conclusies kunnen worden getrokken, omdat er soms meer tijd nodig is te bezien hoe
het een en ander zich ontwikkeld – mede vanwege de coronapandemie in het achterhoofd.
De eerste fase van het onderzoek lijkt hiermee op twee gedachten te hinken.
Op pagina 372 van de wetsevaluatie staat verder: «Een van de respondenten merkte over dit traject op: «iedereen mocht meepraten, de
wet is overvol». Op tal van momenten hebben partijen uit het veld zich geroerd, en
zijn door hen gedane suggesties in de Wvggz of de Wzd opgenomen.» Als het veld zo uitgebreid is betrokken, waar is het dan misgegaan? Waarom zijn er
zoveel juridische opmerkingen over de opbouw van de wet, los van de opmerkingen over
administratieve lasten?
De onderzoekers stellen dat een goede implementatie van beide wetten naar verwachting
nog vele jaren vergt. Een belangrijke vraag is volgens deze leden: is wetgeving die
zoveel «begeleiding» noodzakelijk maakt wel goede wetgeving? Kan de Minister hierop
reflecteren? En deelt de Minister het uitgangspunt van de leden van de CDA-fractie
dat wetgeving die mensen verplicht zorg oplegt veel nauwkeurigheid en begeleiding
vraagt, en met name in de cultuur van zorginstellingen geborgd moet worden. Zeker
omdat er eerder wordt geconcludeerd dat de implementatie van wetgeving niet goed is
verlopen en dat er in het veld nog veel kennis ontbreekt.
Uit het onderzoek komt ook naar voren het (nog) ontbreken van noodzakelijke randvoorwaarden.
Te denken valt aan het tekort aan crisisbedden in het Wzd-domein, het ontbreken van
beveiligde bedden/plaatsen in beide sectoren (in relatie tot plaatsingen op grond
van artikel 2.3 van de Wfz), allerlei geschillen over de beschikbaarheid of de hoogte
van financiering, en personeelstekorten. Vervolgens stellen de onderzoekers dat eind
2021 nog lang niet alle knelpunten op dit gebied zijn opgelost. Kan de Minister aangeven
welke randvoorwaarden wel geregeld zijn en welke niet? En specifiek hoe het gesteld
is met het aantal beveiligde bedden op grond van plaatsingen volgens artikel 2.3 van
de Wfz.? Hoeveel bedden zijn er nu meer dan bij de start van de onderhavige wetgeving?
10.3 De Wvggz
Hoe kan de Minister bevorderen dat deze wet meer een behandelingswet gaat worden,
aangezien de onderzoekers stellen dat deze andere «kijk» nog van de grond moet komen?
Deze leden vragen de Minister naar de uitwerking van het amendement-Van den Berg4, dat dat de mogelijkheden voor cliënten om bij een wisselende zorgbehoefte over te
stappen van de ouderenzorg of gehandicaptenzorg naar de geestelijke gezondheidszorg
en andersom verruimd. Dit is van belang omdat «de juiste zorg op de juiste plek» zorgt
voor betere behandeling en sluit aan bij de andere kijk op verplichte zorg. Genoemde
leden vragen de Minister of dit amendement aansluit bij de praktijk.
In het eerste halfjaar van 2021 werden ongeveer zes procent van de voorbereidingsprocedures
voor een zorgmachtiging geschorst, om de patiënt in staat te stellen een plan van
aanpak op te stellen – en werd circa één procent van de procedures definitief stopgezet
vanwege een opgesteld plan van aanpak. Kan de Minister hierop reflecteren?
Wat betreft het opleggen van de crisismaatregel in de Wvggz, vragen de leden van de
CDA-fractie de Minister of duidelijk is hoeveel procent van de mensen een crisismaatregel
opgelegd krijgt vanwege verward gedrag, overlast op straat, et cetera.
Wat betreft de familievertrouwenspersoon (fvp) geven de gegevens over de eerste helft
van 2021 aan dat de fvp vooral ondersteuning biedt aan familie en naasten van patiënten
met een lopende (voortgezette) crisismaatregel of zorgmachtiging, en veel minder aan
familie en naasten van patiënten voor wie een zorgmachtiging wordt voorbereid. Hoe
kan de Minister bevorderen dat de fpv ook bekend is bij familie en naasten van patiënten
voor wie een zorgmachtiging wordt voorbereid?
10.4 De Wzd
De onderzoekers trekken de voorzichtige conclusie dat de Wzd-sector minder klaar was
voor de inwerkingtreding van de wet dan de Wvggz-sector. De leden van de CDA-fractie
begrijpen dit de eerste fase van de evaluatie lezend. Kan de Minister hierop reflecteren?
De onderzoekers stellen dat nog niet alle zorgaanbieders beschikken over een Wzd-functionaris,
mede vanwege de personeelsproblematiek. Dat kunnen de leden van de CDA-fractie zich
enerzijds voorstellen. Anderzijds bemoeilijkt dit wel de uitvoering van de wet. Kan
de Minister aangeven hoeveel zorgaanbieders nu nog geen Wzd-functionaris hebben?
Genoemde leden lezen dat het verlenen van ambulant onvrijwillige zorg in de jaren
2020–2021 binnen het Wzd-domein nog niet of nauwelijks van de grond is gekomen. In
de eerste plaats waren de omstandigheden daar niet naar, vanwege de gevolgen van de
coronapandemie. Ook ten tijde van de coronapandemie wordt toch echter onvrijwillige
zorg in de thuissituatie verleend? Deze leden begrijpen deze zinsnede niet.
Het gaat verder om een nieuw onderdeel van de wet. Er bestaat nog veel onduidelijkheid
over de (on)mogelijkheden van ambulante onvrijwillige zorg. Zorgaanbieders kijken
de kat uit de boom en wachten de resultaten van de lopende proeftuinen (PG) en praktijklaboratoria
(VG) af. Betekent dit dat er onvrijwillige zorg thuis wordt verleend zoals voorheen?
Dat het dus een gewone handeling is, voordat de huidige wet inwerking trad? Hoe moeten
genoemde leden dit lezen?
Hoe wordt dit thema in fase twee uitgediept, als het blijkbaar nu ook plaats vindt
maar niet volgens de wet, en er niet vanuit een voortvloeiend stappenplan wordt gewerkt?
Dit terwijl 2020 juist gebruikt kon worden als een proefjaar!
Denkt de Minister dat zorgaanbieders de Wzd voldoende prioriteit geven? De Wzd vraagt
om een cultuurverandering in de zorg en zou de cliënt meer centraal moeten zetten.
Dwang is een laatste middel en mag niet gezien wordt als «standaard» handeling.
Genoemde leden begrijpen dat samenwerking in het delen van gegevens moeizaam tot stand
komt, ook in relatie tot de cliëntvertrouwenspersoon. Hierbij willen zij opgemerkt
hebben dat dit in bredere zin in de zorg terugkomt. Wat kan de Minister praktisch
doen om dit aan te pakken?
Per jaar wordt in enkele duizenden gevallen een dergelijke machtiging afgegeven. Onder
de Wzd doen zich met betrekking tot die machtiging tal van uitvoeringsproblemen voor.
Voorts is er in de praktijk een groot gebrek aan plaatsingsmogelijkheden. Hoe groot
zijn de plaatsingsmogelijkheden precies en welke uitvoeringsproblemen wordt hier precies
bedoelt?
Een aantal respondenten stelt dat de verschillen in rechtsbescherming tussen de Wvggz
en Wzd te groot zijn. Kan de Minister hierop reflecteren? Dit was namelijk ook tijdens
de wetsgeschiedenis een punt van aandacht. Een voorbeeld hiervan is dat er wordt aangegeven
dat cliënten niet rechtstreeks naar de klachtencommissie Wzd (KCOZ) kunnen en hierdoor
een rechtsongelijkheid wordt gecreëerd ten opzichte van cliënten die onder de Wvggz
vallen en wel direct bij een klachtencommissie hun klacht kunnen indienen. Daarbij
speelt voor de leden van de CDA-fractie dat ambulante gedwongen zorg binnen het nieuwe
wettelijke kader nog van de grond moet komen. Deelt de Minister het punt dat rechtsbescherming
dan helemaal een belangrijk punt is om goed te regelen?
10.6 De relatie met de Wfz
De leden Van den Berg (CDA) en Kuiken (PvdA) hebben in mei/ juni 2021 bij de wetsbehandeling
«Wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoering te
vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en omissies te herstellen»5 een motie ingediend, namelijk het onderzoeken in hoeverre de Wvggz en de Wfz elkaar
tegenwerken in de uitvoering. Kan de Minister aangeven hoe ver zij is met de uitwerking
van deze motie (Kamerstuk 35 667, nr. 27)? Wat is de stand van zaken? Deze leden willen dit graag weten, mede omdat bij deze
eerste fase van deze wetsevaluatie er een aantal aanbevelingen en voorzichtige conclusies
worden getrokken.
Op pagina 367 van de wetsevaluatie lezen de leen van de CDA-fractie verder het volgende:
«Meer principieel neemt Widdershoven stelling. Strafrechtelijk gedetineerden mogen
(uiteraard) niet verstoken blijven van GGZ zorg, maar die dient zijns inziens bij
voorkeur in een justitiële setting plaatste vinden. Hij waarschuwt tegen het verder
vermengd raken van beide sectoren. «Het betrekken van de klinische GGZ-voorzieningen
bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke detenties heeft betekenis voor de beeldvorming
over die zorg en daarmee ook voor de laagdrempeligheid van die zorg.» Deze leden kunnen dit principiële punt goed volgen. Deelt de Minister dit uitgangspunt
ook? Zo niet, waarom niet?
De onderzoekers stellen dat de nieuwe mogelijkheid van artikel 2.3 van de Wfz in de
praktijk tot veel discussie heeft geleid en dit lang niet altijd eenvoudig uitvoerbaar
is. Toepassing van dit wetsartikel veronderstelt dat in het domein van de Wvggz of
de Wzd voldoende plaatsen beschikbaar zijn voor patiënten uit het strafrechtelijke
circuit, zogenaamde «beveiligde» bedden. Daarvan zijn er niet voldoende. Ook op dit
punt belemmert het ontbreken van relevante randvoorwaarden de toepassing van de wet.
Hoe vaak wordt het artikel 2.3 van de Wfz nu toegepast?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de eerste fase van de wetsevaluatie
Wvggz-Wzd en hebben daar op dit moment geen vragen bij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van GroenLinks-fractie hebben de wetsevaluatie met interesse gelezen. Al
komt deze evaluatie vroeg, de evaluatie laat zien dat het van belang was om deze nu
al uit te voeren. Ook lijkt het deze leden verstandig om bij bepaalde cruciale punten
niet te wachten op het afronden van de tweede fase van de evaluatie en de aanbevelingen
gelijk op te pakken om op die manier de wetgeving te verbeteren. Is de Minister voornemens
om op bepaalde punten direct actie te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen?
Zo niet, waarom niet, zeker gezien het feit dat er punten zijn waar directe aanpassing
urgent is? Hoe ziet het evaluatietraject er nu verder uit? Kan de Minister puntsgewijs
aangeven bij hoeveel van de 43 aanbevelingen uit de evaluatie zij voornemens is deze
op te volgen? Kan bij de aanbevelingen die niet worden opgevolgd gemotiveerd worden
waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het nog onduidelijk is of beide wetten
al hebben geleid, of eigenlijk wel kunnen leiden tot een vermindering van dwang. Ook
of de rechtspositie van de patiënt/cliënt door beide wetten daadwerkelijk is verbeterd,
of alleen op papier, is nog niet duidelijk. Hoe kijkt de Minister naar beide conclusies?
Wanneer verwacht de Minister wel verbetering te zien op deze twee punten? En is de
Minister het met deze leden eens dat het zorgelijk is dat zelfs wordt getwijfeld of
beide wetten een verbetering zullen zijn op genoemde punten? Wat zegt dit over deze
wetten, zeker gezien het lange wetstraject dat eraan vooraf is gegaan? Heeft de Minister
hier iets van geleerd? Deze vraag mag de Kamer ook aan zichzelf stellen, zo willen
genoemde leden toevoegen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er veel zorgen waren over de uitvoerbaarheid
van beide wetten, mede vanwege de vrees voor zeer aanzienlijke administratieve lasten,
en dat er daarom allerlei activiteiten zijn ontwikkeld om de implementatie en uitvoerbaarheid
te bevorderen. In de evaluatie wordt de vraag opgeworpen of er bij wetgeving waarbij
zoveel «begeleiding» noodzakelijk is wel sprake is van goede wetgeving is en dat vanuit
de optiek van «kwaliteit van wetgeving» de Wvggz en de Wzd veel vragen oproepen. Kan
de Minister reflecteren op bovenstaande vragen die worden opgeworpen en laten weten
hoe er naar de totstandkoming en implementatie van deze wetten gekeken wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de evaluatie geconcludeerd wordt dat
er sprake is van gebrek aan kennis over de wetgeving bij de uitvoerders van de Wvggz
en de Wzd. Betrokkenen zouden lang niet allen op de hoogte zijn van de inhoud van
de wet of denken soms dat de wet van toepassing is terwijl dit niet het geval is (of
omgekeerd). Genoemde leden vinden dit zorgelijk, aangezien het hier gaat om wetten
waarin verstrekkende zaken als dwang zijn geregeld. In de evaluatie wordt tevens geconcludeerd
dat gebrek aan kennis van de wetgeving in de uitvoeringspraktijk tot fouten kan leiden.
Is de Minister het met hen eens dat dit zorgelijk is? Wat gaat de Minister doen om
het kennisniveau van alle betrokkenen over beide wetten te verbeteren? Gaat de Minister
de aanbeveling opvolgen om de voorlichting en scholing aan alle betrokkenen bij de
Wvggz en de Wzd te intensiveren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de evaluatie dat geconcludeerd wordt dat
veel noodzakelijke randvoorwaarden om de wetten uit te kunnen voeren en te implementeren
ontbreken. Hierdoor komt ook de geleverde zorg onder ernstige druk te staan. Deze
leden hebben hier in het laatste debat over de wet vorig jaar al voor gewaarschuwd.
De grote personeelstekorten in beide domeinen, het tekort aan crisisbedden in beide
sectoren, geschillen over de hoogte van de financiering. Niet alleen maakt het de
uitvoerbaarheid van deze wetten lastig, bovenal raakt het de kwaliteit van de zorg.
In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de benodigde randvoorwaarden begin 2020 er
nog niet waren tijdens de inwerkingtreding van beide wetten, en dat deze knelpunten
eind 2021 nog niet zijn opgelost. Kan de Minister hierop reageren, zo vragen de leden
van de GroenLinks-fractie haar. Klopt het bijvoorbeeld dat er niet altijd voldoende
middelen en voorzieningen beschikbaar zijn om het wederkerigheidsprincipe van artikel
2:1 lid 4 van de Wvggz uit te voeren? Is de Minister van mening dat deze wetten, waarin
zoiets essentieels als dwang geregeld wordt, op dit moment op de juiste manier worden
uitgevoerd, kijkend naar de ontbrekende randvoorwaarden? Is de kwaliteit van de huidig
geleverde zorg voldoende of onder de maat? Kan de Minister gericht onderzoek doen
naar de discrepantie tussen de wettelijke eisen en de beschikbaarheid van daarvoor
benodigde middelen en voorzieningen (personeel, financieel, beddencapaciteit), zoals
wordt aanbevolen in de evaluatie? Wordt dit meegenomen in het kostenonderzoek dat
is aangekondigd voor de tweede fase van de evaluatie? En wat gaat de Minister doen
om ervoor te zorgen dat de randvoorwaarden op alle vlakken worden verbeterd?
Is bekend hoeveel patiënten in een dwangtraject terecht zijn gekomen wegens het ontbreken
van bovenstaande randvoorwaarden (personeel, crisisbedden)? Zou het aantal mensen
dat nu met dwang te maken krijgt, minder zijn als de zorg wel op orde zou zijn? Is
de Minister het met deze leden eens dat een dwangtraject nooit de oplossing kan zijn
voor onvoldoende personeel? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat alle betrokkenen door de komst van de
Wvggz en de Wzd een sterke toename ervaren van administratieve lasten. Dit komt vooral
door verplichte gegevensuitwisseling tussen bepaalde partijen en de ook hier ontbrekende
randvoorwaarden hiervoor. Genoemde leden lezen dat wordt aanbevolen om beide wetten
te screenen op onnodige administratieve belasting, door telkens de vraag te stellen:
is deze administratieve verplichting noodzakelijk en proportioneel? Is de Minister
voornemens deze aanbeveling over te nemen en een taskforce hiervoor in te stellen?
Het lijkt deze leden goed dat deze taskforce na de screening ook met concrete aanbevelingen
komt om de uitvoerbaarheid van de wetgeving te vereenvoudigen en hierbij ook de zorgverleners
te betrekken. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er ook aanbevolen wordt
om een tweede taskforce in te richten die de opdracht krijgt de voorgeschreven momenten
van gegevensuitwisseling in de Wvggz en de Wzd te screenen op uitvoerbaarheid en nut/noodzaak,
om te komen tot concrete aanbevelingen ter vereenvoudiging van de uitvoerbaarheid
van de wetgeving. Is de Minister voornemens om ook deze aanbeveling over te nemen?
10.3 De Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de mogelijkheid voor patiënten om een
plan van aanpak op te stellen nog relatief weinig wordt gebruikt. Hoe staat de Minister
tegenover de aanbeveling om de wettelijke regeling van het plan van aanpak zodanig
aan te passen dat betere en effectievere mogelijkheden ontstaan om verplichte zorg
te voorkomen? Zij lezen ook dat het informeren van de patiënt over zijn rechtspositie
binnen deze wetgeving nog niet goed werkt. De veelal schriftelijke informatievoorziening
is vaak niet afgestemd op het begripsvermogen van de mensen om wie het gaat. Patiënten
worden daarmee niet bereikt of ontvangen brieven op momenten dat zij daar niet bevattelijk
voor zijn. Deze leden vinden het zorgelijk dat wordt gesteld: «De formele wettelijke benadering van het informeren van patiënten wordt beschouwd
als een inefficiënt systeem, dat vooral leidt tot administratieve belasting en niet
tot beter geïnformeerde patiënten, hetgeen de wetgever wel beoogt.» Is de Minister voornemens om aanbeveling zes uit te voeren waarin wordt gepleit
om de informatievoorziening te vereenvoudigen aan patiënten? Zo ja, op welke manier?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er onduidelijkheid is of het opleggen
van anticonceptie in deze wet valt onder verplichte zorg. Er zijn rechters die binnen
de Wvggz hiervoor geen ruimte zien, maar ook rechters die hier anders over denken.
Is het mogelijk om hierop verduidelijking aan te brengen? Of wil de Minister wachten
op een uitspraak van de Hoge Raad? Kan de Minister motiveren voor welke optie gekozen
wordt en waarom?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat door de complexiteit van onder andere
het administratieve proces de wettelijke termijn van vier weken tot een beslissing
van een zorgmachtiging vaak niet gehaald wordt. Kan de Minister onderzoeken of het
proces vereenvoudigd kan worden zodat de vier weken periode wel gehaald kan worden?
Ook wordt geconcludeerd in de evaluatie dat de Wvggz onhelder is over de beëindiging
van de zorgmachtiging. Is de Minister voornemens om expliciete wettelijke duidelijkheid
te geven over het moment van beëindigen van de zorgmachtiging (anders dan door het
verstrijken van de geldigheidsduur)? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er bedenkingen zijn over de hoorplicht
van de burgemeester en dat deze breed worden gedeeld. Hoe kijkt de Minister hiernaar
en de aanbeveling om deze plicht te schrappen? Kan de Minister duidelijk onderbouwen
waarom gekozen wordt om deze verplichting wel of niet te schrappen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de huidige wettelijke procedures ervoor
hebben gezorgd dat er moeilijk contact komt tussen patiënt en de patiëntenvertrouwenspersoon
(pvp). Zij vinden dit zorgelijk, zeker omdat eerder in de evaluatie ook blijkt dat
de schriftelijke informatievoorziening de patiënten nauwelijks bereikt. De leden van
de GroenLinks-fractie begrijpen dat in de Wvggz geregeld is dat de burgermeester in
het geval van een crisismaatregel de persoonsgegevens van de betrokkene alleen aan
de pvp verstrekt als de betrokkene daar uitdrukkelijk toestemming voor geeft. Dit
terwijl de patiënt op dat moment in een crisissituatie zit. Gaat de Minister aanbeveling
zestien opvolgen waardoor dit veranderd wordt, zodat de patiëntgegevens automatisch
aan de pvp wordt verstrekt bij een crisismaatregel?
In de evaluatie lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat familie en naasten zich
niet altijd gehoord voelen door zorgverleners en onvoldoende geïnformeerd te worden.
Ook zijn ze te weinig op de hoogte van de familievertrouwenspersoon. Is het mogelijk
om de zorgaanbieder te verplichten om familie en naasten te informeren over de mogelijkheid
van een familievertrouwenspersoon? Zo ja, overweegt de Minister dit te verplichten?
10.4 De Wzd
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het Wzd-domein de problemen rondom
de randvoorwaarden nog groter zijn dan op het gebied van de Wvggz. Het gaat hierbij
om personeelstekorten, tekort aan Wzd-functionarissen, hoge werkdruk en de belasting
door administratieve handelingen, gecombineerd met ondersteunende informatiesystemen
die niet op orde zijn. Het toepassen van onvrijwillige zorg mag niet toenemen vanwege
knelpunten in bovengenoemde randvoorwaarden. Welke oplossingen ziet de Minister hiervoor?
Genoemde leden lezen dat er ook in het Wzd-domein bij betrokkenen onvoldoende bekendheid
en kennis is over de strekking van de wet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat
de bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders
wordt vergroot? Kunnen er bijvoorbeeld meer middelen beschikbaar worden gesteld voor
het ontwikkelen van een goed-toegankelijke kennisinfrastructuur voor de Wzd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er nog onduidelijkheid bestaat over welke
interventies wel of niet vallen onder de wettelijke vormen van onvrijwillige zorg.
Hoe gaat de Minister er samen met de veldpartijen zorg voor dragen dat er verheldering
komt van de inhoud van de in artikel 2 lid 1 van de Wzd genoemde vormen van onvrijwillige
zorg? Hoe kunnen alternatieve oplossingen beter bekend en beschikbaar worden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de functie van de cliëntvertrouwenspersoon
(cvp) nog niet ingeburgerd is en te vaak onbekend is voor cliënten en naasten. Hoe
kan de Minister bijdragen aan de bekendheid en beschikbaarheid van cliëntvertrouwenspersonen?
En wat is de Minister hierin voornemens te doen, ook kijkend naar de aangenomen motie-Kwint/Westerveld6 en het aangenomen amendement Westerveld/Pouw-Verweij7 op dit vlak? En is de Minister voornemens om artikel 58 in de Wzd aan te passen zodat
de cvp altijd in staat kan worden gesteld tot algemene locatiebezoeken?
10.6 De relatie met de Wfz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de nieuwe mogelijkheid van artikel 2.3
van de Wfz in de praktijk tot veel discussie heeft geleid en lang niet altijd uitvoerbaar
is gebleken. In de evaluatie wordt aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken om
een beter onderscheid te maken tussen patiënten waarbij de nadruk ligt op de zorgbehoefte
en patiënten waarbij het vooral gaat om delict preventie. Beroepsorganisaties pleiten
echter niet voor een onderzoek, maar om dit punt snel met reparatiewetgeving te verbeteren.
Zij pleiten voor een scherpere selectie door de strafrechter in het bekijken welke
patiënten geschikt zijn voor plaatsing binnen de context van de Wvggz en Wzd en welke
niet. Hoe kijkt de Minister naar deze oproep van de beroepsorganisaties, alsmede de
aanbeveling van de wetsevaluatie? Is de Minister voornemens snel hierop te handelen?
Zo niet, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister voor het toezenden van de
eerste wetsevaluatie. Deze leden realiseren zich dat deze eerste evaluatie relatief
snel na de invoering van beide wetten plaatsvindt, na een lange parlementaire behandeling
vooraf en twee reparatiewetten na invoering. Genoemde leden vinden het vanwege de
ingrijpende wijziging die beide wetten met zich meebrengen passend dat al binnen twee
jaar gekeken is naar de uitvoerbaarheid en implementatie. Zij maken graag van de gelegenheid
gebruik om te reageren op enkele bevindingen uit de evaluatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de evaluatie dat er onvoldoende bekendheid
en kennis is over onder andere strekking van de wet, het stappenplan bij onvrijwillige
zorg en de toepassing van de wet bij ambulante onvrijwillige zorg. Hoe gaat de Minister
ervoor zorgdragen dat de bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten,
naasten en zorgaanbieders wordt vergroot?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet van de Wzd in de ambulante
setting nog niet goed van de grond is gekomen, mede omdat de bekostiging en infrastructuur
nog niet goed geregeld zijn. Dit geldt voor mensen met een persoonsgebonden budget
(pgb) en mensen die zorg in natura ontvangen. Wanneer is de Minister van plan om de
bekostiging van de Wzd in ambulante setting voor pgb en zorg in natura te regelen,
zodat de implementatie van de Wzd ook daar goed van de grond kan komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat knelpunten in randvoorwaarden, zoals
personeelsdruk, tekort aan Wzd-functionarissen, hoge werkdruk, belasting door administratieve
handelingen gecombineerd met ondersteunende informatiesystemen nog in de weg staan
van goede zorg en inzet van de Wzd. Welk risico ziet de Minister hierin met betrekking
tot het toepassen van onvrijwillige zorg? Welke oplossingen ziet de Minister om een
toename van onvrijwillige zorg als gevolg van deze knelpunten te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe zij kan bijdragen aan
de bekendheid en beschikbaarheid van cliëntvertrouwenspersonen. Deze leden zien de
grote waarde van een onafhankelijk vertrouwenspersoon met het oog op de rechtspositie
van de cliënt. Wat vindt de Minister ervan om een cliëntvertrouwenspersoon altijd
in staat te stellen tot algemene locatiebezoeken? Wordt een wetswijziging op dat punt
overwogen? Deze leden brengen ook graag onder de aandacht dat ook cliëntenraden een
rol hebben om de rechtspositie te borgen en hun medezeggenschap de kwaliteit van zorg
ten goede komt. Deze leden vragen de Minister om zorgaanbieders verder te informeren
over de rol van cliëntenraden in het beleid rond de Wzd.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
wetsevaluatie en heeft daarbij een aantal vragen.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat uit de evaluatie blijkt dat alle betrokkenen
door de komst van de Wvggz en de Wzd een sterke toename van administratieve lasten
hebben ervaren. Er is sprake van «een sterke toename van papierwerk». Dit papierwerk
wordt voor een deel veroorzaakt door de vele momenten waarop gegevensuitwisseling
tussen bepaalde partijen of functionarissen noodzakelijk is. Het lid van de BBB-fractie
vindt deze ontwikkeling zeer onwenselijk, het verminderen van regeldruk moet juist
hoge prioriteit hebben. Is de Minister dit met het lid van de BBB-fractie eens? In
het verlengde daarvan: welke mogelijkheden ziet de Minister om op zo kort mogelijke
termijn de administratieve lasten te verminderen?
Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de constatering dat de verschillen
in gekozen vorm van rechtsbescherming tussen Wvggz en Wzd in de weg staan van het
bereiken van een belangrijke doelstelling van beide regelingen, namelijk het bewerkstelligen
van zorgcontinuïteit en van «de juiste zorg op de juiste plaats». Juist in het grensgebied
tussen Wvggz en Wzd is er sprake van problematische situaties. Hoe kijkt de Minister
tegen deze constatering aan en deelt de Minister de zorgen over deze constatering?
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor de cliëntenvertrouwenspersoon: lang
niet alle instellingen werken mee aan het verstrekken van (vrije) toegang tot een
cvp. Het is bij een aantal instellingen heel erg bewerkelijk voor een cvp om toegang
te verkrijgen tot cliënten. Het evaluatierapport geeft als aanbeveling «het wettelijk regelen van de bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon om algemene
locatiebezoeken te mogen afleggen.» Wil de Minister deze aanbeveling overnemen? Of heeft de Minister andere suggesties
om te realiseren dat de vertrouwenspersoon ook daadwerkelijk in contact kan komen
met cliënten? Het lid van de BBB-fractie wil hierbij inbrengen dat de meeste instellingen
een meewerkende houding innemen, maar het probleem ligt bij een klein aantal instellingen
die dat niet doen. Opgemerkt moet worden dat zorgaanbieders niet altijd (h)erkennen
dat op een bepaalde locatie onvrijwillige zorg wordt verleend. Kan de Minister daar
een oplossing voor bieden?
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor de bekostiging van de Wzd in ambulante
setting voor zowel pgb als zorg in natura. De inzet van de Wzd in de ambulante setting
is immers onvoldoende van de grond gekomen, mede omdat de bekostiging en infrastructuur
nog niet goed geregeld zijn. Vanuit het pgb kan de inzet van de Wzd niet bekostigd
worden, waardoor dit een groot knelpunt vormt voor mensen die hun zorg met een pgb
of in natura regelen. Is de Minister voornemens dit te gaan regelen?
Ook de bekendheid van de Wzd blijkt een knelpunt. Voorop moet staan dat «dwang» een
laatste optie is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de bekendheid over de Wzd
en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders wordt vergroot?
Ten slotte vraagt het lid van de BBB-fractie hoe de Minister de verdere evaluatie
van de Wvggz en Wzd vorm wil geven? Het eerste deel van de evaluatie geeft wat het
lid van de BBB-fractie betreft reden tot spoedige bijsturing, waarbij met name de
onnodige administratieve belasting zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt. Maar
ook het bereiken van de doelen is een belangrijk punt van zorg. Het lid van de BBB-fractie
is van mening dat administratieve lastenverlichting juist bijdraagt aan het sneller
bereiken van de doelen.
II. Reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 februari 2022 inzake het eerste
deelrapport van de evaluatie van Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten (Wzd) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).8 Ook enkele leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van
de Eerste Kamer hebben vragen en opmerkingen gesteld naar aanleiding van het eerste
deelrapport. De antwoorden op de vragen van beide Kamers zijn in samenhang met elkaar
behandeld en tegelijkertijd verzonden.
Allereerst wil ik u bedanken voor de inbreng van de leden van de VVD-fractie, D66-fractie,
CDA-fractie, SP-fractie, GroenLinks-fractie, ChristenUnie-fractie en BBB-fractie.
Uw vragen laten zien dat er vanuit uw Kamer belang wordt gehecht aan de rechtsbescherming
van kwetsbare cliënten en patiënten, en dat belang deel ik volledig. Het is belangrijk
om cliënten en patiënten zo veel mogelijk vrijheid te geven om het leven in te richten
zoals zij dat zelf willen. De Wzd en de Wvggz zijn bedoeld om hier een belangrijke
bijdrage aan te leveren, juist als er geen andere mogelijkheid is dan gedwongen zorg
toe te passen. Echter, zoals u ook heeft kunnen lezen zijn de onderzoekers kritisch
over de uitvoerbaarheid van de Wvggz en Wzd.
Alvorens ik specifiek in ga op de vragen die door verschillende fracties zijn gesteld,
wil ik eerst inleiden hoe ik naar deze wetten en de uitkomsten van het eerste deelrapport
van de evaluatie kijk. Zoals uw Kamer weet, hebben de Wvggz en de Wzd een lange en
complexe ontstaansgeschiedenis. In alle jaren dat over de Wvggz en de Wzd is gesproken
zijn er veel bepalingen aan de inhoud van beide wetten toegevoegd, waardoor de centrale
doelstellingen om goede zorg aan betrokkene te organiseren, dwang terug te dringen
en meer vrijheid te creëren, onbedoeld meer naar de achtergrond zijn verdrongen. De
complexiteit van de regelgeving ligt ook ten grondslag aan het merendeel van de aanbevelingen
die de onderzoekers doen in het eerste deel van de wetsevaluatie. Aan de regering
en beide Kamers gezamenlijk de taak om deze complexiteit terug te dringen zodat de
zorg organiseerbaar en houdbaar blijft en de focus weer komt te liggen op het leveren
van goede zorg. Deze twee wetten kunnen immers niet los worden gezien van de uitdagingen
die er liggen voor de ggz, ouderenzorg en gehandicaptenzorg als geheel. Ik ben ervan
overtuigd dat een beter uitvoerbare wet leidt tot betere zorg. Immers, hoe minder
tijd besteed hoeft te worden aan administratieve handelingen, hoe meer tijd zorgprofessionals
overhouden voor de daadwerkelijke zorgverlening aan de patiënt, en hoe meer inzet
kan worden gepleegd in het individuele geval om dwang te voorkomen, minder ingrijpende
dwang in te zetten of de duur daarvan te beperken.
Verschillende leden verzoeken om in reactie op hun vragen al te komen met een beleidsreactie
en concrete verbetervoorstellen. Ik blijf evenwel vasthouden aan het voornemen dat
is geschetst in de aanbiedingsbrief9 om niet nu al met een beleidsreactie of appreciatie te komen en specifiek in te gaan
op de aanbevelingen of met concrete voorstellen tot aanpassing van wetgeving te komen.
Hiermee wil ik ook voorkomen dat we in dezelfde valkuil stappen die geleid heeft tot
de complexe regelgeving die er nu ligt. Een integrale afweging op basis van beide
delen van de wetsevaluatie is noodzakelijk om te voorkomen dat er nu voorstellen worden
gedaan die op zichzelf bezien verstandig of nuttig lijken maar die in het grote geheel
van regels niet bijdragen aan betere zorg voor de betrokkene. Dat betekent uiteraard
niet dat ik afwacht tot het tweede rapport van de evaluatie er ligt. De aanbevelingen
uit het eerste rapport zijn weliswaar deels concreet, maar het merendeel vergt nadere
uitwerking. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de aanbevelingen om procedures tegen het
licht te houden in relatie tot de administratieve belasting. Ik ben inmiddels met
de uitwerking van de eerste aanbevelingen aan de slag. Bij deze uitwerking betrek
ik uitdrukkelijk eerst het veld: de patiënten, cliënten en hun vertegenwoordigers
en de uitvoerende praktijk van aanbieders en professionals. Ik vind het belangrijk
dat we eerst daar starten om concrete oplossingen op te halen en te toetsen. Het zijn
immers deze partijen die dagelijks met de uitvoering van de wet van doen hebben.
Ik ben dan ook blij dat de cliëntenorganisaties, beroepsverenigingen en brancheverenigingen
die in de stuurgroep Wet zorg en dwang vertegenwoordigd zijn het initiatief hebben
genomen en commitment hebben uitgesproken om de komende maanden in gezamenlijkheid
te komen met concrete verbetervoorstellen voor de Wzd om de uitvoeringslasten te verlagen,
de procedures beter aan te laten sluiten op de zorgpraktijk met behoud van zorgvuldige
besluitvorming en oog voor de rechtsbescherming van de betrokkene. In dit traject
zullen wij ook de aanbevelingen inbrengen die te maken hebben met het vergroten van
kennis onder cliënten en professionals, goede randvoorwaarden voor het toepassen van
de Wzd en het verminderen van de administratieve lasten dan wel onnodige momenten
van gegevensuitwisseling.
Ook voor de doorontwikkeling van de Wvggz hebben de patiëntenorganisaties, beroepsverenigingen
en de branchevereniging hun bestuurlijke commitment uitgesproken om gezamenlijk de
aanbevelingen uit te werken en te vertalen naar de praktijk. Ik zal daarbij in het
bijzonder oog houden voor de samenloop tussen de Wzd en Wvggz en de relatie met de
Wet forensische zorg (Wfz).
Het eindrapport van de wetsevaluatie wordt naar verwachting in de zomer van 2022 opgeleverd.
Ik verwacht dat dit rapport de eerdere aanbevelingen in perspectief zet en ingaat
op de belangrijkste doelen van de wet. De oplossingen en voorstellen die wij in de
tussentijd met het veld zoeken zullen op dat moment in deze brede context een plek
krijgen.
De beleidsreactie waarin ik ook de uitkomsten betrek van de trajecten met het veld
zal ik eind 2022 aan uw Kamer doen toekomen, zoals ik u eerder heb aangekondigd. Ik
ga daarover te zijner tijd uiteraard graag met uw Kamer in gesprek.
In deze brief ga ik in op de richting waarin de wetgeving zich gelet op de eerste
uitkomsten van de wetsevaluatie logischerwijs zou moeten ontwikkelen en wat daarbij
voor mij belangrijke uitgangspunten zijn die ik hanteer bij het opstellen van de uitgebreide
beleidsreactie en het formuleren van wetswijzigingen.
Belangrijke uitgangspunten
Voor de regering staat voorop dat de wetgeving moet bijdragen aan de mogelijkheid
om mensen het leven te laten leiden zoals zij dat zelf willen en om zo veel mogelijk
eigen regie voor de betrokkene te realiseren. Centraal staat hierbij de kwaliteit
van zorg. Het echt kennen van de cliënt of patiënt en methodisch werken als uitgangspunt
voor de zorgverlening dragen bij aan persoonsgerichte zorg waarbij dwang als ultimum
remedium kan worden ingezet en zo snel mogelijk kan worden afgebouwd. Regelgeving
is noodzakelijk ter legitimatie van inbreuken op grondrechten door toepassing van
gedwongen zorg, maar ook om de patiënt en cliënt in die kwetsbare situatie zo goed
mogelijk te beschermen en van rechtsmiddelen te voorzien. Maar we zien in de praktijk
dat het strikt naleven van regels het leveren van goede zorg ook in de weg kan staan.
Het voornemen is dan ook om te herzien tot in welke mate van detail procedures op
wetsniveau vormgegeven dienen te worden om de effectiviteit en uitvoerbaarheid te
maximaliseren. Enerzijds moeten noodzakelijke vereisten en waarborgen vastgelegd worden
en rechtszekerheid geboden worden, anderzijds is denkbaar dat normen worden ingevuld
via breed gedragen richtlijnen en het toepassen van maatwerk. Het is voor de regering
dan ook geen gegeven dat het detailniveau van de huidige regelgeving in stand blijft.
Naast aanpassingen in wet- en regelgeving wil ik ook inzetten op het vergroten van
de bewustwording over gedwongen zorg en het gesprek tussen de betrokkene, familie,
cliënten- of patiëntenvertrouwenspersoon en zorgverleners nog verder bevorderen ter
invulling van de daarover gestelde regels. Over deze thema’s ga ik met het veld in
gesprek.
Ik hecht eraan dat er voor de voorstellen die in de komende periode ontwikkeld zullen
worden zoveel mogelijk draagvlak is bij de cliënten- en patiëntenorganisaties, zorgaanbieders
en zorgverlener. Ik besef dat er misschien geen consensus zal zijn voor alle oplossingen,
maar ik hecht eraan om het goede gesprek over de gezamenlijke belangen te blijven
voeren. Dit proces zal tijd kosten maar zorgt er wel voor dat ik beter uitvoerbare,
concrete voorstellen aan uw Kamer kan doen toekomen.
Ik ga graag in op de gestelde vragen en opmerkingen van de leden van de verschillende
fracties. Hierbij is de indeling van het verslag aangehouden. De vragen van de leden
zijn boven de antwoorden geparafraseerd.
1. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
1.1. De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat de administratieve
lasten niet verder zullen toenemen.
Zoals in mijn algemene inleiding toegelicht, vereisen de inperking van grondrechten
en bescherming van cliënt en patiënt zorgvuldige procedures. Deze procedures brengen
onvermijdelijk administratieve lasten met zich mee. De komende periode zal ik gebruiken
om met de betrokken partijen – inclusief de zorgverleners van de werkvloer – te spreken
over de aanbevelingen uit het rapport en te komen tot oplossingen. Een belangrijk
thema daarbij is het vinden van een evenwichtige balans tussen formele vereisten ten
behoeve van de rechtsbescherming van de betrokkene en de uitvoerbaarheid van de wet.
Mijn inzet daarbij is de uitvoerbaarheid van de wet te verbeteren, zodat zorgprofessionals
meer tijd hebben voor de patiënt of cliënt en dus voor goede zorg. Daarnaast wil ik
ook inzetten op het vergroten van bewustwording en kennis onder zorgverleners ten
aanzien van gedwongen zorg en alternatieven om vrijwillige zorg te bieden. In mijn
beleidsreactie zal ik uiteenzetten hoe ik dit concreet wil bereiken.
1.2. Tevens willen de leden van de VVD-fractie graag weten wat de Minister gaat doen
om de bekendheid en uitvoering van de Wzd goed over het voetlicht te krijgen bij cliënten
en zorgprofessionals, mede in relatie tot scholing van personeel en zorginstellingen.
Voorts vragen deze leden hierover een onderdeel op te nemen in het tweede evaluatierapport.
Het eerste evaluatierapport laat zien dat de bekendheid over de Wzd onder cliënten,
naasten en professionals in relatie tot scholing verbeterd moet worden. Hierover ga
ik met het veld in gesprek, om concrete oplossingen en voorstellen op te halen die
ik te zijner tijd met uw Kamer zal delen.
1.3. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Minister met een reactie op deze
vragen zal komen, en voor wanneer het tweede deel van de evaluatie gepland staat.
Zoals in de inleiding is geschetst, verwacht ik mijn beleidsreactie op beide evaluatierapporten
en de trajecten met het veld eind 2022 met uw Kamer te kunnen delen. Het tweede deel
van de evaluatie zal ik naar verwachting in de zomer van 2022 in ontvangst kunnen
nemen.
1.4. De leden van de VVD-fractie merken op dat zorgprofessionals over het algemeen
positief zijn over het idee van een stappenplan, maar zij vinden het jammer om te
lezen dat het stappenplan door zorgprofessionals als bureaucratisch, rigide, papierwinkel
en overgereguleerd wordt ervaren. Zij vinden het van belang dat het stappenplan goed
aansluit bij het zorgproces en niet voorbij geschoten mag worden door formaliteiten
of regeldruk.
In essentie draait het stappenplan van de Wzd om methodisch en multidisciplinair werken.
Ik ben blij om te vernemen dat zorgprofessionals over het algemeen positief zijn over
de essentie van het stappenplan, omdat ik ervan overtuigd ben dat methodisch en multidisciplinair
evalueren uiteindelijk leidt tot goede zorg, en dus minder onnodige onvrijwillige
zorg. Tegelijkertijd deel ik ook de opvatting dat het stappenplan zijn doel niet voorbij
moet schieten. In de afgelopen maanden heb ik al met veldpartijen gesproken over de
mogelijkheden om bij het stappenplan meer maatwerk mogelijk te maken. Dit gesprek
zal ik naar aanleiding van dit eerste evaluatierapport voortzetten.
1.5. De leden van de VVD-fractie vragen of het risico niet bestaat dat een strafrechtelijk
traject voortijdig wordt gestopt als de zorgmachtiging als uitweg wordt gezien («afschuifartikel).
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het voortijdig stopzetten van een
straftraject onwenselijk is.
Met de leden van de VVD ben ik het eens dat het voortijdig stopzetten van een strafrechtelijk
traject onwenselijk zou zijn. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat hiervan
sprake is. Artikel 2.3 Wfz biedt de strafrechter de mogelijkheid om in voorkomende
gevallen een integrale afweging te maken tussen straf en zorg.
De rechter kan personen op meerdere momenten in het strafproces doorgeleiden naar
reguliere zorg, wanneer zij niet (meer) thuishoren in de forensische sector. Dus ook
bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld.
Daarbij is van belang dat voor de toepassing van dit wetsartikel het noodzakelijk
is dat aan de criteria van de Wvggz dan wel de Wzd wordt voldaan. Het artikel biedt
derhalve de mogelijkheid dat een integrale en zorgvuldige afweging kan worden gemaakt
die leidt tot het opleggen van de meest geëigende maatregel voor een persoon.
1.6. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de Minister gaat doen om de rechtspositie
en navenante bevoegdheden, zoals locatiebezoeken van cliëntenvertrouwenspersonen,
goed te borgen.
Vertrouwenspersonen spelen een belangrijke rol bij de ondersteuning van mensen die
te maken hebben met gedwongen zorg. Ik vind het belangrijk dat de positie van deze
functionaris geborgd is, daarom is deze ook wettelijk verankerd in de Wzd en Wvggz.
Zoals uw Kamer eerder is gemeld10 ben ik bezig met een ontwikkeltraject, waarin wordt onderzocht of de rollen, taken
en toegang van cliënten tot het aanbod van functionarissen voor vertrouwenswerk en
klachtenopvang op basis van de Jeugdwet, de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg,
de Wvggz en de Wzd op de huidige wijze het best tot hun recht komen. Ik ben voornemens
de Kamers over de uitkomsten van dit traject na afronding te informeren, naar verwachting
in de tweede helft van 2022. Voor een mogelijke herijking van wettelijke taken wil
ik ook de resultaten van het tweede evaluatierapport van de Wzd en Wvggz meenemen.
Specifiek voor de cliëntenvertrouwenspersoon (cvp, Wzd) merk ik het volgende op. Het
betreft een nieuwe functie die door vier aanbieders wordt uitgevoerd. Ten behoeve
van kwaliteitsborging is de Landelijke Faciliteit opgericht, die ik ook in 2022 en
2023 financieel blijf steunen. Zorgbelang Inclusief heeft, samen met de andere drie
aanbieders van cliëntenvertrouwenswerk, een petitie ingediend bij de commissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierin is de oproep: «Zorg voor vrije toegang van
cliëntvertrouwenspersonen zorg en dwang tot alle cliënten». Ik wil deze brief graag
benutten om, zoals verzocht door de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
te reageren op de petitie.
Voor punt 1 (vrije toegang) in de petitie is mijn reactie de volgende: waar geen toegang
wordt verleend en er wel sprake is van onvrijwillige zorg in het kader van de Wzd,
is het aan de cvp’en om te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het is de taak van de IGJ om hierop te handhaven. Vrije toegang voor de cvp, zover
dat redelijkerwijs nodig is voor het uitvoeren van zijn of haar taak is, op basis
van artikel 58 Wzd, al geregeld. Daarnaast worden gesprekken gevoerd. Partijen zijn
het erover eens dat de toegang niet ontzegd mag worden bij (1) cliënten die onvrijwillige
zorg ervaren en een verzoek doen om advies of bijstand en (2) voor algemene bezoeken
aan zorgaanbieders die de Wzd uitvoeren. Wel is belangrijk dat hierbij afstemming
plaatsvindt tussen cvp en zorgaanbieder en bezoeken niet onaangekondigd plaatsvinden.
Afgelopen januari is in een overleg, gefaciliteerd door VWS tussen branche-, cliënten-
en cvp-organisaties, gesproken over de toegang en de locatiebezoeken van de cvp. Partijen
hebben in dit overleg gezamenlijk afgesproken te zullen communiceren over de cvp,
met als doel om de bekendheid van de cvp te vergroten.
Voor punt 2 uit de petitie (verzoek om meer budget) is mijn reactie de volgende: dat
de cvp-organisaties het budget van € 9 miljoen niet toereikend vinden is mij bekend.
Het uitgangspunt in de Wzd is dat cliënten die te maken krijgen met onvrijwillige
zorg een beroep kunnen doen op een cvp. De beschikbaarheid van de cvp voor de cliënt
is wettelijk geborgd en VWS zal daar voldoende middelen voor beschikbaar stellen.
Tegelijkertijd is de cvp een nieuwe functie binnen de ouderen- en gehandicaptensector
die nog volop in ontwikkeling is. Vooralsnog houd ik vast aan de € 9 miljoen als beschikbaar
budget. Eventuele structurele aanpassingen ten aanzien van de cvp, waaronder de bekostiging,
wil VWS bezien in samenhang met de resultaten van de wetsevaluatie. Ik vind het daarbij
van belang om de doelmatigheid van de inzet cvp niet uit het oog te verliezen.
1.7. De leden van de VVD-fractie zien graag dat de ervaringen van mantelzorgers van
mensen met dementie worden meegenomen in de tweede fase van de evaluatie.
Ik vind het belangrijk dat de Wzd goed aansluit bij de verschillende doelgroepen van
de wet, waaronder ook de mensen met dementie en hun naasten. Daarom is het van belang
dat hun vertegenwoordigende organisaties goed betrokken worden bij de wetsevaluatie.
Op pagina 427 van het rapport staat een overzicht van de kwalitatieve dataverzameling
voor de eerste fase van de wetsevaluatie. Hieruit blijkt dat de ervaringen van naasten
van mensen met dementie in deze eerste fase zijn meegenomen door middel van interviews,
net als de ervaringen van patiënten en naasten met een psychische stoornis en een
verstandelijke beperking. Cliëntenorganisaties, waaronder Alzheimer Nederland, zijn
door de onderzoekers uitgenodigd om ervaringen te delen met betrekking tot beide wetten
en zijn uitgenodigd voor drie duidingssessies die gedurende de eerste fase zijn gehouden.
Ik plaats dan ook kanttekeningen bij de veronderstelling dat de stem van mensen met
dementie en hun naasten onvoldoende is meegenomen in het eerste rapport.
Uiteraard ben ik bereid om binnen de kaders die een onafhankelijke evaluatie met zich
meebrengt de onderzoekers te vragen om ook in de tweede fase het perspectief van patiënten/cliënten
en hun naasten (waar mogelijk nog intensiever) te betrekken.
1.8. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister toeziet op de gemeentelijke
uitvoering van de wetten, met het oog op het waarborgen van de zorgcontinuïteit.
Een van de uitgangspunten van de Wvggz is dat rekening wordt gehouden met de voorwaarden
die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te
bevorderen. Dat betekent dat onder meer bij het opstellen van een zorgplan wordt gekeken
wat iemand nodig heeft buiten de zorginstelling, zoals een huis, dagbesteding of schuldhulp.
Voor de gemeente is het geen nieuwe taak en er zijn voorafgaand aan de invoering van
de Wvggz structureel middelen toegevoegd aan het Gemeentefonds. De Wmo-toezichthouder
is belast met het toezicht op deze taken, uitgevoerd door de gemeenten zelf. Voor
de uitvoering van de verdere gemeentelijke taken onder de Wvggz heeft de gemeente
beleidsvrijheid om dit in te vullen. Over het toezicht op de Wvggz en de Wzd zijn
afspraken gemaakt tussen gemeenten, Wmo-toezichthouders en de IGJ.
2. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2.1 De leden van de D66-fractie vragen om een korte appreciatie per aanbeveling uit
het eerste deelrapport van de evaluatie. Voorts vragen deze leden wat specifiek de
acties zijn om de aanbeveling over te nemen of op te volgen, wat de urgentie is van
elke aanbeveling en welke aanbeveling per direct wordt overgenomen, of hiervoor een
wetswijziging is aangewezen en of dit nog terugkomt in de volgende fase van de evaluatie.
De leden vragen voorts wie de aanjaagrol heeft om de aanbevelingen te realiseren.
In mijn inleidende opmerkingen heb ik het proces geschetst dat ik voor ogen zie bij
de uitwerking van de aanbevelingen, ook in relatie tot de tweede fase van de wetsevaluatie.
Omdat ik alle eventuele wijzigingen in zijn geheel wil bezien, wil ik daar niet op
vooruitlopen door een appreciatie te geven bij de individuele aanbevelingen uit het
eerste evaluatierapport. In zijn algemeenheid wens ik voortvarend te werk te gaan
en betracht ik de zorgvuldigheid die is vereist bij wijzigingen van deze complexe
wetgeving.
2.2. De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre de Wvggz en de Wzd
ervoor hebben gezorgd dat zorg inderdaad meer in de thuissituatie heeft plaatsgevonden
en dat de instroom naar de intramurale zorg verminderd werd.
De mogelijkheid om ook buiten een zorginstelling gedwongen zorg te verlenen, en niet
enkel gekoppeld aan een gedwongen opname, is een belangrijk onderdeel van de nieuwe
wetten. Tegelijk zijn deze wetten in werking getreden in een periode die werd gekenmerkt
door corona en de corona-maatregelen. Dat heeft eraan bijgedragen dat ambulante gedwongen
zorg nog maar beperkt van de grond is gekomen, zoals ook de onderzoekers concluderen.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is vooralsnog terughoudend in het
toepassen van ambulante dwang11. Het beeld over de Wvggz is dat zorgmachtigingen worden gebruikt zoals voorheen onder
de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) de voorwaardelijke
machtiging. Dat wil zeggen dat de mogelijkheid van een gedwongen opname voorwaardelijk
wordt opgenomen in de zorgmachtiging en als iemand zich niet houdt aan die voorwaarden,
wordt overgegaan tot opname in plaats van gedwongen zorg thuis.
Ook branchevereniging Zorgthuisnl adviseert haar leden terughoudend om te gaan met
het toepassen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie. Op grond van de Wzd wordt
ambulante onvrijwillige zorg vooralsnog slechts sporadisch toegepast. Indien onvrijwillige
zorg toch nodig blijkt te zijn, kiezen zorgaanbieders er veelal voor om de cliënt
over te dragen naar een zorgaanbieder die wel de Wzd uitvoert.12
Al met al kan dus nog niet worden gezegd dat de Wvggz en de Wzd ervoor hebben gezorgd
dat meer zorg in de thuissituatie heeft plaatsgevonden en dat de instroom naar intramurale
zorg is verminderd. Daarbij wil ik wel de kanttekening maken dat de mogelijkheid om
ook buiten een zorginstelling dwang te verlenen een geheel nieuw onderdeel is van
deze wetten, die nog maar kort in werking zijn getreden.
2.3. Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe in de tweede fase van de evaluatie
wordt geborgd dat er een goed beeld komt van deze effecten op deze instroom. Zij vragen
daarnaast of de wetgeving ertoe heeft geleid dat er minder (dwang)opnames waren en
patiënten beter thuis geholpen werden, en dat daarmee de wachttijden bij intramurale
instellingen konden worden verminderd. Deze leden vragen ook hoe dit in budgettaire
zin wordt gekwantificeerd, en waar als gevolg van deze wetgeving minder werd uitgegeven
en waar meer. Ook vragen de leden van de D66-fractie hoe de Minister in tweede fase
van de monitor kan borgen dat de Tweede Kamer deze informatie krijgt.
Wat betreft de door de leden van de D66-fractie gevraagde effecten van deze wetten
op de zorg, komt deze wetsevaluatie te vroeg om hier een betrouwbaar beeld van te
geven. Dat was daarom ook geen onderdeel van de opdracht. De wetten zijn nog maar
kort in werking en zijn nog volop in beweging. Met de tweede fase van de evaluatie
verwacht de regering wel inzicht in de kosten van de belangrijkste procedure in de
Wvggz, de zorgmachtiging, voor zowel de partijen in de zorg en als de justitiële kant.
Ook is gevraagd om waar mogelijk de financiële gevolgen van het uitvoeren van bepaalde
procedures in de Wvggz in perspectief te plaatsen van de te bereiken doelen van de
wet. Voor de Wzd is reeds eerder door de NZa een kostenonderzoek gedaan naar de uitvoering
van het stappenplan in de intramurale setting. De NZa doet momenteel vervolgonderzoek
in de ambulante setting.
2.4. De leden van de D66-fractie geven aan dat het onduidelijk is of de rechtsbescherming
nu goed geborgd is, en vragen om een appreciatie op dit punt. Zij vragen vervolgens
welke stappen de Minister gaat ondernemen om te borgen dat hier meer duidelijkheid
over komt.
Gedwongen zorg is een ingrijpende inbreuk op grondrechten. Het bieden van goede rechtsbescherming
is een kernpunt van de Wvggz en de Wzd. Het eerste rapport geeft al enig inzicht in
mogelijke verbeteringen, zoals het vergemakkelijken van de informatievoorziening en
het eerder betrekken van vertrouwenspersonen. In het tweede evaluatierapport zal het
thema rechtsbescherming verder worden uitgediept. Ik verwacht dan ook nog verdere
aanbevelingen om de rechtsbescherming van cliënt en patiënt op een juiste manier te
borgen. Deze wil ik eerst integraal afwegen voordat ik kom tot vervolgstappen. De
komende periode zal ik echter al gebruiken om met betrokken partijen te spreken over
de aanbevelingen uit het rapport en te komen tot oplossingsrichtingen.
2.5. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre er sprake is van een beperkte
kennis over de rechtspositie of er andere redenen zijn dat de rechtsbescherming niet
goed geborgd is. Voorts vragen deze leden wat er gaat gebeuren om de beperkte kennis
over de rechtspositie te verbeteren. Daarnaast vragen deze leden of er verschillen
in kenmerken van patiënten/cliënten of naasten te zien zijn als het gaat om kennis
over de rechtspositie, en zo niet, of dit meegenomen kan worden in de tweede fase
van de evaluatie.
In het evaluatierapport is de aanbeveling opgenomen om de manier van informatievoorziening
aan patiënten te heroverwegen of te verbeteren. Dit wil ik integraal afwegen in samenhang
met andere aanbevelingen om tot een goed uitvoerbare wet te komen. Zoals gezegd, zal
ik de komende tijd ook in gesprek gaan met betrokken partijen om onder andere het
thema rechtsbescherming te bespreken. Ik zal dan ook kijken wat de oorzaken ervan
zijn dat de cliënt of patiënt niet altijd goed op de hoogte is van zijn/haar rechtspositie.
Ik verwacht daarnaast in het tweede rapport een verdere uitdieping van het thema rechtspositie
van de betrokkenen.
2.6. De leden van de D66-fractie brengen in dat de complexe problematiek die onder
deze wetten valt vaak in kansarme wijken wordt geplaatst. Zij vragen de Minister of
de wijkagent genoeg geëquipeerd is om toezicht te houden en escalatie te voorkomen
en of de Minister kan aangeven hoe de rol van politie en wijkagent wordt meegenomen
in de tweede fase van de evaluatie.
Agenten in de wijk, waaronder de wijkagent, signaleren vaak als één van de eersten
zorgwekkende situaties. De agent in de wijk speelt daarmee een rol in het op gang
brengen van de zorg of ondersteuning. In het Basispolitieonderwijs is het onderdeel
«Optreden bij overlast» opgenomen. Daarbij is aandacht voor de-escalerend optreden,
het betrekken van de juiste partner en het handelingsrepertoire ten gevolge van nieuwe
wet- of regelgeving. De politie stelt hierbij geen diagnose maar maakt een inschatting
en is in staat om hulpverlening tijdig te betrekken.
De politie kan (evenals burgers) zorgmeldingen doen bij de gemeente, bijvoorbeeld
als er vermoedelijk (verplichte) zorg nodig is. De meldpunten bepalen of een onderzoek
naar een mogelijke zorgmelding nodig is. In dat bredere kader kan de rol van de politie
aan de orde komen in de evaluatie.
2.7. De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister aan de slag gaat met de passage
in het regeerakkoord over intensievere samenwerking tussen politie en ggz om ervoor
te zorgen dat personen met onbegrepen gedrag zorg krijgen en niet onnodig worden opgepakt.
In de brief van 9 februari jl.13 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid laten weten dat de politie en GGZ intensiever
gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag
op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Daarvoor moet de toeleiding
naar passende zorg en ondersteuning worden verbeterd. Zo is het belangrijk dat er
actief opvolging kan worden gegeven aan signalen en meldingen bij politie en bij het
meldpunt voor niet-acute zorgmeldingen. Daartoe wordt de beschikbaarheid van laagdrempelige
bemoeizorg op lokaal niveau (zoals wijk-GGD’ers) gestimuleerd. Voor personen met verward
gedrag en een hoog veiligheidsrisico wordt de implementatie van de levensloopaanpak
ketenveldnorm voortgezet. Uw Kamer wordt voor het zomerreces – door de Minister van
Justitie en Veiligheid en mij – nader geïnformeerd over de uitwerking van de passage
in het regeerakkoord over intensievere samenwerking tussen politie en ggz om ervoor
te zorgen dat personen met onbegrepen gedrag zorg krijgen en niet onnodig worden opgepakt.14
2.8. De leden van de D66-fractie vragen hoe de motie-Van der Laan wordt betrokken
bij de tweede fase van de evaluatie, waarin de regering werd verzocht om bij de evaluatie
van de Wvggz te onderzoeken in welke mate administratieve verplichtingen in negatieve
zin bijdragen aan hun rechtspositie. Voorts vragen zij of dit gekwantificeerd kan
worden. De leden van de D66-fractie vragen eveneens welke voornemens de Minister vooruitlopend
op de tweede fase heeft om de papierwinkel voor cliënten te verminderen of te verbeteren.
Voorts vragen deze leden of de Minister mogelijkheden ziet om op andere manier met
cliënten te communiceren dan via documenten.
De genoemde motie-Van der Laan, naar aanleiding van de constatering van de IGJ dat
de vele brieven en administratieve lasten voor cliënten gevolgen hebben voor hun rechtspositie,
heeft reeds in de eerste fase van de wetsevaluatie tot een concrete aanbeveling geleid
om de informatievoorziening te vereenvoudigen. Waar het gaat om aanpassingen in wettelijke
vormgeving loopt dit mee met het in de inleiding geschetste proces. Waar het gaat
om de uitvoering is dit afgelopen jaar reeds opgepakt door de ketenpartners. Zo zijn
verschillende brieven reeds herzien en is in werkafspraken verduidelijkt dat betrokkene
bij voorkeur ook mondeling wordt geïnformeerd. In de tweede fase van de evaluatie
zullen de onderzoekers, in kwalitatieve zin, nader ingaan op de beoogde rechtsbescherming.
2.9. De leden van de D66-fractie vragen of er andere manieren zijn om de kennis over
de eigen rechtspositie over te brengen naar de cliënt en of ervaringsdeskundigen kunnen
worden ingezet voor het verbeteren van de communicatie en de kennisoverdracht. Voorts
vragen deze leden welke stappen worden gezet om kennis onder uitvoerders over deze
ingewikkelde wetgeving te vergroten.
De leden van de D66-fractie vragen terecht naar andere manieren om de kennis over
de eigen rechtspositie te borgen dan via brieven. In de Wvggz lijkt de rechtspositie
goed geborgd door op verschillende momenten te eisen dat iemand schriftelijk wordt
geïnformeerd. Maar in de praktijk gaat er veel tijd en energie van zorgverleners naar
het sturen van brieven, die vervolgens niet altijd hun doel bereiken omdat de betrokkene
(op dat moment) niet in staat is ze te verwerken. Het verbeteren van de wijze waarop
betrokkenen geïnformeerd kunnen worden over de eigen rechtspositie is een belangrijk
onderdeel voor de doorontwikkeling van zowel de Wvggz als de Wzd. Bezien zal bijvoorbeeld
worden of we minder gedetailleerd moeten voorschrijven wanneer iemand welke informatie
schriftelijk moet krijgen, maar meer moeten toetsen of iemand goed is geïnformeerd.
2.10. De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van de autonomie van de cliënt,
en verwijzen naar de bevinding in het rapport dat betrokkenen nog weinig gebruikmaakten
van instrumenten die beogen dat rekening wordt gehouden met hun wensen en voorkeuren
(lage aantal aanvragen van zorgmachtigingen naar aanleiding van een zelfbindingsverklaring
en de beperkte mate waarin gebruik wordt gemaakt van een plan van aanpak voor cliënten).
De complexiteit en gebrek aan ondersteuning is hier volgens respondenten debet aan.
De voornoemde leden vragen om een reflectie op dit punt en oplossingen voor de korte-
en lange termijn om de zelfbeschikking van cliënten te vergroten.
De Wvggz kent verschillende instrumenten die betrokkenen kunnen inzetten om hun wensen
en voorkeuren kenbaar te maken, zoals het eigen plan van aanpak, de zorgkaart en de
zelfbindingsverklaring. In het deelrapport wordt geconstateerd dat deze instrumenten
nog weinig worden ingezet. Voor een deel kan dit in de praktijk al worden opgepakt
op korte termijn. Zo zijn ketenpartners bezig met een pilot om het plan van aanpak
te verbeteren en zien we in de ketenmonitor15 dat er steeds meer zelfbindingsverklaringen worden geregistreerd. Wel beschouw ik
de evaluatie als het moment om goed te bezien of de instrumenten die de wet kent wellicht
te star zijn ingebouwd in de procedure om voldoende tot hun recht te komen.
2.11. De leden van de D66-fractie vragen wat de effecten zijn van de komst van de
onafhankelijk cliëntondersteuner op de positie van de patiënt. Zij vragen voorts hoe
de onafhankelijkheid van cliëntondersteuning wordt geborgd, en hoe de extra middelen
van € 9 miljoen die in 2021 beschikbaar zijn gesteld voor gemeenten voor de inzet
van vertrouwenspersonen hebben bijgedragen aan het versterken van de positie van de
patiënt.
Het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning is wettelijk verankerd in de Wlz en
in de Wmo 2015. Een cliëntondersteuner staat naast de cliënt en helpt deze desgevraagd
de juiste keuzes te maken over hoe zorg passend georganiseerd kan worden. Een cliëntondersteuner
biedt zelf geen zorg aan een cliënt maar zoekt samen met de cliënt naar passende oplossingen
en mogelijkheden waarop de zorg georganiseerd kan worden. Het is voor een cliënt namelijk
niet altijd duidelijk welke aanbieders beschikbaar zijn voor de gewenste zorg en op
welke zorg precies aanspraak gemaakt kan worden. Zo is het voor de cliënt mogelijk
om zelf de regie over zijn zorg meer in eigen handen te houden.
Wlz-uitvoerders en gemeenten kunnen als niet-onafhankelijk worden gezien, omdat zij
immers ook de ondersteuning en de zorg inkopen. Daarom kunnen cliënten ook altijd
een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Zowel in de Wmo 2015 als in
de Wlz is er een wettelijk recht van cliënten om een beroep te doen op onafhankelijke
cliëntondersteuning. Gemeenten en Wlz-uitvoerders dienen cliënten actief over deze
mogelijkheid te informeren en kopen de ondersteuning voor hun cliënten in bij (meerdere)
onafhankelijke cliëntorganisaties. Zowel de Wlz als de Wmo 2015 schrijven voor dat
deze cliëntondersteuning onafhankelijk van de financier (gemeente of Wlz-uitvoerder)
of de zorgaanbieder dient te zijn. Daarmee is de onafhankelijkheid van de cliëntenondersteuning
geborgd.
Daarnaast heb ik extra ondersteuning beschikbaar gesteld voor mensen die te maken
kunnen krijgen met gedwongen zorg, voor de wettelijke taken van de cliëntenvertrouwenspersoon,
patiëntvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon. Gedwongen zorg en opname zijn
ingrijpende gebeurtenissen en daarvoor moeten cliënten/patiënten en familie en naasten
extra ondersteuning kunnen krijgen bij vragen en klachten.
Voor het vertrouwenswerk in de Wvggz is structureel budget beschikbaar gesteld, zoals
is aangekondigd in de Rijksbegroting 202116. Deze investering gaat niet naar gemeenten, maar wordt via een instellingssubsidie
direct beschikbaar gesteld aan de Stichting Patiëntvertrouwenspersonen en de Landelijke
Stichting Familievertrouwenspersonen die zorgen voor een landelijke dekking van de
patiënt- en familievertrouwenspersoon. De pvp en fvp kunnen patiënten, familie en
naasten bijstaan met informatie, advies en ondersteuning bij klachten. Door dit extra
budget kunnen mensen betrokken bij gedwongen zorg een gratis beroep doen op het vertrouwenswerk.
Dit heeft ertoe geresulteerd dat in 2021 de pvp 21.000 keer ondersteuning heeft gegeven
en de fvp bij 1.174 dossiers van familie/naasten eenmalig of meermaals heeft kunnen
ondersteunen en de positie van de patiënt of familie en naasten heeft kunnen versterken.
2.12. De leden van de D66-fractie vragen hoe deze evaluatie zich verhoudt tot het
KPMG-rapport uit 2020 over de Wzd, waarin deels vergelijkbare conclusies en aanbevelingen
terugkomen. Zij vragen welke stappen zijn gezet sinds dit rapport om wetgeving te
verbeteren en hoe dit in de praktijk is geëffectueerd.
Het uitgangspunt van het KPMG-rapport uit 2020 is geweest te onderzoeken hoe een monitor
over de Wzd vorm kan krijgen. Het doel van de Wzd-monitor is om periodiek de voortgang
en knelpunten bij de implementatie van de Wzd kwantitatief en objectief inzichtelijk
te maken. Het doel van de monitor is dus niet om wetgeving te verbeteren. Het resultaat
van verbeterde wetgeving kan wel zichtbaar worden in de monitor. Voor verbetering
van de wetgeving zijn met de twee reparatiewetten reeds stappen gezet om de uitvoerbaarheid
van de Wzd te verbeteren. Daarnaast zullen de uitkomsten van de wetsevaluatie naar
alle waarschijnlijkheid leiden tot wetswijzigingen voor zowel de Wvggz als de Wzd.
2.13. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de ambulante zorg van belang
is voor de uitvoering van de wet. Zij denken hierbij aan FACT-teams in de ggz en wijkteams
van de gemeenten.
Op grond van de in hoofdstuk 2 van de Wvggz verankerde uitgangspunten, waaronder proportionaliteit,
subsidiariteit en doelmatigheid, is aangewezen om de minst ingrijpende vorm van verplichte
zorg in te zetten, rekening houdend met de individuele situatie van betrokkene. Dit
kan inhouden dat eerst gekeken wordt naar ambulante mogelijkheden, voordat een verplichte
opname aan de orde is. Daarmee is ambulante zorg van groot belang voor de uitvoering
van de wet. Ook onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
(Wet Bopz) werden patiënten ambulant behandeld, met een voorwaardelijke machtiging.
Hoewel de onderzoekers in de eerste fase van de evaluatie concluderen dat de dwang
in de ambulante setting zeer beperkt wordt toegepast, lijkt de praktijk van een voorwaardelijke
machtiging onder de Wvggz te worden voortgezet. Dat betekent dat iemand met een zorgmachtiging
thuis wordt behandeld, bijvoorbeeld door een FACT-team, en alsnog wordt opgenomen
als hij niet meewerkt aan de behandeling of poliklinisch (verplichte) medicatie krijgt.
2.14. De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is van de nieuwe bekostiging
ggz op de inzet van deze teams voor de Wvggz en in hoeverre het voor instellingen
lonend blijft om de Wvggz uit te voeren. Voorts vragen zij of er geen prikkel is om
patiënten toch in een instelling te behandelen.
Ontwerpuitgangspunt van de nieuwe ggz-bekostiging, het zorgprestatiemodel, is dat
een reële vergoeding wordt geboden voor de zorg die feitelijk aan een individuele
cliënt wordt geleverd, of dat nu klinische zorg is of ambulante zorg. Dat betekent
dat het in het zorgprestatiemodel voor een ggz-aanbieder gemiddeld genomen financieel
niet gunstiger of ongunstiger is om klinische zorg of juist ambulante zorg te leveren.
Wat betreft de ggz die geleverd wordt door FACT-teams is nog relevant om te melden
dat in de nieuwe ggz-bekostiging aparte tarieven zijn vastgesteld voor zorg die in
een zogenaamde «outreachende setting» wordt geleverd, zodat ook voor ggz geleverd
door een FACT-team een passend tarief in rekening kan worden gebracht. Voor de kosten
van het aanvragen van een zorgmachtiging is in de nieuwe ggz-bekostiging een aparte
declarabele prestatie opgenomen. Bovendien leiden de uitgangspunten van de Wvggz,
zoals ik in het antwoord op voorgaande vraag van deze leden heb toegelicht, ertoe
dat eerst naar de ambulante mogelijkheden gekeken moet worden, voordat een verplichte
opname aan de orde is.
2.15. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de voor-
en nadelen van het schrappen van de hoorplicht van de burgemeester bij een crisismaatregel
zouden kunnen zijn. Voorts vragen zij om een reflectie op het doel van de hoorplicht:
inspraak en meer rechtsbescherming.
In dit stadium zal ik nog niet komen met een appreciatie van de aanbevelingen, omdat
ik eerst het tweede rapport wil afwachten, zodat ik ook dat rapport kan betrekken
bij de beleidsreactie. Zo wil ik een integrale afweging maken van de mogelijke verbetervoorstellen
op basis van twee evaluatierapporten. Ik zal de komende tijd gebruiken om met het
veld de aanbevelingen te duiden en uit te werken, ook in relatie tot andere instrumenten
om de wensen en voorkeuren van betrokkene te horen.
2.16. De leden van de D66-fractie vragen of in de evaluatie is meegenomen wat de overeenkomsten
zijn tussen de Wet BIG en de verplichtingen ten aanzien van goed hulpverlenerschap
binnen de Wvggz en Wzd, en zo ja, wat hiervan de uitkomsten zijn.
In het eerste deel van de evaluatie zijn de onderzoekers niet ingegaan op de eventuele
overeenkomsten tussen de Wet BIG, en de verantwoordelijkheden daarbinnen, en de verplichtingen
ten aanzien van goed hulpverlenerschap binnen de Wvggz en de Wzd. Wel is kort aandacht
besteed aan hoe de Wvggz en de Wzd zich verhouden tot algemene gezondheidszorgwetgeving,
met name de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Er zijn mijns inziens
niet zozeer overeenkomsten tussen de Wet BIG en de verplichtingen ten aanzien van
goed hulpverlenerschap binnen de Wvggz en de Wzd. Zoals ook wordt vermeld in het rapport,
is de zogeheten kwaliteitswetgeving, zoals de Wkkgz, onverkort van toepassing op zorg
die wordt verleend in het kader van de Wvggz en de Wzd. Ook de Wet BIG kan gezien
worden als onderdeel van kwaliteitswetgeving en ook deze wet is van toepassing op
zorgverleners op het gebied van de Wvggz en de Wzd. Dit houdt onder andere in dat
goede zorg moet worden verleend en dat zorgverleners moeten handelen in overeenstemming
met de voor hen geldende professionele standaarden. Op grond van de Wvggz en de Wzd
worden geen afwijkende regels gesteld over goed hulpverlenerschap. Wel zijn bepaalde
aspecten en onderdelen van de zorgverlening nader omschreven om de verlening van goede
zorg kracht bij te zetten. Zo is het stappenplan dat is opgenomen in de Wzd daar een
voorbeeld van.
2.17. De leden van de D66-fractie vragen de Minister om beide wetten te screenen op
onnodige administratieve belasting en in gesprek te gaan met zorgverleners waar dubbelingen
zitten tussen de Wvggz en de Wzd enerzijds en de Wet BIG anderzijds.
Gezien de aanbevelingen in het eerste deel van de evaluatie zal ik in gesprek gaan
met zorgverleners in verband met het screenen van de Wvggz en de Wzd op administratieve
belasting. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat er dubbelingen zijn tussen de Wet
BIG enerzijds en de Wvggz en de Wzd anderzijds.
2.18. De leden van de D66-fractie vragen voorts hoe de Minister aankijkt tegen het
verworpen amendement Van der Laan/Van der Berg aangaande het vaststellen van de wils(on)bekwaamheid.
Deze leden blijven van mening dat het vaststellen van wilsbekwaamheid alleen kan worden
gedaan door een BIG-geregistreerde deskundige. Zij vragen hoe de Minister tegen dit
standpunt aankijkt en of dit nog een rol speelt bij de tweede fase van de evaluatie.
Tijdens de voorbereiding van de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wvggz
en de Wzd teneinde de uitvoering te vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en
omissies te herstellen17 had een groot aantal brancheorganisaties, beroepsverenigingen en cliëntenorganisaties,
waaronder ActiZ, VGN, NVAVG, V&VN, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen
(NVO), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en Raad op Maat, verzocht om niet
in de Wzd als eis op te nemen dat altijd een BIG-registreerde deskundige de wilsbekwaamheid
moet vaststellen bij een cliënt.
Bij de beoordeling van wilsonbekwaamheid ter zake is aangesloten bij de richtlijnen
die door het veld zijn ontwikkeld en in de praktijk worden gebruikt. Binnen de Wzd
moet altijd per situatie worden gekeken of de cliënt ten aanzien van de beslissing
wilsbekwaam ter zake is of niet. In situaties waarin het niet gaat om medische zorg
zijn niet-BIG geregistreerde deskundigen, zoals orthopedagogen en psychologen, in
staat om de wilsonbekwaamheid te beoordelen. Voorbeelden van professionele richtlijnen
zijn het «Stappenplan wilsbekwaamheid» van de KNMG of de handreiking «Toetsing wilsbekwaamheid
voor orthopedagogen en psychologen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke
beperking» van NVO, NIP en Stichting Philadelphia Zorg. Daarnaast is stichting SKILZ
(Stichting Kwaliteitsimpuls Langdurige Zorg) bezig met het ontwikkelen van een nieuwe
handreiking gericht op wilsbekwaamheid bij ouderen en mensen met een verstandelijke
beperking. Hier zijn Verenso, NVAVG, V&VN, NVO, NIP, Alzheimer Nederland en KansPlus
bij betrokken18. Ik ben derhalve van mening dat wetgeving om BIG-registratie op dit punt te verplichten
niet nodig en onwenselijk is.
2.19. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister voornemens is om nader te
onderzoeken hoe opvolging gegeven kan worden aan de in het rapport genoemde problemen
rond de uitvoering van artikel 2.3 Wfz. Voorts vragen deze leden of de Minister bereid
is nog voor het nadere onderzoek te inventariseren bij zorgverleners en patiëntvertegenwoordiging
of en hoe dit artikel mogelijk eerder gewijzigd kan worden.
In het onderzoek «Artikel 2.3 Wfz in de praktijk», dat door de Minister voor Rechtsbescherming
op 16 december jl. aan uw Kamer is aangeboden19, geeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) een eerste beeld
van de toepassing van en ervaringen met artikel 2.3 Wfz. Deze evaluatie is het eerste
deelrapport in een meerjarige evaluatie naar de Wfz. Dit onderzoek bevat tevens aanbevelingen
voor het verbeteren van problemen in de uitvoering van dit artikel. Deze aanbevelingen
worden de komende periode – in samenhang met de aanbevelingen uit het ZonMw-rapport
op dit terrein – nader geduid en opgevolgd. Daarbij zullen alle relevante partijen,
waaronder zorgverleners en patiëntvertegenwoordiging, worden betrokken. De beleidsreactie
op de evaluaties van de Wfz, de Wvggz en de Wzd zal naar verwachting eind 2022 aan
uw Kamer toegezonden worden.
Zoals in mijn algemene inleiding toegelicht, ben ik niet voornemens om verschillende
wetstrajecten te starten. Het heeft mijn sterke voorkeur om alle mogelijke wijzigingen
in zijn geheel en onderlinge samenhang te bezien. Zeker waar het gaat over de meer
principiële vraagstukken die betrekking hebben op het snijvlak van het strafrecht
en het zorgproces, bijvoorbeeld aanbevelingen die zien op de introductie van een forensische
titel en de continuïteit van zorg vanuit een strafrechtelijk kader naar reguliere
(gedwongen) zorg, wil ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming dit proces zorgvuldig
doorlopen. Uiteraard zal daarbij oog zijn voor snelle verbeteringen die geen wijziging
van wet- en regelgeving betreffen.
2.20. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister duidelijkheid kan bieden over
de klachtenmogelijkheden bij klachten over vrijheidsbeperkende maatregelen in het
kader van corona binnen de klachtenprocedure van de Wvggz. Voorts vragen zij of op
korte termijn richtlijnen geboden kunnen worden aan instellingen hoe om te gaan met
vrijheidsbeperkende maatregel in relatie tot corona, zodat er één lijn komt in de
wijze van handelen en waarmee voorkomen wordt dat cliënten gebruik hoeven maken van
een klachtenprocedure.
Voor individuele vrijheidsbeperkende maatregelen gelden de wettelijke kaders van de
Wzd en Wvggz, tenzij het maatregelen betreft die beschreven staan in de COVID-wetgeving.
De vraag hoe omgegaan dient te worden met de Wzd en Wvggz in relatie tot COVID-19
wordt gecommuniceerd via dwangindezorg.nl. Voor klachten over de maatregelen die omschreven
staan in de COVID-wetgeving geldt de Wkkgz klachtenroute. Voor klachten over individuele
vrijheidsbeperkingen gelden de klachtenroutes van de Wzd en Wvggz indien een van deze
wetten van toepassing is. Er zijn door het veld producten ontwikkeld die handvatten
bieden voor instellingen over hoe om te gaan met vrijheidsbeperking, zoals de Handreiking
«Bezoek en sociaal contact – corona in verpleeghuizen20 en de «Richtlijn GGZ en Corona»21.
3. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3.1. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de zienswijze deelt dat de
uitvoering van de Wzd nog niet op orde is.
Ik deel de zienswijze dat de uitvoering van de Wzd nog niet overal op orde is. Tegelijkertijd
zie ik dat er ook aanbieders zijn die, ondanks de coronapandemie, hard gewerkt hebben
om de Wzd binnen hun organisatie te implementeren.
3.2. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister kan bevorderen dat de doelstellingen
van beide wetten worden gehaald.
Vooropgesteld zij dat de doelstellingen van beide wetten breed worden gedeeld door
de betrokken partijen. Zorgverleners hebben het beste voor met hun cliënten en patiënten
en het terugdringen van dwang is een belangrijk uitgangspunt. In deze eerste fase
van de wetsevaluatie wordt getwijfeld of die doelstellingen al worden gerealiseerd,
juist omdat de procedures die de rechtspositie van cliënten en patiënten moeten waarborgen,
soms te weinig effectief zijn of ten koste gaan van de zorg. Daarom wil ik de uitkomst
van de eindrapportage, die expliciet op de doelstellingen zal ingaan, de uitwerkingen
en oplossingen die we nu met het veld maken als geheel bezien.
3.3. De leden van de CDA-fractie vragen welke aanbevelingen de Minister opvallend
vindt, en of de Minister een reactie kan geven op alle aanbevelingen en motiveren
waarom deze direct, later of niet wordt overgenomen, en welke aanbevelingen om een
nader onderzoek vragen. Zij vragen hoe het kaf en koren van elkaar worden gescheiden.
Zoals ik in mijn inleiding heb aangegeven, ga ik aan de slag met de uitwerking van
deze aanbevelingen. Ik wil daarbij uitdrukkelijk eerst het veld betrekken: de patiënten,
cliënten en hun vertegenwoordigers en de uitvoerende praktijk van zorgaanbieders en
professionals. Ik vind het belangrijk dat we daar starten, om concrete mogelijke oplossingen
op te halen en te toetsen.
3.4. De leden van de CDA-fractie vragen welke conclusies een nadere onderbouwing krijgen,
en welke niet. Voorts vragen zij of de Minister kan uitleggen hoe het een en ander
in de tweede fase gewogen wordt. Deze leden vragen of de Minister een leidraad heeft
om een afweging te maken welke zaken moeten leiden tot een wetsaanpassing of lagere
regelgeving en welke niet, en of deze samen met de conclusies uit de tweede fase naar
de Kamer kan worden gezonden.
De leden van de CDA-fractie vragen of er een leidraad is om een afweging te maken
over welke zaken moeten leiden tot aanpassing van regelgeving en welke niet. Ik heb
in mijn inleiding het proces geschetst om de aanbevelingen uit te werken en de belangrijkste
uitgangspunten geschetst die voor mij als leidraad dienen bij het wegen van de verschillende
aanbevelingen.
3.5. De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij conclusies missen over wat mensen
die verplichte zorg moeten ondergaan zelf vinden van de wet. Zij vragen wat hier de
conclusies van zijn.
De ervaringen van patiënten met verplichte zorg zijn een expliciet onderdeel van de
evaluatie en komen op verschillende plekken in het rapport terug. In de eerste fase
zijn patiënten, hun naasten, cliëntenraden, vertrouwenspersonen en organisaties als
MIND en Ypsilon geïnterviewd en betrokken. In de tweede fase van de evaluatie worden
de doelstellingen en de mate van rechtsbescherming meer diepgaand onderzocht. Daaruit
verwacht ik tevens nadere conclusies met betrekking tot de ervaringen met de wetten.
3.6. De leden van de CDA-fractie stellen dat de eerste fase van de evaluatie op twee
gedachten lijkt te hinken, omdat enerzijds meer ruimte is genomen voor het formuleren
van conclusies en aanbevelingen dan in het kader van een vroege evaluatie gebruikelijk
is en anderzijds in de evaluatie staat dat niet te snel conclusies kunnen worden getrokken.
Voorts vragen zij bij welke aanbevelingen en conclusies meer ruimte genomen is en
waarom deze keuze destijds is gemaakt.
De onderzoekers hebben ervoor gekozen om in de eerste fase enkele concrete en ook
meer algemene aanbevelingen te doen en in de tweede fase meer in te gaan op de bredere
doelstellingen van de wetten. Dit heeft geleid tot het proces zoals in de inleiding
is geschetst, van het uitwerken van de aanbevelingen met de betrokken partijen en
de eindrapportage die ik medio dit jaar verwacht.
3.7. De leden van de CDA-fractie vragen waar het is misgegaan met de Wvggz en Wzd
als het veld zo uitgebreid betrokken is geweest bij de totstandkoming van de wetten.
De oorsprong van beide wetten ligt in een veranderende zorg en andere gedachten over
dwang waardoor de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)
obsoleet werd. De twee wetstrajecten zijn los van elkaar geïnitieerd, en het veld
leek tevreden met de oorspronkelijke wetsvoorstellen. Beide wetten kennen echter een
complex wetgevingstraject dat lang heeft geduurd en waarin de oorspronkelijke wetsvoorstellen
veelvuldig zijn gewijzigd, onder meer naar aanleiding van het maatschappelijk debat
naar aanleiding van enkele tragische incidenten. Samengevat is de wetgeving goed begonnen,
maar – met de beste bedoelingen van alle betrokkenen – uiteindelijk te complex geworden.
Dat is een wijze les en reden om nu zorgvuldig dit traject in te zetten met het veld,
maar ook met verwachtingenmanagement: om de wetten uitvoerbaar te houden en de doelstellingen
te bereiken zullen we niet alles in consensus kunnen bepalen, maar is het belangrijk
om de focus te houden op de breed gedeelde doelstellingen.
3.8. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan reflecteren op de vraag
of wetgeving die zoveel begeleiding nodig heeft wel goede wetgeving is.
De Wvggz en de Wzd zijn erop gericht om goede zorg aan cliënt en patiënt te organiseren,
dwang terug te dringen en meer vrijheid te creëren. Beide wetten hebben ertoe bijgedragen
dat veel bewuster wordt omgegaan met het toepassen van gedwongen zorg. Zoals ik in
mijn inleiding heb geschetst, zal ik de huidige wet- en regelgeving wat betreft de
mate van gedetailleerdheid tegen het licht houden, juist omdat het huidige detailniveau
ertoe heeft geleid dat de wet- en regelgeving van de Wvggz en Wzd complex is geworden
wat maakt dat er veel begeleiding nodig is geweest.
3.9. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het uitgangspunt deelt dat
wetgeving die mensen verplichte zorg oplegt veel nauwkeurigheid en begeleiding vraagt
en met name in de cultuur van zorginstellingen geborgd moet worden.
Dit uitgangspunt deel ik. De wetgeving biedt het instrumentarium om gedwongen zorg
te kunnen verlenen en waarborgt de rechtspositie van de patiënt of cliënt, maar het
dient bovenal geborgd te zijn in de cultuur van de zorginstelling en zorgprofessionals
om dwang zo veel als mogelijk te voorkomen en zorg in vrijwilligheid te verlenen.
3.10. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het is gesteld met het aantal beveiligde
bedden in het kader van artikel 2.3 Wfz. Voorts vragen deze leden hoeveel bedden er
nu meer zijn dan bij de start van de Wvggz en Wzd, en hoe vaak artikel 2.3 Wfz wordt
toegepast.
Personen aan wie een zorgmachtiging (Wvggz) of rechterlijke machtiging (Wzd) via de
schakelbepaling van artikel 2.3 Wfz is afgegeven, kunnen verschillende typen gedwongen
zorg ontvangen. Het maken van een inschatting van de benodigde zorg en beveiligingsniveau
is aan de verantwoordelijke geneesheer-directeur. Daarnaast is het zo dat de beveiligde
bedden voor zorg op grond van de Wfz in de praktijk dezelfde bedden zijn als de bedden
die op grond van andere titels (Wvggz en Wzd) worden bezet.
Ik ben samen met het veld het afgelopen jaar gestart met het in kaart brengen van
de mogelijkheden om cliënten voor wie de strafrechter een rechterlijke machtiging
tot opname en verblijf (Wzd) heeft afgegeven, te plaatsen op een passende zorgplek
en het proces tot die passende zorgplek te verbeteren. Behalve de uitbreiding van
het aantal beveiligde bedden wordt er ook gefocust op de uitstroom naar de reguliere
zorg.
Bij de inwerkingtreding van de onderhavige wetgeving op 1 januari 2020 was er geen
inzicht in het aantal beveiligde bedden op grond van plaatsingen volgens artikel 2.3
Wfz. Vanaf februari 2021 is door aanbieders en financiers van beveiligde zorg het
dashboard beveiligde bedden ingericht, waarmee inzicht in de bezetting van beveiligde
bedden in heel Nederland kan worden verkregen22. Het dashboard laat zien dat er op dit moment in totaal 1728 beveiligde bedden op
beveiligingsniveau 2, 3 en 4 (tbs niet meegeteld) zijn.
In 2021 zijn 168 machtigingen met toepassing van artikel 2.3 van de Wfz afgegeven.
Dat betreffen 150 zorgmachtigingen (Wvggz) en 18 machtigingen tot opname en verblijf
(Wzd).
3.11. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister kan bevorderen dat de Wvggz
meer een behandelingswet gaat worden, aangezien de onderzoekers stellen dat deze andere
«kijk» nog van de grond moet komen.
Allereerst merk ik op dat de evaluatie van de Wvggz al kort na inwerkingtreding ervan
plaatsvindt. Dit betreft de periode waarin de uitvoering nog moet wennen aan de nieuwe
wet. Tegelijkertijd is het de periode waarin ook de ggz kampt met de gevolgen van
de corona-pandemie en is per 1 januari van dit jaar de nieuwe bekostiging van de ggz
ingevoerd. Dit alles doet een beroep op de (verander)capaciteit van de sector.
Voor het bieden van goede zorg is het essentieel dat de zorgprofessional tijd heeft
voor de zorgverlening. Een deel van de respondenten heeft bij de onderzoekers aangegeven
dat zij in de uitvoering veel onnodige checks en verplichte uitvragen bij verschillende
partijen zien, die niet bijdragen aan goede zorg. De komende periode ga ik met de
betrokken partijen in overleg om te bezien hoe de wettelijke procedures aangepast
zouden kunnen worden, zodat deze in betere mate bijdragen aan de uitgangspunten van
de Wvggz, waaronder het uitgangspunt dat de zorg centraal staat. Het gesprek over
meer open normen en minder gedetailleerde procedures ga ik daarbij niet uit te weg.
Een aanpassing van de Wvggz alleen is niet genoeg om de Wvggz meer het karakter te
geven van een behandelwet. In het kader van goede zorg is het evenwel aan de sector
om het instrumentarium van de Wvggz te vertalen naar de context van de behandeling.
Ik zie dat de sector niet stil staat. In oktober 2021 is de Generieke Module Assertieve
en Verplichte zorg, de herziene versie van de Generieke Module Dwang en Drang, gepubliceerd
op ggzstandaarden.nl. Deze module beschrijft het continuüm van vrijwillige (gevraagde)
zorg, via assertieve (ongevraagde) zorg naar verplichte zorg en terug. In de herziene
module is meer aandacht voor het perspectief van patiënten en naasten en voor de samenwerking
tussen patiënt, naaste en professional, en ligt er meer focus op het voorkomen van
verplichte zorg. De sector werkt aan de implementatie ervan. Dit is een belangrijke
ontwikkeling.
3.12. De leden van de CDA-fractie vragen naar de uitwerking van het amendement-Van
den Berg (Kamerstuk 35 667, nr. 38) dat de mogelijkheden voor cliënten om bij een wisselende zorgbehoefte over te stappen
van de ouderenzorg of gehandicaptenzorg naar de geestelijke gezondheidszorg en andersom
verruimt. Deze leden vragen of het amendement aansluit bij de praktijk.
Dit amendement maakt het mogelijk dat iemand met een psychische stoornis die beter
op zijn of haar plek is in een instelling voor ouderenzorg of gehandicaptenzorg daar
met een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd kan worden opgenomen, ook al zou
diegene op grond van de psychische stoornis in eerste instantie onder de reikwijdte
van de Wvggz vallen. Zorgaanbieders geven aan te verwachten dat dit amendement bijdraagt
aan passende zorg op de juiste plek en in schrijnende gevallen kan helpen om plaatsingsproblemen
te voorkomen. Echter, de wetswijziging van 6 november 2021 waarin dit amendement is
opgenomen is nog te kort in werking om uitspraken over de uitwerking van de wijziging
in de praktijk te kunnen doen.
3.13. De leden van de CDA-fractie vragen een reflectie op de mate waarin een plan
van aanpak in de Wvggz wordt toegepast.
Met het eigen plan van aanpak is er een extra mogelijkheid gekomen om verplichte zorg
te voorkomen. Dit is een belangrijke doelstelling van de Wvggz. Het eigen plan van
aanpak is een nieuwe werkwijze waarvan de uitvoering in de praktijk nog tijd nodig
heeft. Met een reflectie op de huidige werking van het eigen plan van aanpak zal ik
echter wachten tot de beleidsreactie naar aanleiding van het tweede evaluatierapport.
3.14. De leden van de CDA-fractie vragen of duidelijk is hoeveel procent van mensen
een crisismaatregel opgelegd krijgt vanwege verward gedrag, overlast op straat, et
cetera.
Verward gedrag of overlast op straat is niet voldoende reden om een crisismaatregel
opgelegd te krijgen door een burgemeester. Achter verward gedrag kan in sommige gevallen
psychiatrische problematiek schuilgaan, maar er kan ook (een combinatie van) andere
problematiek schuilgaan, zoals een (licht) verstandelijke beperking, dementie of problemen
op andere levensgebieden. Voor een crisismaatregel moet sprake zijn van een ernstig
vermoeden dat het gedrag dat leidt tot ernstig nadeel wordt veroorzaakt door een psychische
stoornis, vastgesteld in een medische verklaring door een psychiater. Daarbij moet
er sprake zijn van een crisissituatie waarin snel ingegrepen moet worden vanwege onmiddellijk
dreigend ernstig nadeel vor de persoon zelf of voor zijn omgeving, door gedrag dat
uit die psychische stoornis voortkomt. In 2021 hebben 8.748 betrokkenen een crisismaatregel
opgelegd gekregen. Bij welk percentage sprake was van verward gedrag of overlast op
straat als aanleiding om een procedure voor een crisismaatregel te starten is niet
bekend. Ten algemene geldt dat het merendeel van de mensen die verplichte zorg krijgt,
vooral ernstig nadeel voor zichzelf veroorzaakt.
3.15. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister kan bevorderen dat de fvp
ook bekend is bij familie en naasten van patiënten voor wie een zorgmachtiging wordt
voorbereid.
De familievertrouwenspersoon was al een bekende figuur in veel ggz-instellingen en
is in de Wvggz ook wettelijk verankerd. De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen
(LSFVP) krijgt een instellingssubsidie die ook de ruimte geeft om voorlichting te
geven of hun netwerk te vergroten, zodat hun bekendheid groter wordt en de fvp ook
eerder in het proces wordt gevonden.
3.16. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan reflecteren op de voorzichtige
conclusie van de onderzoekers dat de Wzd-sector minder goed was voorbereid op de inwerkingtreding
van de wet dan de Wvggz-sector.
In 2019 is uitvoerig gesproken over het moment van inwerkingtreding van de Wzd. Dit
heeft ertoe geleid dat het jaar 2020 een overgangsjaar was voor Wzd-zorgaanbieders,
waarin er ruimte was om te leren en te ontwikkelen, en waarin het mogelijk was om
in de praktijk te starten met de nieuwe wet en ervaringen op te doen23. Dit omdat we wisten dat de uitvoering niet meteen perfect zou verlopen. Desondanks
was het belangrijk om de Wzd in werking te laten treden, gezien de samenhang van de
Wzd met de Wvggz en de uitdrukkelijke wens van uw Kamer en een groot deel van het
veld om de rechtspositie van de cliënt te versterken. Daarnaast is er voor de inwerkingtreding
van de Wzd veel gedaan om de sector goed voor te bereiden: er zijn handreikingen geschreven
over alle onderdelen van de wet, diverse bijeenkomsten georganiseerd en er zijn pilots
uitgevoerd.
3.17. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoeveel zorgaanbieders
nu nog geen Wzd-functionaris hebben.
Deze exacte cijfers zijn niet bekend, omdat ze geen onderdeel uitmaken van de gegevens
die zorgaanbieders moeten aanleveren bij de IGJ. De IGJ heeft al wel eerder geconstateerd
dat het voor de Wzd-functionaris in de praktijk moeilijk kan zijn om de taken goed
uit voeren. Dit omdat zij hun functie vaak in deeltijd vervullen en soms voor meer
dan één zorgaanbieder Wzd-functionaris zijn.24 In het tweede deel van het rapport zal dieper worden ingegaan op de rollen en verantwoordelijkheden
binnen de Wzd, waarbij ook zal worden meegenomen of het aantal beroepsgroepen dat
de rol van Wzd-functionaris kan vervullen moet worden uitgebreid.
3.18. De leden van de CDA-fractie lezen in het evaluatierapport dat het verlenen van
ambulante onvrijwillige zorg binnen het Wzd-domein nog niet of nauwelijks van de grond
is gekomen. Tegelijkertijd stellen deze leden dat ook ten tijde van de coronapandemie
onvrijwillige zorg thuis is verleend en verzoeken om een uitleg van de zinsnede in
het rapport.
Ambulante onvrijwillige zorg is mede vanwege de corona-pandemie en onduidelijkheid
van de (on)mogelijkheden van ambulante onvrijwillige zorg nog niet goed van de grond
gekomen, zo stellen de onderzoekers. Zij geven aan dat het ten dele komt doordat er
een gebrek aan kennis is over dit deze ambulante mogelijkheid en mogelijk ten onrechte
wordt gedacht dat er geen sprake is van dwang als bedoeld in de Wzd. In 2022 wordt
samen met het veld in de vorm van zogenoemde «praktijktuinen» gekeken hoe de uitvoering
van de Wzd in de extramurale setting het beste vorm kan krijgen.
3.19. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of dit betekent dat onvrijwillige
zorg thuis wordt verleend zoals voorheen, en vragen zij hoe dit thema in fase twee
wordt uitgediept.
Onder de wet Bopz was het verlenen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie niet
toegestaan. Op grond van de Wzd wordt ambulante onvrijwillige zorg vooralsnog slechts
sporadisch toegepast. Indien onvrijwillige zorg toch nodig blijkt te zijn, kiezen
zorgaanbieders er veelal voor om de cliënt over te dragen naar een zorgaanbieder die
wel de Wzd uitvoert. De onderzoekers geven in het rapport van de eerste fase van de
wetsevaluatie aan dat het thema ambulante onvrijwillige zorg nader wordt uitgediept
in de tweede fase van de wetsevaluatie. De onderzoekers bepalen zelf de te gebruiken
onderzoeksmethoden, maar zullen waarschijnlijk de beschikbare data onderzoeken en
gesprekken voeren met betrokken uitvoerders van de wet.
3.20. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van mening is dat zorgaanbieders
de Wzd voldoende prioriteit geven.
Ik ben van mening dat zorgaanbieders in de ouderenzorg- en gehandicaptenzorg de afgelopen
twee jaar ontzettend hard gewerkt hebben om gedurende de coronapandemie goede zorg
te blijven leveren. Daarbij valt niet uit te sluiten dat de implementatie van de Wzd
door corona meer naar de achtergrond is verschoven. Naarmate de coronapandemie verder
achter ons lijkt te komen te liggen ga ik er vanuit dat de implementatie van de Wzd
verder op gang komt.
3.21. De leden van de CDA-fractie wat de Minister praktisch kan doen om samenwerking
in het delen van gegevens, mede in relatie tot de cliëntenvertrouwenspersoon, te bevorderen.
In wetgeving is vastgelegd welke gegevensuitwisseling mogelijk is. Het is aan partijen
afspraken te maken over de inrichting van deze samenwerking; dit geldt ook het delen
van gegevens met de cliëntenvertrouwenspersoon. In praktische zin ondersteun ik de
praktijk om deze uitwisseling te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn het tot stand
komen van de gegevensuitwisseling tussen de IGJ en de zorgaanbieders. Ook zijn er
verschillende informatieproducten voor het veld gemaakt die gebruikt worden voor onderlinge
uitwisselingen.
3.22. De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot de plaatsingsproblemen zijn bij
het uitvoeren van een Wzd-machtiging en welke uitvoeringsproblemen precies worden
bedoeld.
Het rapport maakt niet geheel duidelijk hoe groot de plaatsingsproblemen precies zijn,
hier zijn dan ook geen cijfers over bekend. Het rapport noemt wel op pagina 343 dat
het plaatsingstekort zich met name in de verstandelijk gehandicaptenzorgsector voordoet,
en dat dit ook te maken heeft met problematiek rondom de samenloop van de Wvggz en
Wzd.
3.23. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om te reflecteren op enkele respondenten
die in het onderzoek aangeven dat de verschillen in rechtsbescherming tussen de Wvggz
en de Wzd te groot zijn. Daarnaast vragen deze leden of de Minister het punt deelt
dat rechtsbescherming een belangrijk punt is om te regelen, mede in relatie tot de
route naar de klachtencommissies in beide wetten.
De verschillen in rechtsbescherming tussen de beide wetten worden in de tweede fase
van de evaluatie verder uitgediept. Ik wacht daarom op de conclusies uit het tweede
rapport, alvorens ik inhoudelijk inga op de verschillen in rechtsbescherming tussen
beide wetten. Uiteraard deel ik de mening van de leden van de CDA-fractie dat het
belangrijk is dat patiënten en cliënten op een gelijkwaardige rechtsbescherming kunnen
rekenen. Tegelijkertijd is met deze wetten bewust gekozen voor verschillende procedures,
afgestemd op de verschillende doelgroepen van beide wetten.
3.24. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de uitwerking van de motie
van de leden Van den Berg (CDA) en Kuiken (PvdA)25, die in mei/juni 2021 bij de wetsbehandeling is ingediend, waarin de regering wordt
verzocht te onderzoeken in hoeverre de Wvggz en de Wfz elkaar tegenwerken in de uitvoering.
In de brief van 29 oktober jl.26 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer laten weten dat in de lopende
wetsevaluatie van de Wfz (en de wetsevaluatie van de Wvggz/Wzd) geïnventariseerd wordt
welke knelpunten in de praktijk worden ondervonden bij de samenloop tussen de Wvggz
en de Wfz. Het zorgveld, zowel regulier als forensisch, is bij deze evaluatie betrokken
en de door het zorgveld ervaren knelpunten en voorgestelde oplossingen zijn in het
opgeleverde rapport meegenomen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van
de leden Van den Berg (CDA) en Kuiken (PvdA) om de dwarsverbanden tussen de Wvggz
en de Wfz te onderzoeken en te bezien in hoeverre deze wetten elkaar tegenwerken.
De eerste deelrapporten van beide wetsevaluaties schetsen de knelpunten waar het veld
in de praktijk tegenaan loopt bij de samenloop van deze twee wetten, zoals het instemmingsvereiste
van de Minister bij personen die via artikel 2.3 Wfz geplaatst zijn, en doet hiervoor
aanbevelingen. Deze aanbevelingen worden de komende periode nader geduid en uitgewerkt.
3.25. De leden van de CDA-fractie vragen of ik het uitgangspunt van de passage, te
lezen op pagina 365 van de wetsevaluatie, deel.
De stelling luidt, kort gezegd, dat ggz-zorg aan strafrechtelijk gedetineerden bij
voorkeur in een justitiële setting plaats moet vinden. De wetgever beoogde met de
introductie van artikel 2.3 van de Wfz een betere aansluiting tussen het straf- en
het zorgdomein. Belangrijke doelen van zowel de Wfz als de Wvggz zijn «de patiënt
op de juiste plek» en «een goede aansluiting tussen de forensische en de curatieve
zorg». Het uitgangspunt van deze wetten is dat een vergelijkbare psychische problematiek
noodzaakt tot een vergelijkbare behandeling van een gelijk kwalitatief niveau. Bij
het leveren van die zorg is het uitgangspunt ggz-tenzij, dat wil zeggen dat plaatsing
in een ggz-instelling het uitgangspunt is, tenzij er sprake is van een contra-indicatie.
Hierbij is het van belang dat de zorg en veiligheid op orde zijn. De stelling gaat
voorbij aan het gegeven dat het vaak gaat om patiënten die zich op het snijvlak van
beide domeinen bevinden en daarom heen en weer pendelen tussen justitie en ggz. Een
strikte scheiding heeft dan ook niet de voorkeur.
4. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Geen vragen.
5. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
5.1. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is om op
bepaalde punten directe actie te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen.
Indien de Minister daar niet toe bereid is vragen deze leden om een toelichting.
In mijn algemene inleiding heb ik het proces geschetst wat ik met het veld voor ogen
heb om opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport. De gesprekken
met het veld zij reeds gestart. In de beleidsreactie, die ik verwacht eind dit jaar
aan uw Kamer aan te kunnen bieden, zal ik nader ingaan op de opvolging van de aanbevelingen,
mede in het licht van het tweede evaluatierapport.
5.2. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het evaluatietraject er nu uit
ziet.
Het eindrapport van de eerste wetsevaluatie van de Wvggz en Wzd zal naar verwachting
in de zomer van 2022 verschijnen. In deze tweede fase zal naar een selectie van thema’s
nader onderzoek worden verricht, aan de hand van beschikbare kwantitatieve gegevens
over de toepassing van gedwongen zorg. Het accent ligt daarbij op thema’s in relatie
tot de doelstellingen van beide wetten, evenals een kostenonderzoek naar de uitvoering
van de Wvggz. Een kostenonderzoek inzake de prestaties en tarieven is reeds voor de
Wzd uitgevoerd door de NZa. Met betrekking tot de tweede fase zijn de volgende thema’s
geselecteerd: verschillen in rechtsbescherming tussen beide wetten, toezicht op de
naleving van beide wetten, het terugdringen van dwang (inclusief verschuiving van
intramurale naar ambulante gedwongen zorg), meer rekening houden met wensen en voorkeuren
patiënten, versterken rechtsbescherming (zorgmachtiging en stappenplan), de rol van
de gemeente in de Wvggz, de positie van cliënten die zich niet verzetten in de Wzd,
en de functionarissen van de Wzd (zorgverantwoordelijke, Wzd-functionaris).
5.3. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan aangeven bij hoeveel
van de 43 aanbevelingen zij bereid is deze op te volgen, en bij de aanbevelingen die
niet worden opgevolgd of gemotiveerd kan worden waarom niet.
Zoals ik in mijn inleiding heb geschetst, wil ik met het veld in gesprek over deze
aanbevelingen en wacht ik het tweede deel van de evaluatie af, alvorens ik concreet
inga op de opvolging van specifieke aanbevelingen.
5.4. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de conclusies
in het rapport dat nog onduidelijk is of beide wetten al hebben geleid, of eigenlijk
wel kunnen leiden tot een vermindering van dwang en of de rechtspositie van patiënt/cliënt
daadwerkelijk is verbeterd. De leden vragen wanneer de Minister verbetering verwacht
te zien op deze punten. Voorts vragen deze leden of de Minister het eens is dat het
zorgelijk is dat zelfs wordt getwijfeld of beide wetten een verbetering zullen zijn
op genoemde punten.
Gezien de vroege termijn van deze evaluatie, reeds twee jaar na inwerkingtreding van
de Wzd en Wvggz, acht ik het niet reëel om te kunnen concluderen of de doelstellingen
van beide wetten om dwang terug te dringen en de rechtspositie van patiënten en cliënten
te versterken al zijn gehaald of haalbaar zijn. Daarvoor komt deze evaluatie te vroeg.
Wat deze evaluatie ons wel kan vertellen is welke knelpunten er zijn die het behalen
van de doelstellingen van de wetten in de weg staan. In de tweede fase van de evaluatie
zal dieper worden ingegaan op een aantal thema’s, waaronder de effecten van de beide
wetten op de rechtsbescherming. Die verdiepingsslag is mijns inziens nodig om te kunnen
reflecteren over het wel of niet behalen van de doelstellingen, maar ook daarbij geldt
de kanttekening dat dit een vroege evaluatie is. De beleidsreactie op zowel het eerste
als de tweede fase van de wetsevaluatie verwacht ik uw Kamer eind dit jaar te doen
toekomen. Ik ben van mening dat beide wetten kunnen bijdragen aan het verminderen
van dwang. De regelgeving is een aspect als het gaat om het terugdringen van dwang.
Ook de cultuur bij de aanbieders en de kennis en kunde van de zorgverleners is essentieel
om daadwerkelijk tot minder dwang te komen.
5.5. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat dit zegt over deze wetten, gezien
het lange wetstraject dat hieraan vooraf is gegaan, en of de Minister hier iets van
heeft geleerd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan reflecteren
op de uitspraak in het rapport dat de vraag kan worden opgeworpen of wetgeving waarbij
zoveel begeleiding noodzakelijk is wel goede wetgeving kan worden genoemd. Voorts
vragen de leden hoe er naar totstandkoming en implementatie van deze wetten gekeken
wordt.
Voor een reflectie op de evaluatie en de totstandkoming van deze wetgeving, verwijs
ik de leden van de GroenLinks-fractie naar mijn algemene inleiding. De beleidsreactie,
waarin ik zal ingaan op zowel het eerste als het tweede rapport, verwacht ik eind
dit jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden.
5.6. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het met hen eens is
dat het zorgelijk is dat onder uitvoerders van de Wvggz en Wzd een gebrek aan kennis
over de wetgeving aanwezig is. Voorts vragen deze leden wat de Minister voornemens
is om te doen om het kennisniveau van alle betrokkenen te verbeteren en of de Minister
de aanbeveling om voorlichting en scholing te intensiveren gaat opvolgen.
Ik deel de mening dat het zorgelijk is dat kennis over de wetgeving nog niet overal
op orde is. Vooropgesteld zij dat de patiëntveiligheid niet in het geding mag zijn.
Daar ziet de IGJ ook op toe en zo nodig treedt zij handhavend op. In haar publicatie
«Van wet naar mindset»27 van 8 december 2021 constateert de IGJ dat de hoger opgeleide zorgverleners (psychologen
en specialisten) in de thuiszorg, de verpleeghuiszorg en de gehandicaptenzorg over
het algemeen goed geschoold zijn in het (voorkomen van) dwang, maar dat de zorgverleners
op de werkvloer nog onvoldoende scholing hebben gehad. In de ggz was het personeel
volgens de IGJ meestal goed voorbereid op de komst van de Wvggz en is (het voorkomen
van) dwang hun dagelijkse werk. Ik vind dat de conclusie dat er onder een deel van
de zorgverleners nog gebrek aan kennis is over de wetten een indicatie is van de complexiteit
van de wet- en regelgeving die gedurende het totstandkomingsproces van de Wvggz en
Wzd is ontstaan. Ik zal met het veld in gesprek gaan om te bezien op welke wijze het
beste opvolging gegeven kan worden aan de aanbeveling om voorlichting en scholing
te verbeteren.
5.7. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan reageren op de bevinding
in het rapport dat de benodigde randvoorwaarden bij inwerkingtreding van beide wetten
nog niet op orde waren, en dat deze knelpunten eind 2021 nog niet zijn opgelost.
Voorafgaand aan inwerkingtreding van beide wetten is met het veld uitgebreid overlegd
en gewerkt aan de voorbereiding voor het werken met de Wvggz en Wzd. Zoals uw Kamer
bij afzonderlijke brieven van 20 december 2019 inzake de Wvggz28 en Wzd29 is geïnformeerd, waren er ook na inwerkingtreding praktische uitdagingen die opgelost
moesten worden om de wet goed uit te kunnen voeren, waar voortvarend mee aan de slag
is gegaan. De ketenpartners die samen de Wvggz uitvoeren, werken sinds 2016 samen
aan de implementatie en gaven aan klaar te zijn voor de invoering. De uitvoerders
van de Wzd wilden uitstel. Desondanks was het belangrijk om de Wzd in werking te laten
treden, gezien de samenhang van de Wzd met de Wvggz en de uitdrukkelijke wens van
uw Kamer en een groot deel van het veld om de rechtspositie van de cliënt te versterken.
In de afgelopen jaren zijn stappen gezet om de randvoorwaarden te verbeteren. Voor
de uitvoering van de Wzd is structureel € 102,6 miljoen aan extra middelen beschikbaar
gesteld via de contracteerruimte Wlz om de meerkosten voor het uitvoeren van het stappenplan
op te vangen.
5.8. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat niet altijd voldoende
middelen en voorzieningen beschikbaar zijn om het wederkerigheidsprincipe van artikel
2:1 lid 4 van de Wvggz uit te voeren.
Op grond van artikel 2:1, vierde lid, van de Wvggz wordt rekening gehouden met de
voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk
leven te bevorderen. Dat betekent dat onder meer bij het opstellen van een zorgplan
wordt gekeken wat iemand nodig heeft buiten de zorginstelling, zoals een huis, dagbesteding
of schuldhulp. Deze zaken behoren tot de taak van de gemeente in het sociaal domein
en er zijn voor de invoering van de Wvggz structureel middelen toegevoegd aan het
Gemeentefonds. Het is echter voorstelbaar dat het aanbod van bijvoorbeeld woningen
beperkt is. Zoals u bekend is, is dat een breder probleem dat de volle aandacht van
dit kabinet heeft.
5.9. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister van mening is dat de
Wvggz en Wzd op dit moment op de juiste manier worden uitgevoerd, kijkend naar de
ontbrekende randvoorwaarden. Deze leden vragen of de kwaliteit van zorg voldoende
of onder de maat is.
In de hiervoor reeds aangehaalde publicatie «Van wet naar mindset» concludeert de
IGJ dat de meeste aanbieders van verplichte zorg de Wvggz hebben geïmplementeerd en
uitvoeren in hun organisatie. Voor de Wzd geldt dat er meer bewustwording over onvrijwillige
zorg bij zorgaanbieders op gang is gekomen, maar dat nog niet alle onderdelen van
de wet overal goed worden uitgevoerd. De aanbevelingen uit de eerste fase van de wetsevaluatie
in ogenschouw nemend, is daar verbetering op mogelijk en noodzakelijk. Ik heb geen
signalen dat de kwaliteit van zorg onder de maat is. Daar ziet de IGJ op toe en zo
nodig treedt zij handhavend op.
5.10. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister gericht onderzoek kan
doen naar de discrepantie tussen wettelijke eisen en de beschikbaarheid van daarvoor
benodigde middelen en voorzieningen (personeel, financieel, beddencapaciteit), zoals
in de evaluatie wordt aanbevolen.
Zoals ik in mijn inleiding heb geschetst kunnen we de Wvggz en Wzd niet los zien van
de uitdagingen die er voor de zorg als geheel zijn op het gebied van personeel, financiën
en beddencapaciteit. Deze thema’s hebben derhalve mijn aandacht in de gesprekken die
ik met het veld zal voeren. In de afgelopen jaren zijn reeds stappen gezet om de randvoorwaarden
te verbeteren. Zo is voor de Wzd een kostenonderzoek uitgevoerd door de NZa. Dit onderzoek
heeft ertoe geleid dat vanaf 2022 € 102,6 miljoen beschikbaar is gesteld via de contracteerruimte
Wlz. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de incidentele meerkosten
van de implementatie van de Wzd.
5.11. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit wordt meegenomen in het kostenonderzoek
dat is aangekondigd voor de tweede fase, en wat de Minister gaat doen om ervoor te
zorgen dat de randvoorwaarden op alle vlakken worden verbeterd.
De onderzoekers bevelen aan een apart onderzoek te doen naar de randvoorwaarden, en
zullen dit niet zelf meenemen in het voor de tweede fase aangekondigde kostenonderzoek.
Als geschetst in de inleiding, ga ik met het veld in overleg hoe opvolging gegeven
kan worden aan de verschillende aanbevelingen.
5.12. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bekend is hoeveel patiënten in
een dwangtraject terecht zijn gekomen vanwege het ontbreken van randvoorwaarden. Voorts
vragen deze leden of het aantal mensen dat nu met dwang te maken krijgt minder zou
zijn als de zorg wel op orde zou zijn. Tot slot vragen zij de Minister het met hen
eens is dat een dwangtraject nooit de oplossing kan zijn voor onvoldoende personeel,
en zo ja, wat de Minister hieraan gaat doen.
Het is niet bekend hoeveel patiënten dwangzorg hebben ontvangen vanwege het ontbreken
van randvoorwaarden. Zoals hiervoor in antwoord op de vragen van dezelfde leden opgemerkt,
zijn in de afgelopen jaren stappen gezet om de randvoorwaarden te verbeteren. Voor
de uitvoering van de Wzd is structureel € 102,6 miljoen aan extra middelen beschikbaar
gesteld om de meerkosten voor het uitvoeren van het stappenplan op te vangen. Ik denk
dat inzetten op slimme zorg, vrijheidsverruimende domotica en het verminderen van
regeldruk ervoor kan zorgen dat zorgverleners meer tijd overhouden voor de patiënt
of cliënt, waardoor dwangtrajecten kunnen worden verminderd.
5.13. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is om de
aanbevelingen over het vormen van een taskforce voor het screenen van beide wetten
op onnodige administratieve belasting en een taskforce voor het screenen op onnodige
momenten van gegevensuitwisseling over te nemen.
Ja, in mijn algemene inleiding heb ik uiteengezet dat en hoe ik het veld ga betrekken
bij de opvolging en uitwerking van de aanbevelingen uit het evaluatierapport van de
eerste fase. Onderdeel van het proces is dat met uitvoerders uit de praktijk gekeken
wordt naar concrete verbetervoorstellen, waar de administratieve belasting en de momenten
van gegevensuitwisseling ook aan bod komen.
5.14. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister staat tegenover de
aanbeveling om de wettelijke regeling van het plan van aanpak aan te passen, zodat
betere en effectievere mogelijkheden ontstaan om verplichte zorg te voorkomen.
Onder verwijzing naar mijn algemene inleiding, zal ik in dit stadium nog niet komen
met een appreciatie van de aanbevelingen, omdat ik eerst het tweede rapport wil afwachten
voordat ik zal komen met een beleidsreactie. Daarbij wil ik een integrale afweging
maken op basis van twee evaluatierapporten die uiteindelijk tot verbetervoorstellen
kunnen leiden. Ik zal de komende periode gebruiken om met het veld de aanbevelingen
uit te werken. De aanbeveling over het plan van aanpak nemen we ook hierin mee.
5.15. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is om aanbeveling
zes uit te voeren waarin wordt gepleit voor vereenvoudiging van informatievoorziening
aan patiënten en zo ja, op welke manier dit gaat gebeuren.
Waar het gaat om aanpassingen in wettelijke vormgeving loopt dit mee met het in de
inleiding geschetste proces. Waar het gaat om de uitvoering pakken de ketenpartners
dit op. Zo zijn verschillende brieven aan betrokkene reeds herzien en is in werkafspraken
verduidelijkt dat betrokkene bij voorkeur ook mondeling wordt geïnformeerd. In de
tweede fase van de evaluatie zullen de onderzoekers nader ingaan op de beoogde rechtsbescherming,
zij het in kwalitatieve zin.
5.16. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het mogelijk is verduidelijking
aan te brengen met betrekking tot het opleggen van anticonceptie binnen de Wvggz,
of dat de Minister wil wachten op een uitspraak van de Hoge Raad. Voorts vragen deze
leden te motiveren voor welke optie wordt gekozen.
Gedwongen zorg is altijd een ultimum remedium waarbij zeer zorgvuldig wordt gekeken
naar onder meer proportionaliteit en subsidiariteit. De huidige jurisprudentie is
zeer genuanceerd. Onder omstandigheden kan een rechter met toepassing van de criteria
van de wet ook (tijdelijk) verplichte anticonceptie opleggen, waarbij het voorkomen
van ernstig nadeel voor betrokkene steeds nadrukkelijk voorop staat. Gedwongen zorg
is altijd een afweging in een individueel geval. Er is sprake van maatwerk, dus ik
zie geen reden om hier een van overheidswege een algemene regel te stellen.
5.17. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister kan onderzoeken of
het proces voor het afgeven van een zorgmachtiging vereenvoudigd kan worden zodat
de vier wekenperiode gehaald kan worden. Voorts vragen deze leden of de Minister voornemens
is om expliciete wettelijke duidelijkheid te geven over het moment van beëindigen
van de zorgmachtiging (anders dan door het verstrijken van de geldigheidsduur).
Zoals ik in mijn algemene inleiding heb aangegeven, is het streven om de uitvoerbaarheid
van de Wvggz te verbeteren. Daarbij zullen ook de activiteiten die in de vier weken
periode uitgevoerd moeten worden, alsmede het moment van beëindigen van een zorgmachtiging
tegen het licht gehouden worden. Ik kan niet vooruitlopen op de wijze waarop ik een
eventuele wijziging zou willen voorstellen. Hiervoor acht ik het van belang eerst
met het veld in overleg te gaan en alle mogelijke wijzigingen in zijn geheel te bezien.
5.18. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister kijkt tegen de aanbeveling
om de hoorplicht te schrappen en of de Minister kan onderbouwen waarom deze verplichting
wel of niet wordt geschrapt. Voorts vragen deze leden of ik aanbeveling zestien, over
het automatisch verstrekken van de patiëntgegevens aan de pvp bij een crisismaatregel,
ga opvolgen.
In dit stadium zal ik nog niet komen met een appreciatie van de aanbevelingen, omdat
ik eerst het tweede rapport wil afwachten voordat ik zal komen met een beleidsreactie.
Daarbij wil ik een
integrale afweging maken op basis van de beide evaluatierapporten. Ik zal de tussentijd
gebruiken om met het veld de aanbevelingen uit te werken en te wegen, ook in relatie
tot andere instrumenten om de wensen en voorkeuren van betrokkene te horen.
5.19. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het mogelijk is de zorgaanbieder
te verplichten om familie en naasten te informeren over de mogelijkheid van een familievertrouwenspersoon
en zo ja, of de Minister dit overweegt.
De zorgaanbieder is reeds verplicht om ervoor te zorgen dat de voor continuïteit van
zorg relevante naasten een beroep kunnen doen op een familievertrouwenspersoon. Een
wettelijke plicht om op bepaalde momenten in de procedure te verwijzen naar de mogelijkheid
van bijstand, zal ik bezien in het bredere kader zoals geschetst in mijn inleiding.
5.20. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke oplossingen de Minister ziet
voor het verbeteren van de randvoorwaarden die nodig zijn voor de toepassing van de
Wzd.
Naast de extra middelen die reeds beschikbaar zijn gesteld (zie het antwoord op vraag
5.11 van de GroenLinks-fractie), heb ik de NZa gevraagd om een onderzoek te doen naar
de kosten voor de ambulante uitvoering van de Wzd. (Zie voor een verdere toelichting
het antwoord op de vraag van de BBB-fractie over de bekostiging van ambulante Wzd-zorg).
De uitkomsten van dit onderzoeken zullen worden gebruikt om de bekostiging van ambulante
onvrijwillige zorg te verbeteren. Het verbeteren van de randvoorwaarden zal verder
onderdeel uitmaken van de beleidsreactie die ik in eind dit jaar aan uw Kamer zal
toezenden.
5.21. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister gaat zorgen dat de
bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders
wordt vergroot en of bijvoorbeeld meer middelen beschikbaar kunnen worden gesteld
voor het ontwikkelen van een goed-toegankelijke kennisinfrastructuur voor de Wzd.
Sinds de inwerkingtreding van de Wzd werk ik samen met alle veldpartijen aan de implementatie
van de Wzd, belangrijk onderdeel hiervan is het vergroten van de bekendheid bij de
verschillende doelgroepen. Hier blijf ik ook de komende jaren op inzetten.
5.22. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister er samen met de veldpartijen
voor gaat zorgen dat er verheldering komt van de in artikel 2, lid 1 van de Wzd genoemde
vormen van onvrijwillige zorg. Voorts vragen deze leden hoe alternatieve oplossingen
beter bekend en beschikbaar kunnen worden gemaakt.
Zoals ik in mijn inleiding heb geschetst ga ik met het veld in gesprek over de opvolging
van de in het eerste evaluatierapport genoemde aanbevelingen. Door veldpartijen zijn
in de afgelopen jaren al diverse handreikingen ontwikkeld met als doel om alternatieve
oplossingen beter bekend te maken bij zorgverleners. Een voorbeeld van een dergelijke
handreiking is de Alternatievenbundel van Vilans, kennisinstituut in de langdurige
zorg.30 In deze bundel staan 85 alternatieve mogelijkheden om passende en vrijwillige zorg
aan te kunnen bieden aan cliënten.
5.23. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister kan bijdragen aan
de bekendheid en beschikbaarheid van cliëntenvertrouwenspersonen en wat de Minister
hierin voornemens is te doen, ook kijkend naar de aangenomen motie-Kwint/Westerveld
(Kamerstuk 35 667, nr. 32) en het aangenomen amendement Westerveld/Pouw-Verweij (Kamerstuk 35 667, nr. 34) op dit vlak. Voorts vragen deze leden of de Minister voornemens is artikel 58 aan
te passen zodat de cvp altijd in staat kan worden gesteld tot algemene locatiebezoeken.
Op grond van de Wzd hebben zorgaanbieders de taak om cliënten en diens vertegenwoordigers
te informeren over de cliëntenvertrouwenspersoon (cvp). Daarnaast heeft de cvp een
voorlichtingstaak. In een recente publicatie van de IGJ31 staat dat de cvp steeds beter in beeld is bij zorgaanbieders. Vanaf inwerkingtreding
is er ook door VWS aandacht besteed aan de cvp, via informatieproducten en verschillende
handreikingen voor cliënten, familie en vertegenwoordigers. Deze zijn te vinden op
dwangindezorg.nl. Ook is tijdens de Week van de Wzd, in een «Steffi»32 (die specifiek gericht is op de doelgroep) en door Vilans aandacht gevraagd voor
de cvp. Ook in de toekomst zal hier blijvend aandacht voor gevraagd worden.
Afgelopen januari heeft daarnaast een overleg, gefaciliteerd door VWS, tussen branche,
cliënten- en cvp-organisaties plaatsgevonden. In dat overleg kwamen ook de resultaten
van de peiling van Alzheimer Nederland ter sprake. Mede dankzij deze gegevens is afgesproken
dat partijen extra zullen communiceren over de cvp, met als doel om de bekendheid
van de cvp te vergroten.
5.24. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de oproep
van de beroepsorganisaties, alsmede de aanbeveling van de wetsevaluatie met betrekking
tot artikel 2.3, om snel met reparatiewetgeving te komen en een scherpere selectie
door de strafrechter in het bekijken welke patiënten geschikt zijn voor plaatsing
binnen de context van de Wvggz en Wzd en welke niet. Voorts vragen deze leden of de
Minister voornemens is hierop snel te handelen.
Voorop staat dat patiënten naar de juiste plek met de juiste zorg moeten worden geleid
en dat er een goede aansluiting moet zijn tussen forensische zorg en reguliere zorg.
Een van de aanbevelingen gaat in op het verbeteren van het maken van onderscheid tussen
patiënten waar de nadruk ligt op zorgbehoefte en patiënten waar de nadruk ligt op
delict-preventie opdat de rechter artikel 2.3 van de Wfz beter kan inzetten. In het
WODC-onderzoek «Artikel 2.3 Wet forensische zorg in de praktijk» doet het WODC de
aanbeveling om verder te onderzoeken in hoeverre een forensische variant van artikel
2.3 Wfz binnen deze doelen van de Wfz zou passen. Gezamenlijk met ketenpartners zullen
deze aanbevelingen geduid worden. Deze overleggen zijn reeds gestart. Dergelijke beleidskeuzes
hebben verstrekkende gevolgen, wat vraagt om een gedegen visie, zorgvuldige afweging
van verschillende scenario’s en een uitvoeringstoets. Zoals in mijn algemene inleiding
aangegeven, wil ik een integrale afweging maken op beide delen van de wetsevaluatie
zodat voorstellen tot aanpassing van wet- en regelgeving in samenhang kunnen worden
bezien en het debat ook in samenhang kan worden gevoerd. Ik ben daarom niet voornemens
meerdere volgtijdelijke wetstrajecten te initiëren.
6. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
6.1. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgdragen
dat de bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders
wordt vergroot.
Zoals ik in mijn inleiding heb geschetst neem ik dit onderwerp mee in de gesprekken
die ik met het veld ga voeren naar aanleiding van het eerste evaluatietraject.
6.2. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de Minister van plan is om
de bekostiging van de Wzd in ambulante setting voor PGB en zorg in natura te regelen.
Ik ben voornemens om de bekostiging van de Wzd in de ambulante setting voor zowel
pgb als zorg in natura te regelen. Echter, het zoeken naar een goede bekostiging voor
de Wzd in de ambulante setting is tot dusverre niet eenvoudig gebleken. In 2022 wordt
samen met het veld in de vorm van zogenoemde «praktijktuinen» gekeken hoe de uitvoering
van de Wzd in de extramurale setting het beste vorm kan krijgen, met als doel om de
ambulante uitvoering van de Wzd een impuls te geven. De NZa doet parallel onderzoek
naar de meerkosten van het stappenplan in de ambulante setting. De uitkomsten van
het onderzoek worden rond Q4 2022/Q1 2023 verwacht. Hierna zal de NZa prestaties ontwikkelen
voor de bekostiging van de Wzd in de ambulante setting. De verwachting is dat de bekostiging
geregeld zal zijn in 2025.
Omdat de Wzd van toepassing is ongeacht de wijze waarop de zorg wordt bekostigd is
de Wzd in principe van toepassing in elke setting waarin zorg wordt geleverd aan cliënten
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking of een gelijkgestelde
aandoening. Echter, in het ambulante veld, in kleinschalige woonvormen en in situaties
waarin zorg met een pgb wordt bekostigd zijn er mogelijk beperkingen in het kunnen
toepassen van onvrijwillige zorg omdat er niet altijd voldoende toezicht is of omdat
er onvoldoende evaluatiemogelijkheden zijn. In samenwerking met het veld wordt er
bekeken welke bekostigingssystematiek het meest geschikt is voor pgb.
6.3. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat knelpunten in randvoorwaarden nog
in de weg staan van goede zorg en inzet van de Wzd en vragen welk risico de Minister
hierin ziet met betrekking tot het toepassen van onvrijwillige zorg. Voorts vragen
deze leden welke oplossingen de Minister ziet om een toename van onvrijwillige zorg
als gevolg van deze knelpunten te voorkomen.
We kunnen de Wzd niet los zien van de uitdagingen die er voor de zorg als geheel zijn
op het gebied van personeel, financiën en beddencapaciteit. Deze thema’s hebben derhalve
mijn aandacht in de gesprekken die ik met het veld zal voeren. In de afgelopen jaren
zijn reeds stappen gezet om de randvoorwaarden te verbeteren. Zo is voor de Wzd een
kostenonderzoek uitgevoerd door de NZa. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat vanaf
2022 € 102,6 miljoen beschikbaar is gesteld via de contracteerruimte Wlz om de meerkosten
voor het uitvoeren van het stappenplan op te vangen. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar
gesteld voor de incidentele meerkosten van de implementatie van de Wzd. Ik verwacht
dat deze aanvullende middelen ertoe zullen leiden dat de randvoorwaarden voor uitvoering
van de Wzd worden verbeterd en dat daarmee ook kan worden voorkomen dat onvrijwillige
zorg wordt toegepast als gevolg van het ontbreken van randvoorwaarden. Daarnaast denk
ik dat inzetten op slimme zorg, vrijheidsverruimende domotica en het verminderen van
regeldruk hier ook een belangrijke rol in kan spelen.
6.4. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe zij kan bijdragen
aan de bekendheid en beschikbaarheid van de cliëntenvertrouwenspersoon. Voorts vragen
deze leden wat de Minister ervan vindt om cliëntenvertrouwenspersonen altijd in staat
te stellen tot algemene locatiebezoeken, en of een wetswijziging op dit punt wordt
overwogen. Deze leden brengen ook onder de aandacht dat cliëntenraden een rol hebben
om de rechtspositie te borgen en hun medezeggenschap de kwaliteit van zorg ten goede
komt. Deze leden vragen de Minister om zorgaanbieders verder te informeren over de
rol van cliëntenraden in het beleid rond de Wzd.
Zorgaanbieders hebben een wettelijke taak om cliënten te informeren over de cliëntenvertrouwenspersoon
(cvp). Daarnaast heeft de cvp een voorlichtingstaak. De cvp is een nieuwe functie.
Vanaf inwerkingtreding is er ook door VWS aandacht besteed aan de cvp, via informatie
en verschillende handreikingen voor cliënten, familie en vertegenwoordigers te vinden
op dwangindezorg.nl, tijdens de Week van de Wzd, ook in een «Steffi» en door Vilans
is aandacht gevraagd voor de cvp. Afgelopen januari kwamen in een overleg, gefaciliteerd
door VWS, tussen branche-, cliënten- en cvp-organisaties, ook de resultaten van de
peiling van Alzheimer Nederland ter sprake. Mede dankzij deze gegevens is afgesproken
dat partijen zullen communiceren over de cvp, met als doel om de bekendheid van de
cvp te vergroten. Op de vraag of een wetswijziging wordt overwogen, verwijs ik naar
de inleiding van deze brief.
Cliëntenraden hebben inderdaad een belangrijke rol in Wzd, deze is ook wettelijk vastgelegd.
In verschillende producten, ontwikkeld voor zorgaanbieders, komt de rol van de cliëntenraden
al terug. Voorbeelden zijn: «Profiel Wzd-functionaris» (te vinden op dwangindezorg.nl)
en het «voorbeeld beleidsplan Wet zorg en dwang» ontwikkeld door Vilans (te vinden
op www.vilans.nl). Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders zo goed mogelijk op de hoogte zijn van
de rol en zal daarom uitvoering geven aan de wens van de ChristenUnie om zorgaanbieders
verder te informeren. Ik zal daarbij nog bezien op welke wijze dit het beste vorm
kan krijgen.
7. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
7.1. Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister de mening deelt dat het onwenselijk
is dat de Wvggz en Wzd voor een sterke toename voor administratieve lasten hebben
gezorgd, en dat het verminderen van regeldruk hoge prioriteit moet hebben. Voorts
vraagt dit lid welke mogelijkheden de Minister ziet om op zo kort mogelijke termijn
de administratieve lasten te verminderen.
Gedwongen zorg houdt een inperking van grondrechten in. Dat vereist zorgvuldige procedures
en die procedures kunnen leiden tot administratieve lasten. Er dient een goede balans
te zijn tussen de vereisten ten behoeve van de rechtsbescherming en de uitvoerbaarheid
van de wet. Dit is een complexe puzzel. Zoals toegelicht in de algemene inleiding
ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen.
7.2. Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de Minister aankijkt tegen de constatering
dat de verschillen in gekozen vorm van rechtsbescherming tussen Wvggz en Wzd in de
weg staan van de zorgcontinuïteit en het bieden van de juiste zorg op de juiste plek,
juist in het grensgebied tussen Wvggz en Wzd. Voorts vraagt dit lid of de Minister
deze zorgen deelt.
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Bopz heeft de wetgever ervoor gekozen
om verschillende wettelijke kaders in te voeren die passen bij de populaties van enerzijds
de ggz (Wvggz), en anderzijds personen met een verstandelijke beperking of psychogeriatrische
aandoening (Wzd). Hier is in de wetsgeschiedenis ook veel aandacht aan besteed. De
samenloop tussen deze twee wetten is soms complex waardoor het lastig kan zijn juiste
zorg op de juiste plaats te bieden. Het thema rechtsbescherming wordt in de tweede
fase van de wetsevaluatie nader uitgediept. In samenhang met de overige aanbevelingen
zal ik onderzoeken hoe opvolging gegeven kan worden aan de aanbevelingen omtrent de
(juridische) samenhang en afstemming tussen de Wvggz en Wzd.
Er zijn en worden overigens wel stappen gezet om te bevorderen dat de juiste zorg
op de juiste plek kan worden geboden. Ik verwijs hierbij naar de uitbreiding van het
aantal gelijkgestelde aandoeningen in het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten (Bzd) en het aangenomen amendement-Van den
Berg33, dat het mogelijk heeft gemaakt dat aan een persoon met een psychische stoornis een
rechterlijke machtiging op grond van de Wzd verleend kan worden, indien kort gezegd
de cliënt het beste op zijn of haar plaats is bij een aanbieder die de Wzd uitvoert.
Ik acht het daarnaast van belang op te merken dat een goede regionale samenwerking
tussen de verschillende (zorg)sectoren essentieel is om de juiste zorg op de juiste
plaats te bieden, temeer in situaties waarbij sprake is van multi-problematiek.
7.3. Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister de aanbeveling die ziet op de
toegang van de cvp wil overnemen, of dat de Minister andere suggesties heeft om te
realiseren dat de cvp in contact kan komen met cliënten. Voorts vraagt dit lid of
de Minister een oplossing kan bieden voor het probleem dat zorgaanbieders niet altijd
(h)erkennen dat op een bepaalde locatie onvrijwillige zorg kan worden geboden.
Met betrekking tot de opvolging van de aanbevelingen uit de wetsevaluatie, verwijs
ik naar mijn algemene inleiding, waarin ik uiteenzet dat ik op dit moment niet kan
reageren op de opvolging van individuele aanbevelingen. De beleidsreactie, waarin
ik ook de aanbevelingen uit het tweede rapport wil betrekken, verwacht ik eind dit
jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden.
Wettelijk is vastgelegd dat het de taak is van zorgaanbieders om cliënten te informeren
over de cvp. Daar kan op verschillende wijzen invulling aan worden gegeven. Zo kan
vaak op de website van zorgaanbieders de contactgegevens van de cvp te vinden zijn.
Posters op locatie en één landelijke website zijn andere kanalen. Ik vind het belangrijk
dat in de benadering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de diverse doelgroepen
die onder de Wzd vallen, mensen met een verstandelijke beperking, psychogeriatrische
aandoening of daaraan gelijkgestelde aandoening.
Ik ben het verder met het lid van de BBB-fractie eens dat het een onwenselijke situatie
is dat zorgaanbieders zich niet altijd bewust zijn van het feit dat er op een locatie
toch onvrijwillige zorg wordt verleend, en zich bijgevolg ook niet als zodanig registreren.
Dit is mede reden waarom ik het van belang acht dat er meer aandacht komt voor het
herkennen en erkennen van verzet. Vilans, kennisinstituut voor de langdurige zorg,
geeft al aandacht aan dit thema via de Wzd-wijzer, een hulpmiddel dat zorgaanbieders
helpt bij bewustwording, het herkennen van gedrag en uitingen die duiden op verzet.
De wijze waarop bewustwording en kennis kan worden geïntensiveerd neem ik mee in de
gesprekken die ik met het veld ga voeren. Overigens kan de IGJ in dergelijke situaties
ook handhavend optreden. Immers, op grond van artikel 20 van de Wzd zijn zorgaanbieders
reeds verplicht om alle locaties waar onvrijwillige zorg wordt verleend op te laten
nemen in het locatieregister Wzd/Wvggz.
7.4. Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister voornemens is de bekostiging
van de Wzd in ambulante setting voor PGB en zorg in natura te regelen.
Ik ben voornemens om de bekostiging van de Wzd in de ambulante setting voor zowel
pgb als zorg in natura te regelen. Echter, het zoeken naar een goede bekostiging voor
de Wzd in de ambulante setting is tot dusverre niet eenvoudig gebleken. In 2022 wordt
samen met het veld in de vorm van zogenoemde «praktijktuinen» gekeken hoe de uitvoering
van de Wzd in de extramurale setting het beste vorm kan krijgen, met als doel om de
ambulante uitvoering van de Wzd een impuls te geven. De NZa doet parallel onderzoek
naar de meerkosten van het stappenplan in de ambulante setting. De uitkomsten van
het onderzoek worden rond Q4 2022/Q1 2023 verwacht. Hierna zal de NZa prestaties ontwikkelen
voor de bekostiging van de Wzd in de ambulante setting. De verwachting is dat de bekostiging
geregeld zal zijn in 2025.
Omdat de Wzd van toepassing is ongeacht de wijze waarop de zorg wordt bekostigd is
de Wzd in principe van toepassing in elke setting waarin zorg wordt geleverd aan cliënten
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking of een gelijkgestelde
aandoening. Echter, in het ambulante veld, in kleinschalige woonvormen en in situaties
waarin zorg met een pgb wordt bekostigd zijn er mogelijk beperkingen in het kunnen
toepassen van onvrijwillige zorg omdat er niet altijd voldoende toezicht is of omdat
er onvoldoende evaluatiemogelijkheden zijn. In samenwerking met het veld wordt er
bekeken welke bekostigingssystematiek het meest geschikt is voor pgb.
7.5. Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de Minister de verdere evaluatie van de
Wvggz en Wzd vorm wil geven.
Het eindrapport van de eerste wetsevaluatie van de Wvggz en Wzd zal naar verwachting
in de zomer van 2022 verschijnen. In deze tweede fase zal naar een selectie van thema’s
nader onderzoek worden verricht, aan de hand van beschikbare kwantitatieve gegevens
over de toepassing van gedwongen zorg. Het accent ligt daarbij op thema’s in relatie
tot de doelstellingen van beide wetten, evenals een kostenonderzoek naar de uitvoering
van de Wvggz. Een dergelijk onderzoek is reeds voor de Wzd uitgevoerd door de NZa.
Met betrekking tot de tweede fase zijn de volgende thema’s geselecteerd: verschillen
in rechtsbescherming tussen beide wetten, toezicht op de naleving van beide wetten,
het terugdringen van dwang (inclusief verschuiving van intramurale naar ambulante
gedwongen zorg), meer rekening houden met wensen en voorkeuren patiënten, versterken
rechtsbescherming (zorgmachtiging en stappenplan), de rol van de gemeente in de Wvggz,
de positie van cliënten die zich niet verzetten in de Wzd, en de functionarissen van
de Wzd (zorgverantwoordelijke, Wzd-functionaris). Zoals ik in mijn inleiding heb aangegeven,
zal ik de beleidsreactie waarin ik ook de uitkomsten betrek van de trajecten met het
veld eind 2022 aan uw Kamer doen toekomen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier