Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 592 Voorstel van wet van het lid Maatoug tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 24 februari 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemer worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding en achtergrond
2
3.
Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
4
4.
Gevolgen van het wetsvoorstel
5
5.
Uitvoerings- en handhavingsaspecten
6
6.
Advisering en consultatie
6
II.
Artikelsgewijs
6
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet
in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon.
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden prijzen
de initiatiefnemer voor het initiatief op dit belangrijke – en actuele – onderwerp.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze leden bedanken de initiatiefnemer
voor haar werk. De leden van de SP-fractie hebben geen aanvullende vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming en veel interesse kennisgenomen van dit initiatiefwetvoorstel.
Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderkennen het belang van
een sociaal veilige omgeving op de werkvloer. Zij hebben echter nog wel vragen bij
de keuze voor het middel van een vertrouwenspersoon en de uitwerking hiervan in dit
voorstel.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie zijn het met het initiatiefwetsvoorstel eens dat het wenselijk is dat ongewenst gedrag
op de werkvloer wordt teruggedrongen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het doel van dit wetsvoorstel. Het is belangrijk dat werknemers toegang
hebben tot een vertrouwenspersoon bij wie zij gevoelige problemen in de omgangsvormen
en ongewenst gedrag op de werkvloer kunnen melden. Dit moet zo laagdrempelig en zonder
angst voor eventuele gevolgen voor de melders kunnen gebeuren.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven van harte het doel van de initiatiefnemer om ongewenste omgangsvormen
op de werkvloer terug te dringen. Werknemers moeten zich volgens deze leden veilig
voelen op hun werk en moeten erop kunnen vertrouwen dat hun werkgever optreedt als
zij zich niet veilig voelen door ongewenst gedrag van collega’s en/of van leidinggevenden.
Een vertrouwenspersoon kan op een laagdrempelige manier ongewenste omgangsvormen aankaarten,
tegengaan en erger voorkomen. Toch plaatsen deze leden wel enkele kanttekeningen bij
het verplichtende karakter van dit initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer in te gaan op de keuze voor het middel van een vertrouwenspersoon.
Om welke redenen acht zij dit middel het meest opportuun en effectief in de strijd
tegen ongewenst gedrag?
2. Aanleiding en achtergrond
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit onderzoek blijkt dat in de praktijk het hebben van een vertrouwenspersoon
al beschouwd wordt als een verplichting. De leden van de VVD-fractie zouden graag
om een reactie willen vragen van de initiatiefnemer over het creëren van meer bewustwording
van de functie van vertrouwenspersonen op de werkvloer t.o.v. het wettelijk verplicht
stellen van het instellen van een vertrouwenspersoon. De leden van de VVD-fractie
vinden dat de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers in deze discussie ook meegenomen
moet worden. Een goed werkgever zorgt vanuit zichzelf goed voor zijn/haar personeel,
en de Staat moet hen ook de ruimte geven dit te doen. De leden van de VVD-fractie
zouden ook graag willen weten of er exacte gegevens zijn waarin staat hoeveel bedrijven/instituties
al langere termijn een vertrouwenspersoon hebben.
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer om te reflecteren op hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt
tot de verplichtingen uit het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-Verdrag betreffende
geweld en intimidatie.1
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om de rechtsbescherming van de vertrouwenspersoon
wettelijk te regelen. In hoeverre is dit noodzakelijk nu de regering een model-aanstellingsbrief
heeft ontwikkeld, waarin de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon wordt vastgelegd?
Met andere woorden, kan de initiatiefnemer nader ingaan op de toegevoegde waarde van
dit voorstel?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer een reflectie kan geven op
hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de verplichtingen uit het ILO-verdrag betreffende
geweld en intimidatie.
De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer in te gaan op de ratificatie van het ILO-verdrag betreffende
geweld en intimidatie. Welke gevolgen kan dit ILO-verdrag hebben op dit initiatiefwetsvoorstel?
Daarbovenop, dit ILO-verdrag heeft ook betrekking op sollicitanten, zelfstandigen
zonder personeel (zzp’ers) en werkenden in de informele economie en bovendien is de
definitie van de werkplek in dit ILO-verdrag breder dan in de Nederlandse wet, namelijk:
het vervoer van en naar de werkplek valt onder de reikwijdte van het ILO-verdrag,
evenals sociale gelegenheden gerelateerd aan werk. In hoeverre houdt dit initiatiefwetsvoorstel
rekening met de positie van sollicitanten, zzp’ers en werkenden in de informele economie?
En heeft de verplichte vertrouwenspersoon ook zeggenschap op die bredere definitie,
zoals gesteld in het ILO-verdrag, van de werkplek?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer nader in te gaan op nut en noodzaak van dit voorstel, en
daarbij ook onderscheid te maken naar de grootte van een organisatie. Om welke redenen
acht zij het huidige wettelijke kader onvoldoende? In hoeverre vindt de initiatiefnemer
voorgestelde maatregelen net zo noodzakelijk voor een grote werkgever met honderden
werknemers in vergelijking tot een zeer kleine werkgever met twee personen in dienst,
waar veel meer sprake is van sociale controle? Kan zij met feiten en cijfers onderbouwen
dat er geen verschil waar te nemen is in het aantal klachten van ongewenst gedrag
op de werkvloer van een grote of kleine werkgever, en dat derhalve een uniforme aanpak
redelijk is? Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat er regelmatig sprake
is van een bepaalde cultuur waarin grensoverschrijdend gedrag getolereerd wordt. Is
de initiatiefnemer het met deze leden eens dat dit een cultuurverandering vereist,
en dat een vertrouwenspersoon slechts de uitwassen van een dergelijke cultuur kan
tegengaan? Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Is het niet beter een dergelijke
cultuurverandering te bevorderen, en welke routes vindt de initiatiefnemer hiervoor
het meest geschikt?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer inzichtelijk te maken hoe overheden
van andere (ons omringende) landen omgaan met deze problematiek, en welke keuzes zij
maken in de mate van overheidsinterventie bij werkgevers op dit specifieke punt. Zij
ontvangen graag een overzicht op dit punt.
3. Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de vertrouwenspersoon moet beschikken over voldoende deskundigheid en ervaring.
Ook lezen deze leden dat de initiatiefnemer het daarbij gewenst acht dat de vertrouwenspersoon
enige vorm van scholing heeft gevolgd. De leden van de VVD-fractie vragen zich hierbij
af of en hoe een dergelijke certificering wordt behaald. Tevens zouden zij graag willen
weten of hier ook een toetsing aan wordt verbonden. Ten slotte vragen de leden van
de VVD-fractie om een kostenindicatie van de scholing die vertrouwenspersonen zouden
moeten gaan volgen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het goed is om de rechten en plichten van vertrouwenspersonen
wettelijk vast te leggen. Werkgevers, werknemers en vertrouwenspersonen weten waar
ze aan toe zijn en wat hun rol is. Zo kunnen ze samen aan een veilig klimaat op de
werkvloer werken.
De leden van de D66-fractie vinden het opmerkelijk dat zeven tot negen procent van
de bedrijven met meer dan honderd werknemers nog geen vertrouwenspersoon heeft aangesteld.
Deze leden zijn van mening dat vooral bij dergelijke grote organisaties zonder vertrouwenspersoon
de noodzaak van het wetsvoorstel aan het voetlicht komt. De leden van de D66-fractie
vragen of het mogelijk is voor de initiatiefnemer om de data in figuur 2 in de memorie
van toelichting verder uit te splitsen, zodat duidelijk wordt hoeveel bedrijven met
10 t/m 24 werknemers en 25 t/m 49 werknemers al een vertrouwenspersoon hebben aangesteld.
De leden van de PvdA-fractie zijn groot voorstander om alle werkgevers te verplichten een vertrouwenspersoon aan
te wijzen. Deze leden vragen de initiatiefnemer in te gaan op de voor- en nadelen
van een interne vertrouwenspersoon. Is de initiatiefnemer het eens dat door een interne
vertrouwenspersoon aan te wijzen het risico bestaat dat deze mogelijk niet volledig
onafhankelijk kan opereren ten opzichte van de werkgever? En daarbovenop dat dit er
mogelijk zelfs toe kan leiden dat een leidinggevende binnen een organisatie zelf de
interne vertrouwenspersoon is? Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren? Hoe kijkt
de initiatiefnemer naar de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat er altijd een externe
vertrouwenspersoon aanwezig is voor een werknemer?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de interne vertrouwenspersoon ontslagbescherming
krijgt en moet worden goedgekeurd door de ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging
(PVT). Deze leden vinden het verstandig om zodoende de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon
te kunnen borgen. Echter, ziet de initiatiefnemer ook het risico dat een OR of PVT
niet altijd onafhankelijk kan opereren ten opzichte van leidinggevenden? Hoe kijkt
de initiatiefnemer hiernaar? En hoe kan die onafhankelijkheid worden versterkt? Verder
horen deze leden graag hoe de initiatiefnemer kijkt naar het punt dat vele (kleinere)
organisaties geen OR of PVT hebben, dus met andere woorden: voor deze organisatie
zal de interne vertrouwenspersoon niet kunnen worden goedgekeurd door een OR of PVT.
Deze leden zijn verder van mening dat een vertrouwenspersoon ook bepaalde kennis en
kunde dient te hebben. Deze leden zien dat de initiatiefnemer dat ook constateert
en daar ook rekening mee houdt. Echter deze leden missen in het wetsvoorstel de verplichting
dat de werkgever deze scholing realiseert en bekostigt. Kan de initiatiefnemer hierop
ingaan? En welke (wettelijke) mogelijkheden zijn er om er wel voor te zorgen dat vertrouwenspersonen
voldoende deskundigheid en ervaring hebben?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de wettelijke ontslagbescherming vertrouwenspersoon wordt geregeld in het
voorstel «voor zover het hun functioneren als vertrouwenspersoon betreft». Zij vragen
de initiatiefnemer waarom voor deze formulering is gekozen en waarom er niet is gekozen
voor de formulering «zover het hun functie als vertrouwenspersoon betreft» in plaats
van te spreken over «zover het hun functioneren als vertrouwenspersoon betreft». In
hoeverre vindt de initiatiefnemer het gerechtvaardigd dat door middel van deze bepaling
een slecht functionerende vertrouwenspersoon in het uiterste geval toch niet ontslagen
kan worden? Is de initiatiefnemer het eens met deze leden dat dit onwenselijk is en
mogelijk ook de positie van de werknemers niet ten goede komt, en dat daarom het woord
«functioneren» beter kan worden vervangen door «functie»? Voor deze leden staat voorop
dat er geen sprake mag zijn van ontslag vanwege een inhoudelijke keuze, bijvoorbeeld
omdat de werkgever die niet bevalt, aangezien een vertrouwenspersoon wel onafhankelijk
moet kunnen opereren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel beoogt via de Arbowet
wettelijk een middel voor te schrijven aan werkgevers. Hoe beoordeelt de initiatiefnemer
het dat de voorgestelde wettelijke verplichting niet in overeenstemming is met het
uitgangspunt van de Arbowet die doelen voorschrijft en niet de middelen om deze doelen
te bereiken?
4. Gevolgen van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie hebben vragen bij de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel voor kleine(re) organisaties.
Deze leden vragen de initiatiefnemer om te reflecteren op de praktische werkbaarheid
van een verplichtstelling van een vertrouwenspersoon in een organisatie met vijf werknemers.
En zij vragen zich af of er, juist voor dit soort kleine organisaties, geen betere
instrumenten zijn om hetzelfde doel te bereiken. Ook hier zien zij graag een reactie
op.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de initiatiefnemer de kosten voor
organisaties met 5 t/m 9 werknemers laag inschat. Zij achten de verwachte kosten hoger,
bijvoorbeeld de tijd die nodig is om een passende vertrouwenspersoon te vinden. Dat,
in combinatie met de praktische werkbaarheid van een vertrouwenspersonenstructuur
in een kleine organisatie, schept twijfel bij de leden van de D66-fractie over de
proportionaliteit van het wetsvoorstel. Deze leden vragen de initiatiefnemer om, naast
de praktische werkbaarheid, te reflecteren op de kosten van het voorstel voor kleine
organisaties.
De leden van de CDA-fractie vragen in het bijzonder aandacht voor de gevolgen van dit voorstel voor kleine werkgevers
met minder dan 50 werknemers. Heeft de initiatiefnemer inzicht in de lasten die dit
initiatief voor kleine werkgevers kan meebrengen? Kan de initiatiefnemer hier nader
op ingaan? Zijn er geen andere manieren of maatregelen te bedenken waarmee ongewenste
omgangsvormen op de werkvloer kunnen worden tegengegaan? Hoe kijkt de initiatiefnemer
aan tegen het opnemen van een verplichting in de wet inzake het instellen van een
klachtencommissie en het hebben van een klachtenregeling teneinde de handhaving van
het verbod op ongewenst gedrag te verbeteren?
Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor
kleine organisaties, stichtingen en verenigingen. Hoe ziet de initiatiefnemer bijvoorbeeld
de gevolgen voor een vereniging met slechts één conciërge in dienst? Is bij benadering
aan te geven wat de consequenties zijn voor (kleinere) verenigingen? Hoeveel is er
nodig in termen van samenwerking en dergelijke om het betaalbaar en hanteerbaar te
houden? Voorkomen moet worden dat kleinere verenigingen en stichtingen door dit wetsvoorstel
in de problemen komen.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer in te gaan op de proportionaliteit van het voorstel, met
name voor werkgevers met minder dan 50 werknemers en de extra kosten die zij mogelijk
moeten maken als gevolg van dit wetsvoorstel.
5. Uitvoerings- en handhavingsaspecten
De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel onmiddellijke werking heeft; waarom kiest de initiatiefnemer
er niet voor om werkgevers, zeker de kleinere, een periode te geven na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel om invulling aan de verplichting te geven en dit te organiseren
binnen het eigen bedrijf, bijvoorbeeld een periode van 6 tot 12 maanden?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de Arbeidsinspectie) alleen
kan handhaven op het feit of er een vertrouwenspersoon aangewezen is of niet. De initiatiefnemer
geeft aan dat er nog geen concrete normering en voorschriften zijn en dat de Arbeidsinspectie
daardoor de vertrouwenspersoon nog niet inhoudelijk kan toetsen. Kan de initiatiefnemer
schetsen op welke manier dit wel kan worden gedaan? Is het bijvoorbeeld een idee om
de Sociaal-Economische Raad (SER), zoals zij ook doen ter bevordering van medezeggenschap,
of de net aangestelde regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en
seksueel geweld hier een rol in te geven om er zodoende voor te zorgen dat er wel
concrete normering en voorschriften komen voor de vertrouwenspersoon?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer de uitvoeringslasten en gevolgen ten aanzien van de handhaving
nader uit te werken. Deze leden vinden het opvallend te lezen dat de initiatiefnemer
geen extra uitvoeringslasten verwacht voor de Arbeidsinspectie, terwijl de wettelijke
voorschriften wel degelijk uitbreiden. Kan de initiatiefnemer alsnog aangeven wat
de verwachtingen zijn ten aanzien van de extra lasten? Moet de toezichtscapaciteit
worden uitgebreid of vindt een verschuiving plaats van de handhavingsinzet van de
Arbeidsinspectie naar dit terrein ten koste van andere taken van de Arbeidsinspectie?
6. Advisering en consultatie
II. Artikelsgewijs
Artikel 13a lid 3
De leden van de CDA-fractie lezen dat «indien de mogelijkheden onvoldoende zijn om de functie van vertrouwenspersoon
binnen het bedrijf (..) te organiseren, de werkgever een of meer externe personen
kan aanwijzen». Waarom zou dit extern alleen kunnen als de mogelijkheden onvoldoende
zijn? Zou dit niet gewoon altijd een optie kunnen zijn om een externe persoon aan
te wijzen?
Artikel 13a lid 11
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer de reikwijdte van dit lid nader kan toelichten. Wat
betekent dit precies?
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Blom
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Tegen |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.