Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 2212-3278)
2022D06177 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 16 februari 2022 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 28 januari 2022 toegezonden fiche:
Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «Richtlijn minimumniveau
aan belastingheffing» en hebben nog een aantal vragen. Het gaat om de hierna volgende
vragen.
Tijdens het Wetgevingsoverleg Belastingplan 2022 is, op verzoek van de leden van de
VVD-fractie, door de Staatssecretaris toegezegd dat een brede impactanalyse voor Nederland
ten aanzien van dit voorstel zou worden gemaakt en dat deze met de Kamer zou worden
gedeeld. Kan het kabinet deze impactanalyse inmiddels met de Kamer delen? Zo nee,
wanneer wel?
Kan het kabinet, ongeacht het antwoord op de vorige vraag of er reeds een brede impactanalyse
is gemaakt, aangeven wat de verwachte budgettaire impact is van het richtlijnvoorstel
en op precies welke uitgangspunten en assumpties deze verwachting is gebaseerd, gelet
op de in het fiche aangegeven onzekerheid en de genoemde aannames?
Kan het kabinet aangeven of er inmiddels een brede impactanalyse is gemaakt door de
Europese Commissie bij het richtlijnvoorstel en, indien deze er is, deze kunnen delen
met de Kamer? Zo nee, waarom ontbreekt een dergelijke analyse en kan deze alsnog worden
gemaakt?
Kan het kabinet aangeven of de Europese Commissie uitgebreid heeft stilgestaan bij
de verenigbaarheid van het richtlijnvoorstel met het primaire Unierecht (zoals de
fundamentele vrijheden)? Is een dergelijke reflectie op schrift gesteld en kan dit
worden gedeeld met de Kamer?
Kan het kabinet aangeven of Nederland heeft stilgestaan bij de verenigbaarheid van
een eventueel implementatievoorstel van het richtlijnvoorstel met het primaire Unierecht
(zoals de fundamentele vrijheden)? Als dit nog niet is gebeurd, kan het kabinet dan
toezeggen dat bij een eventueel toekomstig implementatievoorstel, er een zeer uitgebreide
paragraaf over de EU-rechtelijke aspecten zal worden opgenomen, waarin op detailniveau
zal worden ingegaan op de verenigbaarheid van het implementatievoorstel met het primaire
Unierecht?
Kan het kabinet ingaan op de proportionaliteit van de sancties opgenomen in het richtlijnvoorstel
en daarbij afzonderlijk ingaan op de sancties die worden voorgeschreven door de richtlijn
(artikel 44, tweede lid, van het richtlijnvoorstel) en de sancties die aan de lidstaten
zijn overgelaten (artikel 44, eerste lid, van het richtlijnvoorstel)? Kan het kabinet
tevens aangeven of er bij de vaststelling van de sancties rekening is dan wel zal
worden gehouden met de complexiteit van het voorstel voor belastingplichtigen?
Kan het kabinet aangeven wat de verwachte toename is van de administratieve lasten
voor het bedrijfsleven naar aanleiding van dit richtlijnvoorstel? Kan het kabinet
daarbij ingaan op de vraag of dit proportioneel is, mede in het licht van de forse
stijgingen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven van de afgelopen jaren
naar aanleiding van de vele wetswijzingen? Is het kabinet het met de leden van de
VVD-fractie eens dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven bij de implementatie
van (belasting)wetgeving zo laag als mogelijk moet worden gehouden? Zal het kabinet
zich inspannen om bij een eventueel implementatievoorstel de lasten voor het bedrijfsleven
zo laag mogelijk te houden?
In het fiche is aangegeven dat het richtlijnvoorstel zal worden geïmplementeerd als
een aparte heffingswet. Kan het kabinet bevestigen dat bij een eventueel implementatievoorstel
zorg zal worden gedragen om de interactie tussen de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 (Wet Vpb 1969) en de implementatiewet zo goed mogelijk te regelen zodat er geen
excessieve belastingheffing zal optreden? Kan het kabinet bevestigen dat de aparte
heffingswet dezelfde rechtsbescherming zal kennen als de Wet Vpb 1969 (bezwaar, beroep,
hoger beroep, cassatie)? Kan het kabinet voorts bevestigen dat bij een eventueel implementatievoorstel
alle verdragspartners zullen worden geïnformeerd over de aparte heffingswet en dat
deze als gedekte belasting onder de belastingverdragen zal vallen?
Kan het kabinet aangeven of er bij de gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen niet
te veel bevoegdheden worden gedelegeerd aan de Europese Commissie? Hoe zal Nederland
tijdens de onderhandelingen zorg dragen dat de Raad bij kan sturen indien nodig?
Zal Nederland bij de onderhandelingen aansturen op het opnemen van een evaluatiebepaling?
Zal Nederland bij een eventueel implementatievoorstel ook gelijk een evaluatie toezeggen?
Kan het kabinet, aangezien Pijler 2 mondiale werking heeft en de richtlijn uitsluitend
in de Europese Unie van toepassing zal zijn, aangeven wat haar inzet zal zijn voor
borging van een mondiaal gelijk speelveld? Kan het kabinet toezeggen dat zij zich
in de Raad zal inzetten voor voorwaardelijke inwerkingtreding van de richtlijn tot
het moment dat Pijler 2 van toepassing wordt voor alle landen van het Inclusive Framework
(IF)? Hoe kijkt het kabinet daarbij verder aan tegen het feit dat men in de Verenigde
Staten nog wacht op goedkeuring door de Amerikaanse Senaat, waarbij bekend is dat
(Democratische) senatoren zich tegen de deze mondiale belastingmaatregelingen lijken
te verzetten?
Klopt het dat Polen, Hongarije, Estland en Malta nog steeds aarzelen over de invoering
van Pijler 2 op Europees niveau? Zo ja, kan het kabinet de context schetsen wat de
aard van deze bezwaren is en hoe hier door andere landen (inclusief Nederland) tegenaan
wordt gekeken? In hoeverre vertraagt dit het proces om tot implementatie per 2023
te komen? Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van Nederland ten aanzien van
de door deze landen geuite bezwaren?
Hoe wil het kabinet, gelet op de staat van de (IT-systemen van de) Belastingdienst,
concreet borgen dat de nieuwe regels per 2023 geïmplementeerd en uitvoerbaar zijn?
Hoe verhoudt zich dat tot andere fiscale maatregelen die urgent zijn (zoals bijvoorbeeld:
box 3 en Fit for 55)?
Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van eventuele uitzonderingen en opties
binnen de voorstelde regelgeving?
De conceptrichtlijn voorziet in een uitzondering voor kwalificerend inkomen uit zeescheepvaart.
Is het kabinet bekend met de mismatches die er bestaan tussen de definitie voor kwalificerend
inkomen uit zeescheepvaart en de definities die gelden in de Europese tonnageregimes,
zoals de Nederlandse tonnagebelasting?
Deelt het kabinet de conclusie van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders
(KNVR) dat ongewijzigde invoering van het richtlijnvoorstel een ernstige verstoring
van het gelijke speelveld tussen EU- en niet-EU-scheepvaartondernemingen tot gevolg
kan hebben? En zodoende ook aanleiding kan vormen tot het vertrek van reders uit Nederland
en uit de EU? Is het kabinet bereid om samen met de sector voorstellen te doen om
deze mismatches weg te nemen?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan toezeggen dat de Kamer
op de hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang in dezen. Daarnaast
vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het kabinet meer duidelijkheid verwacht
op dit dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over
de Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing. Deze leden vinden het goed dat de
internationale afspraken over een minimumniveau aan belastingheffing ook in EU-verband
worden vastgelegd, zodat bedrijven hun eerlijke deel aan belastingen bijdragen. Deze
leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet wat het verwachte behandeltijdpad is
gezien de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023. Deze leden vragen of
eind dit jaar wetgeving kan worden verwacht. De leden van de D66-fractie vragen wat
de rationale is om investeringsfondsen uit te zonderen van de IF-modelteksten. De
leden van de D66-fractie lezen dat ongeveer 80 procent van de winsten in een land
met een laag effectief belastingtarief meer in lijn met de omzet zullen worden gealloceerd.
Deze leden zouden dit een positieve ontwikkeling vinden. Deze leden vragen het kabinet
in welke mate voor Nederland winst aan een ander land zal worden gealloceerd. De leden
van de D66-fractie vragen het kabinet tot slot of er ook landen zijn waarbij de budgettaire
gevolgen als negatief worden ingeschat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «Richtlijn minimumniveau
aan belastingheffing».
Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende
naar voren.
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat het kabinet positief oordeelt
over het richtlijnvoorstel. De leden van de PVV-fractie willen weten of het kabinet,
alvorens een positie in te nemen, onderzoek heeft gedaan naar de (financiële en/of
fiscale) gevolgen voor Nederlandse bedrijven en het vestigingsklimaat in Nederland.
Zo ja, kan het kabinet deze onderzoeken aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom
is er nog geen onderzoek gedaan en gaat het kabinet alsnog over tot onderzoek alvorens
de richtlijnenonderhandelingen aanvang nemen?
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten hoeveel in Nederland gevestigde ondernemingen
die onder de richtlijn vallen, momenteel het beoogde minimale effectieve tarief van
15 procent vennootschapsbelasting betalen. Kan het kabinet de absolute en de relatieve
verhoudingen weergeven?
De leden van de PVV-fractie willen verder weten wat de reden is voor het kabinet om
de IF-modelteksten in lijn te brengen met het Europese recht. In hoeverre voldoen
de huidige IF-modelteksten naar mening van het kabinet niet en waarom kiest het kabinet
niet voor een aanpassing van de IF-modelteksten?
De leden van de PVV-fractie vragen ten slotte of het kabinet nader kan toelichten
hoe tot de conclusie is gekomen dat Nederland ongeveer 100 miljoen euro extra zou
heffen bij multinationals.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het doel van de richtlijn en het komen
tot een internationale minimumbelasting. Dit is volgens hen een heel belangrijke stap
om tegen te gaan dat bedrijven internationaal winst verschuiven om te profiteren van
lage winstbelastingtarieven. Nog steeds staan deze leden erachter dat Nederland een
voortrekkersrol blijft spelen bij het invoeren van de maatregelen. Dat neemt niet
weg dat dit volgens deze leden wel zorgvuldig en op verantwoorde wijze dient te gebeuren.
Daarover hebben deze leden enige zorgen gezien de complexiteit van het voorstel en
het tijdpad dat nu in de richtlijn is opgenomen. Kan het kabinet een beoordeling geven
of implementatie van de regels op zo korte termijn haalbaar is, controleerbaar voor
de Belastingdienst en naleefbaar voor bedrijven? Deze leden denken terug aan de btw-richtlijn
met betrekking tot het eenloketsysteem, waarvoor meer tijd was voor implementatie,
maar waar het alsnog bleek dat het voor de Belastingdienst totaal onuitvoerbaar was,
waardoor moest worden gewerkt met tijdelijke handmatige noodvoorzieningen. Kan het
kabinet een realistisch oordeel geven in hoeverre zij het praktisch haalbaar acht
dat vóór 1 januari 2023 het voorstel wordt aangenomen, een volledig nieuwe complexe
belastingwet wordt vormgegeven en door de Belastingdienst kan worden uitgevoerd, er
voldoende nieuwe werknemers kunnen worden aangetrokken door de Belastingdienst om
de wet uit te voeren en bedrijven de tijd te geven de regelgeving te doorgronden en
toe te passen? Dit zal voor bedrijven betekenen dat zij al voor 1 januari 2023 aan
de slag moeten met het toepassen van de regels met het oog op hun financiële rapportages.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie hoe het kabinet er tegenaan kijkt dat het implementation
framework van de OESO met nadere gedetailleerde uitwerking van de regels waarschijnlijk
pas eind 2023 wordt gepubliceerd, dus in feite als alle voorbereidingen in de Europese
Unie al moeten zijn afgerond. Bestaat zo het risico dat Europese interpretatie van
de regels uiteen gaat lopen met die van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO)? Wat voor effecten kan dat hebben? Zijn de gevolgen van de
regels zonder deze nadere uitwerking volgens het kabinet überhaupt al voldoende in
kaart om tot goede en zorgvuldige implementatie over te gaan?
De leden van de CDA-fractie missen in het BNC-fiche een impact assessment van de Europese
Commissie en lezen ook niet of een publieke consultatie heeft plaatsgevonden. Kan
het kabinet hierop een nadere toelichting geven? Is het kabinet van mening dat het
wel behulpzaam kan zijn een consultatie plaats te laten vinden om zo al van tevoren
aandachtspunten in de praktijk te identificeren, waarop kan worden geanticipeerd in
de (toelichting op de) regelgeving? Zo heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
(NOB) bijvoorbeeld op bladzijde 10/11 al een lijst van praktische aspecten geïdentificeerd
in haar notitie over Pijler 2, waar bedrijven en de Belastingdienst mee te maken kunnen
krijgen. Hoe wil het kabinet met dergelijke praktische input omgaan?
In het algemeen merken de leden van de CDA-fractie op dat het BNC-fiche weinig technische
toelichting geeft op het richtlijnvoorstel. Is het kabinet bereid een nadere brief
met meer uitgebreide toelichting bij het voorstel naar de Kamer te sturen om meer
begrip te krijgen wat de regels precies inhouden en wat de praktische gevolgen hiervan
zijn voor bedrijven en de uitvoering? Met name omdat wanneer de richtlijn in de Europese
Unie is aangenomen, Nederland wordt geacht die zoals voorgesteld te implementeren.
Zo lezen de leden van de CDA-fractie bijvoorbeeld over een uitzondering voor reële
economische activiteiten, de substance-based income inclusion. Wat betekent deze uitzondering?
Hoe wordt beoordeeld wat reële economische activiteiten zijn en wat betekent dit in
het kader van Nederlandse regelgeving, waar een substance lijst juist is vervangen
door economische nexus? Ook begrijpen de leden bijvoorbeeld dat onder de Undertaxed
Payment Rule (UTPR) de te weinig geheven belasting op basis van een specifieke verdeelsleutel,
op basis van werknemers en activa, wordt verdeeld over vennootschappen. Deze leden
vragen hoe deze verdeelsleutel precies werkt en hoe het kabinet die beziet in het
licht van eerdere verdeelsleutels die in het verleden zijn voorgesteld in Europese
regelgeving voor winstverdeling. Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met de Nederlandse
fiscale eenheid en Nederlandse specifieke aftrekbeperkingen die andere landen niet
kennen? Ziet het kabinet problemen met de belastingverdragen die Nederland internationaal
heeft?
Het kabinet geeft aan dat vanwege het hoge Nederlandse statutaire Vpb-tarief van 25,8
procent, Nederlandse vennootschappen over het algemeen tegen meer dan 15 procent zijn
belast. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of er situaties denkbaar zijn
waarin dit niet het geval is, en zo ja, wat voor situaties dat kunnen zijn. Is Nederland
ook voornemens een nationale heffing in te stellen voor zulke gevallen?
De leden van de CDA-fractie begrijpen voorts dat het voorstel kan leiden tot dubbele
belastingheffing, maar dat daarvoor geen regels zijn opgenomen om dat te voorkomen.
Hoe kijkt het kabinet daar tegenaan?
Ook is er nog geen duidelijkheid over de invoering van mogelijke safe-harbours, die
administratieve lasten voor bedrijven kunnen verlichten. Waarom zijn deze niet conform
de OESO-regels opgenomen in de EU-Richtlijn?
De leden van de CDA-fractie zijn het volledig eens met de inzet op zo breed mogelijk
internationale afstemming over deze regels voor het tegengaan van winstverschuiving,
omdat deze leden van mening zijn dat het het meest effectief is als iedereen meedoet.
De leden van de CDA-fractie vragen wel, hoewel internationaal overeenstemming is bereikt
over het doel van Pijler 2, hoe het kabinet ernaar kijkt dat nog niet alle landen
zo voortvarend zijn met invoering van de voorstellen als de Europese Unie. De Verenigde
Staten hebben bijvoorbeeld intern nog wel wat problemen met de samenloop met andere
maatregelen en voeren de voorstellen mogelijk gewijzigd in. In hoeverre heeft het
kabinet inzicht in hoe internationaal gezien met de OESO-modelregels wordt omgegaan,
of deze door landen volledig worden geïmplementeerd en wat dat voor EU-lidstaten betekent?
Hoe wordt internationaal omgegaan met verschillende implementatie en interpretatie
van regels, die mogelijk leiden tot dubbele belastingheffing? Zijn er mechanismes
beschikbaar of worden die ingesteld voor geschillenbeslechting tussen landen, of dienen
landen dit zelf onderling op te lossen?
De leden van de CDA-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor de uitvoerbaarheid
van het voorstel dat door de Belastingdienst als «zeer uitdagend» wordt beoordeeld.
Het kabinet geeft aan dat bij de keuzes voor de vormgeving de ICT-impact zo veel als
mogelijk beperkt blijft. Hoe wil het kabinet dit bewerkstelligen? Er wordt in kaart
gebracht welke impact implementatie van Pijler 2 heeft op reeds geplande werkzaamheden
en andere wetgevingstrajecten en een uitvoeringstoets wordt voorbereid. Wanneer kunnen
de leden van de CDA-fractie deze verwachten? Is dat pas nadat het voorstel in Brussel
is aangenomen en een implementatiewet wordt voorgelegd? Graag zouden deze leden de
uitvoeringstoets al in een eerder stadium ontvangen, net als meer inzicht in welke
trajecten naar achter worden geschoven. Is het kabinet bereid al eerder een (concept-)uitvoeringstoets
te sturen? Ook is in de ogen van deze leden de effectieve uitvoering afhankelijk van
tijdige beschikbaarheid van gekwalificeerde medewerkers voor de Belastingdienst. In
hoeverre acht het kabinet dit haalbaar en op welke termijn moeten deze mensen reeds
worden aangetrokken? Wanneer moeten de voorbereidende werkzaamheden voor invoering
reeds worden gestart bij de Belastingdienst om het voorstel haalbaar te maken? Zijn
er meerdere lidstaten waarin dergelijke zorgen over de snelheid van implementatie
leven? Zo ja, welke lidstaten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche inzake
het inclusive framework (IF) van de OESO en de wijze van implementatie in de EU-lidstaten.
De leden van de SP-fractie lezen dat de OESO-modelteksten heeft gepubliceerd. Deze
leden vragen het kabinet of de Europese Unie deze overneemt of dat er inhoudelijke
wijzigingen zijn aangebracht en zo ja, welke. Kan het kabinet hierop ingaan?
In het fiche wordt beschreven dat de Belastingdienst de uitvoering van het IF als
zeer uitdagend bestempelt. De leden van de SP-fractie begrijpen dit en zij hadden
liever gezien dat in het voorstel minder uitzonderingen waren opgenomen teneinde juist
die uitvoering gemakkelijker te maken. Deze leden vragen het kabinet hoe hier in nationaal
verband mee wordt omgegaan. Is het kabinet voornemens de eventuele ruimte te benutten
om het voorstel zo helder en eenvoudig mogelijk in nationale wetgeving te implementeren?
De leden van de SP-fractie vragen wanneer het kabinet de implementatiewetten naar
de Kamer denkt te sturen, aangezien de richtlijn op 1 januari 2023 in wetgeving moet
zijn omgezet.
De leden van de SP-fractie willen graag weten van het kabinet of individuele landen
binnen de Europese voorgestelde afspraken een hoger tarief kunnen toepassen dan 15 procent
bij de Income Inclusion Rule (IIR) en Undertaxed Payments Rule (UTPR).
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet voorts of het feit dat er twee verschillende
boekhoudsystemen bestaan tussen de VS en andere landen die het IF omarmen ook tot
problemen kan leiden. Hoe wordt er bijvoorbeeld voor zorg gedragen dat er vergelijkbaarheid
is tussen de manieren waarop de commerciële jaarrekening wordt vastgesteld?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet wat de onderbouwing is voor het feit
dat pensioenfondsen, maar ook bepaalde investeringsfondsen, niet onder de richtlijn
gaan vallen. Deze leden vragen het kabinet welke uitzonderingen er nog meer zijn en
om deze toe te lichten.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de meeste landen geen impact assessment hebben
gemaakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche aangaande
de Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing. Deze leden hebben hierbij enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de richtlijn toestaat een hoger minimumtarief
te hanteren dan 15 procent in implementatiewetgeving. Voorts vragen deze leden wanneer
implementatiewetgeving is voorzien en of eerdere inwerkingtreding dan 2023 mogelijk
is.
De leden van de PvdA-fractie vragen of Nederland al wetgeving overweegt om Pijler
1 te implementeren. Wanneer is deze wetgeving te verwachten? Hoeveel opbrengst wordt
verwacht uit Pijler 1?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor het fiche. Deze leden staan
positief tegenover het richtlijnvoorstel voor een minimumniveau aan belastingheffing
voor multinationals. Wel vragen zij het kabinet waarop de voorgestelde drempel van
een omzet van 750 miljoen euro gebaseerd is en of deze laag genoeg is gesteld om effectief
belastingontwijking te kunnen tegengaan.
In het fiche wordt meermaals verwezen naar een effectief belastingtarief van 15 procent.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het hier gaat om een netto tarief, na
inzet van aftrekposten en dergelijken of dat er uitzonderingen mogelijk zijn waardoor
de uiteindelijk betaalde belasting uitkomt op minder dan 15 procent van de winst.
Deze leden vragen verder of het kabinet mogelijkheden ziet voor het ontwijken van
belasting door middel van de uitzonderingen die gelden voor overheidslichamen, internationale
organisaties, non-profit organisaties, pensioenfondsen, investeringsfondsen en entiteiten
die in bezit zijn van uitgezonderde entiteiten.
In het fiche wordt de «substance-based income exclusion» kort genoemd. De leden van
de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een uitgebreidere toelichting van deze
uitzondering en hoe het kabinet zich hiertoe verhoudt.
Het kabinet stelt dat een drempel van één miljoen euro winst en tien miljoen euro
omzet noodzakelijk is om een te hoge administratieve last bij kleinere bedrijven te
voorkomen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet denkt dat hier
mogelijkheden zijn voor het ontwijken van het minimumtarief door opsplitsing van bedrijven.
Het kabinet geeft ook aan een leidende rol te willen innemen op het gebied van belastingontwijking.
Hoe verhoudt dit zich tot de mogelijkheid van uitzonderingen op de richtlijn en wat
is het ambitieniveau van het kabinet op dit gebied?
In het fiche staat verder dat de Belastingdienst de uitvoerbaarheid van het richtlijnvoorstel
als «zeer uitdagend» inschat. De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
of het invoeren van andere belastingmaatregelen hierdoor in het geding kan komen.
Daarnaast vragen deze leden of het kabinet problemen voorziet bij de implementatie
in Nederland en of mogelijke vertraging tot boetes kan leiden.
Het kabinet schrijft dat is gekozen voor het implementeren van Pijler 2 in een separate
heffingswet, omdat het zeer ingewikkeld zou zijn om Pijler 2 te incorporeren in de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd
of het kabinet ook nadelen ziet aan implementatie in een separate heffingswet.
In het fiche is een eerste indruk van het krachtenveld gegeven. Daarin gaat het kabinet
in op de verhoudingen binnen de Europese Unie, waarin «de meeste lidstaten» de inzet
van de Europese Commissie steunen. Verwacht het kabinet vertraging of problemen bij
de invoering door de positie van een deel van de lidstaten? De leden van de GroenLinks-fractie
vragen het kabinet verder om een inschatting van het krachtenveld buiten de Europese
Unie, inclusief de Verenigde Staten, en de gevolgen daarvan voor de positie van de
EU-lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen uit de Kamerbrief dat het kabinet een
leidende rol wil blijven innemen op het thema rond belastingontwijking. Constaterend
dat de Belastingdienst op dit moment grote ICT-problemen heeft, vragen de leden van
de Volt-fractie op welke manier het kabinet een leidende rol wil innemen in de Europese
Unie op het thema belastingontwijking, terwijl de implementatie deadline in Nederland
hoogstwaarschijnlijk niet wordt gehaald?
Tijdens een recente technische briefing van de Belastingdienst over ICT werd er aangegeven
dat niet alles tegelijk kan en er keuzes gemaakt moeten worden in de tijd. Gelet op
de voorgenomen leidende rol die dit kabinet wil innemen in de Europese Unie, vragen
de leden van de Volt-fractie of de keuzes die gemaakt dienen te worden als uitgangspunt
hebben om deze leidende rol in de Europese Unie in te nemen. Zo ja, wat zijn de consequenties
voor andere belastingterreinen? Zo nee, hoe wil het kabinet dan een leidende rol innemen?
Gelet op de implementatiedeadline van 1 januari 2023, vragen de leden van de Volt-fractie
het kabinet wat de mogelijke implicaties zijn voor Nederland als het kabinet de deadline
niet haalt. Heeft het kabinet scenario’s uitgewerkt waarin er wordt uiteengezet wat
er gebeurt als de deadline niet wordt gehaald en wat voor consequenties dat heeft
voor Nederland en diens bedrijfsleven. Zo ja, hoe zien deze scenario’s eruit? Zo nee,
waarom niet?
Tijdens de technische briefing werd er gesteld dat het aantrekken, behouden en opleiden
van ICT-personeel bij de Belastingdienst zeer moeizaam verloopt. Ook werd er gesteld
dat als de Kamer nu op haar handen zou zitten, het proces niet significant sneller
zou verlopen. Gelet op deze problemen vragen de leden van de Volt-fractie hoe haalbaar
het is dat de implementatietermijn van het minimumtarief wordt behaald.
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen uit de Kamerbrief van de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst dat het herstel van Box-3 na het arrest
van de Hoge Raad en diens gevolgen zijn hoogste prioriteit zijn. De Staatssecretaris
stelde ook dat er een verdrukking zal plaatsvinden van andere werkzaamheden. De leden
van de Volt-fractie vragen hoe de prioritering bij het kabinet eruitziet met betrekking
tot de voorgenomen plannen (i.e. herstel box-3 en de implementatie van het richtlijnvoorstel).
Op welke gronden wordt er besloten om bepaalde werkzaamheden te verdrukken? De leden
van de Volt-fractie vragen tot slot of er een beoordelingsformulier is waarbij de
gronden omtrent de prioritering opgesteld zijn. Zo ja, kunnen deze gedeeld worden?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen uit de Kamerbrief dat de tijdige beschikbaarheid
van gekwalificeerde medewerkers mede de effectiviteit van de uitvoering bepaalt. Tijdens
de technische briefing door de Belastingdienst werd er gesteld dat de Belastingdienst
recruitmentproblemen heeft. Wat is het kabinet voornemens om deze recruitmentproblemen
op te lossen?
Vragen opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Richtlijn minimumniveau
aan belastingheffing. Deze leden staan positief tegenover het voorstel voor een minimumtarief,
omdat belastingontduiking hiermee kan worden tegengegaan. Tegelijk staan deze leden
zeer kritisch tegenover de rol van de Europese Commissie en de Europese Unie als geheel
hierin. Zij hebben dan ook enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben ten aanzien van de essentie en inhoud van het voorstel
vragen over de gevolgen van dit richtlijnvoorstel op zaken als de concurrentiekracht
en het vestigingsklimaat. Kan het kabinet hierop nader ingaan en hierop reflecteren?
Blijft er voldoende ruimte om ook fiscaal het vestigingsklimaat te versterken en de
concurrentiekracht te versterken? Blijven fiscale instrumenten, zoals de huidige investeringsaftrekken,
mogelijk?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de financiële gevolgen van dit voorstel.
Het IF-akkoord krijgt door dit richtlijnvoorstel een Europese insteek. Ook wijzen
deze leden op de relatie tussen dit richtlijnvoorstel en het voorstel voor een nieuw
eigen middel op basis van Pijler 1 van het akkoord. Is het kabinet het met deze leden
eens dat door beide voorstellen de Nederlandse belastingopbrengst met betrekking tot
bedrijven zal dalen? Hoe apprecieert het kabinet dat? De leden van de SGP-fractie
staan negatief tegenover de combinatie van beide voorstellen, omdat hiermee de nationale
belastingopbrengst wordt uitgehold en de Europese Unie inbreuk maakt op de nationale
belastingbevoegdheden. Is het kabinet het met deze leden eens dat beide voorstellen
als afzonderlijke voorstellen gezien moeten worden, waarmee dus eventueel wel ingestemd
kan worden met het richtlijnvoorstel zelf, maar niet met de koppeling aan een nieuw
eigen middel?
De leden van de SGP-fractie vragen op het punt van de Nederlandse positie ten aanzien
van het voorstel en de beoordeling en inzet daarbij naar een overzicht van alle afwijkingen
tussen de IF-modelteksten en het richtlijnvoorstel. Tevens vragen deze leden naar
de redenen van deze afwijkingen en de Nederlandse positie van aanzien van deze afwijkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de bevoegdheid en subsidiariteit. Het
richtlijnvoorstel vloeit voort uit het IF-akkoord. Er is dus al brede overeenstemming
over het akkoord, ook met landen waarop het richtlijnvoorstel geen betrekking heeft.
Er is geen afstemming op EU-niveau, maar op mondiaal niveau. De leden van de SGP-fractie
vinden dat belastingheffing en fiscale regels een nationale aangelegenheid moet zijn
en blijven. Mede in dat licht, maar ook gezien het mondiale akkoord, achten zij de
inmenging van de Europese Unie discutabel. Waarom is het noodzakelijk dat de Europese
Unie hier tussen gaat zitten? Waarom kan niet direct aangesloten worden bij het mondiale
akkoord, wat toch juist voor meer internationale afstemming zorgt? Waarom beoordeelt
het kabinet de bevoegdheid en subsidiariteit als positief?
De leden van de SGP-fractie lezen op het punt van financiële consequenties, gevolgen
voor regeldruk, concurrentiekracht, geopolitieke aspecten en consequenties voor de
rijksoverheid of medeoverheden dat er een beperkte extra belastingopbrengst verwacht
wordt door het richtlijnvoorstel. Dit komt vooral door bijheffingen en winsten die
naar Nederland verplaatst worden. Worden er naar de verwachting van het kabinet ook
winsten uit Nederland verplaatst, en wat is hiervan eventueel de budgettaire derving?
Kan het kabinet op het punt van de financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk
voor het bedrijfsleven en de burger een inschatting maken van de financiële gevolgen
van het richtlijnvoorstel voor bedrijven?
De leden van de SGP-fractie achten een evaluatie van het richtlijnvoorstel zeer wenselijk.
Op welke wijze gaat het kabinet zich hiervoor inzetten?
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over gevolgen van het richtlijnvoorstel
voor de Belastingdienst. Het wordt nu al als «zeer uitdagend» gezien, terwijl de uitwerking
met daarin wellicht uitzonderingen nog niet helder is. Kan het kabinet aangeven hoe
de uitvoering in andere lidstaten wordt ingeschat? Is het mogelijk dat de invoering
wordt uitgesteld, zodat de Belastingdienst beter in staat gesteld wordt de uitvoering
goed vorm te geven? Kan het kabinet aangeven hoe groot de impact van het voorstel
op de Belastingdienst is, bijvoorbeeld in aantallen fte, tijd en budget?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga snappen de constructie en de bedoelingen van Pijler
2. Ook zijn deze leden zich ervan bewust dat dit leidt tot verhoogde regeldruk van
bedrijven, daarom vinden deze leden dat er extra goed gekeken moet worden of Pijler
2 niet hier en daar een steek laat vallen. Het volgende baart de leden van de Groep
Van Haga zorgen: Om de «effective tax rate»» (ETR) te bepalen wordt de winstbelasting
gedeeld door de grondslag:
De ETR moet volgens Pijler 2 minimaal 15 procent zijn. Deze leden merken op dat als
er gekeken wordt naar de formule de ETR gemanipuleerd kan worden door de teller en
de noemer te veranderen. Bij gelijkblijvende winstbelasting kan de grondslag worden
verlaagd door het gebruik van hybride financieringsinstrumenten. Hiertoe behoren de
deelnemerschapslening, de bodemlozeputlening en de schijnlening. In deze gevallen
wordt vreemd vermogen beschouwd als eigen vermogen. Door de verschuldigde rente of
dividend over de hybride financieringsinstrumenten af te trekken van de grondslag
kan de ETR zodanig gemanipuleerd worden dat bijheffen vermeden wordt. Dit terwijl
de ETR ver onder de 15 procent kan zitten zonder het gebruik van hybride financieringsinstrumenten.
De leden van de Groep Van Haga vragen hoe het kabinet naar dit probleem kijkt en of
dit lek gedicht gaat worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.