Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 13 en 14 februari 2022 (Kamerstuk 21501-02-2457)
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2470 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 maart 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 4 februari 2022 over o.a. de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 13 en 14 februari 2022
(Kamerstuk 21 501-02, nr. 2457).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2022 aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2022 zijn
de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Wuite
De griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
2
Algemeen
2
WTO en de 12e Ministeriële Conferentie (MC12)
2
EU-Afrika handelsbetrekkingen
10
EU-VS Trade & Technology
19
Lunch met Bernd Lange
22
Voortgangsrapportage handelsakkoorden februari 2022
23
Reactie op moties inzake strategische afhankelijkheden
25
Herziening afspraken handel en duurzame ontwikkeling handelsakkoorden
29
IMVO-wetgeving op Europees niveau
32
Overig
34
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de voormalig Minister voor de toegezonden brieven.
Zij hebben daarover een enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken voor
de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel. Deze leden hebben nog enkele vragen aan
de Minister.
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 13 en 14 februari (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2457) met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
WTO en de 12e Ministeriële Conferentie (MC12)
De leden van de VVD-fractie steunen het kabinet voor wat betreft het voorstel van
de EU tot een Werkgroep voor hervormingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), herstel
en hervorming van het geschillensysteem van de WTO, en de opnieuw opgestarte trilaterale
samenwerking van de Verenigde Staten met Japan om tot nieuwe disciplines voor bijvoorbeeld
industriële subsidies en staatsgeleide bedrijven te komen. De leden van de VVD-fractie
zijn van mening dat Nederland er alle belang bij heeft dat de WTO goed functioneert,
waarbij stabiele en transparante spelregels voor internationale handel niet verslechterd
mogen worden. Het is ongelukkig, maar ook begrijpelijk, dat de MC12 door COVID-19
is uitgesteld. Zeker omdat besluitvorming binnen de WTO traag verloopt en dat de verwachtingen
voor de MC12 bescheiden zijn. Voor de leden van de VVD-fractie is het belangrijk dat
er in WTO-verband stappen gezet blijven worden. Kleine stappen in besluitvorming kunnen
wel degelijk grote positieve gevolgen hebben en zijn daarmee zéker van belang voor
het behoud van de relevantie en het functioneren van de WTO en toekomstige hervormingen.
Het aanhouden van de dialoog over handel is juist nu belangrijk.
Rondom de MC12 kan er een mogelijk akkoord over visserijsubsidies komen. De leden
van de VVD-fractie steunen het verzoek van het kabinet tot een constructieve opstelling
ten opzichte van het streven naar het vinden van een oplossing voor zoveel mogelijk
van de openstaande punten. Dit laat niet onverlet dat aangaande het aan banden leggen
van de schadelijke visserijsubsidies de VVD-fractie enkele vragen heeft, specifiek
over de afspraken omtrent ontwikkelingslanden. Kan de EU in WTO-verband «ontwikkelingsland»
China aanspreken en aansprakelijk stellen als ze fossiele brandstofsubsidies aan vissers
blijven geven? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan voor Nederlandse of Europese
vissers?
1. Antwoord van het kabinet:
Op de precieze bepalingen van een WTO-akkoord over schadelijke visserijsubsidies kan
niet worden vooruitgelopen, aangezien de onderhandelingen nog gaande zijn. De EU zet
in op het aan banden leggen van schadelijke visserijsubsidies die bijdragen aan overbevissing,
overcapaciteit en illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde (IUU) visserij. Tevens
is de inzet om brandstofsubsidies voor visserij op ongereguleerde internationale wateren
aan banden te leggen. Dit zou tot een gelijker speelveld op de mondiale vismarkt leiden,
waaronder voor Nederlandse vissers – Nederlandse vaartuigen die op ongereguleerde
internationale wateren varen, ontvangen immers geen brandstofsubsidies. Een akkoord
zal van toepassing zijn op alle 164 WTO-leden. Hiermee zal de EU China dus kunnen
aanspreken op eventuele onrechtmatige fossiele brandstofsubsidies en een procedure
starten.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken wat betreft de WTO
en de 12eMinisteriële Conferentie (MC12). Wanneer zal de geannuleerde Ministeriële van de WTO
ingehaald worden? Hoe zet deze Minister zich tot die tijd in voor het hervormen en
versterken van de WTO?
2. Antwoord van het kabinet:
Er is nog geen besluit genomen in de WTO over een nieuwe datum voor MC12. De inzet
van Nederland is dat er zo snel mogelijk een besluit komt over een concrete datum.
In de tussentijd zet Nederland in op het maken van zoveel mogelijk vooruitgang op
de belangrijke dossiers in de WTO. De nadruk ligt hierbij voor het kabinet op de prioriteiten
die in de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken/Handel geschetst worden:
een akkoord dat schadelijke visserijsubsidies aan banden legt, een politieke verklaring
over Trade & Health, en een plan van aanpak voor WTO-hervormingen. Tijdens de informele
RBZ Handel zal Nederland de Commissie oproepen zich in Geneve proactief en constructief
op te stellen om tot resultaten te komen.
Veranderen de huidige ontwikkelingen tussen Litouwen en China nog iets aan de inzet
voor Nederland op het gebied van de hervormingen van de WTO? Is de Minister van mening
dat het ontbreken van een functionerend geschillenbeslechtingmechanisme in de WTO
ook een katalysator is in het conflict tussen Litouwen en China? Welke andere middelen
ziet de Minister, naast een zaak aanspannen bij de WTO, om de ontluikende handelsoorlog
tussen de EU en China te beslechten?
3. Antwoord van het kabinet:
De EU heeft op 27 januari jl. consultaties met China aangevraagd binnen de WTO over
de Chinese handelsbelemmeringen1. Dit is de eerste stap in een geschillenbeslechtings-procedure bij de WTO. Als het
geschil niet middels de consultaties wordt opgelost, is het mogelijk om een panel
op te laten richten. Dit panel kan vervolgens een uitspraak doen over het geschil
op basis van het WTO-recht.
Zowel de EU als China zijn lid van de Multi-Party Interim Appeal Agreement (MPIA), de tijdelijke oplossing voor het buiten werking gestelde Beroepslichaam van
de WTO. Een eventueel hoger beroep in een zaak tegen China kan daar indien nodig behandeld
worden. Daarmee is sprake van een functionerend geschillenbeslechtingsmechanisme tussen
de EU en China. Dit laat evenwel onverlet dat herstel en hervorming van het WTO Beroepslichaam
een prioriteit is voor het kabinet.
Het kabinet spreekt China ook in bilaterale contacten aan op de maatregelen tegen
Litouwen. Zo heeft de Minister-President op 26 januari jl. in gesprek met de Chinese
premier Li Keqiang de Nederlandse zorgen uitgesproken over de economische druk op
Litouwen en daarbij benadrukt dat de ontstane situatie tussen China en Litouwen ook
zijn weerslag heeft op de betrekkingen tussen de EU en China. Eerder spraken ook Hoge
Vertegenwoordiger Borrell en Commissaris Dombrovskis zich in een verklaring uit tegen
de Chinese maatregelen. Het kabinet acht het van groot belang dat de EU op deze manier
duidelijk maakt geheel achter Litouwen te staan.
De situatie toont ook het belang aan van de verdere ontwikkeling van het EU-instrumentarium
om soortgelijke situaties in de toekomst beter het hoofd te kunnen bieden. Een voorbeeld
is het wetsvoorstel voor een anti-dwanginstrument dat als doel heeft om economische
dwang af te schrikken en hierop indien nodig te reageren. Uw Kamer heeft op 4 februari
jl. een kabinetsappreciatie ontvangen van dit wetsvoorstel middels een BNC-fiche2.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het ontvouwende handelsconflict
tussen China en Litouwen. Het is goed om te zien dat de EU dit serieus neemt en gezamenlijk
wil optreden tegen China. Hoe beoordeelt de Minister deze situatie? Is de Minister
het eens met deze leden, dat China door één lidstaat te boycotten, de hele Europese
interne markt aanvalt?
4. Antwoord van het kabinet:
Nederland is solidair met Litouwen en het is goed te zien dat de EU zich nu ook in
concrete zin achter Litouwen stelt. Zoals door de Europese Commissie aangegeven, tasten
de Chinese maatregelen tegen Litouwen de integriteit van de Europese markt aan omdat
ze de intra-Europese handel en EU waardenketens raken. Zie het antwoord op vraag 3
over de concrete stappen die inmiddels zijn genomen.
Deze leden kijken met belangstelling naar het nieuwe EU-anti-dwanginstrument dat in
een dergelijke situatie de EU de bevoegdheid geeft om proportioneel te reageren. Is
de Minister het met deze leden eens dat er enige haast gepaard gaat om dit handelsinstrument
aan te nemen, aangezien het een zwakte in de Europese Unie kan mitigeren?
5. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet erkent dat huidige EU-instrumenten onvoldoende mogelijkheden bieden om
adequaat op te treden tegen economische dwang door derde landen jegens de EU of lidstaten.
Het kabinet staat in beginsel dan ook positief tegenover het voorstel, dat goed past
binnen de kabinetsinzet om het Europese geopolitieke handelingsvermogen te vergroten
en de EU op dit terrein slagvaardiger te maken.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over het wetsvoorstel heeft het kabinet ook verschillende
aandachtspunten, zoals de betrokkenheid van de Raad en reikwijdte van de voorgestelde
maatregelen. Het is daarom belangrijk dat in de Raad voldoende ruimte is voor een
gedegen inhoudelijke behandeling. Het doel hiervan is om tot een effectief instrument
te komen waarin een balans wordt gevonden tussen enerzijds voldoende afschrikwekkende
werking, en anderzijds adequate waarborgen die de belangen van de Unie beschermen
en disproportionele kosten voor lidstaten, burgers en bedrijfsleven voorkomen.
Kan de Minister een tijdlijn geven wanneer zij verwacht dat dit instrument behandeld
gaat worden en wanneer zij verwacht dat dit in gebruik genomen kan worden? Kan zij
een voorlopig krachtenveld geven hoe tegen dit instrument wordt aangekeken?
6. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment wordt het wetsvoorstel inhoudelijk behandeld in de Raadswerkgroep Handelsvraagstukken
onder het Franse voorzitterschap. Het is nog niet duidelijk wanneer de Raad tot een
Raadspositie zal kunnen komen. Naar verwachting zal een gedegen inhoudelijke behandeling
van de verschillende onderdelen en aandachtspunten enige tijd vergen. Naast de Raad
zal ook het Europees Parlement nog een positie moeten innemen, alvorens triloog-onderhandelingen
kunnen starten.
Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche over het wetsvoorstel delen verschillende lidstaten
de probleemanalyse van de Commissie en staan zij net als Nederland in beginsel positief
tegenover het wetsvoorstel. Er leven echter vragen over de verhouding tot andere EU-instrumenten.
Daarnaast hebben verschillende lidstaten vragen over de verhouding van het voorstel
tot internationaal recht, waaronder WTO-recht. Enkele lidstaten hebben ook zorgen
over mogelijke escalatie van handelsconflicten bij inzet van het instrument, en zien
graag een nadere inkadering van maatregelen. Verder vormt de betrokkenheid van lidstaten
in de feitelijke toepassing van het instrument een breed gedragen aandachtspunt.
Zal de Raad Algemene Zaken Handel ook het handelsconflict tussen Litouwen en China
bespreken? Zo ja, wat wordt dan de inzet van Nederland?
7. Antwoord van het kabinet:
Het conflict tussen China en Litouwen is besproken in de meest recente informele Raad
Buitenlandse Zaken3 en zal tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken Handel eveneens aan
de orde komen. Ook is de zaak in de afgelopen weken regelmatig besproken op ambtelijk
niveau binnen de Raad. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4, is Nederland
solidair met Litouwen en steunt het kabinet het starten van consultaties binnen de
WTO.
De leden van de Volt-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat voor het kabinet
het bereiken van een akkoord om schadelijke visserijsubsidies tegen te gaan een belangrijk
potentieel resultaat voor MC12 is. Nederland zal tijdens de Raad inzetten op een zo
constructief mogelijke opstelling van de EU binnen deze onderhandelingen, om zo oplossingen
te vinden voor zoveel mogelijk van de openstaande punten. Binnen welke kaders zal
de Minister zich constructief opstellen?
8. Antwoord van het kabinet:
Het doel van de onderhandelingen over schadelijke visserijsubsidies is expliciet verankerd
in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (14.6). Voor Nederland
vormt de huidige geconsolideerde onderhandelingstekst een goede basis om tot een akkoord
te komen. De inzet van de EU in de onderhandelingen is gericht op het verbieden van
schadelijke visserijsubsidies, waarbij de subsidieregels voor overbeviste bestanden
en overcapaciteit gebaseerd zijn op duurzaam visserijbeheer. Daarnaast houdt de EU
rekening met speciale en gedifferentieerde behandeling voor ontwikkelingslanden en
minst ontwikkelde landen. Het is van belang dat bepalingen voor speciale en gedifferentieerde
behandeling gebaseerd zijn op daadwerkelijke ontwikkelingsbehoeften en dat deze de
duurzaamheidsdoelstellingen van een akkoord niet ondermijnen.
Klopt het dat de grootste onenigheid momenteel nog bestaat tussen opkomende economieën,
zoals China en India, en de gevestigde economieën zoals de EU, omtrent de speciale
en differentiële behandeling waar de opkomende economieën om vragen? Om welke speciale
en differentiële behandeling vragen zij precies en wat is de houding van het Nederlandse
kabinet ten opzichte van dit verzoek?
9. Antwoord van het kabinet:
Speciale en gedifferentieerde behandeling voor ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde
landen is inderdaad een van de openstaande punten in de onderhandelingen over een
visserijsubsidieakkoord. Sommige landen willen generieke vrijwaringen van verplichtingen
opnemen. Dit is voor de EU een onaanvaardbare invulling van speciale en gedifferentieerde
behandeling. Met steun van Nederland zet de EU in op het baseren van dergelijke bepalingen
op daadwerkelijke ontwikkelingsbehoeften, zodat grote economieën met aanzienlijke
visserijvloten zoals China en India geen oneigenlijke uitzonderingen genieten.
Er wordt al meer dan 20 jaar onderhandeld over een akkoord om schadelijke visserijsubsidies
tegen te gaan. Als er 20 jaar geleden was afgesproken dat opkomende economieën als
China en India nog 10 jaar op dezelfde voet door mochten gaan en daarna zich aan dezelfde
wet- en regelgeving als de gevestigde economieën moesten houden, dan waren we nu al
10 goede jaren verder. We kunnen de tijd niet terugdraaien, maar de leden van de Volt-fractie
vragen de Minister zich hard te maken voor een oplossing waardoor de subsidie op illegale,
niet gerapporteerde en ongereguleerde (IUU) visserij zo snel mogelijk stopt.
10. Antwoord van het kabinet:
Nederland maakt zich hard voor een spoedige afronding van de onderhandelingen over
visserijsubsidies. Daarbij is de inzet gericht op het beëindigen van subsidies die
bijdragen aan illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde (IUU) visserij.
In het regeerakkoord staat: «Naast een economische gemeenschap is de EU een waardengemeenschap.»
Wat vindt de Minister belangrijker: het waarborgen van de visbestanden en de biodiversiteit
in de zeeën en oceanen of een relatief economisch voordeel? Ziet de Minister in dat
wanneer de EU op zo’n moment kiest voor geld in plaats van waarden, dit afbreuk doet
aan het narratief over de westerse waarden in het EU-buitenland beleid en daarmee
de onderhandelingspositie van de EU op andere terreinen ondermijnt? Zo worden gedeelde
waarden ook gebruikt als verklaring voor de samenwerking tussen de VS en de EU op
het gebied van nieuwe technologieën (zie de Inaugurele gezamenlijke verklaring van
de EU-VS Handels- en Technologieraad).
11. Antwoord van het kabinet:
De vermeende tegenstelling is niet aan de orde bij een akkoord over schadelijke visserijsubsidies.
Waarborgen van biodiversiteit sluit economisch belang niet uit en vice versa. Een
dergelijk akkoord zou immers van toepassing zijn op 164 WTO-leden en bijdragen aan
een gelijker speelveld tussen deze leden, waaronder voor Nederlandse vissers. Bovendien
zijn schadelijke visserijsubsidies niet alleen ecologisch destructief, maar ook economisch
inefficiënt: zonder deze subsidies zou een deel van deze overbevissing niet rendabel
zijn.
De Minister schrijft dat Nederland zich binnen de Raad ook in zal zetten voor een
constructieve, proactieve opstelling van de EU op het gebied van Trade & Health. Naast
een mogelijke TRIPS-waiver, wat zijn de te verwachten uitkomsten met betrekking tot
gedwongen licenties? Wat is een te verwachten tijdspad? Wat acht de Minister een haalbare
doelstelling? Waar streeft de Minister naar?
12. Antwoord van het kabinet:
In lijn met de motie Piri c.s.4 blijft het kabinet zich inzetten voor een constructieve, proactieve opstelling van
de EU in de discussie over intellectueel eigendom. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen
te melden over het krachtenveld in de Raad ten aanzien van een mogelijke TRIPS-waiver
ten opzichte van de situatie zoals uiteengezet in de Kamerbrief Intellectueel eigendom
en COVID-19 in de WTO5. Binnen de Raad krijgt Nederland geen steun voor deze positie. Ten aanzien van discussies
in WTO-verband, waaronder in de TRIPS-Raad, is geen noemenswaardige voortgang te melden
ondanks intensieve informele contacten tussen de belangrijkste WTO leden. Om deze
reden is ook geen tijdspad te schetsen over de mogelijke afronding van deze onderhandelingen.
De zienswijze van het kabinet over de inzet van dwanglicenties is nader toegelicht
in de beantwoording van de vragen van het lid Koekoek6. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het EU-voorstel waarover in de
TRIPS-Raad wordt onderhandeld onderdelen bevat die zien op gedwongen licenties. Hierover
is uw Kamer onder meer geïnformeerd via voornoemde Kamerbrief Intellectueel eigendom
en COVID-19 in de WTO en tijdens de technische briefing TRIPS-waiver en eventuele
alternatieven voor het delen van technieken voor vaccinproductie d.d. 27 januari jl.
De trilaterale samenwerking tussen de Verenigde Staten (VS), Japan en de EU poogt
om met behulp van nieuwe disciplines voor bijvoorbeeld industriële subsidies en staatsgeleide
bedrijven het mondiaal speelveld gelijk(er) te maken. Zo willen de VS, de EU en Japan
de verplichting tot samenwerking met een nationaal bedrijf om zo toegang te krijgen
tot die markt, internationaal verbieden. Dit is een praktijk die door de Chinese overheid
werd toegepast om zo de aantrekkingskracht van haar interne markt te gebruiken om
toegang tot de nieuwste technologieën te verkrijgen. Zo’n verbod lijkt echter te laat
aangezien de Chinese overheid deze verplichting voor verreweg de meeste industrieën
al heeft opgeschort, omdat Chinese bedrijven inmiddels al prima kunnen concurreren
met westerse bedrijven. Bovendien zou de EU met een dergelijk internationaal verbod
zichzelf in de vingers kunnen snijden omdat er inmiddels IoT-apparaten uit China komen
die geavanceerder zijn dan de Europese concurrentie (zie het Clingendaelrapport over
Chinese industriële schoonmaakrobots7) die wellicht Europese bedrijven de markt uit kunnen concurreren tenzij er een vergelijkbare
regel wordt ingesteld die non-Europese bedrijven met geavanceerdere technologie verplicht
een samenwerking met een Europees bedrijf aan te gaan. Graag een reflectie hierop
van de Minister.
13. Antwoord van het kabinet:
De openheid van de Nederlandse en Europese economie is een groot goed dat ons veel
welvaart brengt. In reactie op de economische opkomst van China is het daarom niet
in het Nederlandse (of Europese) belang om het meer gesloten Chinese economisch model
te kopiëren. Economische concurrentie is een essentieel onderdeel van de openheid
van onze economie, en concurrentie van partijen van buiten de EU hoort hierbij. Juist
deze openheid en concurrentie stimuleren innovatie. Een verplichte joint venture-structuur zou daarmee vooral ten koste gaan van het investeringsklimaat. Tevens is
het niet evident waarom buitenlandse bedrijven in een dergelijke joint venture zouden investeren, aangezien de toenmalige Chinese markt onvergelijkbaar is met de
huidige, ontwikkelde Europese markt. In plaats van deze aanpak zet het kabinet in
op open strategische autonomie van de EU, waarbij de EU haar weerbaarheid versterkt
en tegelijkertijd de voordelen van haar open economie ten volle blijft benutten. Waar
sprake is van oneerlijke concurrentie bestaan er bovendien al instrumenten om dit
aan te pakken, zoals het handelsdefensief instrumentarium.
In het kader van de onderhandelingen over e-commerce vragen de leden van de Volt-fractie
zich af of er ook gewerkt wordt aan het doorbreken van de bestaande impasse tussen
de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Amerikaanse CLOUD
Act. De CLOUD Act vereist namelijk dat gegevens verzameld door Amerikaanse bedrijven,
ongeacht of deze zich in de Verenigde Staten of elders bevinden, overgedragen worden
aan de Amerikaanse overheid wanneer dit in het belang van de nationale veiligheid
is. De AVG verbiedt het delen van persoonsgegevens. Ligt het doorbreken van deze impasse
ook op tafel? Wat is de inzet van de Minister?
14. Antwoord van het kabinet:
In een Joint Statement Initiative onderhandelen inmiddels 86 WTO leden over e-commerce,
waaronder de EU en de VS. Daarbij wordt ernaar gestreefd om afspraken te maken die
digitale handel faciliteren. Doelstelling is om dit jaar concrete voortgang in de
onderhandelingen te boeken over grensoverschrijdende datastromen en de bescherming
van persoonsgegevens en privacy. Het uitgangspunt van de EU in de onderhandelingen
is dat EU standaarden omtrent de bescherming van persoonsgegevens volledig gehandhaafd
worden.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden
doorgegeven liggen vast in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van de
EU. De verordening schrijft voor dat gegevens niet zomaar naar een derde land kunnen
worden doorgegeven. Het is ingevolge hoofdstuk V van de AVG noodzakelijk dat een derde
land een passend beschermingsniveau waarborgt om het mogelijk te maken voor de Europese
Commissie een zogenaamd adequaatheidsbesluit ex artikel 45 AVG te nemen. Zonder zo’n
besluit is het doorgeven van persoonsgegevens alleen mogelijk indien er bij doorgifte
passende waarborgen worden geboden aan betrokkenen (diegene wier gegevens verwerkt
worden) conform artikel 46 e.v. AVG. Bij deze passende waarborgen is ook relevant
dat verdere verstrekking aan derde landen en/ of toegang door overheidsinstanties
niet verder strekt dan noodzakelijk en proportioneel is.
De Europese Commissie spreekt op dit moment bilateraal met de VS over de mogelijkheid
om een nieuw adequaatheidsbesluit te nemen voor doorgifte aan de VS. Dit besluit kan
alleen worden genomen indien de VS een passend beschermingsniveau waarborgt. Daarbij
is het van essentieel belang dat alle relevante overwegingen van het Hof van Justitie
in het Schrems II arrest worden gevolgd; anders is een nieuw besluit immers niet rechtsgeldig.
Nederland wordt in de JBZ Raden regelmatig op de hoogte gehouden van de vorderingen
die in de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de VS worden geboekt.
Op het gebied van de grensoverschrijdende verstrekking van elektronisch bewijs in
strafzaken wordt tevens onderhandeld tussen de Commissie en de VS. Hierover is uw
Kamer recentelijk geïnformeerd in het Schriftelijk overleg over de JBZ raad in december
20218.
In het kader van de WTO-hervormingen, hoe verwacht de Minister (en de EU) de deadlock
rondom het Appellate Body te breken? Is de VS mogelijk geïnteresseerd in het multi-party interim appeal arrangement?
15. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is van mening dat herstel van het Beroepslichaam van de WTO van groot
belang is voor de WTO. Er zijn helaas echter op dit moment geen lopende onderhandelingen
over herstel en hervorming van het geschillenbeslechtingssysteem. De bezwaren van
de VS tegen het functioneren van het WTO geschillenbeslechtingssysteem zijn fundamenteel
van aard en gaan ver terug. Nederland en de EU staan open voor fundamentele hervorming
van het Beroepslichaam, om zo tegemoet te komen aan de zorgen van de VS en tegelijkertijd
het draagvlak te behouden onder alle WTO-leden. Voor herstel en hervorming van het
systeem zal immers een oplossing gevonden moeten worden die voor alle 164 WTO-leden
acceptabel is. Het karakter van een onafhankelijk, bindend systeem met een beroepsmogelijkheid
dient voor Nederland en de EU echter behouden te blijven. Het kabinet heeft geen signalen
ontvangen dat er interesse vanuit de VS is om zich bij het Multi-Party Interim Appeal Arrangement (MPIA) te voegen.
EU-Afrika handelsbetrekkingen
Wat betreft de EU-Afrika handelsbetrekkingen in het kader van de komende aandacht
voor de EU-AU handelsrelatie in de EU-AU top van 17 en 18 februari a.s. willen de
leden van de VVD-fractie graag benadrukken dat hoewel de Minister aangeeft dat er
pas op langere termijn werk gemaakt kan worden van een handelsakkoord tussen de EU
en Afrika, snelheid op de inzet hiervan geboden is. Daarnaast hebben de leden van
de VVD-fractie enkele vragen hierover: Waarom kan pas op langere termijn werk gemaakt
worden van een handelsakkoord tussen de EU en Afrika?
16. Antwoord van het kabinet:
Op 1 januari 2021 is Afrika begonnen met de oprichting van een Afrikaanse Vrijhandelszone.
Naar verwachting zal de voltooiing ervan enige jaren duren. Het sluiten van een intercontinentaal
EU-Afrika handelsakkoord wordt pas mogelijk als de Afrikaanse vrijhandelszone een
feit is.
Wat gaat de Minister doen om de realisatie van een handelsakkoord tussen de EU en
Afrika te versnellen?
17. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie, met steun van Nederland, geeft waar mogelijk ondersteuning
aan de Afrikaanse Unie, de Regionale Economische Gemeenschappen en de Afrikaanse landen
om de implementatie van de AfCFTA te bespoedigen. Zo maakt de Europese Commissie financiële
middelen vrij binnen het Sub-Saharan Africa Multi-annual Indicative Programme 2021–2027, o.a. voor capaciteitsversterking en infrastructuur. Nederland integreert technische
ondersteuning aan de implementatie van de AfCFTA in reeds bestaande programma’s met
Regionale Economische Gemeenschappen in Oost- en West-Afrika en biedt multilateraal
steun via de Umbrella Facility for Trade van de Wereldbank.
Kan de Minister specificeren hoe EU-samenwerking met de African Continental Free Trade Area (AfCFTA) kan helpen tegenwicht aan Chinese invloed in Afrika te bieden, en wat de
Nederlandse inzet op dit terrein is? Hoe kan deze samenwerking onder andere nearshoring en dientengevolge Europese strategische autonomie bevorderen?
18. Antwoord van het kabinet:
Op verzoek van de Afrikaanse Unie deelt de Europese Unie haar specifieke kennis en
ervaring inzake het vormen van een vrijhandelszone. Dit biedt de Afrikaanse Unie en
haar lidstaten de mogelijkheid de vrijhandelszone te baseren op kernwaarden zoals
goed bestuur en transparantie, duurzaamheid en inclusiviteit. Hiermee onderscheiden
de Europese Unie en haar lidstaten zich van andere landen met grote handelsbelangen
in Afrika. Nederland ondersteunt deze Europese inzet o.a. door het beschikbaar stellen
van specifieke Nederlandse kennis en ervaring op terreinen als Sanitaire en Phyto-Sanitaire
maatregelen en door het ondersteunen van Afrikaanse partners bij het aanpassen van
regionale handelsafspraken aan de Afrikaanse Vrijhandelszone. Een sterkere EU-Afrika
handelsrelatie en daarmee verdere diversificatie van de EU-handelsstromen draagt ook
bij aan de Europese open strategische autonomie.
Op welke manier biedt samenwerking tussen de EU en AfCTA kansen voor Nederlandse ondernemers,
en hoe is het kabinet van plan die kansen te benutten?
19. Antwoord van het kabinet:
Door de betrokkenheid van de EU bij de vormgeving van de AfCFTA wordt bijgedragen
aan het beter inzichtelijk maken van een handelsomgeving die nieuwe kansen biedt voor
duurzame economische ontwikkeling, waarvan ook Nederlandse bedrijven kunnen profiteren.
De Afrikaanse interne markt bestaat thans uit 1,2 miljard mensen, dit zal naar schatting
groeien naar 2,5 miljard mensen in 2050. Ontsluiting van deze markt door de AfCFTA
biedt handels- en investeringskansen, vooral voor Nederlandse bedrijven die hun producten
niet buiten, maar binnen Afrika produceren, bijvoorbeeld in de tuinbouw-, pluimvee-
en zuivelsector.
De leden van de D66-fractie kijken met belangstelling naar de EU-AU-top op 17 en 18 februari.
Welke uitkomsten verwacht de Minister van deze top?
20. Antwoord van het kabinet:
De EU-AU top is allereerst van belang om op hoog politiek niveau de brede samenwerking
tussen de EU en AU te bestendigen en te verdiepen. Als uitkomst van de top is een
beknopte, politieke en vooruitblikkende slotverklaring voorzien met concrete deliverables
die de samenwerking tussen de EU en AU voor de komende jaren vormgeeft. De verklaring
zal naar verwachting onder andere aandacht besteden aan versterkte samenwerking op
het gebied van armoedebestrijding, economische ontwikkeling en investeringen, vrede
en veiligheid en migratie en mobiliteit. Het ligt niet in de lijn der verwachting
dat op detailniveau over deelonderwerpen zal worden onderhandeld. De meest concrete
uitkomst van de top zal naar verwachting bestaan uit een aanzienlijk Europees investeringsplan
ter ondersteuning van COVID-respons en -herstel. In samenwerking met de private sector
en Europese ontwikkelingsinstellingen is een forse investering voorzien in de groene
transitie, digitalisering, duurzame economische groei en werkgelegenheid en gezondheid
in de context van COVID-19, veelal binnen bestaande budgettaire kaders en financieringsinstrumenten.
Voor meer gedetailleerde informatie over de top, de verwachte uitkomsten en de kabinetsinzet
wordt verwezen naar de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 24 januari
jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2445)
Welke concrete stappen zullen er gezet worden naar aanleiding van deze top?
21. Antwoord van het kabinet:
Zoals hierboven vermeld is de top allereerst gericht op het bestendigen van de brede
relatie tussen de EU en de AU in lijn met de brede samenwerkingsrelatie van de EU
met de AU en Afrikaanse landen. Er zal politieke steun worden verleend worden aan
de samenwerking op het gebied van armoedebestrijding, economische ontwikkeling en
investeringen, vrede en veiligheid en migratie en mobiliteit. Het ligt niet in de
lijn der verwachting dat er op detailniveau afspraken op verschillende deelonderwerpen
worden gemaakt. Wel wordt er naar verwachting een breed investeringsplan overeengekomen
ter ondersteuning van COVID-respons en -herstel.
Wat is de inzet van het Franse voorzitterschap met betrekking tot deze top?
22. Antwoord van het kabinet:
De EU-AU top is één van prioriteiten van het Franse EU-voorzitterschap, welke nauw
verbonden is met een andere prioriteit: het ondersteunen van de ontwikkeling van Afrikaanse
economieën. De Franse inzet voor de top is er mede op gericht om het vertrouwen van
Afrikaanse landen in de EU te vergroten. Het tonen van solidariteit in het licht van
de COVID-19 pandemie met een breed investeringspakket ter ondersteuning van de COVID-19
respons en herstel is hier een belangrijk onderdeel van.
Hoe kijkt de Minister aan tegen verdere samenwerking van de verschillende Europese
export- en ontwikkelingsbanken om een rechtvaardig en sterk alternatief te bieden
ten opzichte van de Chinese Asian Infrastructure Investment Bank? Hoe zit de Minister daarin de rol van de Europese Investeringsbank?
23. Antwoord van het kabinet:
De Europese financiële instellingen, waaronder de Europese Investeringsbank (EIB),
de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en nationale ontwikkelingsbanken
als de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), zijn
een belangrijk onderdeel van het EU-externe instrumentarium. Zoals ook overeengekomen
in de Raadsconclusies over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling9, die momenteel worden geïmplementeerd, is het van belang dat deze instellingen nauwer
samenwerken om optimaal gebruik te maken van het collectieve potentieel. Nederland
pleit hierbij voor het beter benutten van de comparatieve voordelen van de verschillende
Europese en nationale financiële instellingen, het maximaliseren van de ontwikkelingsimpact
en het verbeteren van de zichtbaarheid. De EIB speelt hierbij een significante rol
en in dit kader verwelkomt het kabinet de ontwikkeling van een toegewijde EU-externe
tak binnen de EIB: «EIB Global». Met deze tak poogt de EIB de impact en zichtbaarheid
in derde landen te vergroten.
Meer in het algemeen is waarborging van hoge standaarden op het terrein van transparantie,
democratische waarden en schuldhouderbaarheid binnen de Europese financiële architectuur
voor ontwikkeling cruciaal. Nederland zet zich ook als aandeelhouder van de Aziatische
Infrastructuurinvesteringsbank (AIIB) blijvend in voor kwalitatieve infrastructuurontwikkeling
door de AIIB met inachtneming van hoge standaarden ter bescherming van mens, milieu
en financiële duurzaamheid.
Deze inzet op goede samenwerking tussen de Europese ontwikkelingsbanken sluit nauw
aan bij de recentelijk door de Europese Commissie uitgebrachte Global Gateway mededeling. Zoals ook vermeld in het fiche hierover10 verwelkomt het kabinet deze Europese connectiviteitsstrategie waarbij lopende initiatieven
en investeringen op het brede terrein van connectiviteit bij elkaar worden gebracht
en worden voorzien van een duidelijk politiek narratief en herkenbare merknaam. De
Europese ontwikkelingsbanken spelen een belangrijke rol bij de implementatie van de
strategie. De inzet van het kabinet is dat connectiviteitsinvesteringen in o.a. Afrika
zoveel mogelijk onder de noemer van Global Gateway worden gedaan.
Wat betreft de exportkredietfaciliteiten wordt momenteel enkel de mogelijkheid van
het oprichten van een Europese exportkredietfaciliteit, in aanvulling op de nationale
faciliteiten, onderzocht. Het kabinet steunt deze inzet.
Op welke manier kan de verder uitrol van het EU Global Gateway-initiatief in Afrika, in combinatie met de Europese Green Deal, een rol spelen in het verbeteren van de Europees-Afrikaanse handelsbetrekkingen?
Hoe wordt het ontwikkelingsperspectief en het begrip van inclusiviteit in de Europees-Afrikaanse
handelsbetrekkingen meegenomen?
24. Antwoord van het kabinet:
Zoals beschreven in BNC-fiche over de Global Gateway mededeling11, richt dit initiatief zich op het brede EU-externe instrumentarium ter bevordering
van kwalitatief hoogstaande investeringen op het gebied van connectiviteit in partnerlanden.
Een goed investeringsklimaat is hierbij een belangrijke voorwaarde. In dit kader spelen
ook handelsakkoorden een rol. In de gezamenlijke mededeling wordt specifiek een link
gelegd met de energietransitie in partnerlanden. Zo zal de EU partnerlanden ondersteunen
bij de ontwikkeling van competitieve markten voor hernieuwbare waterstofproductie
en bij de internationale handel hiervan zonder exportbelemmeringen of prijsverstoringen.
Met de Global Gateway mededeling lanceert de EU een strategie waarmee zij enerzijds landen helpt bij de
ontwikkeling en financiering van hun klimaat-, energie-, transport- en digitale infrastructuur
op zo’n manier dat hiermee recht gedaan wordt aan de geopolitieke belangen van de
Unie en anderzijds de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven in deze landen
versterkt. De klimaat- en energietransitie is één van de vijf thematische prioriteiten
van Global Gateway, en sluit daarmee aan op de Europese Green Deal. De EU onderscheidt zich met de Global Gateway van andere spelers door hoge standaarden te hanteren die in lijn zijn met bijvoorbeeld
de G20 principes voor infrastructuurinvesteringen, het klimaatakkoord van Parijs en
internationale afspraken over schuldhoudbaarheid.
Het mobiliseren van infrastructuurinvesteringen vergt een investeringsvriendelijk
klimaat in partnerlanden, bijvoorbeeld ten aanzien van technische, mededingings-,
milieu, sociale en governance standaarden. Naast specifieke connectiviteitsinvesteringen wordt met Global Gateway daarom ingezet op capaciteitsopbouw op relevante terreinen (planning, financieel
management en schuldenmanagement) gebruikmakend van multilaterale voorzieningen.
De uitrol van Global Gateway in Afrika zou daarom een positief effect op de Europees-Afrikaanse handelsbetrekkingen
kunnen hebben.
Het kabinet hecht veel belang aan de strategische samenwerking met Afrikaanse partners.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister deze Afrikaanse partners nader te benoemen,
aan te geven of daar ook non-statelijke partners onder vallen en zo ja, welke dat
zijn.
25. Antwoord van het kabinet:
In het kader van de EU-AU top en het bestendigen en verdiepen van de relatie met de
AU draait deze strategische samenwerking allereerst om de relaties met de AU-lidstaten
afzonderlijk en om de relatie met de AU als organisatie en haar instellingen. Het
kabinet onderhoudt brede samenwerkingsrelaties met een groot aantal AU-lidstaten.
Daarbij is de bilaterale relatie tussen overheden uiteraard van groot belang, maar
uitwisseling en contacten tussen bijvoorbeeld maatschappelijke en culturele organisaties
en kennisinstellingen net zo.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre de regering is geadviseerd
door de Afrika Taskforce en wanneer voor de laatste keer contact geweest is tussen
het ministerie en de Taskforce.
26. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is dankbaar dat de in vervolg op de motie van het lid Amhaouch (Kamerstuk
34 952, nr. 69) opgerichte Taskforce Handelsbevordering Nederland -Afrika in de afgelopen 2 jaar
is uitgegroeid tot een efficiënt, informeel publiek-privaat overleg over kansen en
uitdagingen voor ondernemen in Afrika. Zoals medio januari werd gesteld in antwoord
op Kamervragen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2443) over de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 13–14 januari 2022 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2441), passeren relevante ontwikkelingen tussen de EU en de AU de revue, maar is de agenda
van de Taskforce voornamelijk gericht op de behoeften van de negen ondernemers die
lid zijn en daarmee op concrete uitdagingen en kansen voor hun sectoren en bedrijven.
Over onderwerpen als financiering en publieke dienstverlening worden in iedere bijeenkomst
inzichten gedeeld; publieke en private partners oogsten daarbij overigens geregeld
lof over de manier waarop zij ondernemers gezamenlijk ondersteunen. De Taskforce kwam
op 28 oktober jl. voor het laatst bijeen.
Deze leden vragen de Minister voorts in hoeverre tijdens de EU-AU Top de AU ondersteuning
wordt aangeboden in het ontwikkelen van governance van de Afrikaanse interne markt, de AfCFTA.
27. Antwoord van het kabinet:
In Afrika spelen de bestaande Regionale Economische Gemeenschappen een belangrijke
rol. Zij coördineren en monitoren de implementatie van de AfCFTA, waaronder de harmonisatie
van standaarden en het wegnemen van non-tarifaire handelsbelemmeringen. Daarnaast
zijn zij in de hoedanigheid van adviseurs vertegenwoordigd in de AfCFTA Committee
of Senior Trade Officials. Op termijn zullen hun functies op continentaal niveau geconsolideerd
worden. De EU, en Nederland in het bijzonder, werkt reeds lange tijd samen met deze
Regionale Economische Gemeenschappen en integreert ondersteuning aan deze AfCFTA-taken
in bestaande en nieuwe samenwerkingsprogramma’s.
Voorts vragen deze leden in hoeverre het versterken van de Afrikaanse gezondheidssystemen
onderdeel zal uitmaken van de Europese inzet in Afrika en onderdeel zal zijn van de
Top. Deze leden vragen de Minister de uitkomsten hieromtrent mee te nemen in de beleidsvorming
van de Nederlandse Global Health Strategie.
28. Antwoord van het kabinet:
In het investerings- en steunpakket van de EU is een aantal deliverables voorzien
met een focus op gezondheid. De EU wil Afrikaanse partners niet alleen steunen bij
de COVID-19 respons maar ook investeren in de nationale gezondheidssystemen van Afrikaanse
landen, o.a. via Global Gateway. Nederland heeft in het EU-interne voorbereidingsproces nadrukkelijk gepleit voor
een bredere inzet dan alleen de COVID-19 respons, onder meer via versterking van gezondheidssystemen
en voor aandacht voor seksuele en reproductie gezondheid en rechten.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe deze een follow-up gaat geven aan
de EU-AU Top. Daarbij vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of het mogelijk
is met een aantal gelijk gezinde landen samen op te trekken in een Afrikaanse strategische
agenda, en welke landen dat dan zouden zijn volgens de Minister.
29. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet committeert zich volledig aan de uitvoering van de uitkomsten van de top
en zal zich de komende jaren inspannen voor een actieve uitvoering. Het kabinet rekent
erop dat partners binnen de EU en de AU datzelfde zullen doen. Het kabinet werkt op
verschillende dossiers nauw samen met (per thema wisselende) gelijkgezinde partners.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Handelsbetrekkingen EU-Afrika op de
agenda staan mede ten aanzien van de EU-AU Top van 17 en 18 februari. De leden zien
dat de conclusies die zullen worden aangenomen nog met veel vaagheden omringd zijn.
De leden zien ook dat de Nederlandse inzet met betrekking tot dit onderwerp is om
een gelijkwaardige relatie aan te gaan met Afrika, mede in lijn met de motie van het
lid Leijten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1618). Acht de Minister deze insteek voldoende gewaarborgd in de conclusies bij deze top?
Ligt de focus niet teveel op investeringen vanuit de EU in Afrika waarin Afrika weer
in een afhankelijke positie wordt gedrukt ten opzichte van de EU?
30. Antwoord van het kabinet:
Nederland onderschrijft de ambitie voor een gelijkwaardig EU-Afrika partnerschap.
In dit kader heeft Nederland sinds de start van de voorbereidingen de EU aangespoord
om tijdig in contact te treden met de AU en gezamenlijk de agenda voor de top en de
agenda vorm te geven. Sinds oktober is er op initiatief van Frankrijk en de voorzitter
van de Europese Raad een aantal bijeenkomsten geweest met de AU om van gedachten te
wisselen over de prioriteiten voor de top.
Op dit moment wordt de concept slotverklaring nog voorzien van commentaar vanuit de
AU en zullen de EU en AU in de week van de top verder onderhandelen over de uiteindelijke
tekst. Daarmee zal worden geborgd dat ook de AU en de AU-lidstaten volledig achter
de aan te nemen conclusies zullen staan.
Het kabinet benadrukt vooral ook het belang van een gezamenlijke uitvoering, gestoeld
op een gelijkwaardige basis, van de afspraken die bij de top zullen worden gemaakt.
Het kabinet zal zich daarvoor inzetten.
De leden van de Volt-fractie constateren dat de EU er op inzet om met behulp van publiek
geld de private sector te mobiliseren om ontwikkelingsrelevante investeringen te doen
in Afrika. Wat is hiervan het hoofddoel: de markt voor Europese bedrijven vergroten
(mag hier publiek geld voor gebruikt worden?) of ontwikkelingshulp?
31. Antwoord van het kabinet:
Daar waar de financiële sector geen financiering aanbiedt voor risicovolle, ontwikkelingsrelevante
investeringen, zien de EU en het kabinet het combineren van publieke middelen voor
ontwikkelingssamenwerking met privaat kapitaal («blended finance») als motor voor duurzaam economische ontwikkeling in Afrika. Het hoofddoel hiervan
is ontwikkelingshulp, maar het nauw betrekken van de private sector in ontwikkelingssamenwerking
biedt ook kansen voor het Europees bedrijfsleven omdat het bijdraagt aan het verbeteren
van het ondernemingsklimaat, het creëren van banen en armoedevermindering. Het Europees
Fonds voor Duurzame Ontwikkeling Plus (EFSD+) is een voorbeeld van een innovatief
fonds waarmee met behulp van blended finance duurzame ontwikkelingsinvesteringen door de private sector worden gefinancierd. Door
de governance structuur, verankerd in de NDICI EU-verordening, volgt het kabinet nauwgezet de investeringen
die worden gedaan vanuit het fonds.
Klopt het dat Nederlandse bloemenkwekers in Ethiopië subsidie krijgen en dat dit beschreven
wordt als agrarische steun aan Ethiopië?
32. Antwoord van het kabinet:
In het verleden hebben Nederlandse bloemenkwekers die zich als eersten vestigden in
Ethiopië inderdaad een subsidie ontvangen voor hun investering. Omdat de ontwikkelingsimpact
door de creatie van werkgelegenheid destijds hoog werd ingeschat, maar het product/markt
risico op die investering zo hoog was dat commerciële financiering niet haalbaar was,
werd subsidiering verantwoord geacht. De bloementeelt heeft zich sindsdien op eigen
kracht ontwikkeld tot een sector waarin vele tientallen duizenden Ethiopiërs hun brood
verdienen. Bedrijven in deze sector, inclusief Nederlandse bloemenkwekers, krijgen
hier al jarenlang geen subsidie meer voor.
Wat is er geleerd van de fouten die er gemaakt zijn bij het verlenen van subsidie
aan Heineken voor activiteiten op het Afrikaanse continent?
33. Antwoord van het kabinet:
Uw kamer is eerder geïnformeerd over subsidies voor ontwikkelingsprojecten van Heineken
in Afrika12. Er zijn geen onrechtmatigheden geconstateerd bij het verlenen van subsidies via
Heineken aan betrokken ngo’s.
We moeten naar een echt gelijkwaardig partnerschap en weg van de verkapte versie van
(neo-)kolonialisme, zo menen de leden van de Volt-fractie. Zoals in de factsheet Open
strategische autonomie in relatie tot Afrika en Latijns-Amerika (besproken in de commissie
Buitenlande Zaken) beschreven staat, is voor Afrikaanse landen de uitwisseling van
technologie, en met name groene technologie, juist belangrijk. Bovendien zijn Afrikaanse
landen meer gebaat bij het afschaffen van subsidies op Europese landbouwgoederen zodat
zij eerlijk kunnen concurreren en met het actief bestrijden van belastingparadijzen
zodat Europese bedrijven eerlijk belasting betalen over hun activiteiten in Afrika
dan bij hulp zonder structurele veranderingen in de relatie met Europa. Hoe wordt
hier gehoor aan gegeven?
34. Antwoord van het kabinet:
Belastingontwijking gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook
van belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden.
Het vorige kabinet heeft verschillende maatregelen genomen tegen belastingontwijking,
zoals een bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties. Ook
dit kabinet zal zich blijven inzetten om belastingontwijking tegen te gaan. Nederland
werkt samen om in internationaal verband tot oplossingen te komen en heeft zich bijvoorbeeld
actief ingezet om tot een akkoord te komen over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing
bij multinationals. Daarnaast ondersteunt Nederland ontwikkelingslanden met technische
assistentie om hun belastingbeleid- en opbrengsten te verbeteren. De landbouwsubsidies,
vallend onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, moeten voldoen aan de eisen van
de zogenaamde «Green box» en «Blue box» van de WTO en mogen geen of minimale handelsverstorende
effecten hebben. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat de interventies
in de door lidstaten ingediende plannen hier ook aan voldoen.
De beschrijving van de Nederlandse inzet op deze top van de Minister van Buitenlandse
Zaken, zoals beschreven in de Geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken
van 24 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2445) is heel anders dan de beschrijving in de geannoteerde agenda van dit schriftelijk
overleg. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zet in
op investeringen, de Minister van Buitenlandse Zaken op terrorisme & migratie. Streeft
de EU een gemeenschappelijke inzet na? Wat zijn de verschillende prioriteiten tussen
Nederland en Frankrijk? Wat is nu de Nederlandse inzet voor de EU-Afrika top?
35. Antwoord van het kabinet:
Het EU-Afrika partnerschap betreft een zeer brede samenwerking en daarom gaat de beschrijving
van de algehele kabinetsinzet voor de EU-AU top in de Geannoteerde agenda van de Raad
Buitenlandse Zaken van 24 januari jl. ook in op thema’s als veiligheid, klimaat, gezondheid
en migratiesamenwerking.
De Geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 13–14 februari
beschrijft de Nederlandse inzet voor de bespreking van de handelsbetrekkingen tussen
de EU en Afrika13. De EU-AU top zal ongetwijfeld aan de orde komen, maar de bespreking richt zich primair
op de Europese handelsrelatie met Afrika.
Bovengenoemde factsheet verkent ook welke instrumenten kunnen worden ingezet door
Nederland en de EU in de relatie met Afrika om de doelstellingen van de «open strategisch
autonomie» te bereiken. De nadruk ligt hier op toegang tot kritieke materialen waarvan
zich belangrijke hoeveelheden in met name Guinea (bauxiet, 64%); Democratische Republiek
Congo (kobalt, 68%; titanium, 36%); Zuid-Afrika (iridium, 92%; platina, 71%; rodium:
80%; ruthenium: 93%) bevinden. Waarom wordt het Europese «Action Plan on Critical
Raw Materials» niet expliciet in het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
genoemd en ligt de nadruk op ontwikkelingsrelevante investeringen?
36. Antwoord van het kabinet:
Het EU Action Plan on critical Raw Materials is van recentere datum (2020) dan de BHOS nota (2018) waar de leden van de Volt-fractie
naar lijken te verwijzen. In de nieuwe beleidsnota voor BHOS zal hier nader op in
worden gegaan.
Zoals ook in de factsheet aangegeven wordt, houdt de huidige Europese PR-strategie
rondom de «Action Plan on Critical Raw Materials» enkel rekening met een Europees
publiek. In de communicatie naar Afrikaanse partners moet evenwel duidelijk gemaakt
worden waarom de versterking van de strategische autonomie van de EU ook belangrijk
is voor de landen buiten de EU. Ziet de Minister in dit kader een rol voor de voorgestelde
IMVO-wetgeving?
37. Antwoord van het kabinet:
Onder het «Action Plan on Critical Raw Materials» werkt de EU aan de voorbereiding van Raw Materials Partnerships met Afrikaanse landen. Het Action Plan wordt gezien als een bijdrage aan de leveringszekerheid
van grondstoffen en versterking van de open strategische autonomie van de EU. Het
Action Plan erkent dat grondstofwinning op een verantwoorde manier moet gebeuren.
IMVO-wetgeving beoogt een afgebakende groep bedrijven te verplichten gepaste zorgvuldigheid
toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles en zodoende negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun waardeketens, waaronder
grondstoffenketens, te voorkomen en aan te pakken. Dat draagt bij aan schokbestendige
waardeketens en verbeterde omstandigheden in productielanden, ook buiten de EU.
EU-VS Trade & Technology
Inzake de EU-VS Trade & Technology Council (TTC), specifiek met betrekking tot de
Amerikaanse «Buy American»-wetgeving, hebben de leden van de VVD-fractie enkele aanvullende
vragen: Wat zijn de concrete gevolgen voor de EU en Nederland door deze mogelijke
nieuwe handelsbelemmerende maatregelen? Welke middelen heeft de EU om een wederzijds
gelijk speelveld te borgen, zoals toepassing van het Internationaal Aanbestedingsinstrument?
Wat gaat de Minister doen aan deze concrete gevolgen indien dit negatief uitpakt voor
Nederland?
38. Antwoord van het kabinet:
In de VS worden mogelijke aanscherpingen van «Buy American»-regelgeving besproken, die als gevolg zouden kunnen hebben dat niet-Amerikaanse aanbieders
van goederen en diensten minder toegang hebben tot de Amerikaanse aanbestedingsmarkt.
Dat gaat dan bijvoorbeeld om Europese/Nederlandse bedrijven actief in infrastructuur
en in de medische zorg. Eind vorig jaar is ook de Infrastructure Investment and Jobs Act goedgekeurd door het Congres, welke ook Buy American bepalingen bevat. De Europese Commissie zal ontwikkelingen met betrekking tot Buy American nauwgezet blijven volgen, mede met het oog op de verplichtingen die de VS is aangegaan
onder het Government Procurement Agreement (GPA) van de WTO. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de VS op subfederaal niveau
voor slechts 37 staten in beperkte mate verplichtingen is aangegaan onder het GPA.
Nederland steunt de inzet van de Commissie.
Het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) is een landenneutraal instrument
en IPI-maatregelen kunnen in principe worden toegepast in reactie op beperkende maatregelen
in derde landen waar het overheidsaanbestedingen betreft die niet onder de reikwijdte
vallen van markttoegang die is vastgelegd onder de
GPA van de WTO, of bilaterale afspraken op het gebied van overheidsaanbestedingen
in EU-handelsakkoorden met deze landen. Voor aanbestedingen die onder de GPA vallen
zal de EU altijd inzetten op consultaties in WTO-verband.
Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat er weer gesproken zal worden over handel
tussen de EU en de Verenigde Staten op het gebied van technologie. Een onderwerp dat
ook wordt omringd door vaagheden. In september 2021 zijn er afspraken gemaakt op exportcontrole,
screening van buitenlandse investeringen, AI-standaarden, halfgeleiders en wereldhandel.
Dat is behoorlijk veel op een belangrijk onderwerp waar ontwikkelingen zich in rap
tempo afwisselen en waarin er ongelofelijke bedragen omgaan. Er zijn tien werkgroepen
ingesteld met de taak om de gezamenlijke inspanningen op deze gebieden te coördineren
waar geen inzicht in is. De leden van de SP-fractie maken zich zorgen om de democratische
controle die kan worden uitgeoefend op dit onderwerp. Wat is de invloed die de Minister
heeft op de tweede Trade and Technology Council (TTC) die in mei 2022 zal plaatsvinden?
Wat zijn de belangrijkste aandachtsgebieden van het kabinet op dit onderwerp?
39. Antwoord van het kabinet:
Ten eerste is het belangrijk om te onderstrepen dat de Trade and Technology Council (TTC) geen besluitvormende bevoegdheden heeft; de TTC is een overlegplatform. Eventuele
besluitvorming in de EU zal lopen via bestaande procedures, die omkleed zijn met alle
gebruikelijke democratische waarborgen. In de gezamenlijke verklaring van 29 september
jl. spreken de EU en de VS de intentie uit om de samenwerking te verbeteren, onder
meer door het faciliteren van technische consultaties en verbeterde informatie-uitwisseling.
Momenteel wordt een tweede bijeenkomst van de TTC op ministerieel niveau voorbereid.
Binnen de EU staan lidstaten en Commissie hierover nauw met elkaar in contact.
Specifieke aandachtsgebieden zijn onder meer halfgeleiders, exportcontrole en mondiale
uitdagingen op handelsterrein.
Kan de Minister erkennen dat de standaarden op het gebied van kwaliteit en privacy
op het gebied van technologie lager liggen dan die van Europa? Wat is de invloed van
de bedrijvenlobby op dit dossier, aangezien zij een ongekend groot belang hebben hierin?
40. Antwoord van het kabinet:
In algemene zin kan niet worden gesteld dat de standaarden ten aanzien van kwaliteit
en privacy op het gebied van technologie in de VS lager zijn dan die in Europa. Wat
betreft de bescherming van persoonsgegevens en privacy geldt dat voor doorgifte aan
een derde land (zoals de VS) het niet vereist is dat het derde land dezelfde standaarden
hanteert als de EU. Het is ingevolge hoofdstuk V van de AVG zaak dat een derde land
een passend beschermingsniveau waarborgt (en in dat geval kan de Europese Commissie
een zogenaamd adequaatheidsbesluit ex artikel 45 AVG nemen), dan wel dienen er bij
doorgifte van gegevens passende waarborgen te worden geboden aan betrokkenen (diegene
wier gegevens verwerkt worden) (artikel 46 e.v. AVG). Bij deze passende waarborgen
is ook relevant dat verdere verstrekking aan derde landen en/ of toegang door overheidsinstanties
niet verder strekt dan noodzakelijk en proportioneel is. De Europese Commissie vervult
in dit systeem een centrale rol, omdat zij een adequaatheidsbesluit kan nemen en tevens
de andere doorgifte instrumenten faciliteert (bijv. door het opstellen van modelcontractbepalingen).
De Commissie is hierbij- naast de in de AVG geformuleerde eisen- tevens gebonden aan
de vereisten die het Hof van Justitie B in antwoord op vraag 14 aangehaalde Schrems-II
arrest heeft gesteld aan doorgifte. De Commissie heeft meermaals benadrukt dat een
eventueel nieuw adequaatheidsbesluit aan alle vereisten moet voldoen. Naar inschatting
van het kabinet heeft de bedrijvenlobby hier weinig invloed op.
Wat wordt er bedoeld met de zin «We streven naar inclusieve economische groei die
al onze mensen ten goede komt en we besteden bijzondere aandacht aan inclusieve groei
voor mensen uit de middenklasse en lagere inkomens aan beide zijden van de Atlantische
Oceaan», zo vragen de leden van de Volt-fractie?
41. Antwoord van het kabinet:
De in de vraag aangehaalde zin uit de Pittsburgh Verklaring onderstreept dat economische
groei ten goede moet komen aan de lagere en midden inkomensklassen.
Wat betekent dit voor mensen buiten de EU en de VS? Wat betekent deze samenwerking
voor de strategische autonomie van Europa? Wat betekent deze samenwerking voor de
Europese strategische afhankelijkheid op het moment dat er een Amerikaanse president
is die niet inzet op de verbetering van de relatie?
42. Antwoord van het kabinet:
Het primaire doel van de TTC is om trans-Atlantische samenwerking te verbeteren op
basis van gemeenschappelijke waarden zoals democratie en respect voor mensenrechten,
ten behoeve van de burgers in de EU en de VS. De TTC kan daarnaast ook helpen die
waarden effectief uit te kunnen dragen richting andere landen. Samenwerking op basis
van wederkerigheid met gelijkgezinde partners zoals de VS is en blijft een belangrijk
uitgangspunt van het streven naar Europese open strategische autonomie. Open strategische
autonomie en sterke partnerschappen, zoals die tussen de EU en de VS, bijten elkaar
niet, ze versterken elkaar juist.
Voor deze samenwerking is het ook belangrijk dat de impasse tussen de AVG en de American
CLOUD Act wordt opgelost om te voorkomen dat Europese persoonsgegevens gedeeld kunnen
worden. Zal de Minister zich ervoor inzetten dat Europese persoonsgegevens niet gedeeld
mogen worden ook als ze door een Amerikaans bedrijf in Europa zijn verzameld?
43. Antwoord van het kabinet:
De AVG leidt niet tot een verbod op iedere doorgifte van persoonsgegevens aan de VS.
Persoonsgegevens die vallen onder de (materiele en territoriale) reikwijdte van de
AVG mogen alleen worden verwerkt als aan alle voorwaarden is voldaan. Zo moet er onder
meer een grondslag voor zijn. Nu er geen geldig adequaatheidsbesluit is voor doorgifte
aan de VS, betekent dit dat een doorgifte alleen plaats kan vinden als er passende
waarborgen worden getroffen. Deze moet gebaseerd zijn op één van de in artikel 46
opgesomde instrumenten. Dit betekent dus niet dat doorgifte naar de VS per definitie
onmogelijk is. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van het EU wettelijk kader
ook het antwoord op vraag 14.
Wil de Minister in dit kader alvast onderzoeken wat er met videobeelden gebeurt die
in Nederland door Amerikaanse IoT-apparaten (zoals bijvoorbeeld deurbellen en schoonmaakmachines)
worden gemaakt en of het recht op privacy voldoende wordt gewaarborgd?
44. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14, mogen gegevens niet zomaar aan derde
landen, zoals de VS, worden doorgegeven. Het is in beginsel aan de Autoriteit Persoonsgegevens
en het Agentschap Telecom, respectievelijk toezichthouders op de AVG en de telecommunicatiewet,
om erop toe te zien dat gegevens rechtmatig worden verwerkt.
In de verklaring staat: «We willen werknemers en arbeidsrechten beschermen en dwang-
en kinderarbeid bestrijden. We zijn van plan relevante handels-, klimaat- en milieukwesties
aan te pakken.» Betekent dit dat er ook een IMVO-regelgeving aan deze samenwerking
verbonden kan worden? Dit zou namelijk de nadruk op gezamenlijke waarden en daarmee
het doel van de samenwerking versterken. Anders kan het overkomen als een anti-China
lobby.
45. Antwoord van het kabinet:
De EU en de VS hebben in het kader van de TTC mogelijkheden geïdentificeerd om samen
te werken op het gebied van handel en arbeid. Zo staat in Annex V van de Pittsburgh
Verklaring onder het kopje «Cooperation on Trade and Labour» onder meer dat de EU en de VS willen samenwerken om maatschappelijk verantwoord ondernemen
te stimuleren. Het kabinet staat hier positief tegenover. Momenteel wordt onderzocht
hoe de TTC samenwerking op dit thema concreter kan worden.
Lunch met Bernd Lange
Wat zijn de belangrijkste verschillen in standpunten in het Europees Parlement en
de Raad met betrekking tot het International Procurement Instrument en het Anti-Coercion
Instrument, zo vragen de leden van de Volt-fractie.
46. Antwoord van het kabinet:
Het Europees Parlement (EP) heeft in zijn positie ten aanzien van het Internationaal
Aanbestedingsinstrument (IPI) verschillende onderdelen uit de Raadspositie overgenomen,
waaronder dat bij toepassing van het instrument wordt gekeken naar het land van herkomst
van de inschrijver in plaats van naar de herkomst van de goederen en diensten, en
de mogelijkheid om als IPI-maatregel een scoreopslag te hanteren.14 Er zijn echter verschillende onderdelen waar de EP-positie afwijkt van de Raadspositie.
Het betreft onder andere de drempelwaarden voor werken en concessies (het EP zet in
op EUR 10 mln. in plaats van EUR 15 mln.); de maximale scoreopslag die opgelegd kan
worden (het EP zet in op maximaal 100%, de Raad op 40%); aanvullende verplichting
tot rapportage over verplichtingen die voortkomen uit internationale milieu-, sociale-
en arbeidsrechten, waar het EP erop inzet dat die enkel onder het IPI zouden gelden;
de precieze manier waarop rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsdoelstellingen
van de EU in de toepassing van het instrument; en de uitzonderingsgronden en de rol
van de Commissie hierbij. Het kabinet verwijst u verder ook naar de recente beantwoording
van vragen uit het Schriftelijk Overleg ten aanzien van het IPI15.
Bij het wetsvoorstel voor een anti-dwang instrument is nog niet duidelijk waar de
verschillen in standpunten tussen de Raad en het EP liggen. Zowel de Raad als het
EP bespreken het wetsvoorstel op dit moment inhoudelijk en moeten nog een positie
innemen.
Voortgangsrapportage handelsakkoorden februari 2022
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe het staat met de Europese ratificatie
van het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) en verzoeken de Minister een
overzicht te geven van de lidstaten die dit verdrag inmiddels hebben geratificeerd
en aan te geven waarom de Eerste Kamer dat nog niet heeft gedaan.
47. Antwoord van het kabinet:
Tot nu toe hebben vijftien lidstaten CETA geratificeerd, zijnde: Tsjechië, Denenmarken,
Estland, Spanje, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Portugal,
Roemenië, Slowakije, Finland en Zweden. Er zijn op dit moment twaalf lidstaten die
CETA niet geratificeerd hebben, zijnde: Nederland, België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland,
Frankrijk, Griekenland, Ierland, Hongarije, Italië, Polen en Slovenië.
Het is aan de Eerste Kamer om te bepalen wanneer CETA wordt geagendeerd.
Tijdens de EU-Marokko Associatieraad in juni 2019 is nog gesproken over hervatting
van de onderhandelingen. Deze hervatting is nog niet gepland of verder besproken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de hervatting van de onderhandelingen
tussen de EU en Marokko waar mogelijk te agenderen. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister uitingen van de Minister van Buitenlandse Zaken, na een gesprek met zijn
counterpart in Marokko, waarin hij aangeeft dat Marokko een essentiële en strategische
partner is voor Europa en Nederland voor de verdere ontwikkeling van handel, veiligheid
en migratie, nader toe te lichten
48. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen over het Deep and Comprehensive Free Trade Agreement liggen sinds 2014 stil. De Commissie heeft namens de EU aangegeven open te staan
voor verdere onderhandelingen. Nederland blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Zoals ook aangegeven in de recente kamerbrief over de brede relatie met Marokko ziet
Nederland Marokko als een belangrijke en stabiele partner voor Nederland en de EU
om mee samen te werken, in een regio die voor grote uitdagingen staat.16 Er zijn meerdere aanknopingspunten om de relatie met Marokko verder te versterken.
Handel, veiligheid en migratie zijn voorbeelden van onderwerpen waar een duidelijk
belang is om goede relaties en samenwerking te ontwikkelen. Zo zijn er kansen ook
voor Nederlandse bedrijven om zaken te doen in Marokko. Ook wil Nederland verder samenwerken
op onderwerpen als terrorismebestrijding en grensoverschrijdende criminaliteit, hetgeen
in het belang is van zowel de Nederlandse als de Marokkaanse veiligheid. Tot slot
blijft migratie een van de prioritaire onderwerpen waar Nederland voortgang in wil
boeken, onder meer via het opzetten van een gemengd comité.
In Nederland is de goedkeuring van het investeringsakkoord tussen de EU en Singapore
in voorbereiding. De leden van de CDA-fractie vragen een update en wanneer de Minister
deze goedkeuring met de Kamer denkt te kunnen delen.
49. Antwoord van het kabinet:
De goedkeuringsstukken van de investeringsovereenkomst (IPA) tussen de EU en haar
lidstaten enerzijds en Singapore anderzijds zijn in voorbereiding. Het kabinet hecht
aan een zorgvuldige voorbereiding van deze goedkeuringsstukken. Er wordt momenteel
gewerkt aan de opstelling van een memorie van toelichting. Daarna zal advies van de
Raad van State worden gevraagd alvorens het verdrag ter goedkeuring kan worden voorgelegd
aan het parlement. Het verdrag kan pas in werking treden als het is geratificeerd
door alle EU-lidstaten en Singapore; vooralsnog is het door twaalf EU-lidstaten geratificeerd.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een update te geven van de voortgang
van de onderhandelingen over het MERCOSUR handelsverdrag, zover daar enige ontwikkelingen
zijn, sinds oktober 2021.
50. Antwoord van het kabinet:
Er zijn sinds oktober 2021 geen nieuwe stappen gezet in de onderhandelingen tussen
de EU en Mercosur.
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister een voortgang te geven van
de discussie over de oprichting van het Multilaterale Geschillenbeslechting Hof dat
de EU voornemens is op te richten en verzoeken de Minister tevens een aanjagende rol
te gaan spelen in de oprichting van dit Hof.
51. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen over een Multilateraal investeringsgerecht (multilateral investment court, MIC) maken deel uit van de bredere inzet van de EU om het bestaande systeem van
investeerder-staat arbitrage te hervormen. Deze onderhandelingen zijn eind 2017 begonnen
in Werkgroep III van de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL). In de huidige fase van de onderhandelingen wordt gesproken over verschillende
hervormingsmogelijkheden. Op basis van het EU-voorstel is oprichting van een Multilaterale
investeringsgerecht een van de voorliggende mogelijkheden. Bij de 42e sessie van Werkgroep III, van 14 tot 18 februari in New York, staat onder andere
de wijze van het aanstellen van tribunaalleden van een multilateraal mechanisme op
de agenda.
Naast deze multilaterale onderhandelingen heeft de EU in recente verdragen met daarin
afspraken over investeringsbescherming (Canada, Mexico, Singapore en Vietnam) een
zogenaamd stelsel van bilaterale investeringsgerechten (Investment Court System, ICS) opgenomen. Deze EU investeringsbeschermingsovereenkomsten bevatten ook bepalingen
die ervoor zorgen dat de afzonderlijke bilaterale ICS gerechten ondergebracht worden
bij een permanent MIC, wanneer deze opgericht wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een update te geven van de laatste
status van het Special Purpose Vehicle inzake het ontwijken van secundaire sancties opgelegd door de VS.
52. Antwoord van het kabinet:
Het Special Purpose Vehicle INSTEX (Instrument in Support of Trade Exchanges), dat tot doel heeft de legitieme handel tussen Europese bedrijven en Iran te faciliteren,
is op beperkte schaal operationeel. Tot op heden heeft INSTEX één transactie van medische
goederen uitgevoerd in maart 2020. Deze transactie bedroeg EUR 446.000 en kwam aan
Europese zijde ten goede aan een Duitse partij. Het functioneren van INSTEX hangt
in grote mate af van een aantal factoren die buiten de invloedsfeer liggen van het
bedrijf: de onderhandelingen in Wenen over het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA, het nucleair akkoord met Iran), de mogelijke verdere opheffing van enkele VS sancties,
de medewerking van Europese commerciële banken en het vanuit de Iraanse autoriteiten
faciliteren van exporten naar Europa via STFI (Special Trade and Finance Instrument, het Iraanse spiegelmechanisme van INSTEX).
INSTEX blijft de mogelijkheden onderzoeken om legitieme handel met Iran te faciliteren
en werkt op dit moment aan – voor nu bedrijfsvertrouwelijke – voorstellen om voor
te kunnen leggen aan de aandeelhouders. De besluitvorming hierop zal in sterke mate
afhangen van de ontwikkelingen in Wenen.
Reactie op moties inzake strategische afhankelijkheden
De leden van de VVD-fractie vragen de aandacht van de Minister voor een vraag met
betrekking tot strategische afhankelijkheden van China. In de reactie op de motie
van de leden Alkaya en Weverling (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 26), de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 15) en de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2383) inzake strategische afhankelijkheden noemt voormalig Minister De Bruijn – en wij
citeren – het volgende: «Het is lastig maatregelen en initiatieven te «versnellen»
aangezien het monitoren van afhankelijkheden en het mitigeren van risico’s een doorlopend
proces is (...) een versnelde vermindering van strategische afhankelijkheden is nog
niet aan de orde, zolang de noodzaak daartoe niet is aangetoond.» Ter onderbouwing
wordt verwezen naar Kamerstuk 34 952, nr. 126. In dit kamerstuk meldt voormalig Minister Kaag aangaande dit punt het volgende:
«China is belangrijk voor met name industriële producten, machines en vervoermaterieel.»
Deze verwijzing wekt de indruk dat het woord «belangrijk» impliceert dat het tegenovergestelde
van een noodzaak van vermindering van strategische afhankelijkheden in dit geval aan
de orde is en dat het verzoek van lid Brekelmans om te «inventariseren welke opties
er zijn om de afname in strategische afhankelijkheden van China te versnellen» in
de wind wordt geslagen.
Opmerkelijk is dat de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2383) zeldzame grondstoffen, essentiële producten en sleuteltechnologieën expliciet als
strategische afhankelijkheden duidt. Met uitzondering van de explicitering van grondstoffen
via het Critical Raw Materials Action Plan van de Europese Commissie zijn dit productgroepen die in noch de reactie van voormalig
Minister De Bruijn, noch in de genoemde verwijzing, in deze context niet terug te
vinden zijn.
In Bijlage 1, «Analyse herkomst Nederlandse invoer» staat wel expliciet genoemd dat
«het blijkt dat concentraties -goederen- t.o. China vooral een aanzienlijke waarde
aannemen in de sectoren computers en elektronica, elektrische apparaten en farmaceutica.»
Dit zijn productgroepen die hun toepassing kunnen vinden in wat lid Brekelmans aanduidt
met «sleuteltechnologieën». Hierdoor is het onduidelijk welke opties er zijn om de
afname in strategische afhankelijkheden van China te versnellen aangezien voormalig
Minister De Bruijn deze gegevens niet meeneemt in zijn schriftelijke beantwoording
(Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54). Kan de Minister deze onduidelijkheden wegnemen door aan te duiden welke opties
er zijn om de afname in strategische afhankelijkheden van China te versnellen?
53. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over de risico’s van strategische afhankelijkheden.
Het kabinet herkent zich niet in de veronderstelling dat het beleid gericht op strategische
afhankelijkheden geen urgentie kent. De mitigatie van de risico’s van strategische
afhankelijkheden voor publieke belangen is voor het kabinet een prioriteit. In het
coalitieakkoord staat dat het kabinet streeft naar het verminderen van de afhankelijkheid
voor strategische goederen en grondstoffen en naar strategische onafhankelijkheid
door productie van cruciale (half)producten in Europa. Het kabinet zal de komende
tijd invulling geven aan de voornemens zoals vermeld in het coalitieakkoord ten aanzien
van strategische afhankelijkheden. In de nog te verschijnen BHOS nota zal ik hier
nader op in gaan. Zoals aangekondigd in de brief hoofdlijnen beleid BHOS17 van 9 februari jl. krijgt uw Kamer voor het zomerreces een integrale BHOS-nota. Met
dit tijdpad houd ik rekening met voldoende tijd voor gedachtewisseling met uw Kamer.
Het in kaart brengen van strategische afhankelijkheden en de mitigatie van deze risico’s
is een doorlopend proces waarbij zorgvuldigheid is geboden. Zoals uiteengezet in Bijlage
1 van de Kamerbrief in reactie op de motie van de leden Alkaya en Weverling18, de motie van het lid Sjoerdsma19 en de motie van het lid Brekelmans20 is de invoer van geconcentreerde goederen niet altijd een strategische afhankelijkheid.
Enkel als de markt de risico’s van strategische afhankelijkheden onvoldoende mitigeert
en de verwachte baten van ingrijpen groter zijn dan de verwachte kosten is overheidsingrijpen
wenselijk.
Dit heeft de aandacht van het voltallige kabinet. Als het gaat om economische strategische
afhankelijkheden zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik coördinerend.
Er zijn reeds veel initiatieven op nationaal en EU niveau die de risico’s van strategische
afhankelijkheden voor publieke belangen kunnen verminderen, zoals uiteengezet in de
Kamerbrief over strategische afhankelijkheden van november jl. Bij de discussies in
de EU over de verdere uitwerking en ontwikkeling van deze initiatieven speelt Nederland
een actieve rol.
De Minister geeft aan dat het niet altijd duidelijk is dat er sprake is van één bronland
en dus een afhankelijkheid wanneer Nederland een bepaald product uit diverse andere
landen invoert, zo constateren de leden van de Volt-fractie. Zij geeft aan dat dit
deels valt te ondervangen door op EU-niveau afhankelijkheden te analyseren, aangezien
de voor Nederlandse belangrijkste doorvoerlanden zich in de EU bevinden. Wil de Minister
het initiatief nemen voor zo’n afhankelijkheidsanalyse op Europees niveau?
54. Antwoord van het kabinet:
In mei 2021 publiceerde de Europese Commissie, gezamenlijk met de update van de in
2020 vastgestelde industriestrategie, reeds een onderzoek naar strategische afhankelijkheden
van de EU ten opzichte van derde landen21. Uit deze analyse blijkt dat de EU voor een beperkt aantal goederensoorten in de
meest gevoelige ecosystemen afhankelijk is van invoer uit een specifiek derde land.
Ook wordt in het onderzoek ingegaan op strategische afhankelijkheden in de sfeer van
sleuteltechnologieën en wordt een aantal belangrijke waardeketens nader ontleed.
De Commissie heeft al vervolgonderzoek aangekondigd. Onderzoek naar strategische afhankelijkheden
is een doorlopend proces, waarbij steeds diepere inzichten worden opgedaan.
De Minister geeft aan dat het moeilijk optreden is tegen eenzijdige strategische afhankelijkheden.
Wat doet het kabinet om eenzijdige strategische afhankelijkheden in de toekomst te
voorkomen?
55. Antwoord van het kabinet:
Er worden reeds verschillende beleidsinitiatieven ontwikkeld om de risico’s van huidige
en toekomstige strategische afhankelijkheden voor publieke belangen te mitigeren.
Vanwege de verwevenheid van de interne markt en het belang van de interne markt voor
de Nederlandse economie, is het belangrijk om primair op EU-niveau beleid te voeren.
De economische kracht van de EU speelt hierbij een belangrijke rol. Een concurrerende
en innovatieve economie is essentieel voor de aanpak van toekomstige strategische
afhankelijkheden.
Zo werkt de EU aan verschillende wetgevende instrumenten om oneerlijke concurrentie
te adresseren, zoals de reeds in werking getreden Trade Enforcement Regulation, het beoogde International Procurement Instrument en het wetsvoorstel verordening buitenlandse subsidies.
Daarnaast worden onder andere IPCEI’s (Important Projects of Common European Interest) opgezet om de positie van de EU binnen strategische waardeketens te versterken. Dit
kan bijdragen aan het Europese concurrentievermogen en de toekomstige Europese weerbaarheid.
NL heeft reeds middelen gereserveerd voor de IPCEI’s Micro-elektronica 2, Cloud en Waterstof. Tevens is 8 februari jl. het wetsvoorstel
voor de EU Chips Act door de Commissie gepresenteerd. Ook de EU Chips Act zou een
bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van de toekomstige weerbaarheid van de Europese
halfgeleider waardeketen. De Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn na publicatie
van het Commissievoorstel geïnformeerd worden over de kabinetsinzet middels een BNC-fiche.
Heeft de Minister in het vizier bij welke nieuwe technologieën Europese bedrijven
achterop dreigen te geraken en Europa dus afhankelijk dreigt te worden van de invoer
uit non-Europese landen?
56. Antwoord van het kabinet:
In het antwoord op vraag 54 genoemde onderzoek heeft de Commissie de competitiviteit
van de EU met betrekking tot sleuteltechnologieën ten opzichte van derde landen bestudeerd.
De analyse laat zien dat de EU onder andere sterke posities inneemt op het gebied
van Advanced Manufacturing, Internet of Things, Advanced Materials en Mobility. Voor andere technologieën is de relatieve positie van de EU minder sterk, zoals
op het gebied van Advanced Intelligence, Big Data, Cloud, Cybersecurity, Industrial Biotech, Robotics
en Micro-Electronics. Dit laat onverlet dat op specifieke delen van de waardeketens van deze technologieën
de EU weldegelijk een sterke positie inneemt.
Daarbij merkt het kabinet ook op dat afhankelijkheden inherent zijn aan internationale
handel. Handel stimuleert kennisuitwisseling en innovatie en is belangrijk voor onze
welvaart. Open, competitieve ecosystemen en wederzijdse afhankelijkheden dragen bij
aan de weerbaarheid van de EU.
Ligt er een plan van aanpak klaar die zodra er een mogelijk toekomstige afhankelijkheid
gesignaleerd wordt, ingezet kan worden?
57. Antwoord van het kabinet:
Indien het kabinet constateert dat een (toekomstige) strategische afhankelijkheid
een groot risico vormt voor het borgen van publieke belangen, kan overheidsingrijpen
in de rede liggen. Hiervoor zijn verschillende opties beschikbaar, zoals onder andere
het faciliteren van diversificatie van handelsstromen, het stimuleren van de ontwikkeling
van Europese producten en diensten en het faciliteren van flexibele, snel opschaalbare
productiecapaciteit in eigen land of de EU. Daarbij hanteert het kabinet de volgende
uitgangspunten voor het beleid: overheidsingrijpen dient proportioneel te zijn, zo
weinig mogelijk marktverstorend, op basis van een case-by-case benadering en met een zorgvuldige afweging tussen de gesignaleerde risico’s, de verwachte
baten en de verwachte kosten.
In het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat dat het kabinet streeft naar het verminderen van de afhankelijkheid voor strategische
goederen en grondstoffen en naar strategische onafhankelijkheid door productie van
cruciale (half)producten in Europa. Het kabinet zal uw Kamer op gezette tijd informeren
over het beleid ten aanzien van strategische afhankelijkheden, zoals dat verder zal
worden ontwikkeld langs de lijnen in het coalitieakkoord.
Herziening afspraken handel en duurzame ontwikkeling handelsakkoorden
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over de inzet van het
kabinet op het gebied van duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. Het is de Minister
bekend dat wat de leden van de D66-fractie betreft handelsakkoorden een instrument
zijn om handelspartners te bewegen betere arbeidsomstandigheden en hogere duurzaamheidseisen
aan producten te stellen. Deze leden zijn dan ook blij om dit in de inbreng van Nederland
terug te lezen. Kan de Minister het bredere Europese krachtenveld ten aanzien van
deze herziening geven?
58. Antwoord van het kabinet:
De Commissie werkt nog aan een voorstel ten aanzien van de herziening van deze bepalingen.
Het krachtenveld in de Raad is daarom nog niet uitgekristalliseerd. Nederland is een
voortrekker op dit terrein en zet zich consequent in voor ambitieuze bepalingen over
handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. Het merendeel van de lidstaten
lijkt de huidige EU inzet op handel en duurzame ontwikkeling te steunen.
Kan de Minister aangeven binnen welke termijn zij hier vervolgstappen op voorziet?
Is het herzien van duurzaamheid in handelsakkoorden een prioriteit voor deze Minister?
Zo ja, hoe gaat zij uitvoering geven aan deze prioriteit? Kan zij hierop ingaan in
de planningsbrief die de Kamer nog toe moet komen?
59. Antwoord van het kabinet:
De Commissie verwacht dat de studie naar de mogelijke verbeterpunten in het EU-beleid
ten aanzien van handel en duurzame ontwikkeling in juni van dit jaar zal worden opgeleverd
en hoopt de herziening van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in het
najaar af te ronden. Een discussie in de Raad zal hier onderdeel van moeten zijn.
Het kabinet hecht eraan dat de EU actief handelsbeleid voert en handelsakkoorden zijn
hiervoor een concreet instrument. EU handelsakkoorden dragen bij aan het scheppen
van nieuwe economische kansen, versterking van banden met derde landen en het stimuleren
van duurzame ontwikkeling. In dat kader zal Nederland blijven inzetten op het opnemen
van dergelijke afspraken in handelsakkoorden. Ik zal uiteraard ook in mijn toegezegde
beleidsnota ingaan op de relatie en inzet ten aanzien van handel en duurzame ontwikkeling.
Hoe verhoudt de inzet van Nederland voor de herziening van afspraken in handel en
duurzame ontwikkelingen in handelsakkoorden zich tot de Nederlandse inzet voor wetgeving
voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
60. Antwoord van het kabinet:
De herziening van afspraken in handel en duurzame ontwikkelingen in handelsakkoorden
en de inzet op IMVO-wetgeving zijn complementair. Met de inzet in handelsakkoorden
wordt onder andere beoogd om handhaving van internationale arbeids- en milieustandaarden
door overheden te versterken. Dit draagt bij aan het creëren van omstandigheden waarin
bedrijven verantwoord kunnen ondernemen. IMVO-wetgeving ziet toe op het verplicht
stellen van het gepaste zorgvuldigheidsproces in lijn met de OESO Richtlijnen voor
Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dergelijke wetgeving ziet erop dat ondernemingen bij het bedrijven van handel de
nadelige gevolgen voor mens en milieu in hun waardeketen identificeren, mitigeren
en hierover transparant zijn.
Hoe kan volgens de Minister IMVO-wetgeving gebruikt worden om verdere duurzaamheidsafspraken
te maken met handelspartners?
61. Antwoord van het kabinet:
IMVO-wetgeving beoogt een door de wetgever afgebakende groep bedrijven te verplichten
gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles. Hoe meer landen IMVO-wetgeving hebben, hoe beter dat is voor de naleving van mensenrechten
en milieustandaarden. Daarom bevordert Nederland in de EU de invoering van IMVO-wetgeving
en dringt er hierbij op aan dat ook niet-Europese bedrijven die op de Europese markt
actief zijn aan zulke wetgeving moeten voldoen, onder voorwaarde dat dat handhaafbaar
is. In verschillende handelsakkoorden zijn bepalingen over IMVO opgenomen die mede
als doel hebben om IMVO te bevorderen door het delen van kennis en best practices.
Verder hebben deze leden nog enkele vragen voor wat betreft de rol van het maatschappelijk
middenveld en de zogenaamde Domestic Advisory Groups (DAG’s). Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld aan tegen het vanuit de EU ondersteunen
van niet-EU DAG’s met een secretariaat die logistiek en organisatorische problemen
actief kan oppakken?
62. Antwoord van het kabinet:
Met het 15 punten actieplan over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden
uit 2018 trekt de Commissie middelen uit voor het steunen van de nationale adviesgroepen
in derde landen waarin EU handelsakkoorden met deze landen voorzien22. Zoals de nationale adviesgroepen in een gezamenlijk paper benadrukken, moet eventuele
aanvullende steun per casus bekeken worden. Het kabinet staat hier in beginsel positief
tegenover maar wil hierbij ook wijzen op de verantwoordelijkheid van de overheden
in de betreffende derde landen.
Op welke manier denkt de Minister dat samenwerking tussen EU DAGs en niet-EU DAGs
versterkt kan worden?
63. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet steunt het streven om de samenwerking te versterken tussen de nationale
adviesgroepen van de EU en derde landen. Dit kan bijvoorbeeld door regelmatiger bijeenkomsten
te houden tussen beide adviesgroepen, waarin bedrijfsleven, vakbonden en ngo’s zitting
hebben. Het opnemen van bepalingen in een handelsakkoord hierover kan een faciliterende
rol spelen. Het is echter ook aan de adviesgroepen onder specifieke handelsakkoorden
om te bekijken of en zo ja, op welke manier, samenwerking versterkt kan worden.
Hebben er ook consultaties plaatsgevonden met decentrale overheden, zo vragen de leden
van de Volt-fractie? In de brief van 3 december schreef de toenmalige Minister dat
de Europese Commissie consultaties met belanghebbenden zal houden. Hebben deze al
plaatsgevonden? Hoe is de Kamer bij dit voorstel betrokken/geconsulteerd?
64. Antwoord van het kabinet:
De Commissie heeft de publieksconsultaties over de herziening van afspraken over handel
en duurzame ontwikkeling reeds afgerond. Ook decentrale overheden hebben de kans gehad
om op de consulatie te reageren. Het kabinet heeft schriftelijke inbreng opgesteld
en uw Kamer hierover middels schriftelijk overleg, debatten en de genoemde brief geïnformeerd.
Daaraan voorafgaand heeft het kabinet over de herziening en de Nederlandse inbreng
hiervoor gesproken met leden van het Breed Handelsberaad en hen tevens gewezen op
de consultaties op EU-niveau. Decentrale overheden zijn vertegenwoordigd in het Breed
Handelsberaad. Het kabinet heeft geen inzicht in hoeverre decentrale overheden ook
zelfstandig gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om inbreng bij de Commissie
aan te leveren.
Hoe verhoudt zich deze herziening tot zowel al afgesloten als nog af te sluiten/ronden
handelsakkoorden zoals met Mercosur? Kan de Minister uitweiden over het tijdspad van
de herziening? Wanneer wordt het voorstel verwacht?
65. Antwoord van het kabinet:
De herziening van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden
bestaat uit een aantal parallelle sporen. De definitieve uitkomst van de studie die
de Commissie door een onafhankelijke partij laat uitvoeren, is gepubliceerd23. De uitkomsten van de herziening denkt de Commissie in juni te kunnen presenteren
om deze in het najaar af te ronden. De komende maanden zal de Commissie met de Raad,
het EP en belanghebbenden in gesprek gaan over specifieke onderwerpen. Het kabinet
zet in op een ambitieuze en spoedige uitkomst en hoopt dat hiermee rekening wordt
gehouden bij akkoorden in onderhandeling. Uiteindelijk vormt een specifiek mandaat
van de Raad de basis voor de Commissie om te onderhandelen met een derde land.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, neemt het kabinet pas een standpunt in over een
Mercosur akkoord als de Commissie definitieve teksten ter besluitvorming aan de Raad
heeft voorgelegd. Ook wat betreft de invloed van de herziening over handel en duurzame
ontwikkeling op een EU-Mercosur akkoord wacht de regering op het eindresultaat van
de onderhandelingen dat door de Commissie aan de Raad zullen worden voorgelegd.
Hoe verhoudt de implementatie en handhaving van duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden
zich tot de voorgestelde IMVO-wetgeving? Hoe ziet het kabinet het voor zich dat dit
daadwerkelijk leidt tot betere handhaving van duurzaamheidsstandaarden in handelsakkoorden?
66. Antwoord van het kabinet:
Het beleid omtrent duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden en IMVO is weliswaar
complementair, maar de implementatie en handhaving staan los van elkaar omdat het
verschillende instrumenten en verschillende actoren betreft. Beide instrumenten hebben
hun eigen wijze om naleving van de afspraken, resp. de wet te bevorderen dan wel af
te dwingen. Op beide manieren wordt duurzaamheid bevorderd. Zie ook het antwoord op
vraag 60.
Gaat Nederland uit van zekere minimumstandaarden? Ratificeren ILO/ Parijs-akkoord
in nieuwe FTA’s?
67. Antwoord van het kabinet:
Zoals ook aangegeven in de Nederlandse inbreng voor de Herziening van het EU Handelsbeleid,
is Nederland van mening dat in brede EU-handelsakkoorden bepalingen dienen te worden
opgenomen over het ratificeren van de fundamentele conventies van de Internationale
Arbeidsorganisatie (ILO) en het klimaatakkoord van Parijs.
IMVO-wetgeving op Europees niveau
De leden van de SP-fractie hebben ten aanzien van deze agenda ook nog vragen over
de planning omtrent een Europese wet voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO). De genoemde leden lezen dat er 23 februari 2022 dan eindelijk een
IMVO-voorstel onze kant op zal komen na een uitstel van vele maanden. Het is de leden
niet duidelijk waarom er zo lang is uitgesteld. De leden denken hierbij aan financieel
belanghebbenden op dit dossier, namelijk met name de grote bedrijven. Kan de Minister
ingaan op de rol van de bedrijvenlobby op dit dossier? Op welke manier gaat de Kamer
hierover worden geïnformeerd?
68. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie werkt aan een EU-voorstel voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting
voor bedrijven, dat volgens de Commissie deze maand zal worden gepresenteerd. Een
reden voor de eerder opgelopen vertraging van het aangekondigde EU voorstel is door
de Commissie niet gedeeld. In gesprekken met Commissarissen Reynders (Justitie) en
Dombrovskis (Handel) heeft het kabinet benadrukt dat spoedige publicatie van een effectief
en ambitieus voorstel op EU-niveau belangrijk is met het oog op een grotere impact
in productielanden en een gelijk speelveld voor Europese bedrijven.
Op de bedrijvenlobby omtrent dit onderwerp is al ingegaan in reactie op Kamervragen
van Jasper van Dijk24. Het kabinet heeft geen nadere informatie hierover om met uw Kamer te delen. In algemene
zin acht het kabinet het van belang dat verschillende stakeholders uit zowel het bedrijfsleven
als het maatschappelijk middenveld in gelijke mate inbreng kunnen leveren voor de
vormgeving van nieuwe wetgeving of beleid, zowel in Nederland als op Europees niveau.
Voor het aanstaande wetgevende Commissievoorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur,
inclusief IMVO verplichting, hebben stakeholders input kunnen leveren op de routekaart
van de Commissie, alsmede tijdens een publieke raadpleging. De door de Commissie ontvangen
input is openbaar gemaakt.
Kan er ten aanzien van dit voorstel ook worden ingegaan op de parallellen met de nationale
wetgeving die hierover in de maak is?
69. Antwoord van het kabinet:
In het coalitieakkoord 2021–2025 is opgenomen dat Nederland IMVO-wetgeving in de EU
bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld
met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Het wetgevingstraject
is in gang gezet en volgt de gebruikelijke stappen. Het is zaak de Europese ontwikkelingen
nauw te betrekken bij de ontwikkeling van nationale wetgeving, met het oog op het
borgen van een gelijk speelveld. Bij het opstellen van het conceptwetsvoorstel zullen
experts uit het bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en de wetenschap worden
betrokken, en zal publieke consultatie plaatsvinden. Over het conceptwetsvoorstel
zal ook de Raad van State adviseren voordat het voorstel aan uw Kamer kan worden aangeboden.
Hoe kijkt de Minister naar de discussie over het vormgeven van een instrument voor
een verbod op de Europese markt van producten die door dwangarbeid zijn gemaakt? Wat
is de Nederlandse positie?
70. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht het tegengaan van dwangarbeid van groot belang en zet hiervoor verschillende
instrumenten in, waaronder via handelsakkoorden, waarin partijen toezeggen om fundamentele
ILO conventies (waaronder die betreffende een verbod op dwangarbeid) te ratificeren
en implementeren. Daarnaast bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en zal het
nationale IMVO-wetgeving invoeren. Dwangarbeid hoort bij de risico’s die bedrijven
in hun ketens volgens de methodiek van gepaste zorgvuldigheid moeten aanpakken.
Tijdens haar State of the Union-toespraak in 2021 kondigde Commissievoorzitter Von der Leyen een verbod op producten
gemaakt met dwangarbeid aan. Momenteel werkt de Europese Commissie dit idee uit, het
is nog niet bekend welke vorm dit zal krijgen. Het kabinet staat in beginsel positief
tegenover het streven te voorkomen dat producten die met dwangarbeid tot stand zijn
gekomen op de EU markt komen. Bij de vormgeving hiervan dient rekening te worden gehouden
met de WTO-kaders, dient samenhang met de bredere Europese IMVO-wetgeving gewaarborgd
te worden en dienen stapelingen van verplichtingen voor bedrijven voorkomen te worden.
Kan de Minister aangeven waarom het mandaat van de due diligence legislation verschoven is van Commissaris Reynders naar Commissaris Jourova, zo vragen
de leden van de Volt-fractie. Welke implicaties heeft dat voor de inhoud van het voorstel?
71. Antwoord van het kabinet:
Binnen de Europese Commissie werken Eurocommissaris Reynders (Justitie en Consumentenzaken),
Eurocommissaris Breton (Interne Markt) en vicepresident Jourová (Waarden en transparantie)
gezamenlijk aan een wetgevend voorstel voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting
voor bedrijven. Er is voor zover bekend geen sprake van verschuiving van verantwoordelijkheden.
De Commissie heeft aangegeven het voorstel deze maand te zullen presenteren. Op dit
moment is er nog geen informatie bekend over de inhoud van het voorstel.
Op welk termijn zal de Minister een appreciatie geven van het voorstel zodra het op
Europees niveau komt?
72. Antwoord van het kabinet:
Zoals gebruikelijk wordt uw Kamer middels een BNC-fiche geïnformeerd over voorstellen
van de Commissie en over de Nederlandse positie ten aanzien van het betreffende voorstel.
De termijn voor toezending van BNC-fiches is zes weken na publicatie van een voorstel
van de Europese Commissie.
De Minister heeft aangegeven ook als Nederland IMVO-wetgeving te zullen ontwikkelen
terwijl ze in Europa druk blijft zetten. Wat is daarvoor het tijdspad? Kan de Minister
al de eerste kaders schetsen van een mogelijk voorstel?
73. Antwoord van het kabinet:
In het coalitieakkoord 2021–2025 is opgenomen dat Nederland IMVO-wetgeving in de EU
bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld
met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Het wetgevingstraject
is in gang gezet en volgt de gebruikelijke stappen. Zodra een concepttekst beschikbaar
is, zal deze worden opgesteld voor publieke consultatie. Over het daaruit voortkomende
conceptwetsvoorstel zal de Raad van State adviseren voordat het voorstel aan uw Kamer
kan worden aangeboden.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister zo spoedig mogelijk een appreciatie
van de op 8 februari gepresenteerde European Chips Act met de Kamer te delen. Deze
leden vragen de Minister daarbij in te gaan op wat deze European Chips Act specifiek
betekent voor de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
74. Antwoord van het kabinet:
De Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn na publicatie van het Commissievoorstel
geïnformeerd worden over de kabinetsinzet middels een BNC-fiche. Hier zal tevens worden
ingegaan op de gevolgen van het voorstel op de concurrentiekracht, daar valt de impact
op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven ook onder.
Deze leden vragen voorts wat voor de European Chips Act het traject is naar nationale
wetgeving en hoe deze zo spoedig mogelijk kan worden omgezet in nationale wetgeving.
75. Antwoord van het kabinet:
Na publicatie van het voorstel gaan het Europees Parlement, de Commissie en de Raad
van de Europese Unie – in beraad over het voorstel. Uw Kamer krijgt conform de bestaande
informatie-afspraken een BNC-fiche waarin het voorstel wordt geanalyseerd en waarin
het kabinetsstandpunt is uitgewerkt, op basis waarvan Nederland zal deelnemen aan
de besprekingen in de Raad. Wanneer de betrokken instellingen na onderhandeling een
akkoord hebben bereikt over het voorstel, kan de verordening (Chips Act) in werking
treden. Omdat de onderhandelingen nog niet gestart zijn kan op dit moment nog niet
voorzien worden hoe lang het gaat duren voordat een akkoord is bereikt. Bij een verordening
is geen sprake van omzetting naar nationale wetgeving. Wel kan het nodig zijn nationale
maatregelen te nemen om de verordening goed te laten werken.
De mondiale chipmarkt had in 2021 een waarde van 550 miljard en is volgens de Europese
Commissie in 2030 goed voor 1.000 miljard. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
wat het aandeel is van Nederland en hoe deze uitgebreid kan worden.
76. Antwoord van het kabinet:
Nederlandse bedrijven zijn koplopers op het gebied van halfgeleidertechnologie en
diep geïntegreerd in de Europese en mondiale waardeketen. Toonaangevende Nederlandse
bedrijven, zoals ASML en ASM International, houden unieke wereldwijde posities in
essentiële segmenten van de halfgeleiderindustrie, met name in de fabricage van apparatuur.
Daarnaast spelen bedrijven als NXP een cruciale rol bij de productie van chips. Versterking
van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders zal daarom ook het aandeel van Nederland
in de halfgeleiderindustrie versterken. Uitgangspunt voor Nederland blijft het behoud
van open markten, wereldwijde toeleveringsketens en sterke grensoverschrijdende banden
tussen onderzoek en industrie, met onderzoeksinstituten TNO en IMEC als leidende voorbeelden.
Daarnaast dient geïnvesteerd te worden in technologieën van de toekomst om een leiderschapsrol
te behouden. Voorkomen moet worden dat de EU Chips Act leidt tot ongebreidelde toekenning
van staatssteun in de EU.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister met welke landen Nederland samen werkt,
of welke samenwerking er opgezet gaat worden of zal worden doorontwikkeld.
77. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft in aanloop naar de publicatie van het Commissievoorstel nauw contact
gehad met de belangrijkste spelers in de halfgeleiderindustrie binnen de EU (Frankrijk,
Duitsland, Italië en België) en is voornemens deze samenwerking voort te zetten tijdens
de onderhandelingen en verdere uitwerking van het Commissievoorstel. Bij nadere bestudering
van het Commissievoorstel en het Europese krachtenveld zal bekeken worden welke andere
coalities gevormd kunnen worden tijdens de wetgevingsonderhandelingen. Daarnaast wordt
veel samengewerkt met de VS, onder meer in het kader van de EU-VS Trade and Technology Council. Een belangrijk aspect van samenwerking met de VS is hoe de EU Chips Act en de in
november 2021 gepresenteerde «Chips for America Act» zich tot elkaar verhouden. Het zwaartepunt van de chipproductie ligt in de Indo-Pacific
regio en Nederland heeft dan ook contact met die regio, vooral met Japan, Zuid-Korea
en Taiwan.
Voorts vragen deze leden de Minister wat de European Chips Act betekend voor de samenwerking
met niet Europese chiplanden als Japan, Zuid-Korea, Taiwan en de VS.
78. Antwoord van het kabinet:
In het BNC-fiche zal nader worden ingegaan op de samenwerking onder de Chips Act met
niet-Europese landen.
De leden van de CDA-fractie vragen hierover ten slotte hoe de Minister ook het Nederlandse
MKB kan betrekken bij de innovatieve opgave waartoe de Europese Commissie de lidstaten
aanzet.
79. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet hecht zeer aan betrokkenheid van het MKB bij de Chips Act en andere trajecten
vanuit de Europese Commissie. Er lopen reeds verschillende gesprekken met de halfgeleiderindustrie
waar ook het MKB bij betrokken is. Het kabinet zal deze gesprekken de komende tijd
voortzetten.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke rol Nederland krijgt in de governance structuur van de European Chips Act. Zo vragen deze leden of daar iemand inkomt vanuit
het Nederlandse bedrijfsleven of de Nederlandse overheid. Deze leden vragen dat aan
deze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, omdat een toenemend
aandeel in de mondiale chipmarkt bijdraagt aan het Nederlandse concurrentievermogen,
en verzoeken de Minister daarom interdepartementaal, inclusief de handelscomponent,
strategisch te acteren op de voorstellen van de Europese Commissie.
80. Antwoord van het kabinet:
De governance structuur van de European Chips Act moet nader bestudeerd worden. De Kamer zal hier
middels een BNC-fiche over worden geïnformeerd. Over het algemeen geldt dat het kabinet
hecht aan een goede governance structuur en zal zich hiervoor inzetten.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie hoe de Minister de Kamer gaat informeren
over de ontwikkelingen omtrent de European Chips Act.
81. Antwoord van het kabinet:
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 74 wordt de Kamer binnen de gebruikelijke
termijn over het Commissievoorstel en de kabinetsinzet geïnformeerd middels het BNC-fiche.
Wanneer het commissievoorstel wordt behandeld in de Raad zal de Kamer middels de geannoteerde
agenda en het verslag van de betreffende bijeenkomst van de Raad worden geïnformeerd
over de ontwikkelingen omtrent de European Chips Act.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier