Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State van het Koninkrijk en Nader rapport
36 027 (R2160) Goedkeuring van het op 2 december 2004 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van het Koninkrijk d.d. 12 augustus 2021 en het nader rapport d.d. 31 januari 2022,
aangeboden aan de Koning door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 mei 2021, no. 2021000982,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk
haar advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 augustus 2021, No. W02.21.0135/II/K, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2021, nr. 2021000982, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,
bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt
een voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 2 december 2004 te New York
tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht
van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272), met memorie van toelichting.
Het voorstel van rijkswet voorziet in de goedkeuring van bovengenoemd verdrag voor
het hele Koninkrijk. Het verdrag bevat regels over de immuniteit van staten. Dit houdt
in dat een staat in beginsel geen rechtsmacht mag uitoefenen over een vreemde staat.
Regels die ter uitvoering van dat beginsel in dit verdrag zijn opgenomen, worden grotendeels
ook beschouwd als internationaal gewoonterecht.2
De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk maakt opmerkingen
over de uitvoering van het verdrag in de Nederlandse rechtsorde, de verhouding van
het verdrag tot de Europese overeenkomst inzake de immuniteit van staten, het voorbehoud
dat het Koninkrijk bij toetreding tot het verdrag zal maken en de gelding van het
verdrag binnen het Koninkrijk. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting.
1. Hoofdlijnen van het verdrag
In het verdrag is staatsimmuniteit het uitgangspunt, in het bijzonder in civielrechtelijke
procedures tegen een vreemde staat.3 Wel sluit het verdrag aan bij de geldende visie op staatsimmuniteit door onderscheid
te maken tussen typische overheidshandelingen (acta iure imperii) en handelingen door
de overheid verricht op voet van gelijkheid met particulieren (acta iure gestionis).
Deze visie manifesteert zich in het bijzonder in deel III van het verdrag,4 waarin de type gedingen worden geëxpliciteerd waarin in beginsel geen beroep op staatsimmuniteit
kan worden gedaan. Hiermee wordt een balans gevonden tussen de rechten van staten
en de positie van particulieren.
Het verdrag bevat regels die het gehele judiciële proces bestrijken, van aanvang van
een geding tot en met de gerechtelijke beslissing en tenuitvoerlegging daarvan. Daarnaast
bevat het verdrag regels over de immuniteit van staten met betrekking tot hun eigendommen.
Hierbij gaat het om beperkende maatregelen, zoals beslag en executie.5
2. Uitvoering van het verdrag in de Nederlandse rechtsorde
De memorie van toelichting staat stil bij de uitvoeringswetgeving die nodig is om
het verdrag binnen Nederland toe te passen. De noodzakelijke aanpassingen van regelgeving
zijn beperkt en strekken tot uitvoering van artikel 22 en 23 van het verdrag.
De Afdeling mist op dit punt echter een toelichting op welke punten het verdrag overeenkomt
met, of afwijkt van, de Nederlandse regelgeving en rechtspraktijk.6 Zij wijst daarbij op de relevantie van artikel 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en artikel 13a van de Wet algemene bepalingen en adviseert in het bijzonder in te
gaan op de punten in het verdrag die door de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke
vraagstukken (CAVV) zijn geïdentificeerd als mogelijk afwijkend van de Nederlandse
rechtspraktijk.7 Zo is, na het verschijnen van het CAVV-advies in 2006, een aantal rechterlijke uitspraken
gedaan over de al dan niet toepasselijkheid van staatsimmuniteit op arbeidsovereenkomsten.
De toelichting gaat hier niet op in.8
De Afdeling adviseert in de toelichting explicieter stil te staan bij de toepassing
van het verdrag binnen de Nederlandse rechtspraktijk
Aan het advies is geen gevolg gegeven in de zin dat in de memorie van toelichting
niet puntsgewijs wordt ingegaan op de opmerkingen van de CAVV. Het conceptvoorstel
voor de Uitvoeringswet is voorgelegd aan de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht
met de expliciete vraag of volgens de Adviescommissie het Verdrag aanleiding gaf tot
andere aanpassingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Adviescommissie
zag die aanleiding niet en was van mening dat de rechtspraak goed met het Verdrag
uit de voeten kan zonder verdere aanpassingen dan voorgesteld in de Uitvoeringswet.
Na het CAVV-advies in 2006 heeft de jurisprudentie omtrent staatsimmuniteit zich ontwikkeld
en naar het oordeel van de regering zijn er geen punten meer waarop het verdrag afwijkt
van de Nederlandse rechtspraktijk. De Afdeling verwijst in haar advies als voorbeeld
onder meer naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 23 februari 2021 inzake
een arbeidszaak en de toepassing van artikel 11 (d) van het Verdrag. In de uitspraak
van het gerechtshof wordt het beroep op staatsimmuniteit vanwege staatsveiligheid
toegekend. Dat een rechter kan nagaan of het door de vreemde staat gewenste resultaat
niet had kunnen worden bereikt met minder vergaande middelen is een ander punt dan
het geslaagde beroep op immuniteit vanwege de staatsveiligheid. De regering ziet de
Nederlandse praktijk ten aanzien van artikel 11 (d) niet als afwijkend van het verdrag.
Zoals vermeld in de memorie van toelichting staat in de Nederlandse rechtspraktijk
de immuniteit voorop en kan een beroep op de staatsveiligheid alleen in zeer uitzonderlijke
gevallen worden getoetst door de rechter.
3. Verhouding tot Europese overeenkomst inzake de immuniteit van staten
In de memorie van toelichting wordt gewezen op de Europese Overeenkomst inzake de
immuniteit van staten, die sinds 1985, respectievelijk 2010, geldt voor het Europese
en Caribische deel van Nederland.9 De CAVV heeft, gezien het overleg dat destijds gaande was over de verhouding tussen
beide verdragen, geen uitspraken gedaan over een eventuele opzegging van de Europese
overeenkomst.10
In de memorie van toelichting wordt kort stilgestaan bij artikel 26 van het voorliggend
verdrag, dat rechten en verplichtingen van staten die partij zijn bij andere verdragen
onverlet laat. Niet wordt echter ingegaan op de verhouding tussen het voorliggende
verdrag en reeds bestaande verdragen op het terrein van staatsimmuniteit, waaronder
de Europese overeenkomst.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Aan het advies is gevolg gegeven door in de toelichting bij artikel 26 expliciet aan
te geven dat de op 16 mei 1972 te Bazel tot stand gekomen Europese Overeenkomst inzake
de immuniteit van staten (Trb. 1973, 43) en het op 15 november 1965 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening
en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken
in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91) naar het oordeel van de regering verenigbaar zijn met onderhavig VN-verdrag inzake
staatsimmuniteit.
4. Voorbehoud
De toelichting vermeldt het voornemen om bij de akte van toetreding een voorbehoud
te maken. De uitzondering op immuniteit van executiemaatregelen, genoemd in artikel 19,
onderdeel c, zal door dit voorbehoud ook van toepassing worden op immuniteit van conservatoire
maatregelen. De CAVV heeft dit geadviseerd en het voorbehoud sluit aan bij arresten
van de Hoge Raad, die bevestigen dat conservatoire maatregelen in dezelfde gevallen
mogelijk zijn als executiemaatregelen.11
De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de inhoudelijke redenen
die de regering ertoe leiden het voorbehoud te gaan maken.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Op advies van de Raad van State is de toelichting bij artikel 18 aangepast. Hierin
is aangegeven dat de Hoge Raad in de Herfstarresten de al bestaande Nederlandse praktijk
heeft bevestigd, namelijk dat conservatoire maatregelen in dezelfde gevallen mogelijk
zijn als executiemaatregelen. Door het voorbehoud te maken, wordt verzekerd dat de
door de Hoge Raad bevestigde Nederlandse rechtspraktijk kan worden gehandhaafd. Als
geen voorbehoud zou worden gemaakt, dan zouden na toetreding tot het Verdrag, ten
laste van een vreemde staat geen conservatoire maatregelen meer kunnen worden getroffen
op het grondgebied van het Koninkrijk.
5. Gelding binnen het Koninkrijk
De Koninkrijksregering stelt dat, gelet op de aard van het voorliggende verdrag, het
verdrag voor het gehele Koninkrijk dient te gelden. De Afdeling deelt deze opvatting,
onder andere vanwege de overweging van de Hoge Raad (als cassatierechter voor het
gehele Koninkrijk) dat het verdrag grotendeels een codificatie is van internationaal
gewoonterecht. Goedkeuring wordt dan ook voor het gehele Koninkrijk gevraagd, maar
blijkens de toelichting zal toetreding tot het verdrag vooralsnog enkel plaatsvinden
voor het Europese en Caribische deel van Nederland. Aruba heeft aangegeven dat medegelding
wenselijk is en onderzoekt welke uitvoeringswetgeving nodig is. Curaçao en Sint Maarten
hebben medegelding nog in beraad.
De Afdeling erkent dat het tot stand brengen van uitvoeringsregelgeving in eerste
instantie een verantwoordelijkheid is van de afzonderlijke landen van het Koninkrijk.
Zij benadrukt echter het belang van een tijdige toetreding voor alle landen van het
Koninkrijk. De Afdeling adviseert dan ook om met de Caribische landen van het Koninkrijk
in overleg te gaan en toetreding voor het gehele Koninkrijk te bevorderen, of in ieder
geval in de toelichting uiteen te zetten hoe toetreding voor het gehele Koninkrijk
zo snel mogelijk verwezenlijkt kan worden.12
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Aan het advies is gevolg gegeven door de toelichting onder paragraaf 5 Koninkrijkspositie
aan te vullen. Aan de paragraaf is toegevoegd dat zowel het implementatieplan als
het wetsvoorstel tot wijziging van twee artikelen in het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering en van Burgerlijke Rechtsvordering BES, ter informatie bij de medegeldingsbrief
aan de landen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied zijn gestuurd. Daarbij is
een contactpunt voor eventuele vragen genoemd. De landen hebben het dossier in behandeling
genomen.
De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk heeft opmerkingen
bij het voorstel van rijkswet en adviseert daarmee rekening te houden voordat het
voorstel van rijkswet bij de Tweede Kamer der Staten- Generaal wordt ingediend en
aan de Staten van Aruba, die van Curaçao en aan die van Sint Maarten wordt overgelegd.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om door middel van een redactionele wijziging
de toelichting bij artikel 8 over de instemming met immuniteit van jurisdictie en
executie te verduidelijken.
Ik verzoek U, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het hierbij gevoegde
voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, aan de Staten van Curaçao en aan de
Staten van Sint Maarten te zenden.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Tegen |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.