Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 003 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022) (36 003)
Nr. 7 VERSLAG
Vastgesteld 4 februari 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Inleiding
1
2.
Ontvangen adviezen
2
II.
ARTIKELSGEWIJS
3
Artikel II
3
Artikel IV
3
Artikel V
3
Artikel X
4
Artikel XIII
4
Artikel XVI, onderdeel B
4
Artikel XXXI
4
Artikel XXXIII
4
Artikel XXXVIII
5
Artikel XLII
5
Artikel XLIII
8
Artikel XLV
9
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet
Justitie en Veiligheid 2022 (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de regering nog
enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij
hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Twee daarvan zijn algemeen. Ten eerste vragen
deze leden toelichting op de keuze om de wijzigingen die voorliggen via de figuur
van de verzamelwet aan de Kamer voor te leggen. Volgens Aanwijzing 6.4 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving zijn verzamelwetten alleen toelaatbaar indien de verschillende
onderdelen samenhang hebben, de verschillende onderdelen niet van een omvang en complexiteit
zijn die een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen en het op voorhand niet de verwachting
is dat één van de onderdelen dermate politiek omstreden is dat een goede parlementaire
behandeling van andere onderdelen in het geding komt. Deze leden achten deze voorwaarden
– in het bijzonder de eerste twee – bij onderhavige verzamelwet niet aan de orde.
De voorgestelde wijzigingen betreffen wijzigingen die betrekking hebben op de meest
uiteenlopende beleidsterreinen. Het gaat van voorstellen over opsporingsambtenaren
tot kansspelen, en van maatregelen om terrorisme te bestrijden tot digitaal procederen.
Deze leden betwijfelen of een dergelijke verscheidenheid aan onderwerpen behoort te
worden geregeld met één wet. Zij zijn van mening dat dit afdoet aan de mogelijkheden
voor de volksvertegenwoordiging om te komen tot effectieve controle. Daarnaast bevat
deze Verzamelwet voorstellen die wel degelijk van grote omvang en complexiteit zijn,
en ook politiek omstreden zijn. De Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna:
de Afdeling) wees hier eveneens op in haar advies. Graag vragen deze leden de regering
om een reactie.
De leden van de D66-fractie zouden in het verlengde van het vorige ook graag een ander
punt aanstippen. Zij lezen in de reactie op het advies van de Afdeling dat de regering
heeft besloten om na het advies van de Afdeling nog enkele beperkt inhoudelijke wijzigingen
toe te voegen. Deze leden achten dit een onwenselijke gang van zaken. Niet alleen
gaat het ook bij deze toegevoegde wijzigingen niet om beperkt inhoudelijke wijzigingen,
maar ook wordt zo het adviesonderdeel van de Raad van State in feite omzeild. Dat
kan niet de bedoeling zijn. Het advies van de Afdeling is een belangrijk onderdeel
in het wetsproces dat uitvoering geeft aan de idee van tegenmacht en check and balances.
Deze leden vragen de regering om een reactie en willen de regering meegeven hier in
de toekomst op te letten.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben over
deze verzamelwet nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.
Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen.
2. Ontvangen adviezen
De leden van de D66-fractie lezen dat de versie van het wetsvoorstel die aan de Afdeling
is voorgelegd een wijziging bevatte om de wettelijke strafmaxima voor mensensmokkel
op te hogen. Nadat de Afdeling adviseerde deze wijziging in een afzonderlijk wetsvoorstel
in procedure te brengen is deze wijziging uit het wetsvoorstel gehaald. Uit de reactie
op het advies van de Afdeling wordt echter niet duidelijk of de regering voornemens
is deze wijziging in een ander, separaat wetstraject op te nemen. Kan de regering
hier duidelijkheid over verschaffen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Deze leden van de CDA-fractie vragen de regering wanneer het wetsvoorstel over verhoging
van de strafmaat van mensensmokkel naar de Kamer wordt gezonden nu deze uit dit wetsvoorstel
is gehaald. Deze leden vinden het gerechtvaardigd,gezien de ernst van mensensmokkel
en vanwege de vergroting van mogelijkheden voor opsporingsdiensten, en het grote belang
om in een vroeg stadium strafrechtelijk in te kunnen grijpen, om onder andere het
strafmaximum van het gronddelict van zes naar acht jaar gevangenisstraf te verhogen.
Deze leden vragen de regering daarom zo spoedig mogelijk het wetsvoorstel aan de Kamer
voor te leggen en middels dit schrijven aan te geven wanneer ze dat verwachten te
doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de keuze van de regering om, na
onder meer advies van de Afdeling, de strafverhoging voor mensensmokkel niet in deze
wet onder te brengen.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel II
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering voorstelt om artikel 29c, tweede
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan te passen, teneinde de onduidelijkheid
weg te nemen dat anderen dan beëdigde advocaten bij de belastingkamer van de Hoge
Raad pleidooien kunnen voeren. Is dit de reden waarom de Wet Amicus curiae en kruisbenoemingen
(Kamerstuk 35 550) al wel in het Staatsblad is gepubliceerd (Stb. 2020, 416), maar nog niet in werking is getreden? Welke gevolgen heeft het voor de rechtspraktijk
dat deze wet nog altijd niet in werking is getreden? De leden van de VVD-fractie vragen
voorts of er nog meer wetten zijn op het terrein van Justitie en Veiligheid die wel
in het Staatsblad zijn gepubliceerd, maar nog niet in werking zijn getreden? Zo ja,
welke wetten betreft dit?
Artikel IV
Onder andere de leden van de SP-fractie hebben in het verleden aangedrongen op het
wijzigen van de gebruikte terminologie in geval van vermissing van een persoon. Deze
leden vinden het een goede zaak dat achterblijvers de rechtbank straks kunnen verzoeken
een vaststelling van vermissing in plaats van een verklaring van rechtsvermoeden van
overlijden uit te spreken. De huidige terminologie kan voor achterblijvers onnodig
belastend zijn. Het is dus goed dat het wetsvoorstel hier, mede op aandringen van
de leden van de SP-fractie, verandering in gaat brengen.
Artikel V
De leden van de VVD-fractie vragen naar een nadere toelichting op het onderdeel F
van artikel V. Dat betreft een voorgestelde verwijzing naar de artikelen 2:44a en
2:291a aan artikel 2:346, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW). Deze leden vragen wanneer
dit onderdeel, samen met de onderdelen FA en BBBA van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen
in werking zullen treden. Tevens zijn zij benieuwd waarom de onderdelen FA en BBBA
van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen nog niet in werking zijn getreden.
Artikel X
De leden van de VVD-fractie lezen dat onderdeel G van artikel X regelt dat het beslagvrije
bedrag ook geldt voor personen zonder woonadres in Nederland, en dat hiermee wordt
voorkomen dat dak- en thuislozen die met een briefadres in de Basisregistratie Personen
(BRP) staan geregistreerd een procedure moeten voeren bij de kantonrechter alvorens
een beslagvrij bedrag wordt gehanteerd bij beslag op hun bankrekening. Hoe vaak is
deze situatie in de praktijk voorgekomen? Hoe vaak is hierover geprocedeerd bij de
kantonrechter?
Artikel XIII
De leden van de VVD-fractie hebben gelezen dat bij inwerkingtreding van de Wet normalisering
rechtspositie ambtenaren is verzuimd het onderdeel uit artikel 125ter van de Ambtenarenwet
(oud), dat het bevoegd gezag verplicht zich als een goed werkgever te gedragen, over
te hevelen naar de Politiewet 2012. Kan de regering verklaren waarom de bijzondere
verplichtingen van ambtenaren wel correct zijn overgeheveld, maar een deel van de
rechtsbescherming van ambtenaren in dit geval (wettelijk gezien) is afgeschaft?
Artikel XVI, onderdeel B
De leden van de VVD-fractie lezen dat in artikel 50a van de Uitleveringswet wordt
verduidelijkt dat bij overbrenging in de situatie van artikel 50a de betrokkene tijdens
zijn verblijf in Nederland in detentie blijft, opdat hij zich niet ten gevolge van
zijn overbrenging in Nederland zou kunnen onttrekken aan de buitenlandse detentie.
Hoe vaak is artikel 50a in de praktijk de afgelopen jaren toegepast? Deelt de regering
de inschatting dat de komende jaren in situaties waarin artikel 50a wordt toegepast,
ook videoconferenties kunnen worden ingezet? Zo ja, dient het besluit Videoconferentie
te worden aangepast om dit vaker mogelijk te maken?
Artikel XXXI
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen Zorg (Wkkgz), waarbij het inschrijven van kwaliteitsstandaarden
in het register van het Zorginstituut ook mogelijk wordt. Kan de regering toelichten
waarom dat tot op heden niet het geval was, en waarom destijds gekozen is om kwaliteitsstandaarden
in de forensische zorg niet in te schrijven in het register, terwijl dat in de Wet
langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wel gebeurde? Kan de regering nogmaals
bevestigen dat de zogenaamde «noodremprocedure» uit de Wkkgz ook op deze standaarden
van toepassing is en toelichten op basis van welke inhoudelijke criteria beoordeeld
wordt of een kwaliteitsstandaard in forensische zorg meerkosten heeft? Kan de regering
dit proces van beoordeling nader toelichten? Mocht een kwaliteitsstandaard meerkosten
hebben, kan de regering dan aan aangeven hoe de Kamer hierover goed geïnformeerd wordt,
daarbij het budgetrecht van de Kamer in ogenschouw nemend.
Artikel XXXIII
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven waarom onder
E naast de mogelijkheid tot intrekking ook de mogelijkheid tot schorsing wordt opgenomen.
Moet in deze gevallen niet altijd worden overgegaan tot intrekking?
Artikel XXXVIII
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet alle aanbieders van kansspelen,
of in ieder geval alle aanbieders van risicovolle kansspelen onder het bereik van
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vallen. Voorts
vragen zij hoe dit in de praktijk werkt voor aanbieders die zowel online, als offline
kansspelen aanbieden.
Artikel XLII
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de verduidelijking
van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met betrekking tot de Wet langdurig toezicht (Wlt).
Het is terecht dat wordt verduidelijkt dat de rechter de zelfstandige gedragsbeïnvloedende
en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ook kan opleggen bij veroordeling wegens
een terroristisch misdrijf. Juist bij deze veroordeelden kan het zinvol zijn dat na
het einde van een gevangenisstraf of tbs-maatregel bijzondere voorwaarden worden gesteld
en deze veroordeelden langer onder intensief toezicht te stellen. Deze leden vragen
wel aandacht voor de aanbevelingen van het rapport Zicht op stoornis én gevaar van ABDTOPConsult1. Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen? Hoe denkt de regering
over nadere persoonsgerichte voorwaarden om veroordeelde terroristen te laten terugkeren
in de maatschappij? Is de regering bereid over te gaan tot een verruiming van de mogelijkheid
om medische informatie te delen zodat een stoornis tijdig kan worden vastgesteld?
Wanneer kan de Kamer nader worden geïnformeerd over de uitwerking van de opties voor
preventieve detentie waartoe ABDTOPConsult heeft geadviseerd?
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over het voorstel om in het Wetboek
van Strafrecht (WvSr) te verduidelijken dat de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en
vrijheidsbeperkende maatregel ook kan worden opgelegd bij veroordeling wegens een
terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan,
en over de wenselijkheid om dat voorstel in deze verzamelwet op te nemen.
De leden vragen met de Afdeling in hoeverre dit voorstel een verduidelijking betreft.
De argumenten die de Afdeling aandraagt waarom daar geen sprake van zou zijn, worden
door de regering slechts deels geadresseerd. Kan de regering ingaan op het punt dat,
als gevolg van deze wijziging, de rechter niet langer hoeft te beoordelen of dit soort
strafbare feiten op zichzelf beschouwd voldoen aan de voorwaarden die artikel 38z,
eerste lid, onderdeel b, WvSr stelt aan het opleggen van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende
en vrijheidsbeperkende maatregel? Hoe onderbouwt de regering in dat licht dat deze
wijziging slechts een verduidelijking zou zijn?
Kan de regering tevens aangeven uit welke passages uit de parlementaire behandeling
van het wetsvoorstel zou moeten blijken dat de wetgever heeft beoogd om specifiek
misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van terroristische misdrijven onder
het toepassingsbereik van de zelfstandige maatregel te brengen?
De Afdeling wijst tevens op de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen
terrorismebestrijding (Twbmt) biedt in verband met de vraag hoe het voorstel zich
verhoudt tot de al bestaande mogelijkheden in het bestuursrecht. Een soortgelijke
vraag werd eerder door deze leden opgeworpen bij de wetsbehandeling van de verlenging
van de Twbmt. Net als toen stelt de regering dat de Twbmt en de bevoegdheid om de
strafrechtelijke maatregel van artikel 38z WvSr op te leggen los van elkaar gezien
dienen te worden: eerstgenoemde is een bestuurlijke maatregel met een preventief karakter,
gericht op het beschermen van de nationale veiligheid. Laatstgenoemde is een strafrechtelijke
maatregel, ter voorkoming van recidive.
De vraag is of die twee situaties in de praktijk niet vaak overlappen. De regering
stelt dat de «Evaluatie Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding»2 laat zien dat Twbmt-maatregelen ook worden ingezet na het strafrechtelijk kader en
concludeert daaruit dat het strafrechtelijk kader en het Twbmt-kader anders van aard
zijn en elkaar aanvullen. In die evaluatie wordt echter juist gesteld dat «het bestuursrecht dan als het ware het gat [vult] dat is ontstaan in het strafrechtelijke
toezichttraject» (p. 64), verwijzende naar de situatie waarin de strafrechter geen toezicht kan opleggen
en via de Twbmt wel maatregelen worden opgelegd. Hoewel het bestuursrecht hier dus
weliswaar een andere functie zou moeten vervullen, vult het in de praktijk een gat in het strafrechtelijke toezichtstraject.
Kan de regering uitleggen in hoeverre dit wetsvoorstel dit gat kan dichten? Kan daarbij
specifiek worden ingegaan op de situatie die het WODC beschrijft waarin de strafrechter
wel toezicht wil opleggen maar daartoe geen mogelijkheden ziet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij kunnen schetsen of het realistisch
is om bij maatregelen, zoals het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende
maatregel bij veroordeling wegens terrorisme, die preventief van aard kunnen zijn,
makkelijk zichtbaar te maken welke effecten zij hebben. Dergelijke maatregelen zijn
immers gelukkig slechts op enkele personen van toepassing, zo stellen deze leden.
Zij vinden dit van belang vanwege het beschermen van de nationale veiligheid en het
belang van het preventieve karakter dat er vanuit gaat.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat zowel de Afdeling als de NOvA ernstige
bezwaren hebben tegen het voornemen van de regering om per verzamelwet een uitbreiding
van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel te regelen. De leden
van de SP-fractie delen deze bezwaren. Te meer daar het deze leden niet duidelijk
is waarom deze uitbreiding niet in een afzonderlijke wet aan de Kamer zou kunnen worden
voorgelegd. Kan de regering dit nader verduidelijken? Is er sprake van een spoedeisend
karakter? Zo ja, waarom? Is de regering bereid dit onderdeel alsnog uit dit wetsvoorstel
te halen en dit in een apart voorstel aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat een GVM op dit moment slechts kan worden
opgelegd aan iemand die veroordeeld is wegens een misdrijf dat gericht is tegen of
gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen
en waar een strafdreiging van vier jaar of meer op staat. De regering wil dit nu uitbreiden
door te regelen dat een GVM ook kan worden opgelegd bij zowel een veroordeling wegens
een terroristisch misdrijf als bij veroordeling van de misdrijven ter voorbereiding
of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Naar de mening van deze leden
is dit een forse uitbreiding en niet slechts een verduidelijking, zoals de regering
dit voorstel presenteert.
Kan de regering nader ingaan op de kritiek van de Afdeling aangaande dit onderdeel
van het wetsvoorstel? Zeker als het gaat om de opmerking van de Afdeling dat van meerdere
misdrijven die worden toegevoegd het niet evident is dat deze gericht zijn tegen of
gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen,
denk aan: valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken; diefstal en
stroperij; afpersing en afdreiging; vernieling of beschadiging; en het financieren
van terrorisme. Deze leden ontvangen graag een duidelijke uiteenzetting op dit punt.
Ook vragen deze leden waarom de regering ervoor kiest juist nu met deze uitbreiding
te komen. Het klopt toch dat de GVM als onderdeel van de Wet langdurig toezicht (Wlz)
in 2023 wordt geëvalueerd? Waarom wordt niet gewacht op die evaluatie? Kan de regering
ingaan op de opmerking van de Afdeling dat vooralsnog niet is gebleken van positieve
effecten van de GVM op het voorkomen van recidive?
Voorts wijzen de leden van de SP-fractie erop dat het door artikel 6:1:18 lid 2 Sv
mogelijk is om de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) telkens
met twee jaar te verlengen bij vrees voor recidive van een misdrijf waarvoor een GVM
kan worden opgelegd. Begrijpen deze leden het goed dat, mocht dit onderdeel in het
wetsvoorstel blijven staan en worden aangenomen door de Kamer, de proeftijd van de
VI van veroordeelden voor terroristische misdrijven (bij een vrees voor herhaling)
dus telkens (zonder maximum) verlengd kan worden, ook als er geen daadwerkelijk gevaar
voor personen is geweest en ook als er geen vrees is voor dergelijk gevaar voor de
onaantastbaarheid van het lichaam in de toekomst? Zo ja, is de regering het dan met
deze leden eens dat dit een grote inbreuk op bijvoorbeeld de vrijheid van gedachten
inhoudt, aangezien het aanhangen van terroristisch gedachtegoed al voldoende is om
dan voor een GVM in aanmerking te komen. Wat rechtvaardigt een dergelijke, vergaande,
uitbreiding van de GVM?
Kan de regering ook ingaan op de verwachting van de NOvA dat verdachten minder gemotiveerd
zullen meewerken aan reclasseringsonderzoek en -toezicht nu de focus daarvan steeds
meer lijkt te verschuiven naar repressief beleid in plaats van ondersteunend beleid.
Als verdachten er straks voor kiezen om in het geheel niet meer mee te werken en detentie
voor lief te nemen, ondergraaft dat dan niet juist de uitgangspunten van het kunnen
opleggen van een GVM?
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de regering nu voorstelt om, in
lijn met eerdere Kamervragen van onder andere deze leden hierover, een eenzijdige
verklaring van een lidstaat waarin erkend wordt dat het EVRM geschonden wordt als
grond toe te voegen voor een herzieningsprocedure en daarmee te voorkomen dat een
schending van het EVRM die al erkend is alsnog tot een zaak moet leiden.3
Verder vragen de leden van de SP-fractie of de regering kan verduidelijken waarom
een uitspraak van het EHRM wel tot herziening leiden maar een uitspraak van het Hof
van Justitie niet. Zij roepen in herinnering de zaak van de heer De Gouw4 die werd veroordeeld op grond van een wet die niet gebruikt had mogen worden, en
hoewel de Hoge Raad later toegaf dat de heer De Gouw niet veroordeeld had mogen worden,
werd zijn herzieningsverzoek afgewezen omdat de wet er geen mogelijkheid toe biedt.
Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een lacune in de wetgeving
is en dat het wenselijk zou zijn om ook uitspraken van het Europese Hof van Justitie
als novum te kunnen aanmerken zodat zaken als die van de heer De Gouw in de toekomst
wel voor herziening in aanmerking kunnen komen? Zo ja, is zij bereid hiervoor een
voorstel aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de opmerkingen van de Afdeling
ten aanzien van de oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen.
Zij zijn van mening dat hier niet sprake is van een louter technisch voorstel en een
aparte wetsvoorstel gerechtvaardigd is, mede gezien de samenloop ook met andere terrorismewetgeving
die momenteel in behandeling is bij de Staten-Generaal. Zij vragen de regering om
een reactie op dit punt. Voorts vragen zij de regering aan te geven of niet op zijn
minst een apart artikel zou moeten worden geïntroduceerd, zoals ook terugkomt in de
consultatie van het Openbaar Ministerie (OM).
Artikel XLIII
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorarrest mogelijk maakt voor
alle overtredingen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) (dus niet langer enkel
bij roekeloosheid of in combinatie met andere verkeersovertredingen) en voor het nieuwe
artikel 5a WVW (ernstige schending van de verkeersregels waardoor levensgevaar of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is), omdat hiermee de
opsporingsmogelijkheden buiten aanhouding op heterdaad kunnen worden verruimd. Deze
leden zijn niet overtuigd dat hiermee de mogelijkheden van voorarrest niet buitenproportioneel
worden verruimd. Een garantie daartoe lezen zij immers niet in de stelling van de
regering dat de wijziging er niet primair op gericht is op ruimere schaal over te gaan tot de toepassing van voorarrest. Als deze wijziging
er niet op gericht is voorarrest vaker toe te passen bij overtreding van voornoemde
artikelen dan lijkt het deze leden ook niet noodzakelijk deze wijziging op te nemen.
Een dergelijke garantie missen deze leden ook als zij lezen dat de regering van mening
is dat de uitoefening van artikel 67 Sv nu eenmaal een discretionaire bevoegdheid
is, de vraag of deze wordt ingezet altijd afhankelijk is van het concrete geval en
de concrete opsporingsambtenaar en de regering er gewoon vanuit gaat dat de politie
enkel voorarrest toepast als sprake is van zwaar lichamelijk letsel en niet bij gering
letsel. Kan de regering aangeven welke signalen zij heeft om hiervan uit te gaan?
En als de regering hiervan uitgaat, wat staat haar dan in de weg om dit te codificeren,
zo vragen deze leden?
De leden van de SP-fractie willen opmerken dat zij verheugd zijn te lezen dat dit
wetsvoorstel een aantal verkeersdelicten aan wil wijzen als delicten waar voorlopige
hechtenis op van toepassing is. Deze leden hebben hier in het verleden aandacht voor
gevraagd naar aanleiding van de onmogelijkheid van vervolgende instanties om zogenoemde
verkeershufters adequaat aan te pakken. Meer specifiek, het ontbrak de politie aan
bevoegdheden om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online
plaatsen. De leden van de SP-fractie lezen het wetsvoorstel zo, dat de politie straks
wel opsporingsbevoegdheden krijgt om dit soort verkeersovertreders op te sporen en
vervolging beter mogelijk te maken. Zien deze leden dat juist en betekent dat ook
dat de casus waar deze leden eerder Kamervragen over stelden hier nu ook onder zou
vallen?5
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
de regering helder te schetsen wat hiermee wordt beoogd. Kan dit betekenen dat jeugdigen
in detentie komen als ze niet (kunnen) betalen en daarna hetzelfde bedrag nog verschuldigd
zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de bestaande situatie? Is overleg gevoerd met Jeugdreclassering
en Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over dit artikel?
Artikel XLV
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel een artikel beoogt toe te voegen
aan de Wwft, gericht op het bevorderen van effectiever toezicht en handhaving van
de Wet op de Kansspelen door de Kansspelautoriteit. Het voorgestelde nieuwe artikel 22e
maakt het mogelijk dat verschillende afdelingen binnen de Kansspelautoriteit informatie
met elkaar kunnen uitwisselen. De leden van de D66-fractie onderschrijven dit doel
en benadrukken het belang van het het effectief inzetten van bestaande bevoegdheden,
zodat voorkomen kan worden dat onnodig nieuwe bevoegdheden in het leven worden geroepen.
Echter, gegevensdeling dient wel altijd gepaard te gaan met adequaat toezicht en de
juiste waarborgen, zoals doelbinding en proportionaliteit. Nu dit onderdeel van het
voorstel niet is voorgelegd aan de Afdeling en evenmin in de consultatiefase is voorgelegd
aan bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens, is niet duidelijk of voldoende aan
de waarborgen zal worden voldaan. Kan de regering toezeggen dit onderdeel van het
wetsvoorstel alsnog aan de voornoemde organisaties ter advisering voor te leggen?
Kan de regering garanderen dat de gegevensdeling die door het voorstel mogelijk wordt
gepaard zal gaan met adequaat toezicht en de juiste waarborgen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.