Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over herziening Regeling periodieke evaluatie (RPE) (Kamerstuk 31865-203)
2022D03852 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft op 2 februari 2022 enkele vragen en opmerkingen
aan de Minister van Financiën voorgelegd over de op 8 december 2021 toegezonden brief
inzake herziening Regeling periodieke evaluatie (RPE) (Kamerstuk 31 865, nr. 203).
De fungeren dvoorzitter van de commissie, Sneller
De griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming de Herziening Regeling periodiek
evaluatieonderzoek (RPE) gelezen. De leden zijn tevreden met de voorgenomen herziening
van de RPE naar aanleiding van het verankeren van de nieuwe departementale Strategische
Evaluatieagenda’s (SEA’s); de moties van de leden Harbers c.s., Van Raan en Van Weyenberg
en Dijkgraaf; de verder uitgewerkte eisen aan ex-postevaluaties en tot slot de verder
ontwikkelde definities ten aanzien van evaluatieonderzoek. De leden van de VVD-fractie
delen de mening met het kabinet dat de RPE bijdraagt aan een goede informatievoorziening
aan de Kamer en doeltreffendheid van beleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de herziening
van de RPE. Deze leden benadrukken het grote belang van een goede evaluatie van beleid.
Veel aandacht gaat in de politiek vaak uit naar het uitwerken van nieuw beleid, maar
daarbij raakt uit zicht om goed in kaart te brengen wat de effecten zijn van reeds
gemaakte beleidskeuzes.
De leden van de D66-fractie merken op dat deze herziene regeling pas op 8 december
2021 naar de Kamer is gestuurd terwijl deze op 1 januari 2022 al is ingegaan. Wat
is de reden dat deze regeling zo kort voor inwerkingtreding naar de Kamer is gestuurd?
Kan de Minister nader ingaan op de manier waarop het advies van de Algemene Rekenkamer
is verwerkt en in hoeverre dat een rol heeft gespeeld bij de lange tijdsduur tussen
het advies en het versturen van de herziene regeling naar de Kamer? Waarom wordt de
Kamer op deze manier feitelijk geen tijd meer gegeven om te kunnen reageren op deze
herziene regeling? Is overwogen om de inwerkingtreding uit te stellen zodat de Kamer
in de gelegenheid zou zijn om goed op de hoogte gesteld te kunnen worden? Is de Minister
bereid om in de komende maanden het debat aan te gaan over deze regeling met de Kamer
en daarbij eventuele wijzigingen naar aanleiding van dat debat over te nemen in de
regeling?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de doelstelling om via de SEA op een meer
gestructureerde en inzichtelijke wijze het beleid te evalueren en hier de Kamer beter
bij te betrekken. Een looptijd van vier jaar met een herziening eens in de twee jaar
kan daarbij passend zijn, maar zou ook kunnen leiden tot een beperkte flexibiliteit
om in te kunnen spelen op actuele vragen om beleid te evalueren. Kan de Minister aangeven
hoe voldoende flexibiliteit kan worden geborgd in het herzien van de SEA en daarmee
van de periodieke rapportages? Daarnaast vragen de leden of de opzet van de SEA niet
te veel uitgaat van het departement in kwestie, terwijl veel beleid departementen
overstijgt. Hoe waarborgt deze nieuwe regeling dat deze onderwerpen niet versnipperd,
inadequaat of dubbel worden geëvalueerd? Is daarvoor een aanmoediging om thema’s af
te stemmen voldoende, zo vragen voornoemde leden.
De leden van de D66-fractie constateren het knelpunt dat beleidsdoorlichtingen vaak
minder effectief zijn omdat onvoldoende evaluaties beschikbaar zijn door gebrekkige
evaluatieprogrammering. Kan de Minister enkele voorbeelden noemen bij welke beleidsterreinen
dit het geval was en hoe dit knelpunt vervolgens is opgepakt? Deze leden zien daarom
ook de meerwaarde in van de verschillende aanpassingen in de RPE die tot doel hebben
de evaluaties beter in te plannen. Deze leden vragen zich echter ook af of er niet
ook een verandering van gedrag binnen de departementen aan ten grondslag ligt en in
hoeverre de Minister het als haar taak ziet om departementen aan te sturen op het
beschikbaar hebben van voldoende evaluaties voor de periodieke rapportages.
De leden van de D66-fractie lezen dat Ministers tot en met de begroting van 2023 een
inspanningsverplichting hebben om al zoveel mogelijk aan de eisen van de herziene
RPE te voldoen. Is de Minister bereid om in samenwerking met de Algemene Rekenkamer
een voorlopige rapportage van de voortgang hierop aan de Kamer te delen voorafgaand
aan het Verantwoordingsdebat?
De leden van de D66-fractie wijzen op de genormeerde besparingsoptie van 20 procent,
waarvan kan worden afgeweken. Is er overwogen om een lager percentage te hanteren,
of om dit percentage afhankelijk te laten zijn van de budgetflexibiliteit op het betreffende
beleidsterrein? Zijn er andere opties overwogen om deze besparingsoptie anders vorm
te geven zodat er minder ruimte is om af te wijken van de norm en dat deze besparingsoptie
daadwerkelijk effectief is om beleidsopties in kaart te brengen? Is er overwogen om
ook een investeringsoptie van een bepaald percentage voor te schrijven? Is er ook
overwogen om op sommige terreinen Kamerleden of externe partijen besparingsopties
te laten voordragen (eventueel anoniem) die uitgewerkt en betrokken kunnen worden
bij de periodieke evaluaties?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Joost Sneller, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.