Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 408 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het verbeteren van de huurbescherming voor huurders van ligplaatsen
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 4 januari 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «de artikelen 220, zesde lid, en 275, vierde lid» vervangen
door «artikel 220, zesde lid».
2. In onderdeel G wordt «artikelen 251» vervangen door «artikelen 248 leden 3 en 4,
251» en wordt «en 264» vervangen door «, 262 en 264».
3. Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ga
In artikel 248, derde lid, vervalt «bepaalde maximale huurverhogingspercentage».
4. Na onderdeel J wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
K
In artikel 275, vierde lid, wordt «en standplaatsen» vervangen door «, standplaatsen
en ligplaatsen» en wordt «Minister voor Wonen, Wijken en Integratie» vervangen door
«Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 208e» vervangen door «artikel 208eb».
2. Het voorgestelde artikel 208ea wordt vernummerd tot 208ec.
3. In het voorgestelde artikel 208ec (nieuw) wordt «en 271 lid 1» vervangen door «,
271 lid 1 en 275 lid 4» en wordt «twee kalenderjaren» vervangen door «twee jaar».
C
Na artikel II worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel IIA
In artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt «artikel
7:247» vervangen door «de artikelen 7:247 en 7:247a».
Artikel IIB
In artikel IA van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten
wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
In artikel 247a wordt «artikelen 248a leden 3 en 4, 251» vervangen door «artikelen
251».
Toelichting
Onderdeel A
onder 1
Dit betreft een wetstechnische wijziging in samenhang met de in onderdeel A, onder
4, voorgestelde wijziging van artikel 7:275 BW (artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel).
onder 2
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangekondigd wordt voorgesteld
om de maximering van de jaarlijkse huurprijsverhoging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten
ook te laten gelden voor ligplaatsen. Deze wijziging voorziet daarin.
onder 3
Door de samenloop tussen de Wet maximering huurprijsstijgingen geliberaliseerde huurovereenkomsten
en de Wet van 24 maart 2021 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting) (Stb. 2021, 162) – zie artikel IIIC, onder 1, onder a, van de Wet maximering huurprijsstijgingen
geliberaliseerde huurovereenkomsten – is in artikel 7:248 BW een misslag geslopen.
Daarbij is per abuis de zinsnede «bepaalde maximale huurverhogingspercentage» blijven
staan, waardoor de betrokken zin niet meer loopt. Deze misslag wordt met het voorgestelde
artikel I, onderdeel Fa, hersteld.
onder 4
In het wetsvoorstel was niet voorzien in het van toepassing zijn voor huurders van
ligplaatsen van de minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten, terwijl dat
wel het geval is voor huurders van standplaatsen. Met deze wijziging wordt de regeling
voor huurders van ligplaatsen in lijn gebracht met die voor huurders van standplaatsen.
Onderdeel B
Artikel II van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten
heeft geleid tot het invoegen van de artikelen 208ea en 208eb in de Overgangswet nieuw
Burgerlijk Wetboek. Om die reden is de door artikel II van dit wetsvoorstel in te
voegen overgangsbepaling vernummerd tot artikel 208ec.
In het voorgestelde artikel 208ec (nieuw) is een overgangstermijn van twee jaar beoogd.
Doordat in de voorgestelde tekst werd gesproken van twee kalenderjaren zou de overgangstermijn
langer kunnen zijn dan is bedoeld blijkens de artikelsgewijze toelichting bij dit
artikel (Kamerstukken II 2019/20, 35 408, nr. 3, p.14), waar wordt gesproken over twee jaar. De tekst is nu in overeenstemming gebracht
met de bedoeling: een overgangstermijn van twee jaar (dus 24 maanden) vanaf de datum
van inwerkingtreding.
Onderdeel C
Artikel IIA
Op ligplaatsen wordt op ligplaatsen dezelfde maximering van de jaarlijkse huurprijsverhogingen
van toepassing als voor zelfstandige huurwoningen met een geliberaliseerde huurovereenkomst.
Daartoe wordt in artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
een verwijzing naar artikel 7:247a BW opgenomen.
Als gevolg hiervan wordt ook de mogelijkheid die artikel 10a, tweede lid, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte biedt voor het geven van een tijdelijke huurkorting van toepassing
op ligplaatsen.
Artikel IIB
De maximering van de jaarlijkse huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde huurovereenkomsten
vervalt als gevolg van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten
op 1 mei 2024. Met deze voorgestelde wijziging van artikel IA van die wet wordt zeker
gesteld dat ook voor ligplaatsen de maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging
eindigt op 1 mei 2024.
Omdat artikel IIIA, onderdeel C, van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde
huurovereenkomsten al voorziet in het vervallen per 1 mei 2024 van artikel 10, derde
lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is in relatie tot het voorgestelde
artikel IIA geen nadere voorziening nodig.
Ik bied deze nota van wijziging aan mede namens de Minister voor Rechtsbescherming.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.