Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35954-1)
35 954 Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst
Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 december 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 1 november 2021 over het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing
van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35 954, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 november 2021 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 17 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Staatssecretaris
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing
van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (hierna: het ontwerpbesluit lachgas)
en de bijbehorende nota van toelichting (hierna: de toelichting). Zij hebben hierbij
nog enkele vragen ter verduidelijking.
De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting dat er door recreatief lachgasgebruik
sprake is van lokale problematiek, zoals overlast en onveilige verkeersdeelname. Is
het aantal incidenten wegens overlast in de afgelopen jaren gestegen? Is er iets te
zeggen over het aantal verkeersincidenten dat in de afgelopen jaren is veroorzaakt
door het gebruik van lachgas?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de politie vraagt om »de strafbaarstelling
van lachgas aan te grijpen om via intensieve en indringende publieksvoorlichting te
wijzen op de gevaren en de strafbaarheid van lachgas.» Op welke wijze gaat de Staatssecretaris
hier invulling aan geven? Wat zijn de verwachte kosten van preventie en voorlichting?
Vallen die kosten buiten de verwachte jaarlijkse uitvoeringskosten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat meerdere instanties in hun advies opmerkingen
hebben gemaakt over de handhaving van het besluit, voornamelijk aangaande de gastronomische
toepassing. Op welke wijze is de Staatssecretaris voornemens de handhaving te monitoren
en, indien nodig, een en ander te verhelderen?
Welke mogelijkheden biedt de regeling wanneer blijkt dat enkele niet-recreatieve toepassingen
van lachgas onverhoopt niet zijn geïdentificeerd en aangewezen als uitzondering, is
hier dan de mogelijkheid om aanvullende uitzonderingen in de regeling aan te wijzen
en zo ja, welke procedures gaan hierbij gepaard?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het besluit in mindere mate gevolgen heeft voor
producenten, verkopers en eindgebruikers van lachgas bestemd voor technische doeleinden
en als voedingsadditief omdat deze toepassingen gelet op hun aard en omvang in algemene
zin van het Opiumwetverbod worden uitgezonderd. De leden vragen of genoemde groepen,
naast nalevingskosten en business as usual-kosten, ook nog enige andere gevolgen van het Opiumwetverbod zullen ondervinden?
Zo ja, welke gevolgen zijn dit dan? Genoemde leden zouden het onwenselijk vinden dat
ondanks de uitzondering van bovengenoemde toepassingen, er toch extra last ondervonden
kan worden van het Opiumwetverbod. Wat kan de Staatssecretaris doen om deze mogelijke
lasten weg te nemen?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit lachgas. Het
gebruik van lachgas is niet zonder risico en zorgt voor overlast, maar het verbieden
of criminaliseren van het product is volgens deze leden niet de oplossing. Daartoe
hebben deze leden nog enkele vragen.
Zij vinden dat de aanpak van overlast, de inzet op preventie en voorlichting bijdraagt
aan het ontmoedigen van excessief gebruik en het gebruik onder jongeren van lachgas.
Kan gedetailleerd worden aangegeven hoe er tot op heden is ingezet op preventie en
voorlichting? Welke budgetten zijn de afgelopen jaren beschikbaar gesteld voor preventieve
maatregelen om lachgasgebruik te verminderen? Hoeveel is beschikbaar gesteld specifiek
om bijvoorbeeld jongerenwerkers, docenten en (jeugd)wijkagenten te trainen op het
herkennen van probleemgebruik en het inzetten van effectieve interventies of doorverwijzing?
Kan worden toegelicht of hiermee het maximale uit deze inzet is gehaald? Kan worden
toegelicht waarom het plaatsen van lachgas op lijst II bij de Opiumwet een subsidiair
besluit is?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris of nader kan worden toegelicht
waarom het plaatsen van lachgas op lijst II bij de Opiumwet een subsidiair besluit
is. Kan hij hierbij expliciet aangeven of alternatieven ter voorkoming van gezondheidsschade
en overlast van lachgas volledig zijn uitgeput? Zij vragen de Staatssecretaris om
in zijn antwoord artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet te betrekken.
De leden van de fractie van D66 lezen in de Nationale Drug Monitor1 dat een zeer beperkte groep afgelopen jaar lachgas heeft gebruikt (2,1% van de populatie
>18 jaar in 2020) Zij lezen voorts dat: «Vergeleken met 2019 nam het gebruik in het
laatste-jaar en in de laatste maand af.» Kan worden toegelicht of deze beperkte groep
niet beter kan worden bereikt door gerichte informatievoorziening en andere interventie?
Kan worden aangegeven of plaatsing op lijst II bij de Opiumwet daarmee niet buitenproportioneel
is? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat in 2020 in totaal 144 blootstellingen van lachgas
gerapporteerd werden (128 in 2019) en 118 patiënten (van de 144) gemeld werden met
zwaar of frequent gebruik.2 Hoe staat dit getal in verhouding met andere middelen die vrij verkrijgbaar zijn
waar bijvoorbeeld wel verslaving kan optreden of die ziekenhuisopnames kunnen geven,
zoals cafeïne, nicotine of medicatie die verkrijgbaar is bij de drogist? Kan de Staatssecretaris
hier een lijst van geven? Hoe kijkt hij aan tegen zijn eerdere uitspraak op 30 juni
2020 tijdens het mondelinge vragenuur in de Tweede Kamer, waarin hij liever niet over
wilde gaan op een voorlichtingscampagne over lachgas: «De oproep is om zo snel mogelijk
in te grijpen, nu al, met campagnes. Ik heb in antwoord op vragen van mevrouw Kuik
aangegeven wat wel overwogen is, want we hebben bijvoorbeeld ook campagnes tegen het
roken. Ik wil niet zeggen dat het ene leed erger is dan het andere, maar als gevolg
van roken sterven er elk jaar 20.000 mensen. We moeten dus gewoon een afweging maken.
Het is echt geen gemakzucht, zo van: dat gaan we dus niet doen. We moeten een afweging
maken. Ik vind niet dat ik dat kan beloven, terwijl op het ministerie de campagnes
om voorrang buitelen: wie kan het eerst de lucht in?» Waarom wordt er niet alsnog
ingezet op een bredere voorlichtingscampagne?
De leden van de D66-fractie lezen dat het plaatsen van lachgas op lijst II bij de
Opiumwet gerechtvaardigd wordt om de volksgezondheid te beschermen. Deze leden vragen
de Staatssecretaris om aan te geven op welke wetenschappelijke gronden en specifiek
welke onderzoeken deze stelling wordt gedaan. Het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring
nieuwe drugs (CAM) adviseert vooral om verder onderzoek uit te laten voeren naar lachgas.
Kan er worden toegelicht of het recreatief gebruik van lachgas in alle gevallen gezondheidsschade
oplevert? Kan worden toegelicht of lachgas alleen bij excessief gebruik of in combinatie
met andere middelen leidt tot gezondheidsschade? Kan worden aangegeven of en zo ja,
welke stappen worden ondernomen om verder onderzoek te doen naar het gebruik van lachgas
en de effecten op de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie constateren dat het CAM aangeeft dat plaatsing van lachgas
onder de Opiumwet een complexe maatregel is om de doelen, namelijk tegengaan van excessief
gebruik en gebruik onder jongeren, te bereiken. Kan worden toegelicht of het niet
logischer is om lachgas op een andere wijze te reguleren? Kan met een uitputtende
lijst worden aangegeven welke alternatieve reguleringswijzen in overweging zijn genomen,
zoals een aparte wet of een vergunningenstelsel? Kan per alternatieve reguleringswijze
worden toegelicht waarom deze als onwenselijk zijn beschouwd? Kan worden aangegeven
of een leeftijdsgrens of keurmerk in overweging zijn genomen als alternatieve reguleringswijze?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris voorts of hij het met deze
leden eens is dat het CAM in zijn rapport niet expliciet heeft benoemd dat lachgas
verboden moet worden en/of onder de Opiumwet moet worden geplaatst. Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom wordt het CAM-rapport als primaire bron gebruikt als argumentatie
voor het plaatsen van lachgas onder de Opiumwet? Deze leden lezen in het CAM-rapport
dat ontmoediging op zijn plaats is en de beschikbaarheid moet worden beperkt, maar
dat onder andere de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) nuttig kan zijn om dit
te bereiken. Het CAM stelt zelf in het rapport: «Plaatsing onder de Opiumwet lijkt
daarmee een complexe maatregel om de doelen, het tegengaan van excessief gebruik en
het tegengaan van gebruik onder jongeren te bereiken.» Kan de Staatssecretaris nader
toelichten waarom het CAM-rapport de primaire reden is om lachgas tóch onder de Opiumwet
te laten vallen? Deze leden constateren namelijk dat stoffen opgenomen in de Opiumwet
hoofdzakelijk worden gebruikt als drug en kennen geen of een beperkt aantal andere
toepassingen. Lachgas kent overwegend een technische toepassing, wordt gebruikt als
voedingsadditief of in de (dier)geneeskunde. Zoals ook het CAM-rapport benadrukt.
Welke andere middelen op de lijsten bij de Opiumwet zijn vergelijkbaar met lachgas?
Gezien de gedetailleerde toelichting bij de AMvB vragen deze leden ook of dit wetstechnisch
wel de geschikte route is om de voorschriften daarin te juridisch te verankeren. Welke
adviezen zijn hierover ingewonnen? Welke precedenten zijn er?
De leden van de D66-fractie lezen dat om legale toepassingen buiten het bereik van
de concept-AMvB te houden er uitzonderingen zijn ingevoerd met betrekking tot technische
of gastronomische toepassingen. Dit ontbreekt echter voor gebruikt in (dier)geneeskundig
gebruik. Als motivatie wordt hiervoor gebruikt dat dit niet past in de systematiek
van de Opiumwet. Kan er worden toegelicht waarom dit niet tegenstrijdig is met het
doel van de concept-algemene maatregel van bestuur (AMvB)?
De leden van de D66-fractie hebben tevens vragen met betrekking tot de besluitvorming
en internationale en Europese richtlijnen en wetgeving. Kan er worden toegelicht of
lachgas volgens Europese wetgeving valt onder de definitie «verdovende middelen» zoals
staat beschreven in het Verdrag inzake psychotrope stoffen en het Enkelvoudig Verdrag
inzake verdovende middelen van de Verenigde Naties? Kan worden toegelicht hoe de uitvoering
van dit besluit zal worden gehandhaafd op het internationaal importeren en exporteren
van lachgas? Klopt het dat het plaatsen van lachgas onder de Opiumwet in strijd is
met het vrije verkeer van goederen binnen de EU? Daarbij vernemen deze leden ook graag
op welke wijze de verkoop respectievelijk het gebruik van lachgas in andere EU-lidstaten
is gereguleerd, of welke regelgeving hierop van toepassing is.
De leden van de D66-fractie hebben daarbij zorgen dat er een te voorbarig besluit
is genomen door het ontbreken van essentiële (zorg) veldpartijen in de besluitvorming.
Kan worden aangegeven welke veldpartijen zijn gehoord en betrokken in overweging tot
besluitvorming? Kan worden toegelicht of deskundige veldpartijen op het gebied van
zorg, middelengebruik en verslaving zoals Jellinek zijn betrokken bij de besluitvorming?
Zo nee, waarom niet? Kan worden aangegeven hoe er is getracht een volledig beeld te
krijgen van de gevolgen van de uitvoering van deze besluitvorming? Is de Staatssecretaris
bereid om te wachten met het besluit totdat organisaties zoals Jellinek zijn bevraagd
over de juistheid en noodzaak van plaatsing van lachgas onder de Opiumwet? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen met betrekking tot de uitvoering van het
besluit. De Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit geeft aan dat het niet uitvoerbaar
en niet handhaafbaar is. Kan worden toegelicht op welke wijze de besluitvorming wordt
uitgevoerd en gehandhaafd? Kan worden aangegeven hoe consumenten die lachgas op gastronomische
wijze gebruiken of de technische toepassen hiervan niet worden belemmerd? Kan worden
toegelicht hoe dezelfde consumenten op de hoogte worden gebracht van deze besluitvorming?
Het komt genoemde leden voor dat voor ondernemers de gevolgen van het voorgestelde
besluit ingrijpend kan zijn. Kan worden toegelicht waarom onvoldoende gehoor is gegeven
aan het ingewonnen advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om nader in te gaan op de consultatie
die is gedaan bij ondernemers in de voedingsindustrie, van handelaren tot verkopers,
en in hoeverre deze ondernemers nu extra administratieve lasten kunnen krijgen en
in welke mate zij achten dat het plaatsen van lachgas op lijst II bij de Opiumwet
voor deze ondernemers uitvoerbaar is.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) belast is met het toezicht en de handhaving betreffende lachgas. Klopt het dat
de IGJ hierbij ook toezicht dient te houden bij groothandelaren in levensmiddelen
omdat lachgas ook gebruikt wordt als voedingsadditief? Zijn er ook andere producten
waarbij de IGJ de taak heeft om toezicht te houden bij ondernemers in de levensmiddelenbranche?
Zo ja, om welke producten gaat dit? Zo nee, waarom is dan toch die taak aan de IGJ
gegeven?
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de gebruikersvoorschriften worden opgenomen
in de toelichting en niet in het besluit zelf. Kan de motivatie voor dit besluit worden
toegelicht? Kan worden toegelicht hoe de leeftijdsgrens van 18 jaar op basis van deze
besluitvorming kan worden gehandhaafd?
De leden van de D66-fractie lezen dat de aanschaf van lachgas alsnog mogelijk is,
zij het met een maximum van 10 ampullen en dat Nederlanders, inclusief thuiskoks,
maximaal 10 ampullen in bezit mogen hebben. Lachgas wordt hiermee niet 100% verboden.
Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat handhaving hierdoor lastiger is?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat het aan verdachten (gebruikers of verkopers)
is om aan te tonen dat het gebruik van lachgas niet recreatief is bedoeld, de bewijslast
ligt daarmee niet bij degenen die belast zijn met de opsporingsbevoegdheid. Klopt
het dat iemand die in het bezit is dus schuldig kan zijn, tenzij anders aangetoond?
In hoeverre is dit te handhaven en/of proportioneel volgens de Staatssecretaris?
De leden van de D66-fractie hebben voorts vragen over de bekostiging van de uitvoering
van het besluit. Genoemde leden lezen dat er € 14 miljoen beschikbaar wordt gesteld
uit de ondermijningsgelden voor de handhaving van dit besluit. Ondermijningsgelden
zijn echter bedoeld om georganiseerde criminaliteit tegen te gaan. Lachgas is wellicht
een overlast probleem, maar het is geen onderdeel van de georganiseerde criminaliteit.
Kan worden toegelicht waarom deze dekking geschikt is voor het uitvoer van dit besluit?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de gevolgen van deze besluitvorming.
Het CAM geeft in zijn rapport namelijk aan dat momenteel het risico gering is dat
de handel in lachgas voor recreatief gebruik verweven raakt met de georganiseerde
criminaliteit. Zij doen deze uitspraak echter omdat lachgas momenteel gemakkelijk
legaal te verkrijgen is. Er zijn wel signalen dat criminele organisaties betrokken
zijn, want de handel in lachgas is lucratief. Kan worden toegelicht hoe dit besluit
de verkoop van lachgas niet juist in de criminaliteit drukt en dat toezicht en bereik
voor zorgverleners daardoor afneemt? Wat wordt gedaan om de uitwijk van gebruikers
naar andere middelen (en de consequenties daarvan) te monitoren? Is het risico op
georganiseerde criminaliteit niet juist een groter probleem dan de overlast die lachgas
momenteel geeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het plaatsen onder de Opiumwet
dan alsnog een goede oplossing en kan niet beter worden ingezet in lokale handhaving
en preventie?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben laten weten geen inbreng te leveren voor het schriftelijk
overleg met betrekking tot het ontwerpbesluit lachgas.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie maken graag gebruik van de mogelijkheid om te reageren
op het voorstel op lachgas toe te voegen aan lijst verboden middelen bij de Opiumwet.
Deze leden zijn zich bewust van de schadelijke effecten die het gebruik van lachgas
aan de gezondheid van een individu kan toebrengen. Het is schrijnend om te zien dat,
veelal, gezonde jongeren ernstige schade oplopen, soms zelfs tot verlammingen aan
toe, door het (overmatig) gebruik van lachgas.
De leden van de SP-fractie vragen wat het effect zal zijn van het opnemen van lachgas
onder de Opiumwet met betrekking tot het tegengaan van excessief gebruik en het tegengaan
van gebruik onder jongeren te bereiken. Deze leden wijzen op het belang van voorlichting
over de gevaren van het gebruik van lachgas. Kan de Staatssecretaris nader uiteenzetten
wat zijn plannen zijn voor betere voorlichting over de gevaren en preventie van het
(veelvuldig) gebruik van lachgas?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de Staatssecretaris uiteen kan zetten
waarom hij ervoor heeft gekozen lijst II bij de Opiumwet aan te passen in plaats van
bijvoorbeeld voor een apart wetsvoorstel betreffende lachgas te kiezen. Wat waren
hierin de overwegingen? Kan worden gereageerd op de suggestie dat het gereguleerd
verstrekken via een vergunningstelsel in een aparte wet betreffende lachgas ervoor
zou kunnen zorgen dat het aanbod van lachgas beter gereguleerd, en gecontroleerd kan
worden teruggedrongen, omdat dan controle op product, verkopers, gebruikers en gebruik
mogelijk is, in tegenstelling tot een verbod op grond van de Opiumwet?
Kan voor de leden van de SP-fractie verduidelijkt worden wanneer iemand straks strafbaar
is? Is dat wanneer diegene een bepaalde hoeveelheid lachgas bij zich heeft? Of wanneer
iemand betrapt wordt op het gebruik van lachgas? Met andere woorden: kan zo uitgebreid
mogelijk omschreven worden welke gedragingen in combinatie met lachgas verboden zijn
als lachgas wordt opgenomen onder de Opiumwet én hoe daarop gehandhaafd zal worden?
Worden extra middelen uitgetrokken voor die handhaving? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom
niet?
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van voorliggend ontwerpbesluit lachgas. Zij zijn verheugd dat de Staatssecretaris
overgaat tot plaatsing van lachgas op de Opiumlijst en zien dit als een belangrijke
maatregel om de gezondheid van met name jonge mensen te beschermen. Zij hebben behoefte
aan het stellen van enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris uiteen te zetten welke
preventiemaatregelen, voorlichting, monitoring en aanvullend onderzoek op het gebied
van recreatief lachgasgebruik en de gevolgen hiervan in gang worden gezet.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de vrijgemaakte middelen weliswaar
passen in de bandbreedte van de schatting van de politie, maar wel aan de onderkant
hiervan zitten. Hoe vindt monitoring plaats dat de politie inderdaad in staat is het
verbod effectief te handhaven?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat gemeenten momenteel worstelen met de
opslag van lachgas in (woon)panden. Zien genoemde leden het juist dat met de inwerkingtreding
van dit besluit, gemeenten meer mogelijkheden hebben hiertegen op te treden, bijvoorbeeld
wanneer gevaarlijke situaties voor de omgeving dreigen? Op welke wijze worden gemeenten
hierover geïnformeerd?
Een zorg van de leden van de ChristenUnie-fractie zit in de uitzonderingsgrond voor
gastronomische toepassing van lachgas voor particulieren. Momenteel zien zij dat webshops
en handelaren van bijvoorbeeld designerdrugs, deze middelen aanbieden onder de noemer
van onderzoekschemicalieën, om zo regelgeving te ontwijken. Zij vrezen dat de uitzonderingsgrond
voor particuliere gastronomische toepassing ook kan leiden tot vergelijkbare constructies
voor de verkoop van lachgasampullen. Deelt de Staatssecretaris deze zorg? Welke mogelijkheden
zijn er om enkel een aantal gecertificeerde bedrijven de mogelijkheid te geven deze
verkoop aan te bieden? Genoemde leden vragen voorts naar de mogelijkheid om statiegeld
te hanteren voor lachgasampullen voor particulier gebruik. Zij zien dat dit onder
meer door aanbieders van lachgas zelf is gesuggereerd. Indien de Staatssecretaris
hier niet toe overgaat, welke maatregelen overweegt de Staatssecretaris anders om
misbruik van deze uitzonderingsgrond te voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zeer verstandig dat verkoop voor gastronomisch
gebruik niet is toegestaan voor minderjarigen. Zij vragen op welke wijze webshops
hierop gaan toezien. Op dit moment constateren zij dat webshops met tbetrekking tot
lachgas enkel vragen om aan te klikken dat een bezoeker 18 jaar is, hetgeen uiteraard
gemakkelijk te omzeilen is voor minderjarigen. Wil de Staatssecretaris ook in overweging
nemen af te zien van de mogelijkheid tot online verkoop van patronen voor gastronomisch,
particulier gebruik, ten einde jonge mensen te beschermen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tenslotte naar de beoogde datum van inwerkingtreding
van voorliggend besluit. Wat genoemde leden betreft kan dat moment niet snel genoeg
zijn.
II. Reactie van de Staatssecretaris
VVD-fractie
1.1
De leden van de VVD-fractie vragen of er iets te zeggen is over het aantal verkeersincidenten
dat in de afgelopen jaren is veroorzaakt door het gebruik van lachgas.
De politie registreert het aantal verkeersincidenten waarbij lachgas op enigerlei
wijze betrokken is. Dit zijn alle verkeerszaken, van een parkeerbekeuring tot aan
een ongeval, waarbij er tevens in de auto of op de bestuurder, passagier of andere
betrokkene lachgasattributen zijn aangetroffen. In 2019 heeft de politie ruim 2.600
van dergelijke incidenten geregistreerd. In 2020 ging het om ruim 5.100 incidenten
en in de eerste tien maanden van 2021 ging het om ruim 4.000 incidenten. In 2019,
2020 en de eerste tien maanden van 2021 zijn ieder jaar meer dan honderd mensen (ernstig)
gewond geraakt en in totaal 63 mensen omgekomen bij incidenten waarbij sprake was
van een vermoeden van het gebruik van lachgas. De regering vindt dit zeer zorgelijk.
De politie handhaaft actief op lachgasgebruik in het verkeer om het aantal incidenten
terug te dringen. Het directe effect van lachgas op de mens is echter van zeer korte
duur en het gebruik ervan is niet aantoonbaar in bloed, urine, adem of speeksel bij
de bestuurder. Dit maakt het bewijs omtrent rijden onder invloed van lachgas lastig.
Plaatsing van lachgas op lijst II bij de Opiumwet zal een belangrijke winst opleveren
voor de handhaving op lachgasgebruik in het verkeer, omdat daarmee ook op het bezit
van lachgas gehandhaafd kan worden, bijvoorbeeld de aanwezigheid van met lachgas gevulde
ballonnen in de auto.
1.2
De leden van de VVD-fractie wijzen op het verzoek van de politie om de strafbaarstelling
van lachgas via intensieve en indringende publieksvoorlichting onder de aandacht te
brengen en vragen hoe daar invulling aan zal worden gegeven. Ook vragen de leden van
de VVD-fractie wat de verwachten kosten voor preventie en voorlichting zijn en of
die kosten buiten de verwachte jaarlijkse uitvoeringskosten vallen.
Gerichte preventie en voorlichting zijn een belangrijk onderdeel van de integrale
aanpak van het gebruik van lachgas als recreatieve drug, zoals ik destijds samen met
de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
heb aangekondigd.3 De regering heeft de afgelopen jaren daarom fors ingezet op onderzoek naar en de
ontwikkeling van gerichte voorlichting en preventie over het gebruik van lachgas als
recreatieve drug.
De huidige inzet op voorlichting en preventie is meervoudig en richt zich op verschillende
(kwetsbare) doelgroepen. Het Trimbos-instituut heeft in de afgelopen jaren in opdracht
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verschillende materialen
ontwikkeld. Zo vormt lachgas een onderdeel van de algemene inzet op drugspreventie
en voorlichting via drugsinfo.nl, de drugsinfolijn en de website van het Trimbos-instituut.
Lachgas is ook onderdeel van de informatie op drugsenuitgaan.nl, gericht op uitgaanders.
Voor ouders is zowel een flyer als een video ontwikkeld en voor docenten is als onderdeel
van het preventieprogramma Helder op School een factsheet over lachgas gemaakt. Voor
gemeenten, handhavers en preventieprofessionals heeft het Trimbos-instituut in 2018
een handreiking opgesteld.4 Deze handreiking is in 2020 herzien en wordt ook dit jaar geactualiseerd.5
Naast deze inzet heeft problematisch of veelvuldig gebruik van lachgas en het gebruik
in specifieke groepen de bijzondere aandacht van de regering. Zo heeft het Trimbos-instituut
in 2020 onderzoek gedaan naar het gebruik van lachgas onder jongeren met een niet-westerse
migratieachtergrond. In lijn met de aanbevelingen vertaalt het Trimbos-instituut dit
jaar de bestaande materialen in het Arabisch en verricht het aanvullend onderzoek
naar hoe de voorlichting over lachgas voor ouders van jongeren met een Turks-Nederlandse
en Marokkaans-Nederlandse achtergrond en/of jongeren met een praktische opleidingsachtergrond
verbeterd kan worden. Ik verwacht uw Kamer begin volgend jaar over de resultaten van
het onderzoek te informeren.
De regering neemt tevens met belangstelling kennis van het nieuwe preventiemateriaal
dat in het veld wordt ontwikkeld. Zo heeft Jellinek in 2020 een flyer over lachgas
ontwikkeld voor professionals die lachgas gebruikende jongeren tegenkomen. De flyer
is breed gedeeld en er zijn verschillende versies per regio met de relevante lokale
contactgegevens. Verschillende expertsessies hebben er aan bijgedragen dat de handreiking
ontwikkeld door het Trimbos-instituut, maar ook dit initiatief van Jellinek, verder
zijn verspreid. Naar aanleiding van de expertsessie van afgelopen september gericht
op preventie op gemeentelijk niveau is geconstateerd dat de ontwikkelde materialen
niet altijd even makkelijk terug te vinden zijn voor gemeenten. In samenwerking met
de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport een bericht opgesteld over de materialen en de vindplaatsen daarvan.
Dit bericht is via de nieuwsbrief van de VNG verspreid naar alle leden.6
Gelet op de aanhoudende problematiek rondom lachgasgebruik en verkeersdeelname heeft
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat TeamAlert in 2020 opdracht gegeven een
campagne te ontwikkelen. De campagne «Rij Ballonvrij» werd in november 2020 gelanceerd
om lachgasgebruik in het verkeer onder jongeren tegen te gaan. De campagne is begin
november van dit jaar wederom gestart. Eerder heeft de campagne mede door hulp van
jongerenwerkers meer dan één miljoen jongeren bereikt. Gemeenten kunnen in samenwerking
met TeamAlert deze campagne gepersonaliseerd inzetten en zo extra jongeren in hun
gemeente bereiken. Onlangs is ook de campagne «Rij Drugsvrij» gestart. De campagne
is door TeamAlert ontwikkeld en is breder gericht op drugsgebruik in het verkeer.
Met de campagne worden jongeren onder andere handelingsalternatieven meegegeven, zoals
het zorgen voor een nuchtere bestuurder. Beide campagnes zullen in 2022 een vervolg
krijgen.
Naast de omvangrijke bestaande aanpak zal de regering burgers en bedrijven ook specifiek
informeren over de implicaties van de verschillende uitzonderingen van de eigenlijke
toepassingen van lachgas wanneer het onderhavige ontwerpbesluit in werking treedt.
De regering zal een infographic laten ontwikkelen waarin de kern van de nota van toelichting
bij het ontwerpbesluit laagdrempelig wordt uitgelegd. Voor de inzet vanuit zowel het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat geldt dat de kosten gemoeid met de geschetste inzet op voorlichting
en preventie buiten de jaarlijkse uitvoeringskosten, zoals toegekend aan de politie,
vallen.
1.3
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de handhaving gemonitord wordt,
voornamelijk aangaande de gastronomische toepassing, en hoe de regering voornemens
is om indien nodig een en ander te verhelderen.
De nota van toelichting is verduidelijkt aan de hand van verschillende opmerkingen
die instanties hebben gemaakt over aspecten van de handhaving aangaande lachgas bestemd
als voedingsadditief. Aanpassing van de registratiesystemen van de politie ten aanzien
van de strafbaarstelling van lachgas is onderdeel van het implementatietraject van
de politie. Hiermee kunnen de strafbare gedragingen worden geregistreerd en daarmee
ook de handhaving worden gemonitord. De regering is voornemens om drie jaar na de
inwerkintreding van het besluit een evaluatie op te nemen in de onderzoeksprogrammering
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, zoals beschreven in de nota van toelichting. De wijze
waarop de politie handhaaft zal ook onderdeel zijn van deze evaluatie.
1.4
De leden van de VVD-fractie vragen welke mogelijkheden de regeling biedt wanneer blijkt
dat enkele niet-recreatieve toepassingen van lachgas onverhoopt niet zijn geïdentificeerd
en aangewezen als uitzondering.
Bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit is uitvoerig bekeken welke eigenlijke
toepassingen van lachgas bestaan. De verwachting is dat de opgenomen uitzonderingen
de eigenlijke toepassingen van lachgas voldoende omvatten. Indien het toch nodig blijkt
een andere, niet-recreatieve, toepassing uit te zonderen van de verboden in de Opiumwet
kan in het Opiumwetbesluit worden bepaald dat de verboden niet gelden ten aanzien
van die toepassing. Hiervoor is een wijziging nodig van het Opiumwetbesluit, een algemene
maatregel van bestuur. Een dergelijke wijziging zal in de ministerraad worden behandeld,
worden voorgehangen bij beide Kamers van de Staten-Generaal en ter advisering worden
voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
1.5–1.6
De leden van de VVD-fractie vragen of producenten, verkopers en eindgebruikers van
lachgas bestemd voor technische doeleinden en als voedingsadditief naast nalevingskosten
en business as usual kosten, ook nog andere gevolgen van het Opiumwetverbod zullen ondervinden, en zo
ja, welke gevolgen dit zijn. Verder vragen zij wat de Staatssecretaris kan doen om
deze mogelijke lasten weg te nemen.
Het ontwerpbesluit heeft geen andere gevolgen voor producenten, verkopers en eindgebruikers
van lachgas bestemd voor technische doeleinden en als voedingsadditief. Voor deze
partijen vloeien slechts beperkte inhoudelijke nalevingskosten en business as usual kosten voort uit het besluit. Deze zijn gedetailleerd uiteengezet op de pagina’s
17 tot en met 19 van de nota van toelichting. Juist vanuit het oogpunt van lastenbeperking
is er voor de toepassing van lachgas als voedingsadditief of als technische toepassing
gekozen voor een algemene uitzondering op het lachgasverbod. Om een onevenredige belasting
te voorkomen, is niet gekozen voor een meldplicht, vergunningenstelsel of ontheffingssysteem
voor het verrichten van handelingen met lachgas dat bestemd is voor technische doeleinden
of als voedingsadditief.
D66-fractie
2.1
De leden van de D66-fractie vragen of de inzet op preventie en voorlichting zoals
tot op heden gevoerd gedetailleerd uiteen kan worden gezet en of daarbij inzichtelijk
kan worden gemaakt welke budgetten hier de afgelopen jaren beschikbaar voor zijn geweest.
In het bijzonder vragen de leden naar het beschikbare budget voor jongerenwerkers,
docenten en (jeugd)wijkagenten en of het maximale uit de inzet op voorlichting en
preventie is benut.
De huidige inzet op gerichte voorlichting en preventie is in de beantwoording van
vraag 1.2 nader toegelicht. De regering benadrukt overigens graag dat het inzet op
een integrale aanpak van lachgas met de intentie dat verschillende onderdelen hiervan
elkaar versterken. Zo wordt de brede beschikbaarheid van lachgas voor gebruik als
recreatieve drug met onderhavig ontwerpbesluit beperkt. Om het gebruik van lachgas
als recreatieve drug te verminderen en incidenten hiermee te voorkomen dan wel te
beperken zet de regering in op gerichte voorlichting en preventie.
Een gedetailleerd overzicht van de omvang van het budget dat de afgelopen jaren specifiek
voor voorlichting en preventie rondom het gebruik van lachgas als recreatieve drugs
door de regering beschikbaar is gesteld, is niet goed te maken. De inzet op voorlichting
over en preventie van lachgasgebruik is veelal onderdeel van de bredere inzet op drugspreventie,
welke wordt bekostigd vanuit verschillende grote subsidies met een reeks deelonderwerpen,
waaronder lachgas. De subsidie Helder op School als onderdeel van het programma Gezonde
School bevat een module over lachgas en biedt daarmee ook docenten ondersteuning in
het bieden van voorlichting en preventie. Over het budget dat beschikbaar is voor
preventie en voorlichting door bijvoorbeeld jongerenwerkers of wijkagenten zijn geen
cijfers beschikbaar
2.2
De leden van de D66-fractie vragen waarom het plaatsen van lachgas op Lijst II bij
de Opiumwet een subsidiair besluit is en vragen of de alternatieven ter voorkomen
van gezondheidsschade en overlast volledig zijn uitgeput alsook artikel 3.1 van de
Comptabiliteitswet in de beantwoording te betrekken.
Bij de voorbereiding van dit besluit zijn verschillende alternatieven overwogen om
het recreatieve gebruik van lachgas terug te dringen. Zo is regulering via de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën, de Warenwet en REACH bekeken.
De Wet voorkoming misbruik chemicaliën regelt dat bepaalde chemicaliën, die ook gebruikt
kunnen worden voor de productie van drugs, onder een vergunningenstelsel vallen, waardoor
het in bezit hebben van de stof zonder vergunning strafbaar is. Het toepassingsbereik
van de verordeningen, waaraan de Wet voorkoming misbruik chemicaliën uitvoering geeft,
is beperkt tot stoffen die vaak voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen
en psychotrope stoffen worden gebruikt. In het geval van lachgas is sprake van direct
gebruik, en geen sprake van een stof die gebruikt wordt voor de vervaardiging van
verdovende middelen of psychotrope stoffen. Daarmee valt lachgas buiten de reikwijdte
van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en biedt deze wet dus geen grond om de
brede beschikbaarheid van lachgas terug te dringen.
De Warenwet ziet op regelgeving gericht op het waarborgen en optimaliseren van eigenlijk
gebruik van producten door de consument. De wet is er niet op gericht misbruik van
producten te reguleren. Ook is de verwachting dat regelgeving op basis van de Warenwet
een onvolledig bereik zou hebben. Er zijn industriële toepassingen van lachgas waarbij
het niet gaat om een consumententoepassing en waarbij de Warenwet dus niet van toepassing
is. Voorts is het op grond van de Warenwet weliswaar mogelijk om het verhandelen van
lachgas te beperken, maar kunnen geen eisen gesteld worden aan het bezit van lachgas
bij de consument. Hierdoor is het lastiger de brede beschikbaarheid van lachgas als
recreatieve drug tegen te gaan. Daarnaast wordt de Warenwet over het algemeen binnen
het bestuursrecht gehandhaafd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
in plaats van strafrechtelijke handhaving door politie en het Openbaar Ministerie
(OM). Een andere reden waarom regulering via de Warenwet niet gepast is, is dat hierdoor
het idee van recreatief gebruik van lachgas als consumententoepassing versterkt kan
worden en daarmee kan leiden tot een schijn van legitimering van de recreatieve lachgasmarkt.
Lachgas moet nu al voldoen aan de eisen zoals gesteld in de REACH en CLP-verordeningen.
Om verschillende redenen is een aanpak op basis van REACH niet doeltreffend. Ten eerste
geldt een registratieplicht voor fabrikanten en importeurs van meer dan 1.000 kg lachgas
per jaar. Deze partijen moeten de stof registreren bij het Europees Chemicaliënagentschap
ECHA en bij registratie aangeven dat het middel veilig kan worden gebruikt bij, tijdens
de registratie, aangegeven toepassingen. Deze plicht geldt niet voor distributeurs
en «downstream users». Het is niet aannemelijk dat veel kleine aanbieders en tussenhandelaren
van lachgas een hoeveelheid van meer dan 1.000 kg lachgas per jaar van buiten de Europese
Unie importeren. Mocht dit wel zo zijn, dan zijn zij volgens de wet importeurs en
moeten zij zich aan de REACH-regelgeving houden en dus zelfstandig registreren. De
tussenhandelaren en kleine aanbieders die hun producten binnen de Europese Unie inkopen,
zijn ongeacht de hoeveelheid vrijgesteld van de registratieplicht. Ten tweede geldt
dat partijen aan de fabrikant of importeur moeten melden wanneer zij stoffen gebruiken
op een wijze die niet geregistreerd is. Deze meldplicht is echter een tandeloze maatregel
om het aanbod van lachgas voor recreatief gebruik terug te dringen. De nieuwe toepassing
zou voor de fabrikant of importeur aanleiding moeten zijn de risicoafweging van de
stof aan te passen en een nieuwe toepassing bij het ECHA te registreren, of niet meer
aan genoemde partij te leveren. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat afnemers recreatief
gebruik als roesmiddel als toepassing zullen melden. Daar komt bij dat het in het
kader van REACH niet aannemelijk is dat lachgas als roesmiddel geregistreerd kan worden.
REACH ziet op het optimaliseren van veiligheidsnormen ten aanzien van beoogd gebruik
en niet op het reguleren van de psychoactieve werking van chemische stoffen. Als roesmiddel
is lachgas een geneesmiddel of een drug die aan de daarop van toepassing zijnde regelgeving
moet voldoen. Het is mogelijk op basis van REACH een restrictie op te nemen, maar
ook deze restricties zien doorgaans op veiligheidsnormen ten aanzien van het beoogd
gebruik en niet op het voorkomen of terugdringen van misbruik. De CLP-verordening
ziet op etikettering en verpakkingseisen, en waarschuwingen op gasflessen. Een dergelijke
aanpak doet onvoldoende recht aan de ernst van de situatie. Daar komt bij dat op basis
van de CLP-verordening geen aanbodbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen.
De genoemde alternatieven zijn geen van alle geschikt om lachgas als stof te verbieden
en uitzonderingen te maken voor verschillende toepassingen. Dit komt bovenal doordat
lachgas een stof is die qua chemische samenstelling en psychoactieve werking in het
lichaam nagenoeg hetzelfde is in de verschillende toepassingen die de stof kent. Dit
terwijl naar gelang het type gebruik, en dus de toepassing, een ander bestaand juridisch
kader van toepassing is. De Opiumwet is een stof-wet en als enige in staat om een
algeheel verbod in te stellen en specifieke toepassingen uit te zonderen. Mede om
die reden is, in lijn met het advies van de Commissie Risicobeoordeling, gekozen voor
een aanbodbeperkende maatregel op grond van de Opiumwet als beleidsinstrument.
Op grond van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet moet voor alle beleidsvoorstellen
in een toelichting worden ingegaan op nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid,
doelmatigheid, beleidsinstrumentarium en financiële gevolgen. In de nota van toelichting
van het ontwerpbesluit is ingegaan op deze punten. In de paragrafen 1 en 2 van de
nota van toelichting is ingegaan op het doel, de doeltreffendheid en de doelmatigheid
van het besluit, in samenhang met de paragrafen 6 en 7. Op het gekozen beleidsinstrument
is hiervoor reeds ingegaan, evenals in paragraaf 2 van de nota van toelichting. De
financiële gevolgen van het ontwerpbesluit zijn beschreven in paragraaf 8 van de nota
van toelichting.
2.3
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting of de beperkte groep die lachgas
als recreatieve drugs gebruiken niet beter via gerichte informatievoorziening en andere
interventie kunnen worden bereikt en of plaatsing van lachgas op Lijst II bij de Opiumwet
niet buitenproportioneel is.
De Commissie Risicobeoordeling heeft geadviseerd het aanbod van lachgas voor recreatief
gebruik te beperken. De regering geeft invulling aan dit advies door lachgas op Lijst
II bij de Opiumwet te plaatsen en de eigenlijke toepassingen van lachgas van de opiumwetverboden
uit artikel 3 uit te zonderen. Zoals in de beantwoording op vraag 2.2 aangegeven zijn
er verschillende alternatieven overwogen, maar kan een dergelijke maatregel op dit
moment alleen op grond van de Opiumwet worden getroffen. De maatregel is onderdeel
van een integrale aanpak waarbij ook wordt ingezet op gerichte voorlichting en preventie,
deze inzet is in de beantwoording van vraag 1.2 nader uiteengezet. De aanpak van lachgas
als drugsprobleem is dus gestoeld op meerdere onderdelen zoals ook door de Commissie
Risicobeoordeling wordt geadviseerd. Enkel een verbod of enkel voorlichting en preventie
zou volgens de regering afzonderlijk overigens onvoldoende slagvaardig. In lijn met
de aanbevelingen van de Commissie Risicobeoordeling wordt daarom gekozen voor een
integrale aanpak.
De regering is van mening dat de problematiek omtrent lachgas plaatsing daarvan op
Lijst II bij de Opiumwet rechtvaardigt en dat onderhavig ontwerpbesluit proportioneel
is. De risicobeoordeling die is uitgevoerd door de Commissie Risicobeoordeling laat
zien dat lachgas een stof is met substantiële risico’s voor de (volks)gezondheid en
de samenleving. Zo blijkt uit het rapport van de Commissie Risicobeoordeling dat niet
kan worden uitgesloten dat ook na eenmalig gebruik al ernstige neurologische schade
kan intreden in het geval iemand een functioneel vitamine B12-tekort heeft. Een B12-tekort
is doorgaans onbekend bij mensen. Lachgas wordt als roesmiddel veel gebruikt in verschillende
lagen van de bevolking, waaronder ook kwetsbare groepen, zoals jonge en onervaren
gebruikers. Ook noemt de Commissie Risicobeoordeling in het bijzonder dat de brede
en makkelijke beschikbaarheid en verkrijgbaarheid van lachgas duidelijk bijdraagt
aan de problematiek en een risico vormt voor de volksgezondheid. De Commissie Risicobeoordeling
erkent de lokale problematiek die wordt ervaren, zoals overlast. Lachgas kan dus tot
gezondheidsschade en schade aan de samenleving leiden. De gestelde eisen zijn daarnaast
proportioneel, omdat is gekozen voor een afgewogen aanpak, waardoor de maatregel niet
verder gaat dan noodzakelijk. De eigenlijke toepassingen van lachgas worden namelijk
in algemene zin van artikel 3 van de Opiumwet uitgezonderd. Om een onevenredige belasting
te voorkomen, is niet gekozen voor een meldplicht, vergunningenstelsel of ontheffingssysteem
voor het verrichten van handelingen met lachgas dat bestemd is voor technische doeleinden
of als voedingsadditief. Fabrikanten en (tussen)handelaren van medisch lachgas en
lachgas zijnde een medisch hulpmiddel zullen wel een ontheffing aan moeten vragen
op grond van de artikelen 6 en 8 van de Opiumwet, in lijn met andere opiumwetmiddelen
die tevens geneesmiddel zijn. Dit ontheffingssysteem wordt als proportioneel gezien,
omdat het om een zeer kleine groep gaat die grotendeels al gebonden is aan een vergunningenstelsel
op grond van de Geneesmiddelenwet, waardoor de bijkomende lastendruk voor deze kleine
groep minimaal wordt ingeschat.
2.4
De leden van de D66-fractie vragen of het aantal blootstellingen van lachgas zoals
gerapporteerd en het aantal patiënten met zwaar of frequent gebruik in het licht van
cijfers van andere middelen die vrij verkrijgbaar zijn kunnen worden geplaatst.
Er is geen lijst van middelen die vrij verkrijgbaar zijn waarbij verslaving kan optreden
of die kunnen leiden tot ziekenhuisopname. Een vergelijking van middelen is overigens
altijd complex en kan niet zomaar een op een worden gemaakt. Zoals ook nader toegelicht
in de beantwoording van vraag 2.10 hanteert de Commissie Risicobeoordeling een vaste
methode in het maken van een risicoprofiel. De risico’s van een middel worden beoordeeld
in vier gebieden: individuele gezondheid, volksgezondheid, openbare orde en criminaliteit.
Deze gebieden zijn onderverdeeld in 16 verschillende items die numeriek worden gescoord,
maar waarbij de gebruikte argumenten voor een score zwaarder wegen dan de score zelf.
Alle mogelijke aspecten van een middel komen aan bod. Het aantal blootstellingen of
gemelde patiënten vormt dus slecht één onderdeel van de risico’s van lachgas als recreatieve
drugs.
Uit de risicobeoordeling van de Commissie Risicobeoordeling blijkt dat het risicoprofiel
van lachgas relatief hoog scoort. In lijn met het advies van de Commissie Risicobeoordeling
zet de regering in op een integrale aanpak waarbij lachgas onder andere op Lijst II
bij de Opiumwet wordt geplaatst, de eigenlijke toepassingen worden uitgezonderd en
wordt ingezet op voorlichting en preventie.
2.5
De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet alsnog wordt ingezet op een brede
voorlichtingscampagne.
De inzet op voorlichting en preventie geschiedt in de vorm van een gerichte aanpak
in plaats van brede publiekscommunicatie. Het is ongebruikelijk om voor drugs, en
dus ook voor lachgas, een brede voorlichtingscampagne in te zetten. Reden hiervoor
is dat met het voeren van een brede publiekscampagne mogelijk risicovol en schadelijk
gedrag rechtstreeks onder de aandacht van een te brede doelgroep wordt gebracht met
het risico op een averechts gevolg. De kans bestaat dat met een brede voorlichtingscampagne
het gebruik van lachgas als recreatieve drug in de hand wordt gewerkt. De regering
kiest daarom voor de inzet van gerichte communicatie op specifieke groepen in plaats
van een brede publiekscampagne. Dit lijkt op dit moment de meest effectieve opzet
van voorlichting en preventie met betrekking tot lachgas.7
2.6
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting op welke wetenschappelijke gronden
en specifiek welke onderzoeken de stelling wordt gebaseerd dat volgens de regering
het plaatsen van lachgas op Lijst II bij de Opiumwet gerechtvaardigd wordt om de volksgezondheid
te beschermen.
Voor een overzicht van relevant onderzoek verwijst de regering graag naar het informatierapport
opgesteld door de Commissie Risicobeoordeling, op basis waarvan de risicobeoordeling
van lachgas is opgesteld. De risicobeoordeling van lachgas ligt ten grondslag aan
het voornemen om lachgas op Lijst II bij de Opiumwet te plaatsen. Zoals toegelicht
bij vraag 2.9 acht de Commissie Risicobeoordeling de plaatsing van lachgas op één
van de lijsten bij de Opiumwet gerechtvaardigd, gelet op de hoge score van lachgas
ten opzichte van andere middelen.8
2.7
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht of het gebruik van lachgas
in alle gevallen gezondheidsschade oplevert, of alleen bij excessief gebruik of in
combinatie met andere middelen. Ook wordt gevraagd of kan worden aangegeven welke
stappen worden ondernomen om verder onderzoek te doen naar het gebruik van lachgas
en de effecten op de gezondheid.
Het is evident dat hoe meer en hoe vaker een gebruiker lachgas als recreatieve drug
gebruikt, hoe groter de kans is dat serieuze risico’s intreden. Tegelijkertijd blijkt
uit het rapport van de Commissie Risicobeoordeling dat ook beperkt gebruik van lachgas
als recreatieve drugs al tot aanzienlijke schade kan leiden.9 Uit het informatierapport blijkt onder meer dat «bij eenmalig excessief gebruik intoxicaties
[zijn] gemeld, maar ook na het gebruik van een enkele ballon worden tintelingen in
handen en voeten veelvuldig gerapporteerd, wat kan duiden op neurotoxiciteit».10 Deze tekenen dienen volgens de Commissie als alarmsignaal opgepakt te worden.11 Volgens de Commissie Risicobeoordeling is in tegenstelling tot wat bleek uit eerder
onderzoek «een veilige bovengrens voor het gebruiken van lachgas niet bekend».12 Naast het rapport van de Commissie Risicobeoordeling wordt er doorlopend meer bekend
over de schadelijkheid van het gebruik van lachgas als drug en ook over de soms onomkeerbare
schade die dit tot gevolg heeft.13 Aanvullend onderzoek naar het risicoprofiel van lachgas is volgens mij niet nodig.14
2.8
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht of het niet logischer
is om lachgas op een andere wijze te reguleren en verzoekt om een uitputtende lijst
met alternatieve reguleringswijzen welke in overweging zijn genomen, inclusief een
leeftijdsgrens of keurmerk.
In de beantwoording van vraag 2.2 is een lijst opgesomd met alternatieven die in overweging
zijn genomen. In aanvulling op deze lijst, waaruit blijkt dat andere wettelijke kaders
onvoldoende geschikt zijn het beoogde doel te realiseren, worden
ook een leeftijdsgrens of keurmerk niet geschikt geacht voor het reguleren van het
gebruik van lachgas als recreatieve drugs. De Commissie Risicobeoordeling heeft geadviseerd
het gebruik van lachgas als recreatieve drugs te ontmoedigen en de grote beschikbaarheid
van lachgas als recreatief roesmiddel terug te dringen. De inzet van voorlichting
en preventie is – in lijn met het advies van de Commissie Risicobeoordeling – met
name belangrijk voor kwetsbare jongeren, van ook zeer jonge leeftijd. Echter, de gebruikerspopulatie
beslaat niet enkel uit 18-minners. De risico’s en schade die kunnen ontstaan bij gebruik
hebben betrekking op alle leeftijden. Daar komt bij dat lachgas ook zichtbaar tot
onveilige verkeerssituaties en ongevallen leidt. Een leeftijdsgrens wordt ook daarom
niet als geschikt middel gezien. Tevens is de verwachting dat een leeftijdsgrens de
beschikbaarheid van lachgas als recreatieve drug niet of slechts zeer beperkt terugdringt.
Gelet op de gezondheidsrisico’s en het gegeven dat een veilige bovengrens niet eenvoudig
is vast te stellen volgens de Commissie Risicobeoordeling, vindt de regering het invoeren
van een keurmerk niet geschikt (zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.7).
Voor beide vormen van regulering geldt ook dat hierdoor het idee van recreatief gebruik
van lachgas als consumententoepassing versterkt kan worden en daarmee kan leiden tot
een schijn van legitimering van de recreatieve lachgasmarkt.
2.9
De leden van de D66-fractie vragen of de regering het eens is dat het CAM niet expliciet
in zijn rapport benoemt dat lachgas verboden moet worden en/of onder de Opiumwet moet
worden geplaatst en waarom het CAM rapport als primaire bron wordt gebruikt in de
argumentatie om lachgas onder de Opiumwet te plaatsen.
De regering deelt deze opvatting niet. Het CAM is in 2000 bij ministeriële regeling
ingesteld en heeft als taak een risicobeoordeling uit te voeren op nieuw verschenen
drugs. De Commissie Risicobeoordeling nieuwe drugs voert de beoordeling uit. De commissie
bestaat uit vertegenwoordigers van organisaties die deskundig zijn op het gebied van
drugs, drugsgebruik, en drugsverslaving, alsook vertegenwoordigers van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Aan de hand van de risicobeoordeling kan vervolgens beleid ten aanzien van deze nieuwe
drugs worden bepaald. Ook in het geval van lachgas is deze vaste procedure toegepast
en vormt de beoordeling de grondslag voor de voorgenomen maatregel. Zoals eerder toegelicht
heeft de Commissie Risicobeoordeling volgens vaste methode een risicoprofiel opgesteld
waar het vervolgens aanbevelingen op baseert.15 In het geval van lachgas doet de Commissie Risicobeoordeling vier aanbevelingen,
welke ook in licht van andere risicobeoordelingen van andere middelen worden geplaatst.
Deze primaire aanbevelingen vertaalt de Commissie Risicobeoordeling vervolgens in
beleidsadviezen waarin suggesties worden gegeven om invulling te geven aan de aanbevelingen
zelf. De Commissie Risicobeoordeling doet de aanbeveling dat het aanbod van lachgas
voor recreatief gebruik beperkt dient te worden. Vervolgens geeft het een aantal suggesties
hoe aan deze aanbeveling tegemoet kan worden gekomen.
Ten aanzien van de Opiumwet schrijft de Commissie Risicobeoordeling: «op basis van
de hoge score ten opzichte van andere middelen, lijkt het plaatsen van lachgas op
één van de lijsten van de Opiumwet gerechtvaardigd. Maar er zijn veel legale toepassingen
van lachgas waarvoor uitzonderingen nodig zouden zijn.»16 Plaatsing onder de Opiumwet lijkt volgens de Commissie Risicobeoordeling een gerechtvaardigde
en complexe maatregel.
De regering deelt de opvatting dat plaatsing onder de Opiumwet een complexe maatregel
is. Een generiek verbod zou volgens de regering echter niet in lijn zijn met de aanbevelingen
van het CAM. De Commissie Risicobeoordeling van het CAM adviseert het aanbod van lachgas
voor gebruik als recreatieve drug te beperken maar roept – gelet op de eigenlijke
toepassingen van lachgas – niet op tot een algeheel verbod. De regering kiest er daarom
voor lachgas op lijst II bij de Opiumwet te plaatsen en de eigenlijke toepassingen
van lachgas van het verbod uit te zonderen. Bij de beantwoording van vraag 2.2 wordt
uiteengezet welke alternatieven zijn overwogen en wordt toegelicht dat op basis van
bestaande regelgeving alleen in het kader van de Opiumwet een dergelijk verbod kan
worden ingevoerd.
2.10
De leden van de D66-fractie vragen welke andere middelen op de lijsten bij de Opiumwet
vergelijkbaar zijn met lachgas.
Het is niet eenvoudig stoffen met elkaar te vergelijken. Uit de risicobeoordeling
van de Commissie Risicobeoordeling blijkt dat het risicoprofiel van lachgas relatief
hoog scoort ten opzichte van andere risicobeoordelingen (vergelijkbaar met 4-FA en
GHB). De risico’s van een middel worden beoordeeld in vier gebieden: individuele gezondheid,
volksgezondheid, openbare orde en criminaliteit. Deze gebieden zijn onderverdeeld
in zestien verschillende items die numeriek worden gescoord, maar waarbij de gebruikte
argumenten voor een score zwaarder wegen dan de score zelf. Alle mogelijke aspecten
van een middel komen aan bod. Het kan daarbij voor komen dat twee middelen een vergelijkbare
eindscore krijgen terwijl het risicoprofiel sterk verschilt. Zo maakt de Commissie
Risicobeoordeling een inschatting van zowel de risico’s als van de schadelijkheid
van een product. Zoals aangegeven is het niet eenvoudig verschillende middelen met
elkaar te vergelijken, aangezien de werking, de gebruikersgroep en mogelijke problematiek
sterk kunnen verschillen. Door de gebruikte procedure kunnen middelen echter op gestandaardiseerde
wijze worden beoordeeld.17
2.11
De leden van de D66-fractie vragen of wetstechnisch de geschikte route is gekozen,
gelet op de getailleerde toelichting bij het ontwerpbesluit met daarin verschillende
voorschriften.
Het voorgelegde ontwerpbesluit kent een voor de Opiumwet ongebruikelijke opzet, omdat
in de regel stoffen die op Lijst I of Lijst II bij de Opiumwet geplaatst worden volledig,
dan wel bijna volledig, verboden (kunnen) worden. Bij plaatsing van lachgas op Lijst
II is dit geen mogelijkheid, omdat lachgas ook verschillende eigenlijke toepassingen
kent. Dit betreft een unieke situatie, waardoor ervoor is gekozen via regulering van
het product eisen te stellen aan het gebruik van lachgas. De in de nota van toelichting
vermelde voorschriften hebben het karakter van een beleidsregel, die bij de handhaving
zal worden gehanteerd. De regering acht voorgaande route de meest geëigende om lachgas
zo snel mogelijk te reguleren.
2.12
De leden van de D66-fractie vragen of er kan worden toegelicht waarom lachgas voor
(dier)geneeskundig gebruik niet uitgezonderd is van het lachgasverbod en waarom dit
niet tegenstrijdig is met het doel van de concept-AMvB.
Het uitgangspunt van de Opiumwet is dat bepaalde handelingen met stoffen die ofwel
op Lijst I ofwel op Lijst II van de Opiumwet zijn geplaatst, geheel worden verboden,
tenzij deze voor medische of wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Sommige
stoffen die voor komen op de lijsten zijn tevens geneesmiddel of medisch hulpmiddel.
Voor deze stoffen dient het mogelijk te zijn een ontheffing te verlenen, zodat bepaalde
handelingen met deze stoffen toegestaan zijn. Artikel 8 van de Opiumwet geeft een
aantal limitatieve gronden voor het verlenen van een ontheffing door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eén van deze gronden is dat de aanvrager dient
aan te tonen dat met de ontheffing het belang van de volksgezondheid of dat van de
gezondheid van dieren wordt gediend. Fabrikanten en (tussen)handelaren van medisch
lachgas en lachgas zijnde een medisch hulpmiddel zullen dus een ontheffing aan moeten
vragen op grond van de artikelen 6 en 8 van de Opiumwet, in lijn met andere opiumwetmiddelen
die tevens geneesmiddel zijn. Fabrikanten en handelaren van geneesmiddelen zijn reeds
gewend te werken met het ontheffingensysteem uit de Opiumwet. Het is dus juist in
lijn met de Opiumwet dat voor lachgas dat bestemd is als medische toepassing of als
geneesmiddel, een ontheffing wordt aangevraagd.
2.13
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht of lachgas volgens Europese
wetgeving valt onder de definitie van verdovende middelen zoals staat beschreven in
het Verdrag inzake psychotrope stoffen en het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende
middelen van de Verenigde Naties.
Lachgas valt niet onder de definitie van verdovend middel of psychotrope stof in het
licht van zowel het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd
door het op 30 maart 1972 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het
Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen als het Verdrag inzake Psychotrope
stoffen. Een stof valt onder deze definities wanneer het is opgenomen in één van de
lijsten bij deze verdragen.18 Lachgas staat niet op één van deze lijsten. Het is verdragspartijen toegestaan om
in hun nationale wetgeving stoffen op te nemen die niet onder het bereik van de verdragen
vallen.19 Lachgas valt ook niet onder de definitie van een drug in het licht van het Kaderbesluit
2004/757/JBZ van de raad van 25 oktober 2004.20 De definitie van drug is een stof die op één van de lijsten van de hierboven genoemde
internationale verdragen staat of is opgenomen in de Annex bij het besluit. Lachgas
staat niet op één van deze genoemde lijsten of in de Annex. Ook zijn landen niet verzocht
op grond het Kaderbesluit 2004/757/JBZ lachgas op te nemen in hun nationale wetgeving
inzake verdovende stoffen, zoals de Opiumwet.
2.14
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting over hoe in de uitvoering van
dit besluit zal worden gehandhaafd op het internationaal importeren en exporteren
van lachgas.
De douane houdt toezicht op het EU-buitengrensoverschrijdende goederenverkeer op grond
van de Algemene Douanewet en controleert daarbij op het binnen of buiten het grondgebied
van Nederland brengen van middelen op Lijst I en II bij de Opiumwet. Met inwerkingtreding
van het ontwerpbesluit worden controles uitgebreid met het vaststellen of er sprake
is van een uitzondering volgens het voorgestelde artikel 15a van het Opiumwetbesluit,
en daarmee of er sprake is van lachgas voor technische doeleinden of als voedingsadditief.
Daarnaast handhaaft de politie in algemene zin op de aanwezigheid van verboden stoffen
in het transport van goederen over de weg, spoor, lucht en water in Nederland. De
politie kijkt hierbij (ook) naar overtredingen van de Opiumwet.
2.15
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat het plaatsen van lachgas onder
de Opiumwet in strijd is met het vrije verkeer van goederen binnen de EU.
Dit klopt niet, de plaatsing van lachgas op Lijst II behorende bij de Opiumwet is
niet in strijd met het vrij verkeer van goederen binnen de Europese Unie.
Zoals toegelicht in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit zouden de eisen
in het besluit beschouwd kunnen worden als kwantitatieve invoerbeperkingen, maar wordt
dit gerechtvaardigd door het belang van bescherming van de volksgezondheid. Ook zijn
de gestelde eisen proportioneel. Lachgas wordt, naast de oorspronkelijke toepassingen,
ook als recreatief roesmiddel gebruikt, hetgeen tot gezondheidsschade en schade aan
de samenleving kan leiden. De bescherming van de volksgezondheid is een dusdanig zwaar
belang dat het gerechtvaardigd is de gestelde eisen op te nemen. Daar komt bij dat
is gekozen voor een afgewogen aanpak, waardoor de maatregel niet verder gaat dan noodzakelijk.
De eigenlijke toepassingen van lachgas worden namelijk in algemene zin van artikel 3
van de Opiumwet uitgezonderd. Om een onevenredige belasting te voorkomen, is niet
gekozen voor een meldplicht, vergunningenstelsel of ontheffingssysteem voor het verrichten
van handelingen met lachgas dat bestemd is voor technische doeleinden of als voedingsadditief.
Fabrikanten en (tussen)handelaren van medisch lachgas en lachgas zijnde een medisch
hulpmiddel zullen wel een ontheffing aan moeten vragen op grond van de artikelen 6
en 8 van de Opiumwet, in lijn met andere opiumwetmiddelen die tevens geneesmiddel
zijn. Dit ontheffingssysteem wordt als proportioneel gezien, omdat het om een zeer
kleine groep gaat die grotendeels al gebonden is aan een vergunningenstelsel op grond
van de Geneesmiddelenwet. Ook zijn fabrikanten en handelaren van geneesmiddelen reeds
gewend te werken met het ontheffingensysteem uit de Opiumwet. Voor hen betekent het
aanvragen of wijzigen van een ontheffing een beperkte extra last. Bovendien zullen
in de meeste gevallen fabrikanten van lachgas zowel lachgas bestemd voor gebruik als
geneesmiddel als lachgas bestemd voor gebruik als medisch hulpmiddel produceren, waardoor
de bijkomende lastendruk voor deze kleine groep minimaal wordt ingeschat. Door de
publicatie van de wijziging van het Opiumwetbesluit in het Staatsblad zijn de eisen
kenbaar en voorspelbaar. Ten slotte worden de maatregelen zonder discriminatie toegepast.
Op grond van het voorgaande acht de regering deze maatregelen in overeenstemming met
de Europese regels met betrekking tot het vrije verkeer van goederen.
2.16
De leden van de D66-fractie vernemen graag op welke wijze de verkoop respectievelijk
het gebruik van lachgas in andere EU-lidstaten is gereguleerd, of welke regelgeving
hierop van toepassing is.
Er bestaat voor zover bekend geen uitputtend overzicht van specifieke regelgeving
van andere Europese lidstaten met betrekking tot lachgas voor gebruik als recreatieve
drug. In Kroatië is het verboden lachgas te gebruiken op een manier die niet beoogd
is door de fabrikant. In voormalig EU-lidstaat het Verenigd Koninkrijk is het strafbaar
om lachgas, dat bestemd is voor gebruik als recreatieve drug, te leveren.
In het algemeen geldt dat indien een middel onder de werking van het Enkelvoudig verdrag
inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd door het op 30 maart 1972 te Genève tot
stand gekomen Protocol tot wijziging van het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende
middelen of het Verdrag inzake Psychotrope stoffen wordt gebracht, verdragspartijen
beperkingen dienen op te leggen aan het betreffende middel. In Nederland betekent
dit dat het betreffende middel onder de werking van de Opiumwet wordt gebracht, waardoor
bepaalde handelingen met het middel worden verboden. Lachgas valt echter, zoals bij
de beantwoording van vraag 2.13 aangegeven, tot nu toe niet onder de werking van de
genoemde verdragen, wat betekent dat verdragspartijen nu geen verplichting hebben
om beperkingen op te leggen aan lachgas. Het staat verdragspartijen wel vrij om een
stof die niet onder de werking van genoemde verdragen valt onder het bereik van nationale
regelgeving te brengen. Daarnaast kent lachgas enkele eigenlijke toepassingen, zo
kan lachgas bestemd zijn voor technische doeleinden of als voedingsadditief. Lachgas
bestemd voor technische toepassingen valt onder de Europese REACH Verordening.21 Lachgas als voedingsadditief moet voldoen aan de Europese verordening voor additieven.22 De bestaande regelgeving blijft van toepassing op genoemde toepassingen.
2.17
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting over welke veldpartijen zijn
gehoord en betrokken in de overweging tot besluitvorming en vragen specifiek of veldpartijen
op het gebied van zorg, middelengebruik en verslaving zoals Jellinek bij de besluitvorming
zijn betrokken.
Het CAM is in 2000 bij ministeriële regeling ingesteld en heeft als taak een risicobeoordeling
uit te voeren op nieuw verschenen drugs. Volgens de vaste procedure heeft de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarom het CAM gevraagd een risicobeoordeling
van lachgas op te stellen. Deze risicobeoordeling vormt de grondslag voor de voorgenomen
maatregel. Bij het opstellen van het ontwerpbesluit is uitvoerig gesproken met verschillende
eigenlijke toepassers van lachgas. Ook heeft het ontwerpbesluit volgens vaste procedure
gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie. De zienswijze van Verslavingskunde
Nederland, waar ook Jellinek als regionale instelling voor verslavingszorg onderdeel
van is, is via deze weg meegenomen in de verdere behandeling van het besluit.
2.18
De leden van de D66-fractie hebben zorgen met betrekking tot de uitvoering van het
besluit. De NVWA geeft aan dat het niet uitvoerbaar en niet handhaafbaar is. De leden
vragen of kan worden toegelicht op welke wijze de besluitvorming wordt uitgevoerd
en gehandhaafd. En of kan worden aangegeven hoe consumenten die lachgas op als voedingsadditief
of voor technische doeleinden hierdoor niet worden belemmerd.
De NVWA heeft aangegeven dat zij het besluit niet uitvoerbaar en handhaafbaar acht,
omdat zij geen toezichthouder is in de zin van de Opiumwet. Dit klopt. Voor de volledigheid
is daarom in de toelichting van het besluit aangegeven dat de NVWA toezicht houdt
op de naleving van product- en voedselveiligheidseisen die gesteld zijn op grond van
de Warenwet. Deze eisen zijn van toepassing op lachgas als voedingsadditief – ongeacht
de vorm waarin dit wordt verwerkt. Doorgaans zijn deze eisen gericht op producenten
van lachgas dat bestemd is als voedingsadditief en niet op consumenten die lachgas
bestemd als voedingsadditief gebruiken. De NVWA is niet belast met toezichthoudende
taken in het kader van de Opiumwet. Wanneer de NVWA bij de uitvoering van haar toezichthoudende
bevoegdheid ten aanzien van de Warenwet reden heeft tot twijfel omtrent het handelen
van een bedrijf binnen de in het besluit opgenomen legale toepassingen van lachgas,
kan zij de politie inschakelen. Dit is naar aanleiding van de uitvoerings- en handhavingstoets
met de NVWA besproken. Omdat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht
houdt op de naleving van de Opiumwet en politie en OM belast zijn met opsporing en
handhaving, geldt in het algemeen dat deze organisaties de aangewezen instanties zijn
voor alle handelingen met lachgas die buiten de in dit besluit opgenomen uitgezonderde
toepassingen vallen en strafbaar zijn op grond van de Opiumwet. De Inspectie Leefomgeving
en Transport houdt toezicht op relevante regelgeving met betrekking tot het gebruik
van lachgas bestemd voor technische doeleinden. Behalve in het geval van officiële
dragracingevenementen bestaat er echter geen consumententoepassing van lachgas bestemd
voor technische doeleinden.
2.19
De leden van de D66-fractie vragen hoe consumenten die lachgas op gastronomische wijze
gebruiken op de hoogte worden gebracht van de besluitvorming.
Om burgers en bedrijven te informeren over de implicaties van de verschillende uitzonderingen
van de eigenlijke toepassingen van lachgas zal de regering een infographic laten ontwikkelen
waarin de kern van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit laagdrempelig wordt
uitgelegd.
2.20
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht waarom onvoldoende gehoor
is gegeven aan het ingewonnen advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk.
De regering onderschrijft niet dat onvoldoende gehoor is gegeven aan het ingewonnen
advies van het Adviescollege toetsing regeldruk. Bij het opstellen van het ontwerpbesluit
is ernaar gestreefd de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals zo laag
mogelijk te houden. Bij de uitwerking van het ontwerpbesluit zijn bedrijven en professionals
op verschillende manieren betrokken om tot een zo doeltreffend mogelijke aanpak, met
een zo laag mogelijke regeldruk, te komen. Naar aanleiding van het advies van het
Adviescollege toetsing regeldruk is in de nota van toelichting aanvullend gemotiveerd
waarom geen uitzondering wordt gemaakt voor het (dier)geneeskundig gebruik van lachgas.
De regering acht het van belang om precedentwerking tegen te gaan en vindt het belangrijk
aan de gebruikelijke regelgeving vast te houden die van toepassing is op alle middelen
op Lijst I en II bij de Opiumwet. Wanneer in het geval van lachgas de ontheffingsplicht
van de Opiumwet wordt losgelaten en wordt volstaan met de vergunningsvereisten van
de Geneesmiddelenwet, wordt mogelijk het signaal afgegeven dat de vergunningsvereisten
uit de Geneesmiddelenwet een voldoende regulerend systeem zijn voor de productie en
het verhandelen van extra risicovolle stoffen als geneesmiddelen die ook onder de
Opiumwet vallen. Een dergelijke discussie en mogelijk gevolg zou volgens de regering
onderdeel moeten zijn van een bredere behandeling van de Opiumwet, en niet moeten
voortvloeien uit een eenzijdige handeling als het plaatsen van een middel op één van
de lijsten bij de Opiumwet. Daar komt bij dat de regeldruk beperkt blijft. Zie ook
het antwoord op vraag 2.21.
2.21
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om nader in te gaan op de consultatie
die is gedaan bij ondernemers in de voedingsindustrie, in hoeverre deze ondernemers
extra administratieve lasten kunnen krijgen en in welke mate hij acht dat het plaatsen
van lachgas op Lijst II bij de Opiumwet voor deze ondernemers uitvoerbaar is.
Bij het opstellen van het ontwerpbesluit is uitvoerig gesproken met verschillende
eigenlijke toepassers van lachgas, waaronder ondernemers in de voedingsindustrie.
Ook heeft het ontwerpbesluit gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie,
waarbij ondernemers in de voedingsindustrie de kans hebben gekregen te reageren op
het ontwerpbesluit. Uit deze consultaties is niet gebleken dat het ontwerpbesluit
tot onoverkomelijke problemen leidt of niet uitvoerbaar wordt geacht door de geconsulteerde
partijen.23 Ook zijn enkele aanpassingen doorgevoerd naar aanleiding van de consultatie, met
het oog op de uitvoerbaarheid van het besluit.
De extra administratieve lasten voor producenten, verkopers en eindgebruikers van
lachgas bestemd voor technische doeleinden en als voedingsadditief worden beperkt
ingeschat, omdat deze toepassingen gelet op hun aard en omvang in algemene zin van
het Opiumwetverbod worden uitgezonderd. Dit betekent dat die actoren die binnen de
in het ontwerpbesluit opgenomen kaders handelen geen vergunning of ontheffing hoeven
aan te vragen voor het in bezit hebben van, dan wel het verrichten van handelingen
met lachgas. Gelet op voorgaande acht de regering het ontwerpbesluit uitvoerbaar voor
deze ondernemers.
2.22
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de IGJ ook toezicht dient te houden
bij groothandelaren in levensmiddelen omdat lachgas ook gebruikt wordt als voedingsadditief.
Zij vragen of er ook andere producten zijn waarbij de IGJ de taak heeft om toezicht
te houden bij ondernemers in de levensmiddelenbranche. En zo ja, om welke producten
dit gaat. En zo nee, waarom die taak dan toch taak aan de IGJ is gegeven.
De IGJ houdt toezicht op de naleving van de Opiumwet. De IGJ houdt ook toezicht op
de naleving van de Geneesmiddelenwet en ziet daarmee toe op de naleving van het gebruik
van medisch lachgas als geregistreerd geneesmiddel. De NVWA houdt toezicht op de naleving
van product- en voedselveiligheidseisen die gesteld zijn op grond van de Warenwet.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder op chemische en gevaarlijke
stoffenregelgeving. Deze regelgeving is van toepassing op verschillende toepassingen
van lachgas die met dit besluit van het Opiumwetverbod worden uitgezonderd. De NVWA
en ILT zijn niet belast met toezichthoudende taken in het kader van de Opiumwet. Dit
betekent dat zij een signalerende functie hebben ten aanzien van het toezicht op de
voorgestelde uitzonderingen. Wanneer de NVWA of ILT bij de uitvoering van hun toezichthoudende
bevoegdheid ten aanzien van respectievelijk de Warenwet en chemische en gevaarlijke
stoffenregelgeving reden hebben tot twijfel omtrent het handelen van een bedrijf binnen
de in dit besluit opgenomen legale toepassingen van lachgas, kan de politie worden
ingeschakeld. Omdat de IGJ toezicht houdt op de naleving van de Opiumwet en politie
en OM belast zijn met opsporing en strafrechtelijke handhaving, geldt in het algemeen
dat deze organisaties de aangewezen instanties zijn voor alle handelingen met lachgas
die buiten de in het besluit opgenomen uitgezonderde toepassingen vallen en strafbaar
zijn op grond van de Opiumwet.
2.23
De leden van de D66-fractie vragen of de motivatie voor het besluit om de gebruiksvoorschriften
op te nemen in de Nota van Toelichting in plaats van in het besluit zelf.
Het voorgelegde ontwerpbesluit kent een voor de Opiumwet ongebruikelijke opzet, omdat
in de regel stoffen die op Lijst I of Lijst II bij de Opiumwet geplaatst worden volledig,
dan wel bijna volledig, verboden (kunnen) worden. Bij plaatsing van lachgas op Lijst
II is dit geen mogelijkheid, omdat lachgas ook verschillende eigenlijke toepassingen
kent. Dit betreft een unieke situatie, waardoor ervoor is gekozen via regulering van
het product eisen te stellen aan het gebruik van lachgas. De in de nota van toelichting
vermelde voorschriften hebben het karakter van een beleidsregel, die bij de handhaving
zal worden gehanteerd. De regering acht voorgaande route de meest geëigende om lachgas
zo snel mogelijk te reguleren.
2.24
De leden van de D66-fractie vragen of handhaving lastiger is doordat het mogelijk
blijft voor particulieren om een maximum van 10 ampullen te mogen hebben.
De regering is het eens met de leden van de D66-fractie dat een generiek lachgasverbod
zonder uitzonderingen, eenvoudiger te handhaven is dan het voorgestelde verbod, waarbij
de eigenlijke toepassingen zo veel mogelijk ongemoeid blijven. De regering heeft desondanks
gekozen voor een beperkter verbod, om zodoende tot een proportionele maatregel te
komen. Een generiek verbod zou volgens de regering overigens niet in lijn zijn met
de aanbevelingen van het CAM. De Commissie Risicobeoordeling van het CAM adviseert
het aanbod van lachgas voor gebruik als recreatieve drug te beperken maar roept – gelet
op de eigenlijke toepassingen van lachgas – niet op tot een algeheel verbod.
De regering meent voldoende oog te hebben gehad voor de handhaving bij het opstellen
van het ontwerpbesluit. Onder andere de IGJ, de politie, de Douane, het OM en de VNG
zijn betrokken geweest bij de opstelling van het ontwerpbesluit, zodat de consequenties
voor het toezicht en de handhaving evenals de wijze waarop het toezicht en de handhaving
plaats zal vinden, bij de uitwerking van de regelgeving betrokken kon worden. Naar
aanleiding van het advies van het OM en de politie is de uitzonderingsgrond in het
voorgestelde artikel 15a van het Opiumwetbesluit verhelderd – de uitzondering voor
gastronomische doeleinden is vervangen door het gebruik als voedingsadditief – en
de toelichting aangevuld en verhelderd. In de toelichting is de reikwijdte van de
uitzonderingsgronden verhelderd en is een nieuwe paragraaf (2.4) opgenomen, waarin
wordt ingegaan op de betekenis van de aanwijzingen voor de opsporing en vervolging.
2.25
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat iemand die in het bezit is van
lachgas schuldig is tenzij anders wordt aangetoond en in het bijzonder naar de handhaafbaarheid
en proportionaliteit hiervan.
Met de plaatsing van lachgas op Lijst II bij de Opiumwet worden bepaalde handelingen
met lachgas – zoals het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben
en vervaardigen – strafbaar. Het is aan het OM als vervolgende instantie om voldoende
bewijsmateriaal te verzamelen op grond waarvan de rechter de overtuiging kan bekomen
dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Bij de beslissing over de
vervolging zal het OM de feiten en omstandigheden betrekken die van invloed zijn op
de vaststelling van de schuld van de verdachte, zoals de mogelijkheid dat het lachgas
is bestemd voor technische doeleinden of als voedingsadditief. Ingeval een verdachte
ontkent schuldig te zijn aan de overtreding van het lachgasverbod omdat het lachgas
zou zijn bestemd voor technische doeleinden of als voedingsadditief, dan betreft dit
een beroep op omstandigheden waaronder het verbod op lachgas niet van toepassing is
en is het in eerste instantie aan de verdachte om feiten en omstandigheden aan te
voeren die dit aannemelijk maken. Het is aan de rechter om dit verweer te beoordelen,
daarbij kan het OM in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op een dergelijk
verweer. De bovenbeschreven procedure vloeit voort uit algemene regels van strafprocesrecht,
zodat er geen aanleiding bestaat tot twijfel rond de handhaafbaarheid en de proportionaliteit.
2.26
De leden van de D66-fractie vragen waarom dekking vanuit de ondermijningsgelden geschikt
is voor de handhaving van het lachgasverbod.
De regering zet in op het voorkomen en terugdringen van drugsgebruik, ook als onderdeel
van het brede offensief tegen ondermijnende criminaliteit.24 De lachgasproblematiek heeft zich ontwikkeld tot een drugsprobleem. Waar lachgas
tot een paar jaar geleden voornamelijk werd gezien als een overlastprobleem zijn daar
inzichten bijgekomen over de gezondheidsrisico’s van gebruik en de grote rol die lachgas
speelt bij verkeersongelukken. Dit blijkt ook uit het advies van de Commissie Risicobeoordeling.
In lijn met dit advies wordt lachgas daarom op lijst II bij de Opiumwet geplaatst.
Plaatsing op lijst II bij de Opiumwet betekent dat onder andere bezit van en handel
in lachgas strafbaar worden. De eigenlijke toepassingen van lachgas zoals bestemd
voor technische doeleinden of als voedingsadditief worden van het verbod uitgezonderd.
Het ontwerpbesluit beperkt de beschikbaarheid van lachgas voor gebruik als recreatieve
drug en geeft het signaal af dat het niet om een onschuldige stof gaat. De verwachting
is dat met een verbod op lachgas het aanbod, en daarmee ook het gebruik zal verminderen.
Ook kan de plaatsing van een stof onder het bereik van de Opiumwet een normerend effect
hebben waardoor een daling van het gebruik plaats vindt, zoals onder meer het geval
was bij 4-FA.25 Hiermee past het verbod in het brede offensief tegen ondermijnende criminaliteit
en dus ook de handhaving van een dergelijk verbod. Zoals toegelicht in de beantwoording
op vraag 1.2 en 2.1 zet de regering daarnaast in op preventie en voorlichting.
2.27
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht hoe dit besluit de verkoop
van lachgas niet juist in de criminaliteit drukt waardoor het bereik voor zorgverleners
afneemt. Ook wordt gevraagd naar de inzet om eventuele overstap naar andere middelen
te monitoren en of verbod niet tot meer problemen leidt dan de overlast in de samenleving,
en waarom het plaatsen onder de Opiumwet dan alsnog een goede oplossing is.
Graag merkt de regering op dat ook na plaatsing op Lijst II van de Opiumwet het gebruik
van lachgas niet strafbaar is. De handeling gebruik wordt namelijk niet door de Opiumwet
verboden. Mensen die drugs gebruiken kunnen zich daarom vrij voelen om hulp te zoeken
van zorgverleners als dat nodig is. Als een product wordt verboden, bestaat er altijd
een kans op illegale handel. Zeker als het een product betreft waar bestaande vraag
naar is. Dit is echter – gezien de gezondheidsrisico’s en de risico’s voor de samenleving –,
net als bij andere drugs, geen reden om de voorgenomen maatregelen voor een verbod
op oneigenlijke recreatieve lachgas niet te treffen. De regering hoopt dat met de
inzet op preventie en voorlichting de vraag naar lachgas voor gebruik als recreatieve
drug zal afnemen.
Lachgas is vast onderdeel van een reeks aan bestaande monitors gericht op het meten
van middelengebruik en daaraan gerelateerde incidenten. Voorbeelden hiervan zijn het
Peilstation onderzoek, het HBSC-onderzoek onder scholieren, het Grote Uitgaansonderzoek,
de Leefstijlmonitor, de HBO-MBO-monitor, de Studentenmonitor, en de Monitor Drugs
Incidenten. Ook heeft lachgas een vaste plek in de NDM. In de NDM wordt informatie
uit eerdergenoemde onderzoeken en monitors en eventuele andere relevante studies of
registraties met gegevens van politie, justitie en bijvoorbeeld revalidatieartsen
samengevoegd.
De regering verwacht niet dat het verbod tot meer problemen leidt. Er wordt op dit
moment ook al ingezet op lokale handhaving en preventie. Steeds meer gemeenten nemen
een vorm van een lachgasverbod op in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Dit is echter niet afdoende om het aanbod van lachgas voor gebruik als recreatieve
drug te beperken. Daarom kiest de regering voor een plaatsing op Lijst II bij de Opiumwet.
SP-fractie
3.1
De leden van de SP-fractie vragen wat de plannen zijn voor betere voorlichting over
de gevaren en preventie van het (veelvuldig) gebruik van lachgas.
Gerichte preventie en voorlichting zijn een belangrijk onderdeel van de integrale
aanpak van het gebruik van lachgas als recreatieve drug. De risico’s van veelvuldig
en problematisch gebruik hebben daarbij de bijzondere aandacht van de regering. De
afgelopen jaren heeft de regering daarom fors ingezet op onderzoek naar en de ontwikkeling
van gerichte voorlichting en preventie over het gebruik van lachgas als recreatieve
drug. Zowel de resultaten tot nu toe als de huidige inzet zijn in de beantwoording
van vraag 1.2 uiteengezet.
3.2
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris uiteen kan zetten waarom
hij ervoor heeft gekozen Lijst II bij de Opiumwet aan te passen in plaats van bijvoorbeeld
voor een apart wetsvoorstel betreffende lachgas te kiezen. Wat waren hierin de overwegingen?
Kan worden gereageerd op de suggestie dat het gereguleerd verstrekken via een vergunningstelsel
in een aparte wet betreffende lachgas ervoor zou kunnen zorgen dat het aanbod van
lachgas beter gereguleerd, en gecontroleerd kan worden teruggedrongen, omdat dan controle
op product, verkopers, gebruikers en gebruik mogelijk is, in tegenstelling tot een
verbod op grond van de Opiumwet
De lachgasproblematiek heeft zich ontwikkeld tot een drugsprobleem. Volgens vast beleid
wordt het CAM om een risicobeoordeling gevraagd wanneer nieuwe drugs op de markt verschijnen.
Deze route is ook in het geval van lachgas gevolgd. De Commissie Risicobeoordeling
geeft aan dat het risicoprofiel van lachgas plaatsing op één van de lijsten bij de
Opiumwet rechtvaardigt. De Opiumwet strekt ertoe de volksgezondheid te beschermen
door handelingen met verdovende middelen te verbieden wanneer deze middelen dusdanig
risicovol en schadelijk worden geacht. In lijn met de risicobeoordeling van de Commissie
Risicobeoordeling, waaruit blijkt dat lachgas geenszins een onschuldig middel is maar
een middel met substantiële risico’s, heeft het onderhavig ontwerpbesluit tot doel
het aanbod van lachgas voor gebruik als recreatieve drug terug te dringen. Om die
reden past regulering binnen het bestaande kader van de Opiumwet.
Hoewel een aparte wet voor lachgas juridisch technisch mogelijk is, is het onwenselijk
om voor één drug aparte wetgeving op te stellen wanneer regelgeving mogelijk is op
grond van het bestaande juridisch kader van de Opiumwet. Dit zou mogelijk een ongewenst
precedent kunnen scheppen en lachgas als consumentenwaar kunnen bestendigen. De regering
acht deze mogelijke gevolgen onwenselijk. Daarbij is de regering van mening dat regulering
via de Opiumwet voldoende handvatten biedt voor handhaving en dat controle op het
product, verkopers, gebruikers en gebruik voor de eigenlijke toepassingen in voldoende
mate mogelijk is.
3.3
De leden van de SP-fractie vragen om verduidelijking wanneer iemand straks strafbaar
is en hoe daarop gehandhaafd zal worden.
Met de plaatsing van lachgas op Lijst II bij de Opiumwet is het verboden om lachgas
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te bereiden, te bewerken,
te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te
hebben of te vervaardigen (artikel 3 van de Opiumwet). Gebruik van lachgas (en andere
drugs) is niet verboden op grond van de Opiumwet. De Opiumwet kent een systeem van
uitzonderingen en ontheffingen ten aanzien van het bezit en de handel in de middelen
op Lijst II. Dit systeem is eveneens van toepassing op lachgas. Het verbod voor de
handelingen zal niet van toepassing zijn als het lachgas is bestemd voor technische
doeleinden of als voedingsadditief (voorgesteld artikel 15a van het Opiumwetbesluit).
Dit betekent dat lachgas na plaatsing op Lijst II bij de Opiumwet nog steeds gebruikt
mag worden als voedingsadditief (bijvoorbeeld voor het opkloppen van slagroom) en
voor bijvoorbeeld het opvoeren van auto’s tijdens officiële dragracingevenementen.
De Opiumwet voorziet verder in een uitzondering van het verbod voor handelingen met
geneesmiddelen en medische hulpmiddelen door apothekers, artsen, ziekenhuizen en dierenartsen;
deze uitzondering zal eveneens gelden voor lachgas (artikel 5 van de Opiumwet). De
Opiumwet kent voorts de mogelijkheid van ontheffing van het verbod op handelingen
rond middelen op Lijst II; deze mogelijkheid is onverkort van toepassing bij het verbod
op lachgas. Dit betekent dat (tussen)handelaren en fabrikanten van een middel dat
bestemd is voor gebruik in de (dier)geneeskunde een ontheffing aan kunnen vragen (artikelen 6
en 8 van de Opiumwet).
De handhaving van het verbod op lachgas zal worden uitgeoefend door verschillende
instanties. Met het opsporen van de in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten zijn
belast de ambtenaren van politie, de aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee,
de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, de IGJ en de ambtenaren
van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane (artikel 8k van de Opiumwet).
In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is uiteengezet wanneer lachgas bestemd
is voor technische doeleinden of als voedingsadditief. Wanneer handelingen met lachgas
buiten het in de nota van toelichting geschetste kader plaatsvinden, is de uitzondering
op de verboden niet van toepassing. Er is dan in beginsel sprake van strafbaar handelen
op grond van artikel 3 van de Opiumwet.
Ingeval een verdachte ontkent schuldig te zijn aan een overtreding van het lachgasverbod
dan is het – zoals toegelicht in de beantwoording op vraag 2.25 – in eerste instantie
aan de verdachte om feiten en omstandigheden aan te voeren die dit aannemelijk maken.
3.4
De leden van de SP-fractie vragen of er extra middelen worden uitgetrokken voor de
handhaving van het ontwerpbesluit.
De regering stelt voor de handhaving van het ontwerpbesluit door de politie € 14 mln.
per jaar beschikbaar.26
CU-fractie
4.1
De leden van de CU-fractie vragen om een uiteenzetting van welke preventiemaatregelen,
voorlichting, monitoring, en aanvullend onderzoek op het gebied van recreatief lachgasgebruik
in gang worden gezet.
Gerichte preventie en voorlichting zijn een belangrijk onderdeel van de integrale
aanpak van het gebruik van lachgas als recreatieve drug. De afgelopen jaren heeft
de regering daarom fors ingezet op onderzoek naar en de ontwikkeling van gerichte
voorlichting en preventie over het gebruik van lachgas als recreatieve drug. Zowel
de resultaten tot nu toe als de huidige inzet zijn in de beantwoording van vraag 1.2
uiteengezet. Onderdeel van deze inzet is aanvullend onderzoek dat door het Trimbos-instituut
is uitgevoerd naar onder meer het gebruik van lachgas onder jongeren met een niet-westerse
migratieachtergrond.
Bij de aankondiging van het voornemen om lachgas op Lijst II bij de Opiumwet te plaatsen
en de eigenlijke toepassingen van lachgas van het verbod uit te zonderen, heeft de
regering ook aangegeven in te zetten op monitoring van de voorgenomen maatregel.27 Aanvullende inzet is niet nodig gebleken; de bestaande monitors leveren voldoende
gegevens op om zicht te houden op ontwikkelingen in het gebruik en gezondheidsincidenten.
Lachgas is namelijk vast onderdeel van een reeks aan bestaande monitors gericht op
het meten van middelengebruik en daaraan gerelateerde incidenten. Voorbeelden hiervan
zijn het Peilstation onderzoek, het HBSC-onderzoek onder scholieren, het Grote Uitgaansonderzoek,
de Leefstijlmonitor, de HBO-MBO-monitor, de Studentenmonitor, en de Monitor Drugs
Incidenten. Ook heeft lachgas een vaste plek in de NDM. In de NDM wordt informatie
uit eerdergenoemde onderzoeken en monitors en eventuele andere relevante studies of
registraties met gegevens van politie, justitie en bijvoorbeeld revalidatieartsen
samengevoegd.
4.2
De leden van de CU-fractie constateren dat de vrijgemaakte middelen aan de onderkant
van de bandbreedte van de schatting van de kosten van de politie zitten en vragen
naar hoe monitoring plaats gaat vinden zodat de politie het verbod effectief kan handhaven.
De handhaving van het ontwerpbesluit zal worden gemonitord met behulp van de registratiesystemen
van de politie. Zoals toegelicht in de beantwoording bij vraag 1.3 worden deze systemen
naar aanleiding van het verbod aangepast. Het is hier echter belangrijk op te merken
dat de capaciteit van de politie niet onbeperkt is. Er is daarom altijd een spanning
tussen beschikbare capaciteit en wensen ten aanzien van die politie-inzet. Zelfs als
er extra financiering beschikbaar is gesteld voor een bepaald onderwerp, zullen er
in de praktijk keuzes moeten worden gemaakt. Het gezag bepaalt waar, op welke prioriteiten
de capaciteit van de politie wordt ingezet. Dat betreft een lokale afweging.
4.3
De leden van de CU-fractie vragen of met de inwerkingtreding van het besluit gemeenten
meer mogelijkheden krijgen om op te treden tegen opslag van lachgas in (woon)panden
wanneer onveilige situaties voor de omgeving dreigen en op welke manier gemeenten
daarover worden geïnformeerd
Indien lachgas op Lijst II bij de Opiumwet wordt opgenomen geeft dat een burgemeester
de mogelijkheid om de bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 13b van de Opiumwet
toe te passen. Artikel 13b van de Opiumwet geeft een burgemeester de bevoegdheid maatregelen
te treffen wanneer er in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs
worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer
voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen
van drugs. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kan een burgemeester een waarschuwing
geven, een last onder dwangsom opleggen of een pand of bijbehorend erf sluiten met
toepassing van bestuursdwang. De mogelijkheden voor het toepassen van artikel 13b
van de Opiumwet zijn bekend bij gemeenten.
4.4
De leden van de CU-fractie vragen of de Staatssecretaris de zorg deelt dat de uitzonderingsgrond
voor particuliergebruik van lachgas bestemd als voedingsadditief tot misbruik zal
leiden. Ter voorkoming hiervan vragen de leden van de CU-fractie naar de mogelijkheden
tot beperking van de verkoop van lachgas door gecertificeerde bedrijven en statiegeld
voor lachgasampullen.
De regering deelt de zorg omtrent eventueel misbruik en meent dat een generiek lachgasverbod,
zonder uitzonderingen, minder risico op omzeiling van het verbod oplevert dan het
voorgestelde verbod, waarbij de eigenlijke toepassingen zo veel mogelijk ongemoeid
blijven. Een generiek verbod zou volgens de regering echter niet in lijn zijn met
de aanbevelingen van het CAM. De Commissie Risicobeoordeling van het CAM adviseert
het aanbod van lachgas voor gebruik als recreatieve drug te beperken, maar roept – gelet
op de eigenlijke toepassingen van lachgas – niet op tot een algeheel verbod.
Ondanks dat een generiek verbod makkelijker te handhaven zou zijn, ziet de regering
op dit moment geen rechtvaardiging voor een dergelijke verbod. In lijn met het advies
van het CAM heeft de regering daarom gekozen voor een beperkter verbod, om zodoende
tot een proportionele maatregel te komen die niet verder gaat dan noodzakelijk is.
Een systeem waarin bedrijven zich aanvullend moeten laten certificeren voordat zij
handelingen met lachgas mogen verrichten, zoals door de leden van de CU-fractie voorgesteld,
levert volgens de regering een onevenredige belasting op voor deze bedrijven. De Opiumwet
biedt daarnaast geen grondslag voor het voorstel om statiegeld te hanteren voor lachgasampullen.
Binnen de grenzen van het onderhavige besluit zou een dergelijke maatregel dus niet
ingevoerd kunnen worden.
4.5
De leden van de CU-fractie vragen voorts welke maatregelen wel overwogen worden om
misbruik van de uitzonderingsgrond voor lachgas bestemd als voedingsadditief te voorkomen.
De regering is van mening dat het ontwerpbesluit en de nota van toelichting voldoende
handvatten bieden om het verbod te handhaven, waardoor op eventueel misbruik van deze
uitzonderingsgrond gehandhaafd kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 4.2 toegelicht
bepaalt het gezag op welke prioriteiten de capaciteit van de politie wordt ingezet.
Dat betreft een lokale afweging. Daarnaast zet de regering in op gerichte preventie
en voorlichting met als doel het (problematisch) gebruik van lachgas als recreatieve
drug terug te dringen. Deze inzet is in de beantwoording van vraag 1.2 nader toegelicht.
4.6
De leden van de CU-fractie vragen of overwogen kan worden af te zien van de mogelijkheid
tot online verkoop van patronen voor particuliergebruik van lachgas bestemd als voedingsadditief.
Binnen de grenzen van het onderhavige besluit ziet de regering geen mogelijkheden
de online verkoop van lachgas bestemd als voedingsadditief aan particulieren te verbieden,
terwijl tegelijkertijd de verkoop aan particulieren in fysieke winkels toegestaan
blijft. Op grond van de Opiumwet is het mogelijk middelen en toepassingen aan te wijzen
waarvoor de verboden uit de Opiumwet niet gelden. In het ontwerpbesluit is gebruik
gemaakt van deze grondslag en is bepaald dat de verboden uit artikel 3 Ow niet gelden
voor de toepassing van lachgas als voedingsadditief (en voor technische doeleinden).
Omdat alleen toepassingen uitgezonderd kunnen worden, en zowel online als in een fysieke
winkel lachgas verkocht kan worden dat bestemd is als voedingsadditief, geldt de uitzondering
ook voor de online verkoop.
4.7
De leden van de CU-fractie vragen naar de beoogde datum van inwerkingtreding van het
ontwerpbesluit en geven aan dat het wat de leden betreft niet snel genoeg kan zijn.
Volgens vaste procedure zal het ontwerpbesluit worden voorgelegd aan de Afdeling advisering
van de Raad van State en worden genotificeerd bij de Europese Commissie waarna over
kan worden gegaan tot ondertekening en inwerkingtreding. Met akkoord van uw Kamer
zullen wij spoedig overgaan tot deze vervolgstappen. De regering streeft er naar het
verbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Gelet op de te volgen procedure
zal dit naar verwachting niet voor 1 juli 2022 zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.