Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) van 6 december 2021 (Kamerstuk 21501-31-640)
2021D46008 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 22 november 2021 ontvangen Geannoteerde
Agenda Formele Raad WSBVC van 6 december 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 640), het verslag van de Informele Raad WSB van 15 oktober 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 637), toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Raad WSB van 8 en 9 juli 2021 over
sociaal beleid Europese Unie (Kamerstuk 21 501-31, nr. 634) en antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde Agenda Raad van 15 oktober
2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 636).
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
II
Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze
leden hebben nog enkele vragen bij de geagendeerde onderwerpen.
De leden van de VVD-fractie zien dat er voortgang is op het richtlijnvoorstel met
betrekking tot toereikende minimumlonen1 en dat het kabinet de Kamer daar zorgvuldig over informeert, zoals door de Kamer
middels het behandelvoorbehoud is afgesproken. Deze leden ondersteunen de blijvende
inzet op het omzetten van een richtlijn naar een raadsaanbeveling en vragen het kabinet
om mogelijkheden te zoeken om dit in een later stadium alsnog te kunnen realiseren.
Ook ondersteunen deze leden de blijvende inzet aan de onderhandelingstafels.
Het kabinet gaf eerder aan dat zij zich gesteund ziet door de Juridische Dienst van
de Raad in haar opvatting dat de hoogte van het minimumloon een nationale competentie
is. Wat is er aanvullend aan juridische instrumenten nodig of beschikbaar om dit te kunnen blijven bevestigen en hoe zet het kabinet
die in? Hoe definieert het kabinet de nu beschikbare ruimte voor Nederland om zelf
te bepalen welke indicatoren en welke waarden bepalen in hoeverre het wettelijke minimumloon
toereikend is voor Nederland? Wat doet zij om te waarborgen dat deze ruimte zo blijft
of wellicht groter wordt? Het kabinet geeft aan zich in te blijven zetten voor een
zo goed mogelijk resultaat voor Nederland. Hoe ziet dat resultaat eruit? En wat is
de te verwachten consequentie van dat resultaat voor de Nederlandse praktijk?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie vragen over het richtlijnvoorstel loontransparantie.2 Deze leden hebben eerder aangegeven dat zij een wat kritischer houding verwachten
van het kabinet, met name als het gaat om de subsidiariteit. In het schriftelijk overleg
van oktober jl. beargumenteert het kabinet de inzet van deze richtlijn met de constatering
dat een «aanzienlijke daling» van de loonkloof is uitgebleven. Wat vindt het kabinet
een aanvaardbare daling, bij welk niveau vindt het kabinet het gerechtvaardigd dat
de commissie zodanig in moet grijpen? En vindt het kabinet ook dat een dergelijke
richtlijn niet voor onbepaalde tijd moet worden ingezet, maar ook afgeschaft moet
kunnen worden voor landen waar de «aanzienlijke daling» heeft plaatsgehad? Deze leden
vinden dat een einddatum onderdeel moet zijn van de richtlijn en vragen het kabinet
daarop aan te dringen.
Naast redenen van subsidiariteit, gaat het namelijk om grote administratieve lasten.
Deze leden zijn kritisch over de bureaucratie en administratieve lasten voor, met
name kleine, werkgevers. Kan het kabinet aangeven waarop de positieve grondhouding
is gebaseerd. In hoeverre beargumenteert het kabinet de subsidiariteit van dit voorstel?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het commissievoorstel wordt voorgesteld
dat alleen bedrijven met minimaal 250 werknemers een jaarlijkse loonrapportage dienen
op te stellen. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het van belang is
om de administratieve last te minimaliseren en dus voorkomen moet worden dat bedrijven,
zeker kleine en middelgrote bedrijven met minder dan 250 werknemers, dergelijke grote
administratieve lasten er extra bij krijgen? Kan het kabinet waarborgen dat een dergelijke
rapportage wordt voorkomen, al helemaal voor bedrijven kleiner dan 250 werknemers?
En op welke wijze wordt in het voorstel aandacht besteed aan de effectiviteit, doelmatigheid
en doeltreffendheid van de maatregelen en de eerdergenoemde mogelijke einddatum van
een dergelijke richtlijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) die op 6 december 2021 plaatsvindt en
hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris verwacht hoe de behandeling
van het richtlijnvoorstel minimumlonen verder zal verlopen, en of hij al een nieuw
inzicht heeft in het krachtenveld binnen de WSB-Raad. Deze leden vragen of de verwachting
is dat het compromisrapport in het EP ook nog plenair zal worden behandeld. Deze leden
vragen of de Staatssecretaris nader kan aangeven of, als de tekst waarop de Raad aankoerst
ook de tekst van het definitieve akkoord met het EP zou worden, het Nederlandse systeem
van vaststelling van het minimumloon dient te worden aangepast.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris nader kan toelichten wat
de conclusies over de impact van digitalisering kunstmatige intelligentie op gendergelijkheid
op de arbeidsmarkt kunnen betekenen voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze leden vragen
in dat kader ook in hoeverre mannen en vrouwen gebruik maken van de mogelijkheden
om hybride te werken nu tijdens de coronacrisis, en wat dit mogelijk kan betekenen
voor de gendergelijkheid. Zij vragen of het hybride werken effect heeft op de verdeling
van werk en zorg en op loopbanen, en of de Staatssecretaris bij de WSB Raad zou willen
vragen naar de ervaringen en mogelijke beleidsaanbevelingen van andere lidstaten op
dit punt.
De leden van de D66-fractie ondersteunen van harte de inzet om voor de algemene oriëntatie
te stemmen in de Raad op het EU-voorstel richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen.
De leden van de D66-fractie vragen op welke punten het voorstel precies is aangepast
in lijn met de inbreng in de Raad eerder, en op welke punten nog niet. Deze leden
vragen of de verwachting van de Staatssecretaris is dat de drempelwaarde in het voorstel
voor de jaarlijkse loonrapportage nog verder zal zakken, en welke drempelwaarde volgens
de Staatssecretaris nog acceptabel kan zijn. Tot slot vragen deze leden of de Staatssecretaris
een indruk kan geven van hoe de sociale partners op dit moment tegenover het gewijzigde
voorstel staan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het stellen
van vragen naar aanleiding van de agendastukken voor het schriftelijk overleg Formele
Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 6 november 2021.
Geannoteerde agenda raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) 6 december 2021
De leden van de CDA-fractie vragen wat de verwachting van de Staatssecretaris is op
de voortgang van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid?3 Wordt hier spoedig voortgang op verwacht en zo ja, in welke richting moet dan gedacht
worden?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese
Commissie voor Europese Minimumlonen. Deze leden zijn van mening dat werk moet lonen
en dat iedere werknemer in Europa een fatsoenlijk loon hoort te hebben waarmee de
normale vaste lasten kunnen worden betaald. Wat deze leden betreft gaan lidstaten
zelf over de hoogte van de lonen en het vaststellen van minimumlonen. Op nationaal
niveau kan er namelijk veel beter gekeken worden of minimumlonen voldoende koopkracht
bieden in combinatie met bijvoorbeeld nationale systemen van belastingen en toeslagen.
Het eerste conceptvoorstel hield te weinig rekening met de nationale situatie en het
totaalpakket aan nationale regelgeving. Dat schiet het doel voorbij. De eerdergenoemde
leden zijn dan ook blij dat het plan op een aantal cruciale punten is gewijzigd: er
komen geen verplichte Europees minimumpercentages voor minimumlonen, maar wel regels
om te zorgen dat iedere lidstaat zorgt voor adequate en fatsoenlijke minimumlonen
door wettelijke minimumlonen of collectieve onderhandelingen. Daarbij is er een belangrijke
taak weggelegd voor de sociale partners. Het is goed dat we met dit voorstel armoede onder werkenden
in heel Europa te lijf kunnen gaan, zonder dat er onnodig met een botte bijl door
nationale «best practices» wordt gegaan. Wel vragen deze leden of de Staatssecretaris
kan aangeven of, als de tekst waarop de Raad aankoerst ook de tekst van het definitieve
akkoord met het Europees parlement (EP) zou worden, het Nederlandse systeem van vaststelling
van het minimumloon dient te worden aangepast. En zo ja op welke punten?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda op het
onderwerp «richtlijnvoorstel gelijke lonen man/vrouw». De Minister geeft aan dat de
onderhandelingen onder het Sloveense voorzitterschap sneller gegaan zijn dan was voorzien.
Wat is hiervan de oorzaak? Heeft het kabinet contact gehad met de werknemers- en werkgeversorganisaties
over het initiële richtlijnvoorstel en over de ontwikkelingen in de tekst sindsdien?
Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken? De tekst is opgeschoven in de richting
van de Nederlandse inzet en komt tegemoet aan de belangrijkste Nederlandse wensen
zoals opgeschreven in het Beoordeling Nieuwe Commissie (BNC)-fiche. Tegelijkertijd
lopen er nog discussies in de Raadswerkgroepen en wil Nederland zijn definitieve oordeel
laten afhangen van de uiteindelijk voorgestelde tekst. Welke discussies zijn er gaande
en tot welke (positieve of negatieve) gevolgen voor Nederland kan dit leiden? Bedrijven
met 250 of meer werknemers dienen in het Commissievoorstel een jaarlijkse loonrapportage
op te stellen over de beloningen binnen het bedrijf. De Raad koerst erop aan deze
drempelwaarde te handhaven, in het EP zijn voorstellen gedaan de drempelwaarde drastisch
te verlagen onder andere naar 10 werknemers (het EP onderhandelt intern nog over de
te kiezen drempelwaarde). Hoezeer acht de staatsecretaris het van belang de drempelwaarde
van 250 werknemers te handhaven?
De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen over één van de economische
noodinstrumenten die werd opgetuigd net na het uitbreken van de coronacrisis, namelijk
Temporary Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE), het Europese
Unie (EU)-instrument voor tijdelijke deeltijd-Werkloosheidswet (WW) om tijdens de
COVID-noodtoestand het risico op werkloosheid te beperken. Komt er een permanente
opvolger van SURE? Wat is de inzet van Nederland hierin? Welk effect heeft SURE gehad
in Nederland?
Verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) van 15 oktober 2021
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet aan kijkt tegen het paper welke
Spanje en België hebben verspreid met een voorstel voor een Social Imbalance Procedure?
Kan aangegeven worden hoe het Europese krachtenveld hierop gaat uitzien?
Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Raad WSB van 9 juni 2021, over sociaal
beleid Europese Unie
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het overzicht van al het sociaal
beleid; verordeningen, richtlijnen afkomstig van de Europese Commissie, van de afgelopen
regeerperiode en waarbij is aangegeven hoe het Nederlandse kabinet dat apprecieerde,
en wat het resultaat van het onderhandelingsproces is geweest. De eerdergenoemde leden
hebben hierop geen vragen.
Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde Agenda Raad van 15 oktober 2021De
leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris voor de beantwoording van de gestelde
vragen over de brief van 4 oktober 2021 de geannoteerde Agenda Raad van 15 oktober
2021.4 De eerdergenoemde leden hebben geen vervolgvragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer tevreden met het bereikte resultaat aangaande
de richtlijn voor Europese minimumlonen in het Europees parlement. Dit laat zien dat
de wens voor een hoger leefbaar loon breed in Europa wordt gedeeld.
De leden van PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij net zo content is met
de uitslag in het Europees parlement en deze leden vragen de Staatssecretaris om een
inhoudelijke reactie op dit (Nederlandse) succes in het Europese parlement?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris verder in kan gaan aan
welke onderdelen van de aangenomen richtlijn in EP Nederland al voldoet en welke niet.
Welke maatregelen gaat de Staatssecretaris nemen om wel te voldoen aan alle onderdelen
van deze aangenomen richtlijn?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris de verschillen tussen de
compromistekst van het Sloveense voorzitterschap en het bereikte resultaat in het
Europees parlement kan aangeven. Kan de Staatssecretaris daarbij ook aangeven in hoeverre
hij bereid is om het magere Sloveense compromis te verbeteren richting de aangenomen
richtlijn in het Europees parlement? Zo nee, kan de Staatssecretaris dan per verschil
aangeven om welke redenen de Staatssecretaris dit punt niet wilt steunen?
Verder willen de leden van de PvdA-fractie weten waarom de Staatssecretaris met landen
optrekt in de Raad die het Commissievoorstel almaar willen af zwakken? Wat is de reden
dat de Staatssecretaris niet samenwerkt met buurlanden België en Luxemburg om tot
een ambitieuze Raadspositie te komen tijdens deze Formele Raad Werkgelegenheid en
Sociaal Beleid?
II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.