Brief regering : Voortgang stikstofproblematiek
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 170
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2021
Met deze brief breng ik uw Kamer op de hoogte van de stand van zaken van diverse onderdelen
van de stikstofaanpak aan de hand van nog openstaande moties en toezeggingen. Conform
de toezegging daarover tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen ga ik zowel in
op de reeds genomen stappen in het stikstofreductiebeleid, als op de voorbereidingen
voor een vervolgaanpak die voor een volgend kabinet zijn getroffen (Handelingen II
2021/22, nr. 2, items 2 en 5 en nr. 3, items 2 en 5) Zoals toegezegd stuur ik uw Kamer ook de analyses toe die kennisinstellingen hebben
gemaakt ten behoeve van de vervolgaanpak in het stikstofdossier.
Doelbereik huidige aanpak
Met de structurele aanpak heeft het kabinet het fundament gelegd voor het oplossen
van de stikstofproblematiek. Enerzijds door doelstellingen wettelijk vast te leggen
en anderzijds door maatregelen te treffen om aan deze doelstellingen te voldoen. Uw
Kamer is bij brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) geïnformeerd over de maatregelen binnen de structurele aanpak. Op www.aanpakstikstof.nl
1 staat een tijdlijn van de stappen die door het kabinet zijn gezet in het oplossen
van de stikstofproblematiek.
In de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is bindend vastgelegd op welk
percentage van de hectares met voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden
de stikstofdepositie onder kritische depositiewaarden (KDW) moet zijn gebracht. In
2025 moet dit gelden voor ten minste 40 procent van de hectares, in 2030 50 procent,
en in 2035 74 procent. De getroffen maatregelen zijn blijkens de initiële doorrekening
uit 2020 door PBL2 voldoende voor doelbereik in 2030. Een nieuwe doorrekening is voorzien in 2022.
Bronmaatregelen
Er wordt volop gewerkt aan de implementatie van de bronmaatregelen. In bijlage 13. treft u een overzicht waarin per bronmaatregel inzicht wordt gegeven in het verwachte
effect (volgens de raming van 24 april 2020) en de stand van zaken van de uitvoering.
Vijf bronmaatregelen zijn momenteel in uitvoering, te weten de tweede verhoging subsidieregeling
sanering varkenshouderijen, maatregelen provinciale aankoop veehouderijen nabij Natura
2000-gebieden, subsidies voor omschakeling naar kringlooplandbouw als onderdeel van
het Omschakelprogramma, de subsidieregeling voor retrofit van motoren van binnenvaartschepen
en de pilots innovatie in de bouw en grond-, weg- en waterbouw.
De nadere uitwerking van de bronmaatregelen is complex, ook omdat het kabinet eraan
hecht dat de maatregelen het beoogde effect sorteren. Uit gesprekken met de betrokken
sectoren en de leerervaringen met andere regelingen is bij een aantal maatregelen
gebleken dat nadere analyse nodig is om de maatregelen zo optimaal mogelijk uit te
voeren. Zo is bijvoorbeeld nader onderzoek gedaan naar hoe de aantrekkelijkheid van
een aantal regelingen voor deelnemers wordt gewaarborgd, zodat de regelingen het beoogde
effect opleveren. Verder geldt dat afstemming met de Europese Commissie bij een aantal
bronmaatregelen ook van belang is, wat meer tijd kost dan was voorzien. Vooralsnog
leidt de opgelopen vertraging ten opzichte van de initiële planningen niet tot het
niet tijdig behalen van de doelen. Ik monitor de vertraging nauwkeurig om effecten
op de prognose tijdig bij te kunnen sturen.
Op 9 juli jl. kondigde het kabinet (Kamerstuk 35 334, nr. 158) als gevolg van de afstandsgrens van 25 kilometer extra passende maatregelen aan
als extra waarborg om (lokale) verslechteringen te voorkomen. Bij Miljoenennota werd
hiervoor € 150 mln. gereserveerd. De volgende extra maatregelen zijn in beeld: ophoging
van de maatregel gerichte opkoop en/of landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties,
ophoging subsidieregeling walstroom zeevaart en subsidie voor motorvervanging (schone
motoren) voor binnenvaartschepen, waarbij de laatstgenoemde geen maatregel uit het
huidige pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak stikstof is. De depositiebijdrage
buiten 25 kilometer (projectendeken) van nieuwe en aangepaste projecten is onderdeel
van de totale (achtergrond)depositie en bedraagt naar schatting van RIVM hooguit enkele
molen/ha/jaar en mogelijk zelfs minder. Ik onderzoek of deze bijdrage nog preciezer
in beeld te brengen is. Indien dit onderzoek daar aanleiding toegeeft, betrek ik die
uitkomsten bij de vormgeving van een effectief en efficiënt aanvullend pakket. Los
daarvan onderzoek ik de mogelijkheden om in individuele vergunningverlening een bijdrage
te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie.
Verdere aanpak stikstof
Zoals hierboven aangegeven, is met de structurele aanpak de basis gelegd voor het
oplossen van de stikstofproblematiek. Tegelijkertijd onderkent het kabinet de urgentie
dat er ook aanvullende (vervolg)stappen nodig zullen zijn, zowel de komende jaren
als voorbij 2030. Het blijvend tegengaan van verslechtering van natuurwaarden en het
werken aan het bereiken én behouden van de gunstige staat van instandhouding van de
natuur vraagt om continue aandacht en mogelijk extra (gebiedsgerichte) inzet. De gebiedsprocessen
zullen hier meer duidelijkheid over geven.
Een versterking van de aanpak is ook nodig vanwege de behoefte om te groeien naar
een situatie waarin er meer ruimte is om maatschappelijke en economische ontwikkelingen
mogelijk te maken. Dit is in aanvulling op het instrumentarium dat reeds door het
kabinet is opgesteld, zoals het stikstofregistratiesysteem en de «bouwvrijstelling».
Het geven van een stevige impuls aan de natuur is hiervoor essentieel, met als gevolg
dat er ook meer mogelijkheden voor toestemmingsverlening kunnen ontstaan. Tot slot
zijn voor het behalen van het wettelijke stikstofdoeldoel voor 2035 additionele bronmaatregelen
noodzakelijk.
Met de eerdere verkenning «Normeren en beprijzen van stikstofemissies», de «Ruimtelijke
verkenning stikstofgevoelige natuur» en de «Langetermijnverkenning Stikstofproblematiek»4 is input opgehaald om te bezien hoe de bestaande aanpak te versterken. Aanvullend
hierop heeft het kabinet afgelopen zomer laten uitzoeken hoe mogelijke vervolgstappen
in de stikstofaanpak uitgewerkt kunnen worden. Ook vanuit verschillende maatschappelijk
partijen zijn aandachtspunten en oplossingen aangedragen voor dit complexe vraagstuk.
Het is aan een nieuw kabinet om de koers voor een versterking van de aanpak te bepalen.
Het demissionaire kabinet heeft echter geen tijd willen verliezen en heeft gevraagd
ambtelijk hiervoor een aantal scenario’s te verkennen met als doel om de stikstofproblematiek
grondig aan te pakken. In deze scenario’s wordt de problematiek in samenhang bezien
met opgaven zoals klimaat en de verbetering van de waterkwaliteit. Deze verkenningen
kunnen als input gehanteerd worden gedurende het formatieproces.
Integraliteit
Naast de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Wet stikstofreductie
en natuurverbetering, staat Nederland ook voor een aantal andere belangrijke opgaven,
bijvoorbeeld op het gebied van de klimaat (klimaatakkoord) en waterkwaliteit (Kaderrichtlijn
Water). De inzet en maatregelen hiervoor hangen nauw samen met elkaar. Als een nieuw
kabinet besluit dit integraal aan te pakken, kan dit de effectiviteit van de aanpak
bevorderen. Ook kan aan de voorkant langjarig duidelijkheid ontstaan over hoe ondersteuning
kan worden gegeven aan diverse sectoren zodat zij de benodigde verduurzamingsslag
op de opgaven rond stikstof, klimaat en water kunnen maken. In dat geval wordt voorkomen
dat ondernemers binnen afzienbare tijd meerdere malen geconfronteerd worden met verschillende
opgaven.
Vanwege de verschillende opgaves op onder meer stikstof, water en klimaat, zullen
fundamentele keuzes gemaakt moeten worden door een nieuw kabinet. Keuzes met betrekking
tot de hervorming van in het bijzonder de landbouwsector, zijn ingrijpend en hebben
impact in onder andere het landelijk gebied. Het is van belang om betrokken partijen
duidelijkheid te bieden over de te maken keuzes en het perspectief dat daaruit volgt,
zowel ten aanzien van ondernemers die willen stoppen als ondernemers die willen blijven.
De mate van ondersteuning in de uitvoering naar duurzame bedrijfsvoering en/of grondbeleid
kunnen daarbij bijvoorbeeld belangrijke pijlers zijn. De te maken keuzes hebben financiële
consequenties voor zowel Rijk, medeoverheden als de verschillende sectoren.
Analyses kennisinstellingen
Ten behoeve van de te maken keuzes omtrent een integrale aanpak heeft het kabinet
de kennisinstellingen verzocht om de samenhang tussen de stikstofopgave, de klimaatopgave
en de opgave op waterkwaliteit kwantitatief en kwalitatief nader te duiden. Met deze
rapporten is het belang van een aantal aspecten van een vervolgaanpak stikstof nader
geduid. Het gaat dat onder andere om het ruimtelijk en gebiedsgericht richten van
instrumenten, maar ook om het verkrijgen van meer inzicht in de herkomst van stikstofbelasting
vanuit diverse sectoren op de natuur. De rapporten geven indicatief ook een beeld
van de effecten van diverse maatregelenpakketten en een beeld van de sociaaleconomische
consequenties en het toekomstperspectief voor in het bijzonder de landbouwsector.
Bij deze brief bied ik uw Kamer de onderzoeken aan die respectievelijk het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
en Wageningen University & Research (WUR en WEcR) hebben uitgevoerd naar de effecten
van indicatieve beleidspakketten die deze zomer ambtelijk zijn uitgewerkt5.
De onderzochte beleidspakketten zijn nadrukkelijk indicatief van karakter en opgesteld
om meer inzicht in de effectiviteit en samenhang met meerdere opgaves te schetsen.
Naast een variant waarbij de focus vooral op stikstof en klimaat ligt, is er een variant
doorgerekend met een integrale gebiedsgerichte benadering, waarbij meerdere urgente
internationaal verplichtende opgaven (natuur, water en klimaat) aan elkaar verbonden
worden.
Het RIVM is gevraagd om in twee rapporten te duiden op welke wijze door middel van
het ruimtelijk richten van emissiereductie, waaronder zonering, een effectievere aanpak
voor bronnen in de landbouw mogelijk is. In aanvulling op de doorrekening in de zomer,
is het RIVM gevraagd een extra analyse te maken van de ruimtelijke effecten bij een
hogere reductie van ammoniak. De resultaten hiervan zijn toegevoegd aan het rapport.
Het tweede rapport van RIVM richt zich op de vraag of inzicht gegeven kan worden in
de depositiebijdrage van de sectoren industrie, wegverkeer en consumenten6. In aanvulling op de analyses van het PBL en het RIVM over de twee beleidspakketten,
heeft de WUR een rapport opgesteld over mogelijkheden om in de stikstofaanpak ook
een slag te maken op het doelbereik van de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarbij onder
meer de synergiekansen tussen inzet op stikstof en water onderzocht zijn.
Wanneer vervolgstappen in een stikstofaanpak een integraal karakter hebben, zal de
gebiedsgerichte component een belangrijk onderdeel hiervan vormen. Daarom is de WUR
gevraagd om de betekenis van een gebiedsgerichte integrale aanpak in kaart te brengen
voor een aantal verschillende gebieden op ecologisch, ruimtelijk én sociaaleconomisch
vlak. Vanwege de impact die de mogelijke beleidspakketten kunnen hebben om met name
de landbouw, is de WUR gevraagd een memo7 op te stellen waarin de perspectieven voor de landbouw in een ruimtelijke zonering
in kaart worden gebracht. Vanuit deze gedachte heeft ook Wageningen Economic Research
een briefnotitie over de sociaaleconomische effecten van een integrale aanpak uitgewerkt8.
De inzichten van het PBL, het RIVM en de WUR kunnen binnen bredere context, waaronder
de formatie, worden gebruikt om een verdere aanpak vorm te geven, ten behoeve van
een hoger doelbereik VHR, KDW en de KRW en tegelijk voor het bieden van ontwikkelperspectieven
in de verschillende gebieden. De precieze wijze waarop het doelbereik gerealiseerd
kan worden (het «hoe»), zal het beste in de gebiedsprocessen verder uitgewerkt en
verfijnd kunnen worden, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de precieze omstandigheden.
De uitwerkingen op landelijk niveau geven daar dan richting bij. Het verder vormgeven
van (en besluiten over) een vervolgaanpak is aan een volgend kabinet.
In aanvulling op de hierboven benoemde rapporten, zijn er de afgelopen periode ook
een aantal rapporten verschenen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, waaruit
ook raakvlakken met de stikstofopgave volgen, onder meer op het vlak van governance,
een gebiedsgerichte (integrale) aanpak, ruimtelijke opgaven, interbestuurlijke samenwerking
en uitvoering. Binnenkort stuurt de Minister van BZK hier een reactie op aan uw Kamer.
Betrekken maatschappelijke partners en medeoverheden
Bij de uitwerking van een vervolgaanpak worden diverse partijen (medeoverheden, maatschappelijke
partners) nadrukkelijk betrokken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen. Ik
waardeer het dat maatschappelijke partijen elkaar opzoeken en in gezamenlijkheid optrekken
om tot voorstellen te komen, zoals het voorstel van de Coalitie Toekomstbestendige
Melkveehouderij (CTM) «Naar een vitale, emissiearme melkveehouderij» en het Versnellingsakkoord
«Naar een duurzaam evenwicht» van VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, Natuur &
Milieu, Natuurmonumenten en Bouwend Nederland. Ik bespreek de voorstellen met deze
partijen, onder andere bij de verdere uitwerking van de managementmaatregelen in de
melkveehouderij (Kamerbrief 35 334, nr. 159). Met de partijen van het Versnellingsakkoord bespreek ik bijvoorbeeld of en zo ja
hoe deze voorstellen op korte termijn ontwikkelruimte kunnen creëren en vervlochten
kunnen worden met een vervolgaanpak stikstof. Hiermee geef ik invulling aan mijn toezegging
aan de Eerste Kamer om met deze partijen in gesprek te gaan.
Gebiedsgerichte aanpak
Deze mogelijke vervolgaanpak ondersteunt een voortvarende aanpak van de gebiedsgerichte
aanpak stikstof. Voor de korte termijn loopt de versnellersaanpak met Gelderland en
Noord-Brabant goed en ben ik ook met andere provincies in gesprek over mogelijkheden
voor versnelling. Rijk en provincies werken voor de langere termijn samen aan een
gebiedsgerichte aanpak: deze focust zich op stikstofreductie en natuurverbetering
ten behoeve van de bredere instandhoudingsdoelstellingen. De wet stikstofreductie
en natuurverbetering schrijft voor dat provincies uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding
van de wet met gebiedsplannen komen waarin onder meer maatregelen zijn opgenomen ten
behoeve van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige
habitats. Het gebiedsplan komt tot stand met alle betrokken overheden en gebiedspartners.
Op deze manier wordt er gebiedsgericht gekeken naar de toekomst van het gebied. Ik
maak met de provincies afspraken over het op- en vaststellen van die gebiedsplannen
om zo de stevigheid en kwaliteit van de plannen te borgen. Provincies hebben daarbij
de mogelijkheid om met het gebiedsplan wijzigingsvoorstellen te doen («right to challenge»)
op maatregelen die in het Programma Stikstofreductie – en natuurverbetering (Psn)
worden opgenomen. Zodoende geef ik invulling aan de motie van de leden Boswijk en
Bisschop (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 16) om bij de gebiedsgerichte aanpak niet blind te varen op de stikstofdoelstellingen,
maar de brede doelstellingen voor natuur en waterkwaliteit en de toekomst van de landbouw
voor ogen te houden. Deze motie beschouw ik hiermee als afgedaan.
AERIUS monitor biedt inzicht in de afstand tot de KDW per habitattype en de huidige
depositiebijdrage van piekbelasters per gebied. De omvang van de opgave is regionaal
verschillend.
De term piekbelaster is niet scherp omlijnd, het gaat om bedrijven met een hoge uitstoot
op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van
stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle
sectoren zijn. Binnen de landbouwsector is de eerste tranche van de Maatregel Gerichte
Opkoop (MGO) een voorbeeld van waar het over kan gaan. Deze regeling is gericht op
opkoop van veehouderijen die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar
gemiddeld op stikstofgevoelige hectares waarop de kritische depositiewaarde wordt
overschreden, gelegen binnen een afstand van 10 kilometer. Volgens opgave van het
RIVM zijn er ruim 800 veehouderijbedrijven die volgens deze voorwaarden als piekbelasters
kunnen worden aangemerkt. Samen stoten deze bedrijven circa 5 kton ammoniak uit. Dit
is circa 4% van de totale ammoniakuitstoot in Nederland.
De gemiddelde generieke bijdrage van de industrie aan de depositie op Natura 2000-gebieden
is met 2,1% beperkt (RIVM, 2021). De sector Industrie (inclusief Energie) kent weliswaar
enkele grote stikstof-emittenten, vooral vanuit de industrieclusters, maar van piekbelasting
is slechts beperkt sprake. Dit komt doordat industriële bedrijven stikstof doorgaans
op grotere hoogte uitstoten. Daardoor wordt de stikstofuitstoot op grotere afstand
van de bron en dunner verspreid dan door veehouderijen. De bijdrage van wegverkeer
aan het totaal aan de depositie op Natura 2000-gebieden in Nederland is gemiddeld
6,7%. Wegverkeer is een lage emissiebron, waardoor de depositiebijdrage op korte afstand
van de weg relatief hoog kan zijn.
In de lopende gebiedsprocessen en bij het opstellen van de gebiedsplannen wordt op
basis van analyses per gebied in kaart gebracht wat voor maatregelen waar kunnen worden
getroffen. Daarnaast onderzoek ik op dit moment samen met provincies hoe verschillende
ruimtelijke scenario’s gebruikt kunnen gaan worden bij het vaststellen van regionale
stikstofreductiedoelen.
Uitvoering motie-Bisschop/Bosman (daadwerkelijk voorkomen van soorten in leefgebieden)
In de gewijzigde motie van de leden Bisschop en Boswijk (Kamerstuk 33 576, nr. 245) wordt verzocht «in overleg met provincies ervoor te zorgen dat met name ingetekende
leefgebieden die niet direct grenzen aan stikstofgevoelige Natura 2000-habitattypen,
kritisch bekeken worden op het daadwerkelijk voorkomen van Natura 2000-soorten, meerjarig
bezien, en op de stikstofgevoeligheid van het leefgebied voor deze soorten.» Snel
na het aannemen van die motie is overleg gevoerd met IPO en provincies hoe deze motie
kan worden uitgevoerd. Over de aanpak is overeenstemming op hoofdlijnen. Het is nu
aan de provincies om hier uitvoering aan te geven.
Toestemmingsverlening
SSRS
Ten aanzien van vergunningverlening via het stikstofregistratiesysteem (SSRS) zijn
op dit moment twee bronmaatregelen geduid die stikstofruimte leveren: de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen en de landelijke snelheidsmaatregel. Voor het opnemen in
het SSRS wordt 30% van de ruimte afgeroomd ten behoeve van natuurherstel.
In het SSRS wordt dus 70% van de ruimte die deze bronmaatregelen bieden opgenomen
voor economische activiteiten, waarmee ook de motie van de leden Van Campen en Boswijk
(Kamerstuk 35 600, nr. 63) wordt uitgevoerd.
In het SSRS wordt zodoende op hexagoonniveau geborgd welke ruimte beschikbaar is voor
toestemmingsverlening voor de in de Regeling natuurbescherming benoemde doelen (woningbouw,
MIRT-projecten en meldingen). Deze werkwijze is ook beschreven in de gewijzigde Regeling
natuurbescherming en daarmee in regelgeving vastgelegd.
De jaarlijkse release van AERIUS Calculator is voorzien in december van dit jaar.
Ik meld u dit ter correctie op de reactie halfjaarlijkse rappel toezeggingen zoals
die op 2 november 2021 aan de Eerste Kamer is verzonden.
Toezeggingen toestemmingverlening
Sinds het najaar van 2020 is extern salderen met veehouderijbedrijven mogelijk voor
het Rijk en in een aantal provincies. In de voortgangsbrief stikstof van 24 april
2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om een jaar na openstelling de
omvang en de effecten van extern salderen met veehouderijbedrijven te evalueren. Daarna
kan besloten worden of de openstelling zal worden gecontinueerd. Provincies hebben
extern salderen met veehouderijbedrijven voor de projecten waar zij bevoegd gezag
voor zijn gefaseerd opengesteld. Daarom start ik dit najaar met het opmaken van de
balans. Hierbij zal ik onder andere nagaan in welke mate eventuele ongewenste effecten
zich voordoen en hoe extern salderen met veehouderijbedrijven past binnen de gebiedsgerichte
aanpak. Ook zal ik aandacht besteden aan de vraag of er mogelijk (oplosbare) belemmeringen
zijn voor de agrarische sector ten aanzien van het gebruik kunnen maken van de mogelijkheid
van extern salderen (Kamerstuk 35 347, nr. 14). Ik verwacht uw Kamer medio 2022 over de uitkomsten van de tussenbalans te kunnen
informeren.
Ook heb ik uw Kamer toegezegd om te informeren over de mogelijkheden om in de toekomst
beperkingen te kunnen stellen aan het gebruik van de stikstofruimte in het geval van
beëindigingssituaties (Kamerstuk 35 633, nr. 15). Het is mogelijk om bij bedrijfsbeëindigingen die in het kader van bronmaatregelen
getroffen worden beperkende maatregelen te treffen. De beperkende maatregelen kunnen
worden vormgegeven via de subsidieregeling die getroffen wordt bij de betreffende
maatregelen. Bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen zijn bijvoorbeeld
een locatieverbod en een aan subsidie gebonden stoppersverbod opgenomen. Hiermee beschouw
ik de toezegging als afgedaan.
Legalisatieprogramma en PAS-meldingen
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Stb. 2021, 140) is vastgelegd dat de meldingenproblematiek op afzienbare termijn wordt opgelost
en dat daartoe een legalisatieprogramma wordt vastgesteld. Inmiddels zijn de eerste
initiatiefnemers van PAS-meldingen door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit
op basis van intern salderen legaal is. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 16 juli
jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 160) voor een verdere uitleg over de aanpak. Hieronder ga ik in op de voortgang van het
legalisatieprogramma en de PAS-meldingen. Daarnaast ga ik kort in op de handhavingsverzoeken
tegen PAS-melders.
Legalisatieprogramma
Het legalisatieprogramma is als bijlage9 met deze kamerbrief meegezonden en is op 10 november 2021 gepubliceerd in de Staatscourant.
Het programma staat gedurende zes weken open voor het indienen van zienswijzen. In
januari 2022 zal het programma definitief worden vastgesteld.
Het legalisatieprogramma is een wettelijke opdracht voor mij en biedt het beleidsmatig
kader voor de legalisatie van de PAS-meldingen. Dit programma geeft weer welke bronmaatregelen
er ingezet worden voor de legalisatie van de PAS-meldingen, het legt uit hoe de verificatie
van de PAS-meldingen in zijn werk gaat en hoe het proces van toestemmingsverlening
verloopt en de prioritering van de legalisatie van de meldingen. Met het vaststellen
van het legalisatieprogramma gaat de termijn voor legalisatie van de PAS-meldingen
lopen. Dit betekent dat binnen drie jaar na de vaststelling van het legalisatieprogramma
de maatregelen uitgevoerd moeten worden om de PAS-meldingen te legaliseren.
Er is voor gekozen in het programma te starten met het onderdeel voor de meldingen
aangezien de meldingsvrije activiteiten nog onvoldoende in beeld zijn om het plan
van aanpak vast te stellen. Het programma zal voor de meldingsvrije activiteiten in
het eerste kwartaal van 2022 verder ingevuld gaan worden.
Voortgang PAS-meldingen
Tijdens het PAS zijn er 3637 meldingen ingediend. Tot 15 oktober jl. zijn er voor
2436 meldingen gegevens aangeleverd om te verifiëren. Initiatiefnemers aan wie bijvoorbeeld
na het indienen van de melding een vergunning is verleend, of als de melding een tijdelijke
en inmiddels afgeronde activiteit betrof, hebben logischerwijs geen gegevens aangeleverd.
Van 10 meldingen heeft het bevoegd gezag al vastgesteld dat geen vergunning nodig
is, aangezien middels intern salderen is verzekerd dat er geen sprake is van significant
negatieve effecten op de natuur. Verder zijn 30 meldingen positief geverifieerd10 en wachten zodoende op het beschikbaar komen van stikstofruimte uit de maatregelen
en worden vervolgens gelegaliseerd conform de prioritering zoals in de regelgeving
en het legalisatieprogramma wordt vastgelegd. Voor de andere 2406 meldingen loopt
het verificatieproces nog.
Hiermee geef ik invulling aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens het tweeminutendebat
«Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem»
van 28 september 2021 om uw Kamer te informeren over de voortgang van de verificatie.
In het nog vast te stellen legalisatieprogramma is ook opgenomen dat er monitoring
plaatsvindt op de voortgang van de legalisatieopdracht.
Handhavingsverzoeken
Rijk en provincies hebben al aangegeven dat gegeven het traject van legalisatie handhavingsverzoeken
jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nr. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties,
en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld
beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in
de recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:4523),
waarin de rechter een besluit van de provincie Utrecht vernietigde omdat er ten tijde
van het besluit nog geen sprake was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat
inmiddels is voorgeschreven in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat
er geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen
van het legalisatieprogramma belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de
lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval
garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legaliseren van de meldingen,
zodat ze minder risico lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
Mijn toezegging uit het tweeminutendebat «Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator
en wijziging stikstofregistratiesysteem» van 28 september 2021 om de Tweede Kamer
te informeren over deze uitspraak is hiermee afgedaan.
Tegemoetkoming kosten
Eerder heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 160) over het instellen van een vaste tegemoetkoming van € 1.600,–, voor de kosten die
initiatiefnemers van PAS-meldingen maken voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Deze regeling wordt opengesteld op 15 november 2021 en loopt tot en met 30 november
2022.
Tot slot
Het kabinet heeft samen met provincies de afgelopen periode een aantal belangrijke
stappen gezet in de uitwerking en uitvoering van de structurele aanpak. Tegelijk ligt
er een nog grote uitdaging en opgave om de volgende stappen in de stikstofaanpak te
zetten. De verschillende rapporten en verkenningen die het kabinet heeft laten uitvoeren
dienen daarom als belangrijke handvatten voor de formatie en een volgend kabinet.
Dit met als doel de natuur robuust en duurzaam te doen herstellen en daarmee maatschappelijke
en economische activiteiten weer meer mogelijk te maken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit