Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 915 Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 9 november 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Doel en inhoud van het wetsvoorstel
2
3.
Context
3
4.
Uitgangspunten Wsnp en problematiek
5
4.1
Huidige situatie
5
4.2
Problematiek
5
5.
Korte beschrijving van de voorgestelde maatregelen
7
6.
Gevolgen voor bedrijfsleven en schuldenaren en voor de rijksbegroting
9
6.1
Financiële gevolgen
9
7.
Consultatie
9
8.
Overig
10
II.
ARTIKELSGEWIJS
11
ARTIKEL I
11
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
van de regering om de Faillissementswet te wijzigen ter verbetering van de doorstroom
van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen (hierna: het wetsvoorstel).
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de regering bij de inzet van het voorkomen
en terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden. Ook vinden zij
het belangrijk dat mensen met problematische schulden effectiever worden geholpen.
In zoverre steunen deze leden ook het doel van het onderhavige wetsvoorstel om de
doorstroming van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar het traject van de Wet
schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) te verbeteren. Zij stellen enkele vragen
over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van
de Faillissementswet. Zij wijzen erop dat het belang van adequate schuldhulpverlening,
waarbij schuldenaars zo goed mogelijk geholpen worden, alleen maar groter wordt, zeker
in de nasleep van de coronacrisis. Nog beter dan mensen zo goed mogelijk helpen als
zij in de schulden zitten, is natuurlijk het voorkomen van schulden. Kan worden aangegeven
wat dit wetsvoorstel op dat vlak voor oplossingen biedt en wat de regering anderszins
nog in voorbereiding heeft om de schuldenproblematiek terug te dringen?
De aan het woord zijnde leden hebben veelvuldig gepleit voor het vaker van toepassing
kunnen verklaren van de Wsnp voor mensen met problematische schulden en pleitten in
2013 al specifiek voor een algemene hardheidsclausule voor de tienjaarstermijn, omdat
het van belang is dat het perspectief van een schuldenvrije toekomst door middel van
sanering aan meer burgers kan worden geboden. Deze leden lezen het voorliggende wetsvoorstel
zo, dat door de voorgestelde wijzigingen enkele honderden personen per jaar extra
gebruik zouden kunnen gaan maken van de Wsnp. Dat lijkt voornoemde leden een goede
zaak. Wel horen zij nog graag hoe de regering, buiten het nu voorliggende wetsvoorstel,
er zorg voor wil dragen dat zoveel mogelijk mensen een schuldenvrije toekomst tegemoet
kunnen gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Zij waarderen het dat de regering naar wegen zoekt om de schuldenproblematiek
aan te pakken en daarbij ook de toegankelijkheid van de Wsnp te verbeteren. Voornoemde
leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en onderschrijven het belang om mensen met problematische schulden sneller uit de
problematiek te helpen. Deze leden zien de voorgestelde wijzigingen als een stap in
de goede richting, maar hebben over het voorstel nog wel een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij onderschrijven dat een goede doorstroming tussen het gemeentelijk schuldhulpverleningstraject
en de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen noodzakelijk is in de
strijd tegen de schuldenproblematiek. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
2. Doel en inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie constateren dat het gemeentelijk schuldhulpverleningstraject
en de Wsnp beide bedoeld zijn om te voorkomen dat schuldenaren met problematische
schulden in een uitzichtloze schuldensituatie terechtkomen. In de praktijk blijkt
volgens de regering dat een aantal voorwaarden om van een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject
te kunnen doorstromen naar de Wsnp te streng blijkt. Kan de regering een overzicht
geven van het aantal personen per jaar dat vanaf 2005 van een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject
is ingestroomd in de Wsnp? Kan de regering aangeven hoeveel zaken van minnelijke schuldhulpverlening
door gemeenten zijn blijven liggen of geen doorgang hebben gekregen en of door gemeentes
zelf ook wordt doorverwezen naar Wsnp-trajecten? Deze leden informeren voorts naar
de slagingspercentages van het minnelijke traject en van de Wsnp. Welke trends zijn
daarin te zien de afgelopen jaren en hoe kunnen die worden geduid? De leden van de
VVD-fractie zijn het eens met het voorstel van de regering om de toelating tot de
Wsnp te versoepelen.
De leden van de D66-fractie lezen dat dit wetsvoorstel toeziet op twee wijzigingen
die een verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar
de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen moeten bewerkstelligen.
De regering geeft hiermee ten dele invulling aan de motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 21), waarin werd opgeroepen om de toelatingseisen tot de Wsnp te vereenvoudigen. In
deze motie werd ook opgeroepen om met een voorstel te komen om de duur van de Wsnp
terug te brengen. Dit komt niet terug in het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering
aangeven waarom er niet voor gekozen is de duur van de Wsnp te verkorten en waarom
het de voorkeur verdient om de huidige duur te handhaven? In een eerdere reactie op
de motie-Jetten gaf de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan dat
hij het verkorten van de Wsnp niet opportuun vond met het oog op het belang van de
schuldeiser. De aan het woord zijnde leden onderschrijven het belang van schuldeisers
om hun openstaande vorderingen betaald te krijgen. Deze leden benadrukken echter dat
de Wsnp een regeling is waarbij de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers
in balans moeten zijn. Zo zien zij dat er aanzienlijke flankerende maatschappelijke
kosten verbonden kunnen zijn aan personen die in een Wsnp-traject zitten. Voornoemde
leden vragen de regering of zij zicht heeft op deze maatschappelijke kosten enerzijds
en het bedrag dat wordt afgelost in bijvoorbeeld de periode van een jaar anderzijds.
Wat is de gemiddelde afloscapaciteit in de Wsnp? Wat zijn de gemiddelde gederfde inkomsten
voor de schuldeisers wanneer de Wsnp verkort zou worden met een jaar?
3. Context
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel ook invulling
wil geven aan de suggesties die zijn gedaan door een aantal instanties, waaronder
in de quick scan naar de toegankelijkheid van de Wsnp, uitgevoerd door Bureau Wsnp
van de Raad voor de Rechtsbijstand. Deze leden constateren dat een aantal van deze
aanbevelingen zijn overgenomen. Er zijn echter ook een aantal aanbevelingen nog niet
overgenomen, zoals het afschaffen van de verplichte artikel 285 Fw-verklaring voor
toetreding tot de Wsnp en het binnen een jaar duidelijkheid verschaffen over het te
vervolgen traject bij toetreding tot het schuldenbewind. Bureau Wsnp geeft bij beide
maatregelen aan dat zij een groot effect op de doorstroom binnen de schuldhulpverlening
verwacht. Kan de regering van alle aanbevelingen uit de quick scan aangeven op welke
wijze ze opgepakt zijn en als ze niet opgepakt zijn waarom niet?
Ook het rapport «Hindernisbaan zonder Finish» van de Nationale ombudsman doet twee
aanbevelingen om de doorstroom naar de Wsnp te verbeteren. Ten eerste geeft de Ombudsman
te kennen dat het zeer wenselijk is dat de tienjaarstermijn voor recidive wordt verkort.
Waarom heeft de regering niet gekozen om, naast de uitzonderingsgrond, de tienjaarstermijn
te verkorten? Ten tweede geeft de Ombudsman aan dat burgers onder voorwaarden toegang
moeten kunnen krijgen tot de Wsnp in de gevallen dat de gemeente er niet in slaagt
om binnen een termijn van bijvoorbeeld zes maanden (na toelating tot de schuldregeling)
een minnelijke schuldregeling tot stand te brengen. De aan het woord zijnde leden
ontvangen op dit punt graag een reactie van de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de grote schuldenproblematiek
in Nederland. De impact die dit heeft op mensen met schulden en hun omgeving is groot,
en de gevolgen voor de samenleving als geheel zijn eveneens niet te onderschatten.
Voornoemde leden vinden het dan ook van groot belang dat er werk wordt gemaakt van
preventie van schulden, vroegsignalering, snelle hulpverlening en korte, effectieve
schuldhulptrajecten. In dat kader is het van belang dat ook de Wsnp goed toegankelijk
is, omdat de Wsnp een bewezen effectief instrument is dat daadwerkelijk tot een schone
lei leidt. De laatste jaren is de instroom in de Wsnp sterk teruggelopen, terwijl
de schuldenproblematiek zeker niet is afgenomen. De aan het woord zijnde leden vragen
de regering hierop te reflecteren en nader in te gaan op de toegankelijkheid van de
Wsnp. Welke maatregelen zijn of worden verder nog overwogen om de toegankelijkheid
van de Wsnp te verbeteren? In dat kader vragen deze leden specifiek naar de uitvoering
van de motie-Bruins (Kamerstuk 24 515, nr. 544), die met algemene stemmen is aangenomen. In die motie worden diverse suggesties
gedaan voor betere toegang tot de Wsnp, bijvoorbeeld door de optie van een second
opinion door een Wsnp-bewindvoerder mogelijk te maken en/of het stelsel van toevoegingen
uit te breiden. Kan de regering nader ingaan op deze voorstellen, juist ook nu in
dit wetsvoorstel stappen gezet worden om de toegang tot de Wsnp te verbeteren. Deelt
de regering de mening dat het van belang is dat burgers zelf ook een deskundige derde
kunnen inschakelen en/of een second opinion kunnen aanvragen als zij naar hun mening
niet afdoende geholpen worden in het gemeentelijke schuldhulpverlening? Is de toegang
tot het recht en de rechtsbijstand voldoende gewaarborgd ten aanzien van schuldhulpverlening,
aangezien burgers ervan afhankelijk zijn of de gemeente hen (tijdig en adequaat) hulp
biedt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om te reflecteren op artikel 285,
lid 1, onderdeel f van de Faillisementswet. Herkent de regering dat rechters deze
bepaling verschillend hanteren en dat dat ook een reden is voor de beperkte instroom
in de Wsnp? Erkent de regering dat sommige mensen sowieso beter geholpen kunnen worden
met een Wsnp-traject dan een minnelijke schuldregeling, en dat artikel 285, lid 1,
onderdeel f, Faillisementswet (Fw) daaraan in de weg kan staan? Heeft de regering
overwogen deze bepaling te wijzigen? De aan het woord zijnde leden hechten eraan dat
professionals in de schuldhulpverlening de ruimte krijgen om een Wsnp-traject aan
te vragen voor een schuldenaar, met name in die gevallen waarin het klip en klaar
is dat een Wsnp-traject effectiever is dan een minnelijke regeling.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de zienswijze dat, naast
dit wetsvoorstel, de meeste winst te behalen valt voor de bevordering van de toestroom
naar de Wsnp in het eenduidig hanteren en toepassen van artikel 285, lid 1, onderdeel f,
Fw. Er zijn signalen dat rechtbanken verschillend omgaan met wat onder het «minnelijke
traject» wordt verstaan, terwijl eenduidigheid en rechtsgelijkheid hierin voorop zouden
moeten staan. Verder vragen deze leden de regering in te gaan op de situatie van die
personen die in principe in een minnelijk traject nooit goed geholpen kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet de regering hiervoor? Daarbij kan gedacht worden aan mensen
die volledig arbeidsongeschikt zijn en een minimale afdracht hebben.
4. Uitgangspunten Wsnp en problematiek
4.1 Huidige situatie
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het huidige systeem de schuldenaar
zich in het minnelijke traject daadwerkelijk tot het uiterste moet inspannen om met
zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen. Kan de regering bevestigen
dat dit het uitgangspunt blijft en dat alleen wanneer onomstotelijk blijkt dat ondanks
uiterste inspanningen geen minnelijke regeling kan worden getroffen, de schuldenaar
kan worden toegelaten tot de Wsnp als hij aan de andere toelatingseisen voldoet?
De aan het woord zijnde leden achten het van belang dat de kwaliteit van bewindvoerders
blijft gewaarborgd bij een hogere instroom in de Wsnp. Welk percentage van de bewindvoerders
was in 2020 en tot nu toe in 2021 een beëdigd advocaat? Deelt de regering de mening
dat bewindvoerders bij voorkeur beëdigde advocaten zijn met voldoende kennis en expertise
van insolventierecht? Deze leden vragen verder wat de belasting voor de advocatuur
is als gevolg van dit wetsvoorstel en specifiek de toename van Wsnp-ondernemingszaken.
Kan de regering hierop in gaan?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een akkoordregeling
een van de instrumenten is die kan worden ingezet om de doelen van de Wsnp te bereiken.
Deze leden hebben begrepen dat een dergelijk akkoord niet vaak wordt ingezet. Wat
is hiervoor de reden? Vindt de regering het wenselijk dat vaker van een dwangakkoord
gebruik wordt gemaakt om de schuldsaneringsregeling te voorkomen? Zo ja, wat kan gedaan
worden om dit te stimuleren en wat zijn hierbij de lessen die geleerd zijn uit de
pilots die de afgelopen periode hebben plaatsgevonden?
4.2 Problematiek
De leden van de VVD-fractie constateren dat een aantal organisaties waaronder de Raad
voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse vereniging van Banken (NVB), de Nederlandse
vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en de Vereniging voor
Insolventierecht Advocaten (Insolad) bij het wetsvoorstel om uiteenlopende redenen
vraagtekens hebben geplaatst bij het verkorten van de termijn van de goede trouw-toets.
De regering stelt dat zich in de praktijk problemen voordoen met toepassing van de
hardheidsclausule en stelt om die reden voor dat de termijn moet worden verkort. Deelt
de regering de mening dat de problematiek ook een kwestie is van de formulering en
interpretatie van het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken?
Kan de regering nader toelichten waarom een aanpassing van het procesreglement niet
voldoende zou zijn om het gestelde doel te bereiken om schuldenaren niet onnodig in
een minnelijk traject te laten blijven hangen?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er sinds 2012
minder mensen instromen in de Wsnp. Deze leden vragen of de regering een overzicht
kan geven van het aantal verzoekschriften tot de Wsnp, hoe vaak deze afgewezen zijn
en op basis van welke afwijzingsgronden dit gebeurde tussen 2012 en nu. Voornoemde
leden vragen ook of de regering een overzicht kan geven hoe vaak een Wsnp-traject
tussentijds wordt beëindigd en op welke gronden.
De leden van de SP-fractie hebben eerder de oproep gedaan voor een effectievere rol
van de rechter bij de aanpak van problematische schulden. Dit wetsvoorstel geeft rechters,
door middel van een hardheidsclausule in de wet, straks meer bevoegdheid om mensen
de Wsnp in te laten stromen. In dat opzicht komt dit wetsvoorstel dus aan deze wens
van deze leden tegemoet. Zij wijzen er wel op dat een hardheidsclausule alleen effectief
kan zijn als rechters ook echt voldoende tijd hebben om individuele zaken goed en
grondig te beoordelen. Op welke manier zorgt de regering ervoor dat rechters voldoende
tijd krijgen om goed en degelijk onderzoek te kunnen doen in individuele zaken en
dus tot een goede afweging te komen of iemand al dan niet in de Wsnp kan instromen?
De aan het woord zijnde wijzen erop dat rechters nu op papier jaarlijks het jaarrapport
van een bewindvoerder beoordelen en eventueel bij kunnen sturen als zij zien dat zaken
niet goed of juist wel heel goed gaan. Erkent de regering dat rechters op dit moment
onvoldoende tijd hebben om alle jaarverslagen van bewindvoerders zorgvuldig te beoordelen?
Zo ja, wat gaat zij hieraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele
bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel
lopende bewinddossiers in het kader van de Wsnp dienen zij te controleren? In hoeverre
vindt er (informele) informatie-uitwisseling plaats tussen kantonrechters over malafide
bewindvoerders en wat wordt met dergelijke informatie gedaan?
De leden van de Volt-fractie constateren dat de door de regering voorgestelde maatregelen
betrekking hebben op: (A) het verkorten van de termijn van de goede trouw-toets van
vijf naar drie jaar; en (B) de mogelijkheid om in schrijnende gevallen binnen tien
jaar opnieuw toegelaten te worden tot de Wsnp (hardheidsclausule).
Ten aanzien van maatregel A merken voornoemde leden op dat de regering in de memorie
van toelichting aangeeft dat voor het aanpakken van de problematiek van de doorstroom
naar de Wsnp meer flexibiliteit en menselijke maat gewenst is. Daarom hebben deze
leden de volgende vragen aan de regering. Waarom kiest de regering niet voor meer
flexibiliteit in de hardheidsclausule en de daaraan gekoppelde toepassing van de goede
trouw-toets? Hoe zou de goede trouw-toets volgens de regering moeten worden uitgevoerd?
Welke factoren zouden daarbij moeten worden afgewogen en waarom? Welke invulling geeft
de regering aan de definitie goede trouw in het kader van dit wijzigingsvoorstel?
Hoe strikt zou de hardheidsclausule volgens de regering moeten worden toegepast en
waarom? Welke risico’s ter voorkoming van misbruik van de Wsnp worden met de verkorting
van de termijn voor de goede-trouw toets gemitigeerd? Welke analyse ligt daaraan ten
grondslag? Hoe zijn de belangen van de schuldenaren daarbij betrokken?
De regering geeft aan dat het onwenselijk is dat een strike toepassing van de tienjaartermijn
er in bepaalde situaties toe zal leiden dat mensen, die graag willen en kunnen werken
aan een oplossing, daartoe niet de mogelijkheid krijgen. Tegelijkertijd worden enorm
hoge eisen gesteld aan mensen met schulden die een verzoek doen om eerder dan na het
verstrijken van de tienjaartermijn opnieuw een Wsnp-traject te starten. Zo mag geen
sprake zijn van ernstige verwijtbaarheid (bijvoorbeeld geen aankopen doen die een
weldenkende gemiddelde consument niet zou doen).
Ten aanzien van maatregel B hebben de leden van de Volt-fractie daarom de volgende
vragen. Hoe is de regering voornemens mensen te helpen bij het voorbereiden van het
starten van een Wsnp-traject? Hoe helpt de regering mensen die (nog) niet in aanmerking
komen voor een Wsnp-traject om het verergeren van de schuldenproblematiek te voorkomen?
Hoe bewaakt de regering de menselijke maat bij de beoordeling of mensen eerder dan
binnen tien jaar toegelaten kunnen worden tot de Wsnp? Er zit immers een groot grijs
gebied tussen mensen in evident schrijnende situaties en mensen die ernstig verwijtbaar
handelen. Deelt de regering de opvatting dat juist voor die groep in het grijze gebied
een flexibele toepassing van de hardheidsclausule wenselijk is?
De regering geeft aan dat de rechter bij de bevoegdheid om de tienjaartermijn te doorbreken
op grond van artikel 288, lid 4, Fw een individuele belangenafweging maakt, waarbij
door middel van jurisprudentie verder invulling moet worden gegeven aan de vraag wanneer
sprake is van «een onbillijkheid van overwegende aard». Wanneer is volgens de regering
sprake van een onbillijkheid van overwegende aard? Wanneer is daarvan in ieder geval
geen sprake? Dient de rechter bij de beoordeling of sprake is van een onbillijkheid
van overwegende aard een restrictieve of ruime beoordeling toe te passen?
De regering geeft aan dat een rechter een schuldenaar – indien hij van mening is dat
het niet toelaten van een schuldenaar zal leiden tot een onbillijke situatie – alsnog
binnen tien jaar mag toelaten. Daarbij noemt de regering als voorbeeld dat de situatie
anders moet worden beoordeeld wanneer sprake is van fraudeschulden dan wanneer er
sprake is van ondernemingsschulden ten gevolge van onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld
een pandemie). Bij fraudeschulden kan een schuldenaar in ieder geval niet worden toegelaten,
bij de ondernemingsschulden kan dat wel. We hebben in het kader van de toeslagenaffaire
gezien dat schulden die ontstaan als gevolg van het onterecht bestempeld worden als
fraudeur onevenredige en catastrofale gevolgen kunnen hebben. Waarom wordt specifiek
dit voorbeeld in de memorie van toelichting genoemd, zonder nadere toelichting? Beperkt
dit niet de beoordelingsruimte van de rechter? Acht de regering dat wenselijk? Past
dat in het nieuwe regeringsbeleid ten aanzien van burgers?
Dit leden van de SGP-fractie constateren dat dit voorstel dient om de doorstroming
van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp te verbeteren. Kan de regering
ook cijfermatig onderbouwen hoe de instroom in de achterliggende jaren sinds de start
zich heeft ontwikkeld? Deze leden vragen om een heldere probleemanalyse waarbij ook
ingegaan wordt op de mogelijke verklaringen voor de geconstateerde daling en op de
vraag in hoeverre dit wetsvoorstel hierin voorziet en welke aanvullende maatregelen
mogelijk en wenselijk zijn.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Rvdr de indruk heeft dat in de huidige
situatie (veel) verbetering mogelijk is in het opstellen van toelatingsverzoeken schuldsaneringsregeling,
de begeleiding van schuldenaren naar en in het vereiste minnelijke traject, het al
dan niet indienen van dwangakkoorden en de doorstroom van schuldenbewind naar de schuldsaneringsregeling.
Volgens de Rvdr is versterking van voorlichting, kennisdeling en verdere professionalisering
vereist. Kan de regering ingaan op deze constatering, en welke mogelijkheden ziet
zij voor verdere verbetering? Deze leden vragen de regering daarbij ook in te gaan
op de zienswijze dat er momenteel te weinig aandacht is voor gedragsverandering in
de Wsnp. Hoe ziet de regering dit, en hoe wordt dit bevorderd?
5. Korte beschrijving van de voorgestelde maatregelen
De leden van de VVD-fractie lezen op (onder meer) pagina 9 van de memorie van toelichting
de maatregel om de termijn van de goede trouw-toets te verkorten van vijf naar drie
jaar. Zij zijn het eens met deze verkorting en delen de mening dat in een termijn
van drie jaar beter kan worden nagegaan of de schuldenaar klaar is om het Wsnp-traject
in te gaan, dan in de eerder voorgestelde termijn van twee jaar.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voorgesteld wordt
om een uitzonderingsmogelijkheid te introduceren op de afwijzingsgrond betreffende
de tienjaartermijn. Deze leden staan positief tegenover deze wijziging. Zij zijn het
met de regering eens dat het van belang is dat iemand die kan en wil werken aan een
oplossing daartoe in principe de mogelijkheid toe heeft. Voornoemde leden kunnen zich
voorstellen dat er situaties zijn waarbij uitval in de Wsnp niet direct te wijten
is aan de schuldenaar, maar (mede) veroorzaakt kan worden door externe gebeurtenissen.
Zij vinden, met de regering, dat de mate van verwijtbaarheid bij uitval in de Wsnp
of het maken van nieuwe schulden een relevante factor is bij de overweging om een
persoon opnieuw toegang tot de Wsnp te verschaffen. Schuldenaren die buiten hun schuld
binnen tien jaar opnieuw in de financiële problemen komen of schuldenaren die het
eerdere traject niet hebben kunnen afmaken zouden die kans moeten krijgen. Het voorliggende
voorstel creëert hiertoe een uitzonderingsmogelijkheid. De tienjaartermijn blijft
in principe bestaan.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat iedereen in principe een tweede kans
verdient. Daarom vragen zij de regering hoe vaak een tweede verzoek tot toelating
in de Wsnp binnen tien jaar voorkomt. In hoeveel gevallen gaat het hier om mensen
die na een afronding van de Wsnp opnieuw schulden hebben gemaakt en hoe vaak gaat
het om personen bij wie de Wsnp lopende het traject is afgebroken? In hoeveel van
deze gevallen is sprake van een oorzaak buiten de schuld van de schuldenaar? Als dit
in de meerderheid van de gevallen zo is, ligt het dan niet voor de hand om de tienjaarstermijn
te laten vervallen en een schuldenaar in principe steeds toegang te verlenen tot de
Wsnp, ténzij de rechter van mening is dat de recidive zwaar verwijtbaar is?
De aan het woord zijnde leden lezen voorts dat de NVVK benadrukt dat personen die
voor een tweede keer toegang verzoeken tot de Wsnp ook ondersteund moeten worden bij
het opbouwen van financieel gezond gedrag. Deze leden onderschrijven dit. Zij vragen
op welke wijze hier nu aandacht aan wordt besteed. Ook vragen zij welke ondersteuning
iemand ontvangt wiens aanvraag om voor een tweede keer toegang te krijgen tot de Wsnp
wordt afgewezen, om welke reden dan ook.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom
zij niet heeft gekozen om de termijn voor de goede trouw-toets terug te brengen naar
twee jaar, zoals aanvankelijk beoogd was. Want hoe langer de termijn voor deze toets
is, hoe meer mensen belemmerd worden om daadwerkelijk een schone lei te krijgen. Intussen
hebben gemeenten wel met deze mensen te maken, terwijl de capaciteit van de gemeentelijke
schuldhulpverlening beperkt is. Twee jaar is in de ogen van voornoemde leden een afdoende
lange termijn voor de goede trouw-toets.
De aan het woord zijnde leden vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen
om de bepaling over de termijn van tien jaar geheel te schrappen. Het is op zich goed
dat nu een ventiel wordt ingebouwd om in schrijnende gevallen van deze regel af te
wijken, maar waarom wordt het niet überhaupt aan het oordeel van de rechter over gelaten
of iemand toegelaten wordt tot de Wsnp, ook in gevallen waarin betrokkene al eens
eerder toegelaten is tot de Wsnp? Er kunnen allerlei omstandigheden zijn waardoor
iemand opnieuw aanspraak wil/moet maken op de Wsnp, en het is van belang dat de rechter
daarbij maatwerk kan leveren. Het schrappen van de bepaling over de termijn van tien
jaar zou daaraan kunnen bijdragen. Hoe kijkt de regering daar naar?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de zienswijze dat met
een juiste toepassing van de hardheidsclausule een aanpassing van de wet niet nodig
zou zijn. Zij vragen de regering of overwogen is de voorlopige toelating, waarvan
voorheen sprake was in de Wsnp, in ere te herstellen. Bij een voorlopige toelating
gaat de bescherming van de debiteur direct in, en kan in alle rust worden toegewerkt
aan een oplossing. Om welke redenen is hier niet voor gekozen?
Voornoemde leden vragen de regering in te gaan op de suggestie schuldeisers meer inspraak
te geven, bijvoorbeeld door schuldeisers voor de toelatingszitting de mogelijkheid
te geven schriftelijk hun zienswijze in te dienen. Wat vindt de regering van deze
suggestie om zo schuldeisers meer te betrekken bij de toelating van een schuldenaar
tot de Wsnp?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Rvdr heeft geadviseerd om bij verkorting
van de termijn een bepaling op te nemen die de rechter in evidente uitzonderingsgevallen
een (beperkte) bevoegdheid geeft om een door de wetgever concreet te bepalen langere
termijn te hanteren, in geval van overduidelijk te kwader trouw ontstane schulden.
Heeft de regering een dergelijke bepaling overwogen, en welke mogelijkheden ziet zij
hiervoor?
6. Gevolgen voor bedrijfsleven en schuldenaren en voor de rijksbegroting
6.1 Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat een toename wordt verwacht van enkele honderden
extra Wsnp-trajecten als gevolg van het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten waar
deze inschatting op is gebaseerd? Is bij de aannames van deze verwachte toename rekening
gehouden met een toename als gevolg van de coronacrisis? Voornoemde leden vragen naar
een cijfermatige onderbouwing van de effecten van de voorgestelde wijzigingen. Zij
stellen voorts dat het wetsvoorstel mogelijk zal leiden tot een afname van de gemiddelde
duur van gemeentelijke schuldhulpverleningstrajecten. Deelt de regering deze inschatting?
De leden van de SP-fractie vragen of meer inzicht geboden kan worden in de berekende
extra kosten voor de rechtspraak, bewindvoerders en gemeenten. Zit bij de extra kosten
voor de rechtspraak bijvoorbeeld ook een component waardoor rechters langer de tijd
kunnen nemen om naar individuele zaken te kijken? Of is deze berekening slechts gebaseerd
op een toename van het aantal zaken waar een rechter naar moet kijken?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Rvdr vraagtekens plaatst bij de aanname
dat de kosten gemoeid met de toename van het aantal zaken gecompenseerd kunnen worden
vanuit de bestaande begroting. De Rvdr schat zelf in dat het aantal verzoeken en het
aantal regelingen met ongeveer 10% zal toenemen en dat de werklastgevolgen structureel
3,1 miljoen euro per jaar bedragen. Deze leden verzoeken de regering hierop te reflecteren
en de werklastgevolgen voor de rechterlijke macht nader te bezien en te onderbouwen.
7. Consultatie
In het voorontwerp wilde de regering de goede trouw-toets verkorten van vijf naar
twee jaar. De leden van de VVD-fractie lezen dat een aantal organisaties zoals Insolad,
de Vereniging voor Jonge Insolventierecht Advocaten (Jira), en de Nederlandse Vereniging
voor Rechtspraak (NVvR) bij de consultatie van het voorontwerp hebben ingebracht dat
door de inperking van deze termijn, de rechtspraktijk over minder relevante informatie
over de schuldenaar zou kunnen beschikken. Om die reden is in het wetsvoorstel een
verkorting van de termijn naar drie jaar voorzien. Op welke wijze is de regering voornemens
de effecten van de verkorting van de termijn te monitoren? Kan de regering ook ingaan
op de suggesties van de Rvdr om de verkorting van de termijn van de goede trouw-toets
te onderzoeken in andere landen? Bestaat in andere EU-landen een vergelijkbare goede
trouw-toets voor schuldenaren? Wat is in ons omringende landen de termijn waarna schuldenaren
(weer) een wettelijke schuldsaneringsregeling kunnen gebruiken? Graag ontvangen de
leden van de VVD-fractie een reactie van de regering hierop.
De aan het woord zijnde leden vragen daarnaast of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) ook is geconsulteerd over het wetsvoorstel en zo ja, of deze consultatiereactie
ook met de Kamer kan worden gedeeld, nu het voorstel ook effecten heeft op de gemeentelijke
schuldhulpverleningspraktijk.
De regering wilde in het oorspronkelijke wetsvoorstel een mogelijkheid bieden voor
schuldeisers om in hoger beroep te gaan tegen een positieve beslissing van de rechter
op het toelatingsverzoek van de schuldenaar. Na kritiek hierop van de NVVK, de Rvdr,
de NVvR, de Nederlandse Beroepsvereniging Professionele Bewindvoerders (NBPB), Insolad,
de Beroepsvereniging Bewindvoerders Wsnp (BBW) en Bureau Wsnp heeft de regering besloten
deze mogelijkheid te schrappen. Deze leden steunen de regering om geen hoger beroep
mogelijk te maken. Niet alleen omdat een hoger beroep de Wsnp-procedure aanzienlijk
zou compliceren, maar ook omdat het aantal juridische procedures zou toenemen. De
regering verwijst naar de huidige waarborgen voor schuldeisers om hun belangen naar
voren te brengen, artikel 350, eerste lid, onderdeel f, Fw, op grond waarvan een schuldeiser
de tussentijdse beëindiging van de Wsnp kan vragen als blijkt van een weigeringsgrond
die bij de beoordeling van het Wsnp-verzoek (destijds) reden zou zijn geweest het
verzoek af te wijzen. Deze leden vragen hoe vaak dit de afgelopen jaren in de praktijk
naar voren is gebracht door schuldeisers en hoe vaak op grond hiervan de Wsnp tussentijds
is beëindigd. Bureau Wsnp stelt bovendien dat schuldeisers op dit moment nauwelijks
de mogelijkheid hun mening te geven over de eventuele toelating van de schuldenaar
tot de Wsnp, omdat zij er vaak ook niet van op de hoogte zijn dat er een Wsnp-verzoek
is ingediend. Kan de regering op deze stelling van Bureau Wsnp reflecteren? Welke
maatregelen is de regering voornemens te treffen om schuldeisers te wijzen op de bestaande
mogelijkheden om hun belangen naar voren te brengen? Graag ontvangen de leden van
de VVD-fractie een reactie van de regering.
In algemene zin merken de leden van de Volt-fractie op dat het belangrijk is dat misbruik
van de Wsnp wordt voorkomen, maar dat de toegankelijkheid van de Wsnp in de eerste
plaats gewaarborgd moet worden. De mensen met schuldenproblematiek moeten centraal
staan, waarbij gewaakt moet worden dat mensen bij voorbaat als een potentiële fraudeur
worden bestempeld. Uiteraard moet dat in balans zijn met de belangen van de schuldeisers,
maar in de memorie van toelichting komt het belang van het oplossen van de problematiek
van de schuldenaar summier naar voren.
Zo noemt de regering dat de termijn van tien jaar de hoofdregel blijft, om voldoende
ontmoediging voor het lichtzinnig afbreken van een Wsnp-traject door de schuldenaar
in stand te houden. Op basis waarvan komt de regering tot de conclusie dat de termijn
van tien jaar bijdraagt aan het ontmoedigen van het lichtzinnig afbreken van een Wsnp-traject?
Is de maatregel daarvoor noodzakelijk? Hoe zijn de belangen van de schuldenaar daarbij
afgewogen?
8. Overig
De leden van de SP-fractie zouden voorts nog willen vragen of de regering bereid is
een maximale termijn voor het minnelijke schuldhulptraject vast te stellen, waarna
het Wsnp-traject van start gaat. Zo nee, waarom niet? Ook zijn deze leden benieuwd
of de regering het inmiddels een goed idee zou vinden om een rechterlijk insolventieteam
in het leven te roepen. Een team van schuldenrechters en ondersteuning, dat alle schuldenzaken
behandelt, het incasso- en het beschermingsaspect onderzoekt in onderlinge samenhang
en de beste oplossingsrichting zoekt. Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid hierover
in overleg te treden met de Rvdr en hiervan verslag uit te brengen aan de Kamer?
De aan het woord zijnde leden roepen in herinnering dat de Minister voor Rechtsbescherming
in antwoord op eerdere Kamervragen1 aangaf de mogelijkheid te verkennen om de rechter eventueel de wettelijke bevoegdheid
te geven om betaling in termijnen toe te staan. Hoe staat het met deze verkenning?
Tot slot vragen deze leden of de regering bereid is met voorstellen te komen om het
administratieve toezicht extern te beleggen, buiten de rechterlijke macht, bij een
publiek orgaan. Zo nee, waarom niet?
II. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering helder te onderbouwen waarom uiteindelijk
is gekozen voor het terugbrengen van de goede trouw-toets naar drie jaar in plaats
van twee zoals in het oorspronkelijke voorstel was verwerkt. Is daarbij ook overwogen
te kiezen voor een periode van tweeënhalf jaar?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Tegen | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Niet deelgenomen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.