Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022
Nr. 19
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 november 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 15 oktober 2021 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief van 5 november
2021 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van der Graaf
1
Kunt u toelichten welke activiteiten een landelijk kenniscentrum NPO1 zou behelzen? Op welke manier wordt dit opgezet en gefinancierd? Waarom is dit niet
terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(zie Miljoenennota, p. 372)?
In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) wordt een Kenniscommunity
ingericht. Via de Kenniscommunity wordt bestaande kennis over het werken met de verschillende
interventies beschikbaar gemaakt en nieuwe kennis ontsloten, bijvoorbeeld door het
delen van praktische handreikingen, het uitwisselen van kennis en de inzet van kennisnetwerken
waarin scholen samenwerken. De motie van het lid Segers c.s. verzocht een onderzoeksnetwerk
op te zetten van onderwijsinstellingen, -professionals en wetenschappers met als doel
kennis en goede praktijken aan te reiken en actief toe te passen en kennisdeling te
bevorderen. Een dergelijk onderzoeksnetwerk zal worden gevormd binnen de kenniscommunity
van het Nationaal Programma Onderwijs. Scholen en onderwijsinstellingen worden gedurende
de looptijd van het programma op verschillende manieren ondersteund bij het evidence
informed bieden van onderwijs en het inlopen van vertragingen opgelopen tijdens de
scholensluitingen. De Kenniscommunity wordt samen met verschillende sectororganisaties
uitgewerkt en gefinancierd vanuit de financiële middelen bestemd voor het NP Onderwijs
voor organisatie, onderzoek, monitoring en uitvoering (zie tabel bij antwoord op vraag
16).
De Kenniscommunity kan een eerste stap in de richting van de ambities voor een landelijk
kenniscentrum: een plek waar wetenschappelijke kennis over wat werkt in de onderwijspraktijk
wordt gebundeld, geordend en vertaald naar praktische handvatten. Deze ambitie is
eerder dit jaar gevat in de beleidsreactie op de recente verkenning van de Galan Groep Omwille van goed onderwijs (2021). Voor de structurele financiering van een landelijk kenniscentrum i.c.m. regionale
kennishubs zijn nog geen middelen opgenomen in de begroting van OCW. Het demissionaire
kabinet heeft een beleidsarme begroting voor 2022 opgesteld. Het is aan een volgend
kabinet om hier aanvullende besluiten over te nemen.
2
Heeft u kennisgenomen van de voortgangsmeter aanbevelingen, te vinden op de website
van de Algemene Rekenkamer, op basis waarvan voor het Ministerie van OCW kan worden
geconcludeerd dat op 37% van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer een toezegging
volgt in de periode 2015–2022? Kunt u het verschil in het percentage toezeggingen
tussen het Ministerie van OCW (37%) en rijksbreed (62%) verklaren?
Alle aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden door OCW altijd serieus in overweging
genomen. Het percentage toezeggingen vertekent in ons geval voor een aanzienlijk deel
de praktijk: Het overnemen van aanbevelingen kost vaak uitgebreide afstemming met
verschillende partijen om het draagvlak te verhogen en de precieze uitwerking te bepalen.
Dit kost vaak meer tijd dan beschikbaar wordt gesteld voor het opstellen van een bestuurlijke
reactie – op basis waarvan de Algemene Rekenkamer het percentage toezeggingen op aanbevelingen
baseert –, waardoor OCW dan (nog) niet actief kan melden dat de aanbeveling al dan
niet wordt overgenomen.
In sommige gevallen neemt OCW aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer niet over.
Dit wordt mede veroorzaakt doordat de Algemene Rekenkamer in de aanbevelingen soms
voorbij gaat aan de dynamiek die aan de besluitvorming over beleid ten grondslag ligt,
waarbij ook andere aspecten van invloed zijn dan alleen de doelmatigheid van het beleid.
Tegelijkertijd zijn de doelen van OCW en de Algemene Rekenkamer hetzelfde, en streeft
ook OCW naar zo doelmatig mogelijk beleid en zal OCW bij het niet overnemen van aanbevelingen
wel acties ondernemen om de doelmatigheid van op dat punt te verbeteren. OCW stelt
hierbij het oplossen van de gesignaleerde problematiek centraal.
3
Hoeveel thuiszitters zijn er momenteel? Hoeveel zijn dit er per samenwerkingsverband?
In schooljaar 2019–2020 stonden in totaal 5.570 kwalificatie- en leerplichtige kinderen
en jongeren (leeftijd tussen de 5 en 18 jaar) op enig moment niet-ingeschreven bij
een onderwijsinstelling (absoluut verzuim totaal), waarvan 2.451 langer dan drie maanden.
In onderstaande tabel vindt u het overzicht van verzuimcijfers vanaf het schooljaar
2014–2015. 2.696 kinderen en jongeren zijn gedurende het schooljaar 2019–2020 weer
op school ingeschreven. Meer duiding bij deze tabel vindt u in de jaarlijkse verzuimbrief, waarin ook is vermeld dat de verzuimcijfers van de leerplichttelling 2019–2020 niet
met eerdere jaren te vergelijken zijn door COVID-19, bijvoorbeeld omdat in het voorjaar
van 2020 tijdelijk geen verzuimmeldingen hoefden te worden doorgegeven.
De aantallen van het schooljaar 2020–2021 zijn nog niet bekend, deze worden bekend
gemaakt bij de leerplichttelling welke in het nieuwe jaar uitkomt.
Er zijn geen aantallen verzuimcijfers per samenwerkingsverband beschikbaar. De jeugdigen
die niet-ingeschreven zijn door bijvoorbeeld een leerplichtontheffing of vrijstelling
vallen namelijk niet onder een samenwerkingsverband. Het totaal aantal verzuimcijfers
zijn zodoende alleen per gemeente bij de leerplichtambtenaar bekend.
Schooljaar
Verzuim
Vrijstellingen
Aantal ll-en dat uitvalt tijdens een schooljaar
Absoluut verzuim totaal
Absoluut verzuim >3 maanden
Langdurig relatief verzuim
Langdurig relatief verzuim >3 maanden
Vrijstellingen 5 onder a
Bij aanvang schooljaar per 1 sept.
Toename tijdens schooljaar
2014–2015
5.956
1.660
4.016
2.232
5.077
1.115
2.901
2015–2016
5.101
1.602
4.287
2.592
5.537
1.038
3.249
2016–2017
4.565
1.700
4.116
2.514
5.736
967
3.149
2017–2018
4.515
1.972
4.174
2.507
5.576
1.050
3.124
2018–2019
4.958
2.078
3.917
2.712
6.022
1.089
2.828
2019–2020
5.570
2.451
3.385
2.470
6.361
1.085
2.300
4
Hoeveel wordt geïnvesteerd in de naleving van het VN-Kinderrechtenverdrag, in het
bijzonder het recht op participatie om kinderen effectief en betekenisvol te laten
participeren?
Het Nederlandse beleid omtrent onderwijs en schoolactiviteiten is erop gericht om
alle leerlingen op een goede manier te laten deelnemen en heeft als belangrijk kenmerk
dat kinderen die vanwege hun achtergrond minder kansen hebben, meer in staat worden
gesteld om hun talenten te ontwikkelen. Gemeenten en scholen ontvangen hiervoor extra
middelen. In de Gelijke Kansen Alliantie werkt de rijksoverheid samen met gemeenten,
scholen en maatschappelijke partners aan het versterken van kansengelijkheid, met
aandacht voor thuis, school en de leefomgeving, via lokale agenda’s. Ook is per 1 augustus
2021 de wetgeving omtrent de vrijwillige ouderbijdrage aangescherpt. Scholen in het
basisonderwijs en voortgezet onderwijs kunnen ouders om een vrijwillige bijdrage vragen
voor extra curriculaire schoolactiviteiten, maar mogen leerlingen niet uitsluiten
van deelname aan die activiteiten als de ouders geen bijdrage betalen. Zo steunt het
kabinet het principe dat primair en voortgezet onderwijs kostenloos moeten zijn. Daarnaast
is het kabinet positief over de aanbevelingen (financiële) drempels met betrekking
tot participatie bij school gerelateerde activiteiten weg te nemen en gelijke en inclusieve
toegang te bevorderen. Dit sluit aan bij wat het kabinet op dit moment al doet.
In het BNC-fiche met de kabinetsreactie op het voorstel van de Europese Commissie schetst het kabinet
hoe er momenteel al wordt geïnvesteerd in kinderrechten zodat het nieuwe kabinet hier
eventueel op voort kan borduren. Vanwege de demissionaire status van het kabinet ligt
de keuze hoe invulling wordt gegeven aan deze strategie en of hiertoe nieuwe voorstellen
op nationaal niveau worden ontwikkeld bij het nieuwe kabinet.
5
Hoeveel bent u voornemens te investeren in het tegengaan van taaldiscriminatie in
het onderwijs in 2022, gezien de aanbeveling van het VN-Comité inzake Rassendiscriminatie
om taaldiscriminatie in het onderwijs tegen te gaan, en het verzoek hier in 2022 al
voortgang op te rapporteren?
Het demissionaire kabinet heeft voor 2022 een beleidsarme begroting opgesteld. Daarmee
zijn op dit moment geen nieuwe investeringen en beleidsmaatregelen voorzien rondom
taaldiscriminatie in het onderwijs. Dat neemt niet weg dat wij ons er vanuit het onderwijsbeleid
inspannen voor inclusief taalbeleid op scholen. Voorbeelden hiervan zijn de mogelijkheden
voor scholen in Friesland om de Friese taal te onderwijzen, of de ontwikkeling van
een referentiekader voor het Papiaments, waar scholen in Caribisch Nederland gebruik
van kunnen maken voor goede taalontwikkeling van hun leerlingen. In 2022 zal het kabinet
concreter reageren op de aanbevelingen.
6
Welke maatregelen worden genomen om te voldoen aan de aanbevelingen van het VN-Comité
inzake Rassendiscriminatie (UN CERD), specifiek het in kaart brengen van het aantal
scholen waar het spreken van een andere taal dan Nederlands wordt verboden en het
bieden van incentives aan scholen om een inclusief taalbeleid te introduceren, waaronder
nascholingstrajecten voor leerkrachten en bewustwordingscampagnes over de voordelen
van meertaligheid?
Zie antwoord op vraag 5.
7
Hoeveel scholen hebben het afgelopen jaar onvoldoende gescoord in het kader van sociale
veiligheid? Welke scholen zijn dit?
Tussen 1 september 2020 en 1 september 2021 hebben twee scholen in het primair onderwijs
een onvoldoende gekregen op de standaard uit het onderzoekskader van de inspectie,
die ziet op veiligheid (SK1). In het speciaal onderwijs waren dat er geen. In het
voortgezet onderwijs ging het in de genoemde periode om vier scholen met een onvoldoende
op deze standaard.
Een onvoldoende betekent dat een school niet heeft voldaan aan één of meer van de
wettelijke eisen die onder deze standaard vallen. Wat er exact onvoldoende is, kan
verschillen per school. De inspectie onderzoekt jaarlijks een select aantal scholen
en bovendien wordt deze standaard niet in alle onderzoeken op schoolniveau meegenomen.
Het betreft dus alleen het aantal scholen waarbij de standaard onderzocht is en ook
als onvoldoende is beoordeeld. Het aantal onvoldoendes voor deze standaarden is een
momentopname. Alle inspectierapporten worden, zoals is vastgelegd in de wet, gepubliceerd
op de website van de inspectie.
8
Welke educatieve uitgevers zijn betrokken bij het leveren van schoolboeken?
In het primair onderwijs worden de meeste leermiddelen gemaakt door vijf educatieve
uitgevers (Malmberg, Zwijsen, Noordhoff, ThiemeMeulenhoff, en Blink). Het grootste
gedeelte van de distributie van leermiddelen ligt bij twee distributeurs (Heutink
en de Rolfgroep). In het voortgezet onderwijs ligt het grootste gedeelte van de productie
van leermiddelen bij drie uitgevers (Noordhoff, Malmberg, ThiemeMeulenhoff) en het
grootste gedeelte van de distributie bij twee distributeurs (VanDijk en Iddink). Daarnaast
bestaan er kleine, gespecialiseerde (educatieve) uitgeverijen. Een uitgebreid overzicht
van educatieve uitgevers is te vinden op de website van de GEU (brancheorganisatie
voor aanbieders van leermiddelen, toetsen en educatieve dienstverlening in Nederland).
9
Hoe vaak zijn de bewindspersonen aanwezig geweest bij de Raadsvergaderingen in Brussel
in 2019, 2020, 2021? Hoe veel Raadsvergaderingen waren er in totaal in 2019, 2020
en 2021?
In 2019 heeft de Minister van OCW deelgenomen aan 1 van de 2 OJCS-Raden (Onderwijs)
en in 2020 aan 3 van de 4 formele en informele OJCS-Raden (Onderwijs). In 2021 is
de Minister ambtelijk vervangen op de 2 OJCS-Raden (Onderwijs) die tot dusver plaatsvonden.
In 2019 heeft de Minister van OCW niet deelgenomen aan de 2 formele OJCS Raad (cultuur-/AV)-raden
en de informele Cultuurraad die plaatsvonden. In 2020 heeft de Minister van OCW gedeeltelijk
deelgenomen aan 2 van de 3 informele en formele OJCS Raden (Cultuur/AV). In 2021 is
de Minister ambtelijk vervangen op 1 OJCS-Raad (Cultuur/AV) die dit jaar tot dusver
plaatsvond. De Minister van BVOM heeft in genoemde jaren niet aan de OJCS Raad deelgenomen.
In 2019, 2020 en 2021 vonden derhalve 16 bijeenkomsten plaats van de OJCS-Raad in
zowel de configuratie voor onderwijs resp. cultuur/AV, met zowel een formeel als informeel
karakter, waaraan een bewindspersoon van OCW 6 keer geheel of gedeeltelijk deelnam.
Daarnaast heeft de Minister van OCW in overleg met de voor EU-onderzoeksbeleid medeverantwoordelijke
Staatssecretaris EZK ook deelgenomen aan informele en formele vergaderingen van de
Raad voor Concurrentievermogen (Onderzoek). Hiervan vonden er in 2019, 2020 en 2021
in totaal 18 plaats. In 2019 nam de Minister van OCW 3 keer deel; in 2020 3 keer en
in 2021 is zij tot dusver ambtelijk vervangen. In totaal nam de Minister van OCW in
genoemde jaren 6 keer geheel of gedeeltelijk deel aan de Raad voor Concurrentievermogen.
Incidenteel heeft de Minister van OCW in overleg met de Minister van SZW ook deelgenomen
aan een deel van de Raad voor werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en
consumentenzaken (sociaal beleid) op het gebied van emancipatiebeleid (inzake de EU
Gendergelijkheidsstrategie).
10
Is er een bijdrage vanuit het Ministerie van OCW aan de Transitie Proefdiervrije Innovatie?
Zo ja, hoe hoog is deze? Zo niet, waarom niet en hoe ondersteunt het ministerie deze
transitie?
Er is vanuit het Ministerie van OCW geen directe structurele bijdrage aan het programma
Transitie Proefdiervrije Innovaties (TPI). Dit programma valt namelijk onder het Ministerie
van LNV. OCW is wel partner in het TPI-programma en draagt bij om deze transitie te
versnellen. Dit doen we onder andere door relevante initiatieven direct te financieren,
zoals een bijdrage van € 200.000 voor een pilot bij ZonMw ter stimulering van meer
transparant proefdieronderzoek (Kamerstuk 32 336, nr. 111).
11
Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie over de gehele Rijksbegroting?
In de Kamerbrief van 28 juli jl. informeerde de Minister van LNV uw Kamer dat de Ministeries van LNV, I&W, VWS, Defensie
en OCW samen op structurele basis ca. € 12 miljoen per jaar gericht investeren in
alternatieven voor dierproeven en proefdiervrije innovaties. Op incidentele basis
investeren de Ministeries van I&W, VWS, Defensie, EZK, LNV en OCW (via NWO) voor een
periode van 3 jaar gezamenlijk € 3 miljoen voor het onderzoeksprogramma «Veiligheidsbeoordeling
via proefdiervrije modellen» vanuit de Nationale Wetenschapsagenda. Daarnaast worden
publieke middelen voor proefdiervrije innovaties ook indirect beschikbaar gesteld
via bijvoorbeeld de generieke rijksbijdrage aan NWO en ZonMw. Zo heeft NWO dit jaar
€ 10,4 miljoen toegekend aan het onderzoeksproject «Virtual Human Platform» vanuit
de Nationale Wetenschapsagenda.
Hoeveel er van deze generieke Rijksbijdragen wordt toegewijd aan proefdiervrije innovaties
wordt niet gemonitord. Daarom heeft het onderzoeksbureau Technopolis – in opdracht
van de Minister van LNV – in 2020 in kaart gebracht hoeveel publieke middelen er in
totaal aan proefdiervrije innovatie worden besteed. De conclusie van dit onderzoek
was dat de totale overheidsbijdrage aan proefdiervrije innovaties naar schatting € 20–35 miljoen
per jaar is (Kamerstuk 32 336, nr. 110).
12
Bij welke post voor onderwijs worden gelden beschikbaar gesteld, of kunnen deze hiervoor
ingezet worden, voor het in stand houden, versterken en/of instellen van boerderij-
en voedseleducatie in primair, voortgezet onderwijs en bij de opleiding van leraren
en docenten?
Scholen kunnen hier de lumpsumbekostiging voor gebruiken. Voor scholen in het primair
en voortgezet onderwijs is het mogelijk om in het curriculum aandacht te geven aan
boerderij- en voedseleducatie. Dit kan bijvoorbeeld een invulling zijn van het leergebied
Mens en Natuur dat onderdeel is van de kerndoelen voor het PO en de onderbouw van
het VO, of van kerndoelen rondom lichamelijke gezondheid. De instellingen die lerarenopleidingen
verzorgen ontvangen ook lumpsum waaruit het onderwijs wordt bekostigd. Zowel de pabo’s
als de tweedegraads lerarenopleidingen maken onderling afspraken over de inhoud van
het onderwijs en leggen deze vast in de kennisbases. Specifiek voor de tweedegraads
lerarenopleidingen gaat het om de lerarenopleiding Educatie en Kennismanagement Groene
Sector en de lerarenopleiding Consumptieve Techniek.
13
Gezien het tekort aan technisch opgeleide mensen, wat gaat u doen om meer jongeren
– en met name meisjes – te interesseren voor techniek?
Alle jongeren moeten de kans krijgen hun eigen talent optimaal te ontwikkelen, zeker
ook als het gaat om technisch talent. Dat geldt voor meisjes, maar net zo hard voor
jongens. Daarom is er het rijksprogramma «Sterk techniek onderwijs» (STO) en richt
een ander deel van het rijksbeleid zich op het verminderen van genderstereotypering
en het vergroten van gendergelijkheid in onderwijs en arbeidsmarkt. Binnen STO werken
onderwijs en bedrijfsleven in 78 techniekregio’s samen aan de versterking van het
technisch onderwijs op vmbo en mbo. Zo ontstaat er een duurzaam en landelijk dekkend
aanbod van techniekonderwijs van hoog niveau voor alle leerlingen en studenten. Elke
techniekregio maakt met regionale partners plannen die aansluiten op de regionale
uitdagingen.
In het kader van «Techniekpact» is de rijksoverheid met partners uit het bedrijfsleven
gestart met een aanpak om meisjes en vrouwen – maar óók jongeren met een niet-westerse
immigratie-achtergrond – te stimuleren in een keuze voor techniek. Deze uitdaging
wordt opgepakt in de «Nationale Coalitie meer meisjes en vrouwen in bèta, techniek
en ict». Het rijksbeleid ondersteunt hiernaast initiatieven die erop zijn gericht
om meisjes reeds op jonge leeftijd kennis te laten maken met techniek, zoals «Girls
Day». Daarnaast is er de afgelopen jaren door mbo-scholen, de MBO Raad en VHTO met
een subsidie van het Ministerie van OCW samengewerkt aan het programma «Meer meisjes
in mbo techniek». Door o.a. gerichte advisering, training en de inzet van ambassadeurs
en netwerkbijeenkomsten zet dit programma in op werving en behoud van meisjes in de
technische mbo-opleidingen.
14
Kunt u aangeven hoeveel scholen in het primair onderwijs een volwaardige bibliotheek
hebben:
– in de school
– binnen 500 meter
– binnen 1 km
– binnen 5 km
– >5 km?
Wat is de ontwikkeling hiervan in de afgelopen tien jaar geweest? Kunt u deze cijfers
in een tabel zetten naast de ontwikkeling van de pisa-scores op leesonderwijs en de
ontwikkeling van laaggeletterdheid onder kinderen en jongeren?
De onderliggende vraag is of afstand tot een bibliotheek samenhangt met leesvaardigheid.
Dat is op basis van de gevraagde gegevens niet vast te stellen omdat een deel van
de gegevens niet verzameld wordt. Daarnaast doet een dergelijke analyse geen recht
aan de complexiteit van het probleem, waarbij ook andere veranderingen van invloed
zijn op leesvaardigheid. Wel zijn enkele algemene lijnen te trekken:
• Tussen 2012 en 2020 is het aantal bibliotheekvestigingen teruggelopen van 1.674 naar
1.209. Het is onbekend of scholen hierdoor minder toegang hebben tot een bibliotheek;
• In dezelfde periode nam de gemiddelde afstand van huis tot een bibliotheekvestiging
toe van 1,7 km naar 2 km;
• Tussen 2016 en 2020 nam het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het
primair onderwijs toe van 2.149 naar 3.434. Het aantal vestigingen in het voortgezet
onderwijs nam met 60 toe tot circa 240;
• PISA-onderzoek laat zien dat de scores voor leesvaardigheid van 15-jarigen in de periode
2003–2018 zijn gedaald. De resultaten op leesvaardigheid in het primair onderwijs
zijn gebaseerd op nationale onderzoeken van de Onderwijsinspectie (Staat van het Onderwijs
2021), en laten over het algemeen zien dat leerlingen aan het eind van groep 8 voldoen
aan de verwachte ambities uit het referentiekader (98% behaalt het fundamentele niveau
1F, 78% behaalt ook het streefniveau 2F). Het is de uitdaging om deze vaardigheden
in het voortgezet onderwijs vast te houden en verder te blijven ontwikkelen.
Over de meest recente bibliotheekcijfers hebben wij u geïnformeerd met mijn brief
over de monitor Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen van 1 oktober 2021, kenmerk
29493415. De PISA-cijfers zijn, naast cijfers die een vergelijkbare ontwikkeling laten zien,
aanleiding tot een Leesoffensief, aangekondigd in de brieven van 3 december 2019, Tweede Kamer, 2019–2020, 35 300 VIII, nr. 136 en Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105 van 13 oktober 2020.
15
Kunt u aangeven hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs een volwaardige bibliotheek
hebben:
– in de school
– binnen 500 meter
– binnen 1 km
– binnen 5 km
– >5 km?
Wat is de ontwikkeling hiervan in de afgelopen tien jaar geweest? Kunt u deze cijfers
in een tabel zetten naast de ontwikkeling van de pisa-scores op leesonderwijs en de
ontwikkeling van laaggeletterdheid onder kinderen en jongeren?
Zie het antwoord op vraag 14.
16
Kunt u in een overzicht aangeven hoe de totale NPO-coronamiddelen per sector zijn
uitgegeven over de gehele looptijd van het programma per jaar, uitgesplitst naar de
losse maatregelen, in het bijzonder de extra middelen voor achterstandsscholen en
de arbeidsmarkttoelage voor leraren op scholen met grootste risico op onderwijsachterstanden?
Het Nationaal Programma Onderwijs is sinds begin dit school-/studiejaar in uitvoering
en loopt tot en met 2023. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden middels de voortgangsrapportages.
In de onderstaande tabel zijn per onderwijssector de verschillende maatregelen en
bijbehorende budget opgenomen, inclusief de reeksen voor de arbeidsmarkttoelage in
het po en het vo. In deze tabel is reeds rekening gehouden met de onderuitputting
op de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) van € 72 miljoen (respectievelijk
€ 46 miljoen bij po, € 24 miljoen bij vo en € 2 miljoen bij mbo) die is ingezet ter
dekking van het de NP Onderwijs maatregel ter verlenging van de ov-kaart conform amendement
van lid Weyenberg c.s., zie ook antwoord vraag 19.
17
Kunt u een overzicht geven van alle investeringen in het onderwijs sinds het kabinet-Rutte
III, inclusief investeringen vanwege de coronacrisis?
Het overzicht van alle intensiveringen op de OCW-begroting is opgenomen in tabel 12
in de OCW-begroting in de beleidsagenda. Voor de volledigheid zijn in onderstaande
tabel alle investeringen weergegeven die betrekking hebben op het onderwijs en onderzoek
(vanwege de verwevenheid van de eerste en tweede geldstroom richting universiteiten
zijn zowel onderwijs als onderzoek meegenomen).
18
Kunt u een overzicht geven van alle ombuigingen in het onderwijs sinds het kabinet-Rutte
III?
Het overzicht van alle ombuigingen op de OCW-begroting is opgenomen in tabel 12 in
de OCW-begroting in de beleidsagenda. Voor de volledigheid is deze hieronder opgenomen.
19
Op welke wijze heeft de regering het amendement van het lid Van Weyenberg c.s. over
het dekken van een deel van NPO-maatregelen ten laste van het saldo verwerkt?3 Waarom is hiervoor geen aparte toelichting opgenomen in de begroting 2022?
Het amendement van het lid Van Weyenberg is in de OCW-begroting 2022 verwerkt. Er
is budget toegevoegd aan de OCW-begroting en de voorgenomen bezuiniging op de bekostiging
van het mbo, hbo en wo is teruggedraaid. Conform de toelichting in het amendement
is de onderuitputting op coronamiddelen indien van toepassing ingezet ter dekking.
Op de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) vindt dit jaar circa € 72 miljoen
onderuitputting plaats vanwege lagere aanvragen dan geraamd. Dit budget is ingezet
ter dekking van de NP Onderwijs maatregelen. Voor de overige dekking is van buiten
de uitgavenplafonds (ten laste van het EMU-saldo) budget toegevoegd aan de OCW-begroting.
Zie hiervoor ook de verticale toelichting bij de OCW-begroting in de Miljoenennota.
20
Als een deel van de 8,5 miljard euro van het Nationaal Programma Onderwijs overblijft,
wat gebeurt daar dan mee?
Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen
conforme de reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden
uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen.
21
Hoeveel klachten en bezwaren heeft de Inspectie van het Onderwijs afgelopen jaar gekregen
en hoeveel bedroeg dit voorgaande jaren? Wat was de aard van deze klachten?
In 2020 is 17 keer bezwaar ingediend tegen een besluit van de Inspectie van het Onderwijs.
In 2019 was dat 23 keer en in 2018 ging het om 24 bezwaren. Het aantal klachten over
het handelen van de inspectie was 16 in 2020. In 2019 kwamen er 12 klachten binnen
en in 2018 ging het om 14 klachten. Deze klachten gaan bijvoorbeeld over de uitvoering
van het onderzoek door de inspectie, over de oordelen van de inspectie, of over het
handelen van inspectie na het ontvangen van signalen.
22
Kunt u een overzicht geven van alle geschrapte regels voor scholen in het toezicht
van de Inspectie van het Onderwijs?
De regels waaraan scholen moeten voldoen volgen uit wet; de zogeheten deugdelijkheidseisen.
Het is aan de wetgever om hier eventueel wijzigingen in aan te brengen. De inspectie
schrapt zelf geen wettelijke eisen waaraan scholen moeten voldoen en voegt ze ook
niet toe. De inspectie toetst of scholen aan de wettelijke deugdelijkheidseisen voldoen.
Hoe de inspectie de deugdelijkheidseisen toetst staat in de onderzoekskaders. (bijlage
bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 256)
In 2020 heeft Oberon de geldende (wettelijke) deugdelijkheidseisen geëvalueerd. Over
het algemeen ervaren de sectororganisaties, bestuurders, schoolleiders en de inspectie
het overgrote deel van de deugdelijkheidseisen als nuttig en actueel. Hoe wij met
de beperkte aanbevelingen voor wijzigingen en schrappen van deugdelijkheidseisen omgaan,
hebben wij u in februari 2021 geschreven. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 183)
23
Kan een overzicht verschaft worden van de exacte uitgaven in het NPO per onderwijssector
en per (deel)gebied?
Zie het antwoord op vraag 16.
24
Hoeveel laaggeletterde jongeren (binnen het onderwijs) kent Nederland nu? Kan een
overzicht per regio gegeven worden? Hoeveel geld uit het NPO gaat er specifiek naar
het wegwerken van de achterstanden op dit gebied?
Voor leerlingen tot 18 jaar spreken we niet van laaggeletterdheid. We verwachten van
het onderwijs dat zij leerlingen voldoende geletterd (referentieniveau 2F of hoger)
afleveren na het funderend onderwijs en na het mbo. Om te monitoren of het leesvaardigheidsniveau
past bij wat kan worden verwacht op een bepaalde leeftijd worden er verschillende
studies uitgevoerd in het onderwijs:
• Uit de peilingsonderzoeken van de Inspectie blijkt dat leerlingen in groep 8 voldoen
aan de verwachte ambities uit het referentiekader (98% behaalt het fundamentele niveau
1F, 78% behaalt ook het streefniveau 2F);
• Uit het internationale onderzoek PIRLS (2016) blijkt dat leesvaardigheid onder leerlingen
in groep 6 relatief stabiel is over tijd, maar dat de positie van de leesvaardigheid
in Nederland in internationale vergelijking daalt;
• Er is geen informatie over de referentieniveaus van leerlingen die het voortgezet
onderwijs verlaten. Wel kan worden aangenomen dat leerlingen met een voldoende voor
het schoolvak Nederlands voldoen aan referentieniveau 2F. Er zijn geen cijfers voorhanden
hoeveel leerlingen een voldoende halen voor dit vak.
• Uit het internationale onderzoek PISA (2018) blijkt dat leesvaardigheid specifiek
onder 15-jarigen is gedaald. 24% van de Nederlandse deelnemers loopt het risico op
laaggeletterdheid bij het verlaten van het onderwijs. Omdat het om een steekproef
gaat zijn gegevens per regio niet representatief om een betrouwbaar beeld te geven.
• Voor het mbo zijn er geen actuele cijfers beschikbaar die voldoende informatie kunnen
geven om uitspraken te doen over het niveau.
Door de sluitingen van de scholen tijdens de coronacrisis zijn er leervertragingen
opgelopen op o.a. geletterdheid. Het NP Onderwijs is ingericht om deze leervertragingen
te verhelpen en beogen een duurzame verbetering teweeg te brengen. Binnen het NP Onderwijs
is er voor het MBO € 224 miljoen tot en met 2022. Voor vve, PO en VO gaat het om € 5,8 miljard.
Deze middelen kunnen de bekostigde instellingen inzetten voor onder andere het bieden
van extra ondersteuning en begeleiding aan studenten, bijvoorbeeld op het gebied van
taal en rekenen. De eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs is reeds verzonden. Daarin wordt ook ingegaan op de omvang van de door coronapandemie veroorzaakte leervertragingen
o.a. op het terrein van leesvaardigheid en de gekozen interventies om dit te verhelpen.
25
Welke concrete budgetten en beleidsmaatregelen worden vrijgemaakt voor het Leesoffensief
in uw begroting voor 2022?
Het Leesoffensief is in 2020 en 2021 uitgevoerd met beperkte middelen, en voor 2022
heeft het demissionaire kabinet een beleidsarme begroting opgesteld. De budgetten
die wel doorlopen staan in de tabel hieronder. De meerjarige projectsubsidie voor
het programma Kunst van Lezen, dat onderdeel is van het Leesoffensief en Tel mee met
Taal, loopt door in 2022. Kunst van Lezen wordt uitgevoerd door de Stichting Lezen
en de KB en zet in op leesplezier via de Bibliotheek op School en het Boekstart-programma.
Vanuit de BIS (2021–2024) worden in 2022 middelen beschikbaar gesteld aan de Stichting
Lezen, de Schoolschrijver en de Schrijverscentrale in het kader van leesbevordering.
Daarnaast is de Kamer per brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over verschillende
losse projecten die in 2020 en 2021 zijn geïnitieerd onder het Leesoffensief (Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105). Het gros van deze projectsubsidies was eenjarig en loopt niet door in 2022. Aan
de Kamer is als beleidsmaatregel toegezegd om in 2021 / 2022 een actieagenda op te
stellen voor het Leesoffensief samen met partijen uit het onderwijs- en cultuurveld.
Om de uitvoering van het Leesoffensief, inclusief een doelmatige actieagenda, kracht
bij te zetten, zijn extra middelen nodig. Het is aan een volgend kabinet om hier een
besluit over te nemen.
Budgetten leesbevordering/Leesoffensief
2022
2023
2024
Kunst van Lezen (projectsubsidie 2020–2024)
3.350.000
3.350.000
3.350.000
Stichting Lezen (BIS 2021–2024)
1.978.000
1.978.000
1.978.000
Schoolschrijver (BIS 2021–2024)
500.000
500.000
500.000
Schrijverscentrale (BIS 2021–2024)
888.000
888.000
888.000
26
Hoeveel kinderen leven in armoede? Wat zijn de meest recente cijfers?
Eén op de dertien kinderen in Nederland groeit op in armoede. Volgens cijfers van
het CBS groeiden ruim 251 duizend minderjarige kinderen in 2019 op in een huishouden
met een laag inkomen. Dat zijn er iets minder dan in 2018 (258 duizend kinderen).
Het aantal kinderen in een gezin dat langdurig − minstens vier jaar − moet rondkomen
van een laag inkomen is ook in 2019 gedaald van 102 duizend kinderen in 2018 naar
ruim 99 duizend kinderen in 2019.
Kinderen tot 12 jaar hebben een verhoogd risico op armoede. 9 procent van kinderen
in deze leeftijdsgroep leefde in een arm huishouden. Dat is ruim 3 procent hoger dan
het landelijke gemiddelde (5,7%). Vanaf 13 jaar neemt de kans op armoede snel af.
Zo leeft 5,9 procent van de 18 kinderen en jongeren met een middelbareschoolleeftijd
in armoede. De verklaring hiervoor is dat ouders – in het bijzonder moeders – weer
gaan werken of meer uren kunnen werken als hun kinderen naar de middelbare school
gaan. Ook hebben veel kinderen vanaf 13 jaar een bijbaan.
Naar verwachting publiceert het CBS in december 2021 de laatste cijfers over huishoudens
met een armoederisico in 2020.
27
Hoeveel extra lesuitval is er door de coronacrisis geweest in zowel primair als voortgezet
onderwijs?
Gemiddeld percentage fysieke lesuitval door coronaeffecten o.b.v. peilingsonderzoek
Oberon
Onderwijssector
november ’20
december ’20
januari ’20
maart ’21
april ’21
mei ’21
juni ’21
juli ’21
september ’21
PO
6%
6%
nvt1, 2
11%
13%
5%
4%
3%
6%
SBO
18%
13%
idem
22%
15%
5%
4%
11%
3%
SO
33%
30%
idem
59%
49%
12%
16%
11%
14%
VSO
50%
53%
idem
nvt1, 2
nvt1, 2
37%
18%
13%
11%
VO
65%
65%
idem
idem
idem
38%
22%
13%
18%
X Noot
1
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/12/03/continuite….
X Noot
2
Scholen gesloten, deze maanden zijn nog niet gepubliceerd op ro.nl en nog niet openbaar.
28
Wat is de stand van zaken b
etreffende het Nationaal Programma Onderwijs? Doen alle scholen mee volgens de regels?
Wat zijn de opbrengsten tot nu toe?
In het debat op 25 februari jl. is toegezegd dat de Kamer ieder halfjaar een voortgangsrapportage
ontvangt over het NP Onderwijs. De eerste voortgangsrapportage van de verschillende
onderwijssectoren is reeds gepubliceerd. In deze voortgangsrapportage wordt ook ingegaan op (de eerste beelden over) de wijze
waarop scholen en instellingen invulling geven aan het NP Onderwijs.
29
Welke best practices opgedaan tijdens corona op het vlak van digitalisering verdienen
het volgens om structureel te worden doorgezet?
Gedurende de coronacrisis is in het onderwijs waardevolle ervaring opgedaan op het
gebied van digitalisering, waarvan het goed is dat deze behouden blijft en benut wordt
in de komende jaren. Uit de Monitor Hybride Onderwijs van Kennisnet en Ervaringen van studenten met onderwijs en toetsen op afstand tijdens corona van ResearchNed, blijkt dat docenten, studenten en leerlingen overwegend positief
zijn over de doordachte inzet van digitale middelen en dat zij hier in de toekomst
meer gebruik van willen maken. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van open leermaterialen
en nieuwe technologieën, de flexibiliteit die digitalisering kan bieden en het opdoen
van digitale vaardigheden. Recente onderzoeken en adviezen maken inzichtelijk waar
kansen en risico’s liggen. Zo weten we meer over bijvoorbeeld de cruciale de rol van
schoolleiders, docenten en ouders bij digitaal onderwijs, het belang van interactie
voor de motivatie van studenten en leerlingen, het stimuleren van gelijke kansen,
en het welbevinden van leerlingen en docenten. Deze inzichten verdienen het om structureel
te worden ingebed in het onderwijs. Daarom worden deze ervaringen door (onder andere)
Kennisnet breed gedeeld binnen het onderwijsveld. Bovendien worden scholen in het
primair en voortgezet onderwijs via het NPO inhoudelijk ondersteund bij de bepaling
van geschikte digitale interventies, passend bij de lokale situatie en leerlingpopulatie.
30
Op welke terreinen wordt gewerkt aan digitalisering binnen het onderwijs als gevolg
van de lessen die uit de coronacrisis getrokken zijn? Welke lessen op dit gebied worden
gebruikt om de werkdruk voor leraren te verlagen? Hoeveel extra geld zou er nodig
zijn om de digitalisering binnen het onderwijs naar een meetbaar significant hoger
niveau te tillen? Is de 80 miljoen uit het Nationaal Groeifonds toereikend? Op basis
van welke indicatoren is dit oordeel gestoeld?
Scholen hebben tijdens de coronacrisis veel geleerd, onder meer over de didactische
aspecten van de inzet van ICT in de klas, de benodigde ICT-infrastructuur, de digitale
vaardigheden van docenten en leerlingen en het belang van structurele aandacht voor
het welbevinden van leerlingen en docenten. De crisis heeft het belang van fysiek
onderwijs onderstreept. Doordachte inzet van digitale toepassingen in het (fysieke)
onderwijs kunnen een belangrijke aanvulling leveren om de kwaliteit en kansengelijkheid
te bevorderen en nuttige tijd voor leraren vrij te maken. Dit kan de werkdruk van
leraren verlagen. Om digitalisering van het onderwijs naar een significant hoger niveau
te tillen zijn samenhangende maatregelen nodig die het innovatieve vermogen van de
onderwijssector verbeteren. Dit blijkt uit diverse onderzoeken en adviezen, waaronder
Doordacht digitaal van de Onderwijsraad en de recente evaluatie van de Wet Gratis
Schoolboeken. Met de € 80 miljoen van het Nationaal Groeifonds kunnen goede stappen
gezet worden, maar er is meer mogelijk. OCW heeft daarom voorstellen ingediend voor
de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds.4 Deze voorstellen zijn ontwikkeld in een constructieve dialoog met de sectorraden,
bonden, beroepsorganisaties en uitvoerende expertorganisaties.
31
Met welke opleidingen hangt een hogere jeugdwerkloosheid relatief meer samen in vergelijking
met andere opleidingen? Kan een overzicht gegeven worden van de belangrijkste cijfers
hierachter?
In het mbo, hbo en wo hebben opleidingsniveau en/of opleidingssoort een belangrijke
invloed op de baankansen van afgestudeerden. De tabel laat zien dat over het algemeen
een hoger opleidingsniveau gepaard gaat met hogere baankansen en dat een bbl-opleiding
gemiddeld genomen hogere baankansen kent dan een bol-opleiding.
Tabel: percentage werkloze beroepsbevolking onder afgestudeerden cohort 2017/18 – 1
jaar na afstuderen
Opleidingsniveau/Opleidingssoort
BOL
BBL
Totaal
Mbo niveau 1
34,3%
27,5%
31,1%
Mbo niveau 2
17,1%
7,0%
12,1%
Mbo niveau 3
8,8%
2,6%
5,6%
Mbo niveau 4
7,2%
1,9%
6,0%
Mbo totaal
9,5%
4,2%
13,7%
Bron: CBS Statline, uitstromers mbo en ho; arbeidsmarktkenmerken na verlaten onderwijs
Daarnaast hangt de richting van de opleiding samen met baankansen. Het onderzoeksrapport
van ROA «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2026»5 geeft van verschillende opleidingsrichtingen het arbeidsmarktperspectief met ramingen
tot 2026.
32
Hoe wordt vervolg gegeven aan de #kiesmij-campagne?
Er wordt momenteel samen met betrokken partners bekeken hoe er vervolg kan worden
gegeven aan de campagne #KIESMIJ. De campagne is met alle partners geëvalueerd en
op basis daarvan zal worden besloten welk vervolg de campagne krijgt.
33
Is er naast het herstel van het mentale welzijn in het mbo, ook aandacht voor dit
probleem in de andere onderwijssectoren? Kan u aangeven welke maatregelen er allemaal
worden genomen om het mentale welzijn te verbeteren op alle onderwijsinstellingen?
Waar staat dit verantwoord op de begroting? Is een schoolpsycholoog voor elke vorm
van beroeps- en hoger onderwijs hiervan een onderdeel? Welke kosten zijn gemoeid met
het invoeren van een dergelijke schoolpsycholoog?
Instellingen hebben op basis van de eigen situatie een plan gemaakt hoe ze de middelen
uit het Nationaal Programma Onderwijs in willen zetten. In de voortgangsmonitor en
de startmeting van de implementatiemonitor van Berenschot van het Nationaal Programma
Onderwijs, welke recentelijk naar uw Kamer zijn gestuurd, wordt nader ingegaan op
de maatregelen die instellingen extra nemen om het mentale welzijn te verbeteren.
Het verbeteren van welzijn gaat overigens niet alleen over het hebben van een studentpsycholoog,
maar ook over preventie: het organiseren van laagdrempelige hulp door bijvoorbeeld
een studieadviseur of coach, het versterken van de weerbaarheid van studenten en het
vergroten van de onderlinge verbondenheid tussen studenten onderling en de opleiding.
Elke instelling besteedt binnen de lumpsum bekostiging al aandacht aan het mentale
welzijn van studenten. Dit doen zij binnen de onderwijsteams, maar zij hebben hier
ook aparte functionarissen voor, zoals zorgcoördinatoren, studentbegeleiders en studentpsychologen.
Instellingen werken bij de ondersteuning van studenten nauw samen met gemeenten. Zo
werken in het mbo bijvoorbeeld alle instellingen en gemeenten vanuit de aanpak voortijdig
schoolverlaten intensief samen bij het bieden van extra begeleiding voor studenten
met (psychische) problemen. De kosten die gemoeid zijn bij het invoeren van een schoolpsycholoog
zijn niet apart inzichtelijk te maken omdat dit onderdeel is van de brede aanpak van
scholen.
34
Kunt u aangeven welke activiteiten voor het Nationaal Onderwijslab zijn voorzien met
de 80 miljoen euro die voorwaardelijk is toegekend? Binnen welk tijdspad wordt dit
geld uitgekeerd?
In het Nationaal Onderwijslab wordt aan onderwijsinnovatieprojecten gewerkt die een
brug slaan tussen het fundamenteel (wetenschappelijk) onderzoek en de markt. Het Onderwijslab
bestaat primair uit een (publieke) werkplaatsomgeving, waar op projectbasis publieke
en/of private partijen samenwerken aan geavanceerde digitale onderwijsinnovaties (gebaseerd
op o.a. kunstmatige intelligentie) die belangrijke uitdagingen uit het onderwijs adresseren.
Zie voor een uitgebreide beschrijving van het Onderwijslab de Verkenning naar het
Nederlandse onderwijslab artificiële intelligentie. De benodigde middelen worden via het Nationaal Groeifonds beschikbaar gesteld vanaf
2022.
35
Kunt u aangeven hoe gerichte investeringen in digitale leer- en hulpmiddelen en ICT
bijdragen aan het structureel vergroten van het verdienvermogen van Nederland?
De kwaliteit van leraren is doorslaggevend voor de kwaliteit van het onderwijs. Doordachte
digitalisering ondersteunt leraren in het bieden van goed onderwijs: het kan de motivatie
van leerlingen en hun leerresultaten verhogen. Doordachte digitalisering ondersteunt
leraren bovendien in hun werk, door taken als lesvoorbereiding en het nakijken van
toetsen en tentamens te verlichten. Dit kan de werkdruk van leraren verlagen en de
beschikbare tijd voor begeleiding van leerlingen vergroten. Dit komt de kwaliteit
van het onderwijs ten goede. De ontwikkeling van kennis draagt bij aan het structureel
vergroten van het verdienvermogen van Nederland. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld
dat leerwinst, hoe vroeg in het leven ook, doorwerkt op het loon dat de leerling later
in zijn of haar leven gaat verdienen.
36
Kunt u aangeven welke partijen deelnemen aan of in het Onderwijslab?
In het Onderwijslab wordt op projectbasis met diverse partijen in verschillende samenstellingen
samengewerkt. Het lab heeft een werkplaats- en innovatiefunctie en brengt onderzoekers,
scholen en educatieve aanbieders van digitale onderwijstechnologie in projecten bij
elkaar. Dit wordt gereflecteerd in de partners die het Onderwijslab heeft: onderzoeksinstellingen
(universiteiten of hogescholen), scholen en/of schoolbesturen en aanbieders van digitale
innovaties voor het onderwijs.
37
Kunt u aangeven wanneer het plan om invulling te geven aan de voorwaarden gezien met
het oog op de voorwaardelijke financiering voor het Onderwijslab gereed is en met
de Kamer wordt gedeeld?
De Ministeries van OCW, EZK en het Nationaal Groeifonds hebben overeenstemming bereikt
over het plan waarmee invulling wordt gegeven aan de nadere voorwaarden die het Nationaal
Groeifonds heeft gesteld. Uw Kamer is hierover op 27 oktober per brief geïnformeerd.
38
Kunt u aangeven of naast kansen van digitaliseringsmogelijkheden ook gekeken wordt
naar mogelijke risico’s? Zo ja, welke risico’s?
In de haalbaarheidsstudie is naast de kansen die digitalisering voor het onderwijs
biedt, ook aandacht voor de risico’s. De voornaamste gesignaleerde risico’s van ondoordachte
digitalisering zijn: een inperking van de autonomie en vrijheid van leraren, spanning
op pedagogische relaties en het verlies van regie over het onderwijs, het verlies
van privacy en meer kansenongelijkheid. In de werkwijze van het Onderwijslab staan
publieke waarden centraal, zodat de ontwikkelde innovaties vertrouwenwekkend, transparant
en uitlegbaar zijn, met regie in handen van de docenten.
39
Kunt u uitleggen hoe het verdienvermogen van Nederland structureel vergroot wordt
door te investeren in ICT in het onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 35.
40
Ziet u naast de voordelen die de intensivering van ICT in het onderwijs door de coronacrisis,
ook nadelen?
Al voor de coronacrisis werd werk gemaakt van onderwijsinnovatie met ICT. Door de
coronacrisis heeft het gebruik van ICT in het onderwijs echter een vlucht genomen,
met name voor instructie en begeleiding. Scholen en onderwijsinstellingen werkten
noodgedwongen met wat voorhanden was om het eigen onderwijs online voort te zetten.
Voor sommige scholen en instellingen was de plotselinge sprong te groot, waardoor
bestaande verschillen werden uitvergroot, en leeropbrengsten en kansengelijkheid,
mentaal en sociaal welbevinden onder druk kwamen te staan. Tegelijkertijd zijn docenten,
leerlingen en studenten positief over de meerwaarde die digitale middelen kunnen hebben:
zij willen hier voor delen van het onderwijs meer gebruik van blijven of gaan maken,
zo blijkt uit de COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs, het onderzoek
van de Inspectie naar afstandsonderwijs, en de Monitor Hybride Onderwijs van Kennisnet.
Ook leerlingen en studenten hebben in enquêtes van LAKS, JOB en het ISO aangegeven
dat zij kansen zien om onderdelen van digitaal onderwijs te combineren met fysiek
onderwijs. Tegelijkertijd zijn de scholieren en studenten ook kritisch. Ze geven terecht
aan dat de inzet van digitaal onderwijs doordacht moet gebeuren en dat niet elk type
onderwijs zich goed voor digitaal onderwijs leent.
41
Wat houdt het «voorwaardelijk» in bij de toekenning van 80 miljoen euro aan het Onderwijslab?
Het Nationaal Groeifonds heeft positief geadviseerd voor de toekenning van € 80 miljoen
voor het Nationaal Onderwijslab, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De
Ministeries van OCW, EZK en het Nationaal Groeifonds hebben overeenstemming bereikt
over het plan waarmee invulling wordt gegeven aan de nadere voorwaarden die het Nationaal
Groeifonds heeft gesteld. Uw Kamer is hierover op 27 oktober per brief geïnformeerd.
42
Op welke vakken en vaardigheden richten de «innovatieve toepassingen» vanuit het Nationaal
Onderwijslab zich met name? Op de basisvakken, c.q. de basisvaardigheden?
Binnen het Onderwijslab ligt de focus op projecten die aantoonbaar bijdragen aan de
verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat dus in de eerste plaats om
innovaties die een verbetering opleveren van het onderwijs, door leeropbrengsten van
leerlingen te verhogen of tijdwinst voor leraren te realiseren. Zodat de werkdruk
voor leraren kan afnemen. Deze innovaties kunnen relevant zijn voor alle vakken en
vaardigheden.
43
Wat zijn de laatste cijfers met betrekking tot stageplektekorten per sector? Kan een
overzicht gegeven worden van de achtergrond van jongeren die zonder stageplek zitten?
Wat zijn de laatste cijfers omtrent stagediscriminatie?
SBB heeft op 6 oktober 2021 inzichtelijk gemaakt voor het mbo bij welke sectoren en
marktsegmenten het aantal stagetekorten het grootste is. Het totale stagetekort is
7.632, waarvan 7.146 stages en 486 leerbanen. SBB heeft hiervan een top 5 van sectorkamers
opgesteld, waarbij de grootste tekorten in de Zorg, Welzijn en Sport zijn, namelijk
2.763. Daarna volgen Zakelijke dienstverlening en veiligheid met 1.535, Entree met
664, ICT en creatieve industrie met 618 en Voedsel, groen en gastvrijheid met 607.
SBB geeft aan dat het daarnaast nog knelt in de evenementenbranche, toerisme-, recreatie-,
culturele sector en internationaalgeoriënteerde opleidingen. Tot slot zitten de grootste
absolute stagetekorten in niveau 2 (2.157) en niveau 4 (3.169). Het aantal ingeschreven
studenten op niveau 4 is echter groter dan op niveau 2, dus procentueel zijn de tekorten
op niveau 2 hoger. Er wordt door SBB geen monitoring gedaan naar de achtergrond van
studenten zonder stageplek. Voor het hoger onderwijs geldt dat de stagetekorten niet
gemonitord worden. OCW verkent momenteel hoe stagetekorten gemonitord kunnen worden.
De stagetekorten lijken het grootst in de sectoren die het hardst zijn geraakt door
de coronacrisis, zoals de zorg en de evenementenbranche.
Studenten kunnen bij SBB een melding maken als zij stagediscriminatie ervaren tijdens
of bij het vinden van een stage. Vervolgens zal SBB de melding in behandeling nemen.
Indien er voldoende informatie voorhanden is, start SBB een onderzoek met hoor en
wederhoor van de betrokken partijen. In 2021 heeft SBB tot nu toe 57 meldingen ontvangen,
waarvan 38 meldingen betrekking hadden op discriminatie. 14 meldingen zijn verder
onderzocht. De andere meldingen konden niet worden onderzocht, omdat deze anoniem
waren of onvoldoende informatie aanwezig was voor onderzoek met hoor- en wederhoor.
Deze onderzoeken hebben er niet toe geleid dat een erkenning is ingetrokken. Er zijn
geen cijfers over stagediscriminatie op het hoger onderwijs bekend.
44
Op welke manieren valt het zorgwekkend lage aantal aanmeldingen voor de pabo voor
het komende collegejaar zoal aan te pakken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Leraren van 6 oktober 2021 ontvangt uw Kamer
kort voor de Begrotingsbehandeling van OCW een brief met informatie over de voorlopige
instroomcijfers en over de mogelijke maatregelen om de belangstelling voor de pabo
te stimuleren.
45
Welke middelen gaat u aanwenden om de beeldvorming van het lerarenberoep bij middelbare
scholieren positief te beïnvloeden, terwijl zij dagelijks op hun school mensen met
dat beroep in levende lijve zien rondlopen?
Op korte termijn wordt door DUO in kaart gebracht hoe de uitstroom van vo-scholen
naar lerarenopleidingen eruit ziet. Vervolgens zal in een kwalitatief vervolgonderzoek
worden nagegaan wat de succesfactoren zijn op de scholen met de grootste uitstroom
naar lerarenopleidingen. Verder wordt er een educatief praktijkvak ontwikkeld voor
het voortgezet onderwijs door onder andere SLO. In zo’n praktijkvak zullen scholieren
zich kunnen oriënteren op het leraarsberoep. We streven ernaar dat dit praktijkvak
in elk geval vanaf schooljaar 2023/2024 breed beschikbaar is. Daarbij zijn er tal
van leraren in de school die bij die oriëntatie als rolmodel zullen willen fungeren.
Kort voor de Begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer nadere informatie over de voorlopige
instroomcijfers pabo en over de maatregelen die genomen worden om de belangstelling
voor de pabo te stimuleren.
46
Voor het collegejaar 2021–2022 wordt het collegegeld gehalveerd, maar hoeveel geld
zou het volledig afschaffen van het collegegeld kosten?
Het CPB heeft in Kansrijk Onderwijsbeleid aangegeven wat het kost om het wettelijk collegegeld te verlagen naar € 0. De kosten
hiervoor bedragen € 1,8 miljard structureel. Het CPB heeft gerekend met de studentenaantallen
van collegejaar 2018/2019. Inmiddels zijn de studentenaantallen gestegen en zouden
de kosten € 1,9 miljard bedragen. Het instellingscollegegeld wordt in deze variant
niet verlaagd.
47
Hoe wordt de 1 miljard euro in het hoger onderwijs specifiek besteed? Welk deel gaat
er naar het verbeteren van het mentale welzijn van studenten en in welke vorm wordt
dit uitgevoerd (denk aan meer psychologen)?
In 2022 is circa € 1 miljard beschikbaar voor instellingen en studenten in het hoger
onderwijs:
– € 555 miljoen voor de compensatie van hogeronderwijsinstellingen voor de halvering
van het collegegeld van de studenten;
– € 161 miljoen voor de corona-enveloppe in de bekostiging van de hogescholen voor het
aanpakken van studievertraging van studenten;
– € 39,8 miljoen voor de corona-enveloppe in de bekostiging van de universiteiten voor
het aanpakken van studievertraging van studenten;
– € 80 miljoen voor de bekostiging van universiteiten, hogescholen, NWO en KNAW voor
het verlengen van tijdelijke contracten van onderzoekers die te maken hebben gehad
met vertraging van hun wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek als gevolg van
de coronamaatregelen;
– € 133 miljoen voor de verlenging van het recht op studiefinanciering.
In de eerste voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs is nader ingegaan
op de plannen van de hogescholen en universiteiten voor de besteding van de middelen
uit de corona-enveloppe, onder andere aan het mentale welzijn van studenten. Uit de
plannen van de instellingen blijkt een duidelijke prioritering. Men kiest vooral voor
het aanpakken van problemen die studenten ondervinden bij de overgangen tussen en
binnen de onderwijssectoren en de verbetering van het studentenwelzijn. In het hbo
gaat het om ca. € 70 miljoen en € 26 miljoen in het wo over de looptijd van het Nationaal
Programma Onderwijs. In het hoger onderwijs wordt om het welzijn van ho-studenten
te verbeteren, vooral ingezet op meer ondersteuning en contactmomenten. Aan het gevoelde
gebrek aan sociale binding van studenten wordt in het wo tevens gewerkt met het bieden
van extra faciliteiten, bijvoorbeeld via speciale apps en digitale middelen. Het bespreekbaar
maken van het thema mentale gezondheid en het inschakelen van laagdrempelige hulp
door mbo- en ho-instellingen zijn belangrijke acties die ook preventief kunnen werken.
Expertise op het gebied van psychologische hulp en coaching wordt zoveel mogelijk
laagdrempelig beschikbaar gesteld.
48
Is het geld uit het NPO dat naar de KNAW en NWO gaat voldoende om de achterstanden
in onderzoek weg te werken?6 Zo nee, hoeveel geld zou er minimaal nodig zijn om dit te kunnen bewerkstelligen?
Een door kennisinstellingen en wetenschapsfinanciers aangeleverde raming van de gemiddelde
vertraging is drie maanden, bij meer dan 20.000 onderzoekers met een tijdelijke aanstelling
op universiteiten, umc’s, NWO- en KNAW-instituten en hogescholen. Alles bij elkaar
betekent dit een kostenpost van zo’n € 600 miljoen. De kennisinstellingen hebben aangegeven
voor ongeveer de helft van dit bedrag, € 300 miljoen, zelf budgetneutraal mitigerende
oplossingen te hebben gevonden.
De eigen financiële inzet van de instellingen in 2020 is nader beschreven in de Kamerbrief «financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek». Zo is in de cao Universiteiten
2020 in hoog tempo € 20 miljoen beschikbaar gesteld. Daarnaast heeft NWO in 2020 € 20 miljoen
vrijgemaakt uit eigen budgetten na aanwijzing vanuit OCW. NWO had daarnaast al € 6 miljoen
vrijgemaakt voor vertraagde wetenschappers onder haar werkgeverschap, en via SIA is
€ 10 miljoen vrijgemaakt voor praktijkgericht onderzoek.
Voor de resterende € 244 miljoen is een beroep gedaan op het kabinet. Het kabinet
heeft daarop binnen het NPO voor de jaren 2021 en 2022 € 162 miljoen beschikbaar gesteld,
waarmee onderzoekers hun onderzoek kunnen afronden en onderwijs kunnen blijven geven.
In het bestuursakkoord is hierover afgesproken dat indien dit in 2021 en 2022 niet
geheel is uitgeput, dit geld ook in 2023 en 2024 besteed mag worden.
In het bestuursakkoord zijn afspraken gemaakt over de verdeling van dit bedrag over
NWO, KNAW, hogescholen, universiteiten en umc’s. In het bestuursakkoord is ook afgesproken
dat gemonitord wordt hoe de uitputting verloopt. Dat gebeurt via de Implementatiemonitor.
Uw Kamer wordt daarover halfjaarlijks geïnformeerd.
49
Hoeveel extra geld zou er uitgegeven moeten worden om te voldoen aan de Lissabon-doelstellingen
(2010) om 3% van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) uit te geven?7 Wat zijn de geraamde extra inkomsten per x aantal euro’s aan extra investeringen?
Hoeveel leveren investeringen in R&D structureel op voor de economie? Klopt het dat
een investering van 1 miljard euro extra, de komende twee decennia x miljard euro
oplevert voor de economie? Welke onderzoeken worden gebruikt om dit te onderbouwen?
Hoe heeft deze verhouding zich in andere landen als Duitsland ontwikkeld, waar de
Lissabon-doelstellingen reeds gehaald zijn?
Het meest recente jaar waarover R&D-statistieken van het CBS beschikbaar zijn, is
2019. In 2019 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland € 17,8 miljard, wat gelijk is
aan 2,18% van het bbp. De R&D-uitgaven hadden in 2019 € 6,6 miljard hoger moeten zijn
om een waarde van 3% van het bbp te behalen. Nederland heeft in 2011 een R&D-doelstelling
van 2,5% van het bbp gekozen in het kader van de EU 2020 strategie. Voor de EU als
geheel werd daarbij een doelstelling van 3% van het bbp gehanteerd voor 2020. Lidstaten
mochten zelf hun nationale doelstellingen kiezen. Nederland koos voor een doelstelling
van 2,5% van het bbp vanwege de Nederlandse sectorstructuur. Dit werd aangekondigd
in het «Nationaal Hervormingsprogramma 2011» van Nederland waarmee dat Nationaal Hervormingsprogramma aan de Tweede Kamer werd
aangeboden. In een iets later stadium werd het op verzoek van de Tweede Kamer nader onderbouwd
in een brief aan de Tweede Kamer. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling voor
R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. De Kenniscoalitie heeft in een «Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030» een groeipad geschetst voor hoe de komende jaren toegewerkt zou kunnen worden in
de richting van het bereiken van 3% van het bbp aan R&D-uitgaven, door middel van
investeringen in alle delen van de kennisketen.
Er zijn veel empirische studies beschikbaar naar de economische effecten van R&D.
De resultaten over de effecten van R&D bij bedrijven wijzen toegespitst op Nederland
op een productiviteitseffect van op langere termijn ongeveer 4½ euro per euro extra aan R&D-uitgaven. Bij een sterke stijging van de R&D-uitgaven dient echter wel rekening te worden
gehouden met een afnemend effect per euro extra R&D. De resultaten over de effecten
van publieke R&D zijn niet eenduidig en variëren afhankelijk van de onderzoeksmethodiek.
Het is daarom niet eenvoudig om de macro-economische effecten van extra publieke R&D
op het bbp nationale economische groei in te schatten. De complexiteit en uitdagingen
op dit terrein zijn verwoord in een document van het CPB. In 2022 zal de KNAW een nieuw rapport over de «waarde van wetenschap»
uitbrengen, na een eerdere verkennende studie uit 2013.
50
Wat zijn de tussentijdse ramingen voor de kosten om voor het herstelplan voor de culturele
sector?
Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat Cultuur en corona van 28 september
j.l. ontvangt uw Kamer voor het Wetgevingsoverleg cultuur (gepland op 22 november)
de contouren van het herstelplan, inclusief een raming voor de kosten.
51
Wanneer zal er een herstelplan komen voor de culturele- en creatieve sector? Is er
een inschatting hoeveel geld er nodig is voor dit herstelplan?
Zie ook het antwoord op vraag 50. Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat
Cultuur en corona van 28 september j.l. ontvangt uw Kamer het Wetgevingsoverleg cultuur
(gepland op 22 november) de contouren van het herstelplan, inclusief een raming voor
de kosten.
52
Hoeveel inkomstenderving is er in de culturele en creatieve sector in het jaar 2021
door de coronacrisis?
Definitieve cijfers over het verlies aan inkomsten in 2021 voor de culturele en creatieve
sector zijn op dit moment niet beschikbaar. Het jaar is nog niet afgelopen en hoewel
de maatregelen ter bestrijding van het virus nu voor een groot deel zijn afgebouwd,
kan niet worden uitgesloten dat extra maatregelen nodig zijn om het virus in te dammen.
Wat het effect hiervan op de inkomsten van de culturele en creatieve sector is, is
nog niet bekend.
53
Hoeveel inkomstenderving wordt er nog geschat in de culturele en creatieve sector
in het jaar 2022 door de coronacrisis?
Volgens de Macro Economische Verkenning 2022 van het Centraal Planbureau die op 21 september
2021 is gepubliceerd, groeit de economie in 2022 met bijna 3,5%, ervan uitgaande dat
er geen grootschalige nieuwe contactbeperkingen nodig zijn. Welke invloed deze verwachting
heeft op de inkomsten van bedrijven en zelfstandigen in de culturele en creatieve
industrie, is nog niet te zeggen.
54
Hoeveel inkomstenderving is er in de culturele en creatieve sector geweest in het
jaar 2020 door de coronacrisis?
Er is nog geen volledig beeld beschikbaar van de inkomstenderving voor de gehele culturele
en creatieve sector. In het kader van de evaluatie van de steunpakketten zal geprobeerd
worden hiervan een zo volledig mogelijk beeld te geven. Voor de Nederlandse musea
en podia (inclusief poppodia) zullen de CBS statistieken hiervoor een belangrijke
basis vormen.
Voor een deel van de sector heeft het onderzoek Ongelijk getroffen, ongelijk gesteund van de Boekmanstichting (2021) een beeld gegeven (op basis van gegevens over gesubsidieerde
gezelschappen dans, theater, muziektheater en muziek, poppodia, presentatie instellingen
en vrije producenten). De gemiddelde terugloop in deze sectoren in de laatste drie
kwartalen van 2020 bedroeg 85%. Dit onderzoek is besproken en als bijlage bij de brief van 7 juni aan uw kamer gestuurd, en samengevat in dezelfde brief.
Wel kan een beeld gegeven worden van de financiële situatie in 2020 van instellingen
die via de BIS en de Erfgoedwet en de cultuurfondsen een meerjarige subsidie hebben
ontvangen. Een analyse van de jaarrekeningen van deze instellingen laat het volgende
zien:
– In 2020 zijn de totale baten met 7% gedaald.
– De totale eigen inkomsten van instellingen daalden met circa 62%.
– De totale lasten van de instellingen daalden met 15%.
– In totaal is met het eerste steunpakket in 2020 ruim € 106 miljoen aan steun verleend
aan de BIS-instellingen. Deze extra steun ondervangt 69% van de hierboven genoemde
62% van de daling in eigen inkomsten.
Bij de 231 instellingen die meerjarig door de rijkscultuurfondsen werden gesubsidieerd
zijn de totale baten afgenomen met 33% tussen 2019 en 2020. De totale lasten namen
af met 40% en het eigen vermogen met 11%. Wegens de besparingen sloot een groot deel
van deze instellingen af met een positief exploitatieresultaat.
De publicaties van de brancheverenigingen, zoals de Museumvereniging en het NAPK bevestigen dit beeld.
55
Hoeveel procent van de werkenden in de culturele en creatieve sector heeft de sector
verlaten in 2020 en 2021 door de coronacrisis? Hoeveel mensen werkten er in de culturele
en creatieve sector in 2020? hoeveel mensen werken er in de culturele en creatieve
sector in 2021? Hoeveel hiervan bestaat uit zzp'ers?
De meest recente cijfers die het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW heeft
samengesteld, geven een beeld van de ontwikkeling van het aantal banen (werknemers) van 2010 tot
en met het vierde kwartaal van 2020.
In de jaren 2017 tot en met het eerste kwartaal 2020 zijn er rond de 152.000 banen.
Dit daalt in het tweede kwartaal van 2020 naar 143.090. In het derde kwartaal telt
het CBS 144.540 banen en in het vierde kwartaal 141.410. In datzelfde CBS overzicht
wordt ook het aantal zelfstandigen weergegeven vanaf 2010, maar deze reeks loopt tot
en met 2019 omdat geen recentere cijfers beschikbaar zijn.
56
Hoeveel geld uit het eerste steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk
terecht gekomen bij zzp'ers?
Uit het eerste specifieke steunpakket voor de culture en creatieve sector is € 11,8 miljoen
en ruim € 15 miljoen eigen middelen van de rijkscultuurfondsen beschikbaar gesteld
voor makers. Daarnaast is € 5 miljoen beschikbaar gesteld via het Steunfonds Rechtenfonds.
Daarnaast is een deel van de algemene steun aan instellingen ingezet om de zzp’ers
aan het werk te houden. Om hoeveel geld dit gaat is niet precies uit de ingediende
jaarrekeningen op te maken.
Naast deze specifieke steunmaatregelen heeft het kabinet via de generieke steunmaatregel,
de TOZO, zzp’ers gesteund.
57
Hoeveel geld uit het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk
terecht gekomen bij zzp'ers?
In het tweede steunpakket, van 1 januari tot 1 juli 2021,
– is via de rijkscultuurfondsen € 35,75 miljoen beschikbaar gesteld voor zzp’ers;
– konden via Cultuur + Ondernemen ook zpp’ers onder gunstige voorwaarden een lening
aangaan. Hiervoor is in totaal € 15 miljoen beschikbaar gesteld, deze middelen waren
ook voor bedrijven beschikbaar;
– is voor het Programma Permanente Persoonlijke Ontwikkeling voor zelfstandigen € 4 miljoen
beschikbaar gesteld;
– konden met het Actieplan NPO (€ 10 miljoen) makers via de publieke omroep worden ondersteund.
Naast deze steunmaatregelen heeft de steun aan gemeenten (€ 150 miljoen) voor de ondersteuning
van de lokale cultuur en aan rijksgesubsidieerde instellingen (€ 100 miljoen) ertoe
geleid dat een deel van de zzp’ers aan het werk is gebleven of ondersteuning heeft
ontvangen via een regeling van de gemeenten. Dat geldt ook van subsidies aan bijvoorbeeld
het Kickstartfonds of het Filmfonds ter ondersteuning voor de filmproductie.
Daarnaast heeft het kabinet zzp’ers via de generieke steunmaatregel, de TOZO, gesteund.
58
Hoeveel geld uit het derde steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk
terecht gekomen bij zzp'ers?
In het derde steunpakket (aanvullend steunpakket voor de periode januari-juni 2021)
is:
– via de rijkscultuurfondsen € 5,5 miljoen extra beschikbaar gesteld;
– aan het Steunfonds Rechtensector € 10 miljoen beschikbaar gesteld.
Aanvullend hierop is in het vierde steunpakket (van 1 juli tot en met eind september
2021) nogmaals via de rijkscultuurfondsen (€ 16,3 miljoen) subsidie verleend voor
de ondersteuning van makers. Wederom hebben de subsidies aan de rijksgesubsidieerde
instellingen en bijvoorbeeld het Kickstartfonds en het Filmfonds de mogelijkheid geboden
om zzp’ers opdrachten te verstrekken. Ook de generieke steunmaatregel voor de ondersteuning
van zzp’ers, de TOZO, was tot en met september dit jaar beschikbaar.
59
Kunt u per maatregel die genomen is om het lerarentekort tegen te gaan aangeven wat
het heeft opgeleverd in termen van de hoeveelheid extra leraren het heeft opgebracht?
Per maatregel is het effect op het lerarentekort niet uit te splitsen. Het lerarentekort
is namelijk een complex vraagstuk, waar niet één maatregel de oplossing voor is. Juist
de combinatie van maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen hebben effect, zoals
anders organiseren, behouden van personeel en verhogen van zijinstroom. In het po
is in de periode 2017–2020 een toename aan onderwijsgevend personeel per saldo van
1100 fte te zien. Het onderwijsondersteunend personeel is in het po zelfs met 6.600
fte toegenomen in deze periode.
Over de stand van zaken lerarentekort is uw Kamer geïnformeerd in september (Kamerstuk
27 923, nr. 424). In december ontvangt uw Kamer zoals jaarlijks de meest recente cijfers over de
onderwijsarbeidsmarkt.
60
Hoeveel tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging door corona is er
in totaal uitgekeerd en om hoeveel studenten gaat het, uitgesplitst naar mbo, hbo-bachelor,
hbo-master en wo-master?8
Ongeveer 9.000 mbo studenten en 23.000 ho studenten hebben een tegemoetkoming aangeboden
gekregen voor het wegvallen van de aanvullende beurs en/of basisbeurs. Daar is een
bedrag van ongeveer € 47 miljoen mee gemoeid. Het is niet mogelijk om de aantallen
ho studenten verder uit te splitsen, omdat DUO niet beschikt over een verdeling onder
hbo- en wo-studenten. Ongeveer 25.000 bbl studenten, 72.000 bol studenten, 3.000 hbo-ad
studenten, 54.000 hbo-bachelor studenten, 2.000 hbo-master studenten en 23.000 wo-master
studenten hebben een tegemoetkoming in studiekosten aangeboden gekregen voor de opgelopen
studievertraging. Daar is een bedrag van ongeveer € 69 miljoen mee gemoeid. Voor de
volledigheid zij vermeld dat de genoemde cijfers van de tegemoetkoming in studiekosten
verschillen van de cijfers in de NPO-brief die recent aan uw Kamer is aangeboden.
De cijfers in de NPO-brief tonen de stand tot en met september 2021. Om tot de verzochte
uitsplitsing te komen zijn nieuwe cijfers uitgevraagd bij DUO, en in deze nieuwe cijfers
zijn ook tegemoetkomingen verwerkt die in oktober 2021 aan de student zijn aangeboden.
61
Waarom zijn wo-bachelor studenten uitgesloten van de tegemoetkomingsregeling voor
extra kosten vanwege studievertraging door corona?
In 2020 is besloten tot een tegemoetkoming voor studenten die in de laatste fase van
hun opleiding met studievertraging hun opleiding afrondden. Circa tachtig procent
van de wo-bachelorstudenten stroomt door naar een masteropleiding. Deze studenten
studeren door en kunnen tijdens hun masteropleiding eventuele vertraging inlopen of
komen in 2021/2022 in aanmerking voor de halvering van het collegegeld. Uitvoeringstechnisch
is geen onderscheid te maken tussen studenten die direct doorstromen, studenten die
na verloop van tijd doorstromen en studenten die na een wo-bachelor niet doorstromen.
Om deze twee redenen zijn de wo-bachelorstudenten uitgesloten van de tegemoetkoming
voor extra kosten vanwege studievertraging.
62
Kunt u per maatregel die genomen is om het lerarentekort tegen te gaan aangeven wat
het heeft opgeleverd in termen van de hoeveelheid extra leraren het heeft opgebracht?
Zie vraag 59.
63
Hoe hoog is het huidige lerarentekort in de verschillende onderwijssectoren op dit
moment?
Jaarlijks wordt de Kamer in december geïnformeerd over de voorspelde tekorten in de
verschillende sectoren. In aanvulling op deze raming is op 1 oktober voor het eerst
bij alle scholen in het primair onderwijs een uitvraag meting naar de actuele stand
van de tekorten aan leraren en schoolleiders. Over de resultaten van de uitvraag wordt
de Kamer in december geïnformeerd.
De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan
het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. In onderstaand
tabel zijn de ramingen van afgelopen twee jaar voor het po en vo opgesomd:
po (incl. (v)so en schoolleiders)
vo
Raming tekorten 2024 (basisjaar 2019)
1.971 fte tekort bovenop huidige situatie
1.350 fte
Raming tekorten 2025 (basisjaar 2020)
1.439 fte tekort bovenop huidige situatie
1.250 fte
De verbetering komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders.
In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. In het mbo
is er over de gehele linie geen sprake van tekorten en vooralsnog ziet het er naar
uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. In december ontvangt de Kamer
de nieuwe arbeidsmarktramingen en de resultaten van de uitvraag actuele tekorten.
64
Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van het kabinet-Rutte
III? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?
Over de ontwikkelingen van het lerarentekort wordt jaarlijks gerapporteerd. Om nog
meer zicht te krijgen in de actuele tekorten zoals u gemeld is op 1 oktober jl. een
uitvraag naar alle po scholen gegaan. In december ontvangt de Kamer de nieuwe ramingen
en resultaten van de uitvaag. Ook wordt gewerkt aan een analyse van administratieve
gegevens van basisscholen (CBS en DUO).
De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan
het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. Het aantal
zij-instromers en onderwijsassistenten is fors toegenomen en de werkdruk is waarneembaar
gedaald. De tekorten zijn nog steeds hoog. Zoals vermeld in de Kamerbrief van december 2020 wordt in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439
fte aan leraren en directeuren verwacht, bovenop de huidige situatie aan tekorten.
Vergeleken met de ramingen van vorig jaar, waarin vijf jaar later een tekort van 1.971
fte bovenop de huidige situatie werd geraamd, is dit een verbetering. Dit komt met
name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is
er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. Voor het verloop van het
lerarentekort zie vraag 63.
65
Hoeveel leraren overwegen te stoppen met hun vak en met welke redenen?
Elke drie jaar wordt in opdracht van BZK door het CBS het WERKonderzoek gedaan onder
werknemers in de publieke sector, waaronder werknemers in het onderwijs. Het laatste
onderzoek komt uit 2019 en daarin staan de volgende gegevens: in het po is 15% van
de leraren op zoek naar een andere functie, in het vo 19% en in het mbo 20%. Dit betekent
niet dat deze gehele groep geen leraar meer wil zijn, want ze kunnen ook binnen het
onderwijs op zoek zijn naar een andere plek. Mogelijke redenen voor vertrek kunnen
zijn een hoge ervaren werkdruk, beperkte doorgroeimogelijkheden en behoefte aan een
nieuwe uitdaging.
66
Hoeveel leraren hebben in de afgelopen tien jaar het vak verlaten en met welke redenen?
Hieronder is een overzicht per sector te vinden met het totaal aantal aan uitstroom.
Mogelijke redenen voor vertrek kunnen zijn een hoge ervaren werkdruk, beperkte doorgroeimogelijkheden
en behoefte aan een nieuwe uitdaging.
Primair onderwijsHoeveel leraren hebben het primair onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
Leeftijdsklasse
Uitstroomjaar
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
Totaal uitstroom po
2010
0
3230
994
3163
7387
2011
1
3978
1132
3268
8379
2012
0
5402
1583
2625
9610
2013
0
2420
1138
2502
6060
2014
0
2723
1252
2990
6965
2015
0
2683
990
2819
6492
2016
0
2543
804
2811
6158
2017
0
2839
729
2832
6400
2018
0
3289
632
2803
6724
2019
0
3473
633
3412
7518
Voortgezet onderwijsHoeveel leraren hebben het voortgezet onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
Leeftijdsklasse
Uitstroomjaar
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
Totaal uitstroom vo
2010
5
2973
580
2188
5746
2011
0
2287
482
2116
4885
2012
0
2453
474
1726
4653
2013
0
1780
399
1596
3775
2014
0
2017
431
1943
4391
2015
0
2198
379
1906
4483
2016
0
2373
409
2020
4802
2017
0
2773
396
2242
5411
2018
0
3051
429
2148
5628
2019
0
3179
450
2576
6205
Middelbaar beroepsonderwijsHoeveel leraren hebben het middelbaar beroepsonderwijs verlaten in de afgelopen 10
jaar
Leeftijdsklasse
Uitstroomjaar
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
Totaal uitstroom mbo
2010
0
1714
472
1196
3382
2011
1
950
307
1031
2289
2012
0
820
225
864
1909
2013
0
672
236
878
1786
2014
0
965
268
1082
2315
2015
0
1096
247
990
2333
2016
0
1172
257
1114
2543
2017
0
1215
210
1074
2499
2018
0
1483
228
1161
2872
2019
0
1198
240
1265
2703
Bron: DUO
NB 1: Gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt
kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.
NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking
wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2019 er relatief
hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.
67
Waaraan wordt de 32 miljoen euro voor de aanpak lerarentekort precies besteed?
Van de € 32 miljoen wordt in 2022 € 21 miljoen beschikbaar gesteld via de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5, € 8 miljoen voor het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen en € 3 miljoen voor de Subsidieregeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (samen opleiden).
68
Wat zijn de jaarlijkse kosten aan overhead in het onderwijs in Nederland?
De bekostiging aan onderwijsbesturen en -instellingen moet worden uitgegeven aan onderwijs.
Deze uitgaven hebben niet alleen betrekking op het geven van onderwijs (primair proces)
maar ook op activiteiten die onderwijs mogelijk maken, ondersteunen en versterken
(overhead in de meest ruime zin). Het onderwijs is en blijft de centrale activiteit
en de overhead moet hiermee in gepaste verhouding zijn. Om dit te borgen is het belangrijk
dat de allocatie van de beschikbare middelen op een zo laag mogelijk niveau plaatsvindt,
hierop horizontaal toezicht is én daarover transparant wordt verantwoord. Instellingen
en onderwijsbesturen hebben daarmee de ruimte hun maatschappelijke opdracht waar te
maken om zo goed mogelijk onderwijs te verzorgen. Zij kunnen eigen keuzes maken over
hoe de bekostiging het beste wordt ingezet, afhankelijk van bestuurs- en schoolomvang,
onderwijsaanpak, kwaliteit van personeel en dergelijke.
Vanwege de verschillende omstandigheden van besturen, scholen en instellingen is er
geen eenduidige maatstaf voor overhead te formuleren, bijvoorbeeld in de vorm van
een maximumnorm. Daarbij komt nog het definitieprobleem rond het begrip overhead;
bijvoorbeeld een directeur die ook voor de klas staat, kantoorartikelen en apparatuur
die zowel door docenten als door leerlingen worden gebruikt en ICT-systemen die zowel
de leerlingenprestaties volgen als ten dienste staan van de organisatie.
69
Hoe zijn de maatregelen uit het Nationaal Programma Onderwijs betreffende de tegemoetkoming
van studenten die uit hun studiefinancieringsrecht lopen en de verlenging van de ov-kaart,
die in de Voorjaarsnota door de maatregel «extensivering npoa» van dekking werden
voorzien, thans gedekt?9
Deze maatregelen zijn als gevolg van het amendement op de 1e suppletoire begroting 2021 van het lid van Weyenberg c.s. gedekt uit onderuitputting
op coronamaatregelen en (voor het restant) ten laste van het EMU-saldo. Zie tevens
antwoord op vraag 19.
70
Heeft de maatregel halvering collegegeld voor studenten in collegejaar 2021–2022 geleid
tot een toename van het aantal studenten?
De definitieve studentenaantallen van het collegejaar 2021–2022 zijn op dit moment
nog niet bekend. Deze worden medio januari 2022 definitief. Een toename van studentenaantallen
kan van veel factoren afhankelijk zijn en is niet één op één te koppelen aan deze
maatregel. Overigens is het doel van deze maatregel niet een toename van het aantal
studenten, maar het bieden van een financiële compensatie aan studenten. Zij krijgen
financiële compensatie, omdat dit een vorm van erkenning biedt voor opgelopen studiekosten
en gemiste ervaring.
71
Wat gaat u doen om scholen te stimuleren jonge, nieuwe leraren sneller een vast contract
te bieden met meer uren om hen daarmee de vastigheid te bieden die ze verdienen?
Wij zetten in op goed en strategisch personeelsbeleid. Dit zorgt ervoor dat personeel
in een professionele en uitdagende omgeving kan werken en zo behouden kunnen blijven.
Daarnaast geeft dit scholen inzicht in toekomstige vraag naar personeel en scholingsbehoeften,
bijvoorbeeld gericht op het halen van een tweede bevoegdheid. OCW stelt hiervoor subsidie
beschikbaar. We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het tekort, hun uiterste
best te doen zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector. Met name in regio’s
met veel krimp valt er wat voor te zeggen dat schoolbesturen een aantal tijdelijke
contracten aanhouden. Belangrijk is dat de schoolbesturen hierbij handelen volgens
de cao.
Wat betreft het aantal vaste contracten, zien we in de laatste Loopbaanmonitor een
positieve trend van steeds meer startende leraren met (uitzicht op) een vast contract.
In het vo is het percentage van (uitzicht op) vaste contracten van 74% naar 79% gestegen
tussen 2015 en 2019. In het po is een stijging te zien van 33% in 2015 naar 83% in
2019. In het mbo zijn de aanstellingen met (uitzicht op) een vast contract ook toegenomen
van 72% naar 76%. Tevens zien we een stijging van banen met grotere aanstellingsomvang
van 0,8 of hoger voor afgestudeerden van de pabo. Dit is gestegen van 48% in 2013
naar 80% in 2018. Voor afgestudeerden van tweedegraads lerarenopleidingen is de aanstellingsomvang
1 jaar na afstuderen meer stabiel gebleven tussen 55–60%. In december informeren wij
de Kamer over de meest recente cijfers.
72
Welk deel van de deelnemers aan de lerarenopleiding ontvangt een stagevergoeding voor
hun onderwijsstage? In hoeverre kunnen deze stagiaires daarop aanspraak maken bij
de school waar zij stage lopen? In welke mate is de betaling van stagevergoedingen
of juist het ontbreken daarvan van invloed op de belangstelling voor lerarenopleidingen?
Schoolbesturen bepalen of ze hun stagiair(e) een stagevergoeding geven en hoe hoog
deze vergoeding is. Er is echter geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal
studenten dat een stagevergoeding ontvangt, dan wel over de invloed van het al dan
niet uitbetalen van de stagevergoeding op de belangstelling voor de lerarenopleiding.
Wel is bekend dat een aantal studenten tijdens de studie al werkt in het onderwijs.
Er zijn op dit moment geen afspraken over een stagevergoeding in de cao. Voor studenten
die in het laatste jaar van hun opleiding als leraar-in-opleiding worden aangesteld,
liggen er wel salarisafspraken vast in de CAO’s. Vorig jaar heeft de PO-Raad haar
leden opgeroepen werk te maken van de stagevergoeding. Scholen doen er goed aan studenten
een stagevergoeding te geven, ook om (aankomend) leraren aan zich te binden. Het zou
wenselijk zijn als sociale partners daar een cao-afspraak over maken, zodat het niet
uitmaakt op welke school je stage loopt.
73
Hoeveel geld kost het om de «extra handen in de klas» structureel in het onderwijs
te houden? Hoeveel extra handen zijn er op dit moment nodig in het po en het vo, uitgesplitst
naar regio?10 In welke vakgebieden in het vo zijn er relatief grotere tekorten?
Voor 2021 is er voor het funderend onderwijs € 316 miljoen beschikbaar gesteld voor
de regeling extra hulp voor de klas. De subsidie is een tegemoetkoming in de extra
kosten die scholen tijdelijk maken om de continuïteit van het onderwijs tijdens de
uitbraak van COVID-19 te kunnen waarborgen. Met dit geld zijn scholen en instellingen
tegemoetgekomen in de extra personeelskosten om (afstands)onderwijs te kunnen blijven
geven en de gevolgen van corona op te kunnen vangen. De regeling is opgesteld met
een tijdelijk karakter en dus niet structureel. De NP Onderwijsmiddelen voorzien in
het herstel en ontwikkeling van het onderwijs tijdens en na corona, zoals het inlopen
van opgelopen (leer)vertragingen.
Wij hebben nog geen beeld van het precieze tekort aan personeelsleden wat binnen de
regeling extra hulp voor de klas is ingezet en hoeveel scholen nog tekort komen. Aan
deze regeling is namelijk een monitorings- en evaluatieonderzoek verbonden en de eindrapportage
van het onderzoek wordt pas in maart 2022 verwacht. In de eindrapportage wordt ingegaan
op de daadwerkelijke besteding van de middelen. En hoeveel geld er is ingezet per
regio.
De actuele tekorten aan leraren en schoolleiders in het primair onderwijs worden op
dit moment in beeld gebracht en geregistreerd. In december ontvangt uw Kamer de resultaten
van de uitvraag en de nieuwe ramingen van de onderwijsarbeidsmarkt, waarin de ontwikkelingen
in de vraag naar leraren, ondersteunend personeel en directeuren voor het po, vo en
mbo zijn opgenomen. Voor de omvang van het huidige tekort aan leraren en directeuren
in het po en vo, verwijzen wij naar het antwoord op vraag 63, 291, 292 en 293. Overigens
gaat het bij de regeling extra hulp voor de klas ook om onderwijsondersteunend personeel.
In het vo kennen we de volgende tekortvakken: Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Duits,
Frans, Nederlands, Klassieke Talen en Informatica. De tekortvakken zijn bepaald aan
de hand van het «mirror-model» van Centerdata. In juni jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het onderzoek «Tekortvakken VO in beeld» waarin wordt ingegaan op de vakspecifieke knelpunten voor deze tekortvakken in het
voortgezet onderwijs.
74
Hoeveel geld is er minimaal benodigd om uitvoering te geven aan de werkagenda die
opgesteld wordt op basis van de aanbevelingen van Van Vroonhoven?
Zoals in de brief over het stand van zaken lerarentekort in september jl. is vermeld,
werken wij de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven op dit moment gezamenlijk met
de vak/ beroeps- en sectororganisaties uit. De vervolgstappen worden langs drie lijnen
uitgewerkt: de regionale aanpak, het beroepsbeeld en breed betrekken van de beroepsgroep
en landelijke regie/taskforce. Met de werkgevers- en werknemersorganisaties is er
op veel punten overeenstemming bereikt over de richting. De uitwerking daarvan vergt
echter nog een aantal stappen. Een onderdeel van de uitwerking van het vervolgtraject
is het budget. In december 2021 verwachten wij uw Kamer hierover verder te kunnen
informeren. Het is aan het nieuwe kabinet om daarover en over de daarvoor door verschillende
partijen gevraagde investeringen een besluit te nemen. Eerder is aan uw Kamer gemeld,
dat dit bijvoorbeeld de investeringen betreft die nodig zijn om het verschil in salaris
tussen po en vo te dichten en het extra geld dat nodig is om alle leraren op te leiden
via de systematiek van Samen Opleiden (Kamerstuk 27 923, nr. 420).
75
Aan welke initiatieven wordt er op dit moment gewerkt om het lerarentekort specifiek
in de G5 aan te pakken?11
Het kabinet investeert in de aanpak van tekorten in de G5 door middelen beschikbaar
te stellen voor de uitvoering van de convenanten. Per stad worden nu maatregelen getroffen, die zo goed mogelijk aansluiten bij de
specifieke problematiek van de individuele scholen en wijken. Zoals gemeld in de Kamerbrief
van september zijn de eerste positieve effecten van de maatregelen uit de convenanten
te zien. Dat geldt met name voor het opleiden van assistenten tot ondersteuner of
leraar, de verbeteringen en de toename in zijinstroom en het anders organiseren van
het onderwijs.
76
Hoeveel kost het om pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis te maken? Tot hoeveel
extra aanmeldingen zou dit naar schatting leiden?
De pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis maken kost circa € 150 miljoen. We
gaan daarbij uit van een groei van 5–10%, op basis van voorspellingen uit Kansrijk Onderwijsbeleid van het CPB. Het CPB voorspelt daarin een groei van 4,3% bij een verlaging van het
wettelijk collegegeld naar € 0. Het CPB keek daarbij naar een verlaging van het wettelijk
collegegeld bij alle opleidingen. Voorstelbaar is dat de groei bij een gratis opleiding
groter kan zijn wanneer maar een aantal opleidingen gratis is (substitutie-effect).
77
Hoe goot is het huidige tekort aan schoolleiders?
Zie antwoord 291.
78
Klopt het dat uit de aanbevelingen van Van Vroonhoven blijkt dat de landelijke tafel
aanpak lerarentekort wel kennis heeft genomen van de aanbevelingen, maar kritiek heeft
op de mate waarin de werkdruk en het salaris van de leraren wordt aangepakt teneinde
het lerarentekort weg te werken? Hoeveel stijgt precies het salaris en hoeveel daalt
precies de werkdruk met de 812 miljoen euro structureel en 359 miljoen euro incidenteel
die hiervoor wordt uitgetrokken? Waar staat deze verantwoord op de begroting? Kiest
u voor een verdere verhoging van deze middelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Welk bedrag is nodig om de loonkloof tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs
volledig te dichten, zodat alle leraren hetzelfde gaan verdienen? Welke kosten zijn
gemoeid met het afschaffen van de doelmatigheidskorting?
De aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven zijn vorig jaar aan de landelijke tafel
besproken en er is brede steun om de uitwerking van de aanbevelingen gezamenlijk op
te pakken. In de beantwoording van het schriftelijk overleg van 8 juli jl. is toegelicht
dat de vakorganisaties zich voor een groot deel kunnen vinden in de inhoudelijke lijn
van de notitie, maar de salariskwestie in het po en de aanpak van de werkdruk krijgt
naar mening van de vakorganisaties te weinig aandacht.
Afgelopen kabinetsperiode is oplopend tot € 430 miljoen structureel beschikbaar voor
de aanpak van werkdruk in het primair onderwijs beschikbaar gesteld (onderdeel van
de € 812 miljoen structureel voor het funderend onderwijs). Uw Kamer is op 12 februari 2021 geïnformeerd over de resultaten van de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord. Daarnaast
is er ook structureel € 270 miljoen beschikbaar gesteld voor extra salaris in het
primair onderwijs.
Naar huidige berekeningen kost het volgens sociale partners € 920 miljoen in 2022.
Daarmee worden alle medewerkers in het po die wat betreft zwaarte van taken en verantwoordelijkheden
hetzelfde zijn aan het vo gelijkwaardig beloond. Vanaf kalenderjaar komt structureel
€ 500 miljoen beschikbaar om het salaris in het primair onderwijs (gericht) te verbeteren.
Onderstaande tabel toont de kosten voor het terugdraaien van de doelmatigheidskorting.
Mln. (€)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Doelmatigheidskorting PO
6,7
30,7
45,7
61
61
61
Doelmatigheidskorting VO
5,2
23,8
35,4
47,3
47,3
47,3
Doelmatigheidskorting MBO
2,8
12,7
18,9
25,2
25,2
25,2
Doelmatigheidskorting HO
4,8
21,9
32,7
43,6
43,6
43,6
Doelmatigheidskorting OWB
0,6
3
4,4
5,9
5,9
5,9
Doelmatigheidskorting Totaal
20
92
137
183
183
183
79
Wat houdt het Horizon Europe-programma exact in en waarom wordt deze als enige genoemd
om op internationaal/ Europees gebied wetenschappelijk samen te werken?
Horizon Europe is het negende EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Met een
budget van € 95,5 miljard over de looptijd van 2021 tot en met 2027, is Horizon Europe
het grootste grensoverschrijdend programma voor onderzoek en innovatie ter wereld.
Horizon Europe biedt subsidies in de hele wetenschaps- en innovatieketen, van de basis,
fundamentele kant van onderzoek tot het naar de markt brengen van innovaties. Daarnaast
wil de Europese Commissie het bedrijfsleven en de academische wereld uitdagen om samen
oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken. Excellentie en impact
zijn de belangrijkste principes voor het toekennen van het onderzoeksbudget. Voor
het Nederlandse kennis- en innovatieveld is het programma van groot belang. Nederlandse
deelnemers presteerden zeer goed in de voorganger van Horizon Europe, Horizon 2020,
waaruit zij in totaal ruim € 5,3 miljard ontvingen van de € 67,5 miljard die de Europese
Commissie heeft toegekend (peildatum 2 juni 2021). Nederland neemt daarmee de zesde
plaats in van EU-lidstaten die de meeste middelen uit Horizon 2020 ontvingen. Dankzij
deze middelen zijn er de afgelopen jaren duizenden projecten mogelijk gemaakt met
belangrijke impact, op de wetenschap, samenleving en de economie.
Buiten Horizon Europe, werkt OCW ook op vele andere manieren aan het stimuleren van
wetenschappelijke internationale samenwerking. Zo investeren we in grootschalige internationale
(mondiale) onderzoeksinfrastructuren, zoals in ESO, CERN, EMBL en SKA. Daarnaast werkt
Nederland binnen de Europese Onderzoeksruimte (ERA) samen aan het creëren van betere
randvoorwaarden om grensoverschrijdende samenwerking te faciliteren, zodat we als
Europa mee kunnen blijven doen in de wetenschappelijke wereldtop. De samenwerking
binnen de ERA richt zich onder meer op kennisuitwisseling binnen de Unie, open science, het verbeteren van carrièremogelijkheden en internationale mobiliteit van onderzoekers
en het multilateraal afstemmen van onderzoeksprogrammering. Omdat Nederland zich ook
bewust is van de mogelijke risico’s die internationale samenwerking met zich meebrengt,
werken we bovendien samen met de Europese Commissie en andere landen aan kennisveiligheid om ongewenste overdracht van kennis te voorkomen. Tot slot werken we met meerdere
landen binnen en buiten de EU op bilateraal niveau samen op het gebied van wetenschap
en innovatie. De Internationale Kennis-en Talentstrategie (IKT) schetst de inzet van Nederland op deze samenwerkingen.
80
Welke instellingen hebben nog geen goedgekeurde beoordeling gekregen van de NVAO als
het gaat om de kwaliteitsafspraken?12 Op welke termijn wordt verwacht dat zij wel een goedgekeurde beoordeling krijgen?
De Haagse Hogeschool. Er is een aangepast plan ingediend en de verwachting is dat
de NVAO op korte termijn hierover advies uitbrengt, waarna de Minister een besluit
zal nemen.
81
Waarom is het dossier Emancipatie belegd bij het Ministerie van OCW en niet bij een
ander ministerie, zoals Ministerie van Algemene Zaken of Ministerie van Binnenlandse
Zaken?
Dit was in 2007 bij de formatie van het kabinet Balkenende IV een politieke keuze
om het onderwerp te brengen bij het Ministerie van OCW. De portefeuille van homo-emancipatie
(nu LHBTI-emancipatie) van VWS en vrouwenemancipatie van SZW werden samengevoegd tot
emancipatie.
82
Wat zijn de geraamde uitgaven (of investeringen) om het COC’s Regenboogakkoord in
het geheel uit te voeren?13
Het regenboogstembusakkoord is in maart 2021 door een aantal politieke partijen ondertekend.
Aan dit akkoord hebben zij zich politiek gecommitteerd. Het akkoord had ten tijde
van het opstellen van de begroting 2022 nog geen formele status voor dit demissionaire
kabinet. Op welke wijze invulling wordt gegeven aan onderdelen uit het akkoord is
aan een volgend kabinet, kosten die daarmee samenhangen hangen af van de wijze waarop
uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen. Daarbij komen de uitgaven voor de gevraagde
veranderingen uit het akkoord slechts deels ten laste van de begroting van OCW. Veel
van de maatregelen zullen ten laste van andere begrotingshoofdstukken komen. Het is
derhalve prematuur in dit stadium een overzicht te hebben van de totale kosten voor
de volledige uitvoering van het regenboogstembusakkoord.
83
Kan een overzicht verschaft worden van de verschillende economische en publieke sectoren
met daarbij het aantal vrouwen in topposities? Kan een overzicht gegeven worden van
de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen in deze sectoren?
Zowel het aantal vrouwen in topposities als de verschillen in beloning tussen mannen
en vrouwen worden jaarlijks bijgehouden. Echter worden deze monitors door verschillende
onderzoekers uitgevoerd, wat tot gevolg heeft dat er verschillen zitten in de ordening
en afbakening van de sectoren bij het presenteren van de resultaten. Zo heeft de Bedrijvenmonitor
2020 onderzoek gedaan naar het aantal vrouwen in de top van Nederlandse bedrijven
die aan de criteria van «grote» vennootschap voldoen en naar het aantal vrouwen in
de top van de (semi)publieke sectoren. Hierbij komen zij tot negen verschillende sectoren.
In de Monitor Loonverschillen 2018 door het CBS wordt het loonverschil uitgesplitst
naar 15 sectoren. Onderstaande tabellen laten de laatste resultaten van beide monitors
zien. Aan beide tabellen zijn, in de onderste rijen, de data voor de rijksoverheid
toegevoegd.
Tabel 1: % vrouwen in de raad van bestuur en raad van commissarissen
Sector
% vrouwen in het bestuur (in 2019)
% vrouwen de rvc (in 2019)
Zakelijke dienstverlening
15,9
24,9
Landbouw en nijverheid
12,0
20,3
Financiële instellingen
12,0
17,1
Vervoer, informatie en communicatie
11,5
26,1
Handel en horeca
12,0
20,5
Zorg en Welzijn
42,6
41,0
Sociaal-Maatschappelijke organisaties
32,6
44,9
Woningcorporaties
40,0
40,5
Onderwijs
28,0
37,3
Rijksoverheid1
41%
(Bron: Bedrijvenmonitor 2020)
X Noot
1
ABD – topmanagers in 2020.
Tabel 2: beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen, ongecorrigeerd en gecorrigeerd
Sector
Ongecorrigeerd loonverschil (in %)
Gecorrigeerd loonverschil (in %)
Financiële dienstverlening
28
13
Handel
26
9
Industrie
21
8
Gezondheids- en welzijnszorg
19
3
Zakelijke dienstverlening
19
7
Vervoer en opslag
16
9
Landbouw, bosbouw en visserij
16
7
Cultuur en overige dienstverlening
15
3
Bouwnijverheid
13
8
Energie- en waterleidingbedrijven
13
3
Delfstofwinning
7
2
Horeca
7
2
Openbaar bestuur
6
0
Particuliere huishoudens met personeel en extra-territoriale organisaties
– 3
– 1
Gesubsidieerd onderwijs
– 4
1
Rijksoverheid1
7
1
(Bron: Monitor Loonverschillen 2018, CBS, 2020)
X Noot
1
Rapportage Beloningsverschillen bij het Rijk.
84
Hebt u bij het inzichtelijk maken van het lhbti-beleid gekeken naar hoeveel personen
daadwerkelijk tot deze doelgroep behoren?14 Zijn er regionale of culturele elementen die een rol spelen bij de discriminatie
van de lhbti-gemeenschap?
Bij het maken van beleidskeuzes wordt gebruikt gemaakt van nationale en internationale
data over het aantal personen in de samenleving dat zich identificeert als LHBTI.
In deze data wordt veelal gesproken over percentages. Uit de LHBT Monitor 2018 van
het SCP volgt dat ongeveer 1 op de 20 personen LHB is, en 1 op de 15 mensen LHBT.
Internationaal onderzoek geeft aanleiding om bij een schatting van het aantal intersekse
personen uit te gaan van 1% van de bevolking.
LHBTI personen wonen en werken in alle provincies in Nederland en in het Caraïbische
deel van het Koninkrijk. Als het gaat om regionale elementen die een rol kunnen spelen
bij discriminatie van LHBTI-personen komt uit de LHBT Monitor 2018 naar voren dat
er een verschil is in veiligheidsbeleving tussen stedelijk en niet-stedelijk gebied.
Zo ligt het percentage LHB personen in stedelijk gebied dat aangeeft zich «wel eens
of vaak onveilig te voelen» hoger dan bij LHB personen in niet-stedelijk gebied. Ook
geven LHB personen in stedelijk gebied aan vaker betrokken te zijn geweest bij een
geweldsdelict dan personen in niet-stedelijk gebied.
Met betrekking tot culturele elementen laten de ontwikkelingen in de Nederlands samenleving
een tegenstrijdigheid zien. Enerzijds blijkt er een hele lichte stijging van de acceptatie
van seksuele- en gender-diversiteit te zijn. Anderzijds laten met name de felle discussies
rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid in sommige groepen van de samenleving zeer
traditionele opvattingen zien. Deze opvattingen kunnen een belemmering vormen voor
de emancipatie van vrouwen en LHBTI personen. Zo is bekend dat stereotiepe opvattingen
over mannelijkheid en vrouwelijkheid één van de oorzaken is van het ontstaan en voortduren
van gendergerelateerd geweld. In de praktijk zie je dat LHBTI personen, en in het
bijzonder jongeren, met een migratieachtergrond en in religieuze kringen, vaker problemen
ervaren met zelfacceptatie en acceptatie door hun familie en (directe) omgeving. Er
is daarom binnen het emancipatiebeleid specifieke aandacht voor sociale acceptatie
van LHBTI personen binnen deze gemeenschappen.
85
Klopt het dat er een nadruk lijkt te liggen op het verbeteren van de situaties voor
vrouwen die zich dicht bij de top begeven, aangezien de begroting enerzijds stelt
dat het verbeteren van de gelijkwaardige deelname van vrouwen aan arbeid en anderzijds
het verbeteren van de doorstroom van vrouwen naar topfuncties een belangrijk doel
van het emancipatiebeleid is, terwijl het verbeteren van de posities van vrouwen die
essentiële beroepen uitoefenen (schoonmakers, thuiszorgmedewerkers, verpleegkundigen
et cetera), die zich vaker in economische precaire situaties bevinden, amper worden
benoemd in het emancipatiebeleid van de begroting? Zo ja, wat zijn de redenen hiervoor?
In het emancipatiebeleid van dit kabinet is gendergelijkheid op de arbeidsmarkt een
van de prioriteiten. Het beeld dat hierbij de nadruk ligt op vrouwen dicht bij de
top klopt niet. In de Opbrengsten Emancipatiebeleid 2017–2021 (TK 30420-357) staat een overzicht van wat er in deze kabinetsperiode is gedaan onder andere op
het terrein van arbeid. Uitgangspunt van het kabinet is: elke vrouw moet financieel
onafhankelijk zijn en haar kwaliteiten op de arbeidsmarkt waar kunnen maken. De inzet
van het kabinet richt zich op een gelijke arbeidsdeelname van vrouwen op elk niveau.
In de afgelopen periode is de wetgeving voor meer gelijkheid aan de top een van de
accenten geweest, maar er is zeker zoveel aandacht gegaan naar het verbeteren van
de positie van vrouwen aan de andere kant van het spectrum van de arbeidsmarkt, die
niet economisch zelfstandig zijn. De maatregelen springen in de OCW-begroting minder
in het oog, omdat de financiële lasten hier grotendeels in begrotingen van andere
ministeries terechtkomen.
86
Hebben de coronamaatregelen om coulanter om te gaan met het bindend studieadvies (bsa)
en gedurende het studiejaar 2019–2020 eerstejaarsstudenten die mogelijk studievertraging
op zouden lopen en ten gevolge daarvan de bsa-norm niet zouden halen, de mogelijkheid
te geven om hun bsa-norm te halen in het daaropvolgende studiejaar, geleid tot minder
prestatiedruk/stress onder studenten? Wat zijn de ervaren voor- en nadelen van deze
maatregelen onder studenten? Hebben de hier bovenstaande maatregelen invloed gehad
op de studievoortgang onder studenten?
Dat is niet bekend. Er is een onderzoek uitgezet om te kijken welke lessen kunnen
worden getrokken uit de coronapandemie in relatie tot structureel beleid. Onderdeel
van deze evaluatie zal ook zijn te kijken naar de eerste effecten van de maatregelen
omtrent het bsa. Daarin zullen instellingen en studenten ook bevraagd worden over
hun ervaringen omtrent het uitstel en de versoepeling van het bsa. In het voorjaar
van 2022 wordt de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd.
87
Wat zijn volgens u de grootste oorzaken van de hoge werkdruk in het onderwijs per
onderwijssector?
In 2019 heeft TNO in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar werkdruk in het onderwijs. Het onderwijs kenmerkt zich door relatief
hoge taakeisen (hoeveelheid werk) en lage regelmogelijkheden. De afgelopen jaren zijn
de taakeisen in het onderwijs bovendien snel toegenomen, waarbij de autonomie is gedaald.
Daarbij wordt het werk binnen het onderwijs ook vaker dan gemiddeld emotioneel zwaar
of moeilijk gevonden. En duiden de resultaten erop dat er in het onderwijs sprake
is van een multifactoriële problematiek die niet gelijk is voor de verschillende onderwijssectoren.
Voor het primair onderwijs wordt geconstateerd dat – in vergelijking met ander onderwijssectoren –
taakeisen relatief hoog en de regelmogelijkheden relatief laag zijn. Daarentegen is
een gunstig beeld zichtbaar ten aanzien van de buffers. Werknemers in het primair
onderwijs ervaren veel sociale steun en veel opleidingsmogelijkheden. Wel hebben ze
bovengemiddeld vaak te maken met een werkprivé disbalans en kunnen ze minder vaak
dan gemiddeld voldoen aan de psychische eisen van het werk. Daarnaast blijkt uit de
tussenevaluatie van het werkdrukakkoord dat de belangrijkste oorzaken van werkdruk ten eerste leerlingen met een specifieke
ondersteuningsbehoefte op het gebied van gedrag en leren zijn en ten tweede het opstellen,
uitvoeren en evalueren van groeps-, handelings- en ondersteuningsplannen. Daarnaast
worden in het primair onderwijs de volgende oorzaken met regelmaat genoemd klassengrootte,
het organiseren van activiteiten die niet bij het curriculum horen, het moeten geven
van lessen waar ze weinig affiniteit mee hebben en administratie. Tevens laat het
onderzoek zien dat de werkdruk waarneembaar is gedaald.
Binnen het voortgezet onderwijs ervaren medewerkers (met name met een groot parttime
contract (0,6–0,8 fte)) bovengemiddeld vaak hoge taakeisen, emotioneel zwaar of moeilijk
werk. Daartegenover ervaren zij minder autonomie. Uit een klankbordgroep gaf men aan
dat een karakteristiek kenmerk van het voortgezet onderwijs is dat men gevoelsmatig
continu moet presteren. Ieder uur wordt er gewisseld van klas waardoor hersteltijd
beperkt is of ontbreekt.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs blijkt dat werknemers relatief vaak aangeven
dat de aansluiting tussen kennis en vaardigheden niet optimaal is. Werknemers geven
bovengemiddeld vaak aan meer, of juist minder kennis en vaardigheden hebben dan in
het werk nodig is. Ook de relatief hoge blootstelling aan ongewenst gedrag van derden
valt op. Daarbij kan wel opgemerkt worden dat extern ongewenst gedrag in het mbo is
gedaald over de jaren waarop het onderzoek van TNO betrekking had.
De belangrijkste oorzaken voor de hoge werkdruk in het hoger onderwijs zijn de grote
competitie en aanvraagdruk in het onderzoek, de groeiende studentenaantallen in het
wo in combinatie met achterblijvende onderzoeksfinanciering, de onderwaardering voor
onderwijstaken ten opzichte van de onderzoekstaken, en het grote aandeel tijdelijke
contracten bij de universiteiten.
88
Worden er inzake het onderwijsachterstandenbeleid ook middelen uitgetrokken om gratis
bijles te realiseren voor ouders beneden bepaalde inkomensgrens? Zo nee, waarom niet?
Worden er elders op de begroting middelen hiervoor opgenomen en onder welke post valt
dit?
Als het gaat om bijles aan leerlingen, kunnen scholen zelf vormgeven aan het eigen
beleid om de onderwijskansen van leerlingen te vergroten. Het organiseren van gratis
bijles voor deze leerlingen (tijdens de schooldag of daarna) kan een manier zijn om
die onderwijskansen te vergroten. Scholen die middelen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid
ontvangen (in het vo vanuit het Leerplusarrangement) kunnen die middelen eventueel
op een dergelijke wijze inzetten, indien zij dat de beste aanpak achten. Ook kunnen
scholen er voor kiezen de middelen die zij ontvangen in het kader van het NP Onderwijs
op deze manier in te zetten, als dit past binnen hun visie en aanpak.
89
Waarom zijn er alleen doelstellingen geformuleerd voor vrouwen in hoge functies en
niet voor andere minderheidsgroeperingen?
Vanuit de coördinerende rol voor het emancipatiebeleid heeft OCW doelstellingen geformuleerd
voor vrouwen in hogere functies. Dit hangt samen met het beleid dat OCW in samenwerking
met andere departementen voert om meer vrouwen in hoge functies te realiseren. Zo
hebben wij samen met de Minister voor Rechtsbescherming de wet «Evenwichtiger man/vrouwverhouding
in de top van het bedrijfsleven» ingevoerd en valt de coördinatie van het programma
voor meer genderdiversiteit in de top van de (semi)publieke sector onder OCW. De verantwoordelijkheid
voor beleid op het gebied van culturele diversiteit is belegd bij SZW.
90
Wat gaat u doen om de open access van gepubliceerde artikelen op de doelstelling van
100% te krijgen, hetgeen een stijging zou betekenen van 38% in één jaar?
Door de doelstelling van 100% open access hardop uit te spreken, hebben we de lat
in Nederland hoog gelegd. Dit onderstreept dat wij, in lijn met het regeerakkoord,
de transitie naar open science nodig, onvermijdelijk en onomkeerbaar vinden. Het is
juist deze ambitie die tot snelle ontwikkelingen heeft geleid en Nederland tot koploper
in open access heeft gemaakt. In 2020 is 73% van de publicaties van de Nederlandse
universiteiten open access gepubliceerd. Dat is een stijging van 11% ten opzichte
van 2019. Deze versnelling van het percentage in 2020 komt mede door het sluiten van
open access-overeenkomsten met grote uitgevers.
Dat de 100% nog niet is bereikt, betekent dat er nog verdere stappen moeten worden
gezet: nog meer (top)tijdschriften moeten open access worden, wetenschappers moeten
niet alleen worden afgerekend op impactfactoren en open access moet wereldwijd worden
omarmd. De laatste 27% procent die nog bereikt moet worden vergen veel aandacht. Dit
betreft namelijk vooral de kleinere uitgevers, de kleinere disciplines of de kleinere
initiatieven die niet kunnen worden meegenomen in een standaard overeenkomst zoals
die voor grote uitgevers geldt.
Momenteel werkt het Nationaal Programma Open Science een meerjarenplan uit tot en
met 2030, waarin de open science-stakeholders in Nederland onder andere de vraag uitwerken
of en hoe de 100% op een duurzame manier kan worden bereikt, met de zojuist genoemde
uitdagingen in het achterhoofd. Dit meerjarenplan zal ook met de Kamer worden gedeeld.
91
Waarom streeft u niet naar een 100% acceptatie van lhbti en accepteert u 90% acceptatie?
In een pluriforme, diverse samenleving zoals Nederland leven verschillende cultuurgroepen
naast elkaar, met verschillende levensstijlen, religieuze, morele en ethische opvattingen.
Dankzij tolerantie en sociale cohesie kunnen groepen prettig en waardig samenleven.
Uit onderzoek van het SCP naar opvattingen over homo- en biseksualiteit in Nederland
(2018) blijkt dat de Nederlandse bevolking over het algemeen (zeer) positief over
homo- en biseksualiteit denkt. In dit onderzoek beantwoordde 92% van de respondenten
de stelling «homoseksuele mannen en lesbische vrouwen moeten hun leven kunnen leiden
zoals zij dat willen» met «helemaal mee eens». Uit het onderzoek blijkt verder dan
ongeveer één op de tien mensen negatief staat tegenover genderdiversiteit. Een streefcijfer
van 90% acceptatie doet recht aan het streven naar een inclusieve samenleving, lijkt
realistisch, en laat ruimte – binnen het pluriforme karakter van de samenleving –
voor andersdenkenden. Een volgend kabinet kan in de toekomst een nieuwe afweging maken
om een hoger streefcijfer te hanteren.
92
Hoe verwacht u de streefwaarde van 100% voor open-access gepubliceerde artikelen te
halen aangezien dit in 2019 nog 62% was?
Zie antwoord op vraag 90.
93
Hoe verwacht u de streefwaarde van ≥ 33% voor vrouwen in RvB- en RvC-functies in 2022
te halen aangezien in 2018 12,4% voor RvB-functies en 20,4% voor RvC-functies als
waardes zijn gerealiseerd?15
Volgens de SER is het tot nu toe gevoerde beleid onvoldoende effectief. Het «pas-toe-of-leg-uit»-principe
werkte niet goed en de wettelijke streefcijferbepaling werd slechts beperkt nageleefd.
In het advies «Diversiteit in de top. Tijd voor versnelling» geeft de SER aan dat
de groep van ongeveer 5000 grote vennootschappen zeer heterogeen is.
Vanaf 1 januari 2022 zijn Nederlandse beursgenoteerde bedrijven verplicht een vertegenwoordiging
van ten minste een derde vrouwen én een derde mannen te realiseren in de raad van
commissarissen (rvc). Een nieuwe benoeming die niet bijdraagt aan een evenwichtigere
verdeling van zetels is nietig. Voor grote naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten
vennootschappen (bv’s) wordt het verder verplicht om zelf passende en ambitieuze streefcijfers
op te stellen voor de raad van bestuur (rvb), rvc en subtop.
Met de wettelijke verplichting in het Burgerlijk Wetboek komt de regering tegemoet
aan de grote verscheidenheid binnen vennootschappen en sectoren door ruimte te bieden
voor maatwerk. Hiermee wordt ook voor een meer activerende aanpak gekozen. Grote vennootschappen
worden verplicht om zelf passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer
vast te stellen om de verhouding van mannen en vrouwen in de rvb en de rvc evenwichtiger
te maken, evenals de verhouding in de door de vennootschap te bepalen subtop. De verbreding
ten aanzien van de subtop heeft tot doel de doorstroming naar de top te versnellen.
Tevens worden grote vennootschappen verplicht om een plan op te stellen om deze doelen
te bereiken en hierover jaarlijks te rapporteren in het bestuursverslag. De regering
wil met deze wet het aandeel vrouwen in topposities in het bedrijfsleven verbeteren
en een noodzakelijke versnelling te weegbrengen. Na vijf jaar zal de wet geëvalueerd
worden en bekijkt de regering of aanpassing of verlenging van de wet (die anders na
acht jaar komt te vervallen) aan de orde is.
94
Wat zijn de redenen voor de minimale stijging van vrouwen in RvB-functies tussen 2010–2016
en de stagnatie tussen 2016 en 2018?
Zie antwoord vraag 93.
95
Hoeveel geld uit de genomen coronamaatregelen uit tabel 8 is nog niet uitgeput en
ligt dus nog ergens op de plank? Kunt u aangeven waar de onderuitputtingen zitten?
Kan dit geld opnieuw binnen de onderwijsbegroting ingezet worden?
De uitgaven voor coronamaatregelen in 2020 zijn inmiddels gerealiseerd. De uitgaven
in 2021 zijn op dit moment in uitvoering, het merendeel hiervan zal naar verwachting
tot besteding komen. Bij Najaarsnota wordt u geïnformeerd over de laatste stand van
de uitputting van de begroting 2021. Over de uitputting van het Nationaal Programma
Onderwijs wordt u aan het einde van het jaar in de brief «beleidsmatige mutaties na
najaarsnota» op hoofdlijnen geïnformeerd, in de slotwet wordt u geïnformeerd over
de definitieve realisatie in 2021. De middelen die voor 2022 begroot staan worden
vanaf januari volgend jaar uitgegeven.
Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen
conform de reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden
uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen.
96
Kunt u verklaren waarom de post «Specifieke dekking op de OCW-begroting» met de bedragen
van 16.500.000 euro in 2022 en 88.233.000 euro in 2023 (tabel 9, artikel 11) specifiek
gedekt wordt op de begroting van OCW?
De post «Specifieke dekking op de OCW-begroting» betreft de inzet van de per saldo
meevallers op de OCW-begroting (€ 16,5 miljoen) en de eindejaarsmarge (€ 88,2 miljoen).
Deze budgettaire ruimte is ingezet ter dekking van de dekkingsopgave voor de maatregelen
uit het Nationaal Programma Onderwijs ter verlenging van de ov-kaart voor studenten,
die vanaf 2023 t/m 2027 nog van dekking diende te worden voorzien. Daarmee is het
bedrag verlaagd waarvoor bezuinigingen nodig waren ter dekking.
NB: de bezuinigingen voor deze Nationaal Programma Onderwijs maatregel in de 1e suppletoire begroting zijn middels het amendement van het lid Weyenberg c.s. ongedaan
gemaakt.
97
Hoe is het getal –76.763.000 euro in tabel 9 onder punt 12 «onderuitputting coronamiddelen»
opgebouwd? Waar komt het vandaan? Waar heeft de onderuitputting plaatsgevonden? Waar
is dit geld nu? Kan dit opnieuw binnen de onderwijsbegroting worden ingezet?
Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen
conform reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden
uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen. De € 76,7 miljoen onderuitputting
coronamiddelen uit tabel 9 is opgebouwd uit € 72 miljoen onderuitputting op de inhaal-
en ondersteuningsprogramma’s in de eerste helft van 2021 en € 4,8 miljoen onderuitputting
op de middelen voor coronabanen in het hoger onderwijs in de eerste helft van 2021.
98
Wat is de onderverdeling per beleidsterrein, c.q. begrotingsartikel ten aanzien van
het saldo van mee- en tegenvallers van ongeveer 3,6 miljoen euro (punt 15 in tabel
9)? Is dit al ergens voor ingezet? Of gaat dit terug naar algemene reserves? Of is
het vrij inzetbaar?
De per saldo meevaller van € 3,6 miljoen op de OCW-begroting is opgebouwd uit diverse
kleinere mee- en tegenvallers op de OCW-begroting. De mee- en tegenvallers per artikel
zijn conform staffel toegelicht in de artikelsgewijze toelichting in de begroting.
Deze meevaller is ingezet als onderdeel van de specifieke dekking op de OCW-begroting
voor de NPO-maatregel ter verlenging van de ov-kaart (post 11b in tabel 9 «belangrijkste
beleidsmatige mutaties»).
99
Wat is de verdeling tussen zelftesten in het mbo en het hbo?
Zelftesten worden in het mbo en hoger onderwijs op twee manieren aan het onderwijsveld
ter beschikking gesteld, namelijk verzendingen aan onderwijslocaties enerzijds en
postbezorging aan studenten en medewerkers anderzijds. Onderwijsinstellingen in het
mbo hebben tot op heden in totaal circa 2,2 miljoen zelftesten op locatie ontvangen.
Onderwijsinstellingen in het ho hebben tot op heden in totaal circa 2,6 miljoen zelftesten
op locatie ontvangen. Voor wat betreft het landelijke aanvraagportaal (www.zelftestonderwijs.nl) voor enkel bekostigde onderwijsinstellingen is het beeld op peildatum 15 oktober
als volgt, waarbij moet worden opgemerkt dat per aanvraag ofwel acht (in de periode
tussen 1 juni en 7 augustus) ofwel vier zelftesten per post zijn verzonden:
• Mbo: 116.712 individuele aanvragen voor zelftesten;
• Hbo: 344.585 individuele aanvragen voor zelftesten; en
• Wo: 378.388 individuele aanvragen voor zelftesten.
In de negende incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van OCW is ten behoeve van zelftesten in het mbo in totaal € 23,2 miljoen
beschikbaar gesteld. Een bedrag van € 48,3 miljoen is beschikbaar gesteld voor zelftesten
in het hoger onderwijs. Beide budgetten zijn nog niet volledig uitgeput. Aangezien
nog onbekend is tot wanneer zelftesten onderdeel zullen uitmaken van het coronabeleid
in het mbo en hoger onderwijs, is het niet mogelijk om een duiding te geven aan de
daadwerkelijke uitgaven. Eventuele onderuitputting uit deze kostenpost vloeit conform
reguliere begrotingsregels terug naar de staatskas.
100
Wat wordt er gedaan met zelftesten die over zijn?
De zelftesten die overblijven in de opslagruimtes die OCW heeft aangetrokken, zullen
op termijn weer teruggaan naar de Haagse Hub, waar Dienst Testen namens VWS testvoorraden
opslaat. Voorraden die op onderwijslocaties over zijn, zullen op termijn door de overheid
worden opgehaald. Om grote voorraden op locaties te voorkomen, worden zelftesten sinds
september enkel op aanvraag geleverd. Vanwege het feit dat de kwaliteitscriteria van
de zelftesten op onderwijslocaties door de overheid niet kunnen worden gegarandeerd,
kunnen deze testen helaas niet opnieuw worden gedistribueerd voor andere doeleinden.
Deze voorraden op onderwijslocaties zullen daarom centraal worden vernietigd.
101
Zijn de middelen die voor het Nationaal Programma Onderwijs zijn gereserveerd voor
het jaar 2021 al uitgeput? Zo nee, hoeveel is er nog over? Als dit geld niet wordt
uitgegeven in 2021, gaat dit dan mee naar 2022?
De middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs die voor 2021 zijn begroot zijn
op dit moment in uitvoering. We hebben de uitputting van de middelen nog niet (volledig)
in beeld. Aan het einde van het jaar informeren we u op hoofdlijnen over het beeld
van de uitputting op dat moment, in de slotwet wordt u geïnformeerd over de definitieve
realisatie in 2021. Conform de door het kabinet met de Tweede Kamer afgesproken begrotingsregels
voor coronamiddelen, dienen niet bestede coronamiddelen weer ten gunste te komen van
de staatskas.
102
Kunt u toelichten waarom 702,3 miljoen euro op de aanvullende post staat, terwijl
het erop lijkt dat deze middelen een duidelijke bestemming hebben, namelijk het NPO?
Is er al een concrete bestemming voor deze gelden in 2022? Zijn hiervoor al concrete
toezeggingen gedaan aan scholen?
Dit geld staat gereserveerd op de aanvullende post voor het NP Onderwijs. Voor het
schooljaar 2022–2023 is nu de inschatting dat minimaal € 500 per leerling beschikbaar
is. Het definitieve bedrag zal onder andere afhankelijk zijn van de uitkomsten van
de implementatiemonitor en de actuele ontwikkeling van achterstanden. Op basis van
de eerste ervaringen van het Nationaal Programma Onderwijs en de onderzoeken die dan
beschikbaar zijn, zal het mogelijk zijn het aanvullende budget voor scholen met veel
risico op vertragingen gerichter beschikbaar te stellen. We zullen daarom begin 2022
aan de hand van de implementatiemonitor en andere relevante onderzoeken de inzet en
verdeling van de beschikbare middelen over de scholen herijken
103
Wat is er gebeurd met de 72 miljoen euro onderuitputting van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's
uit het Nationaal Programma Onderwijs? Is dit terug gegaan naar de staatskas? Zo ja,
waarom is dit niet is het onderwijs gebleven? Kan dit alsnog voor onderwijs worden
ingezet?
De onderuitputting op de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in de eerste helft van
2021 is, conform amendement van lid Weyenberg c.s. ingezet voor een deel van de dekking
van de NPO-maatregel ter verlenging van de ov-kaart. Zie tevens antwoord op vraag
19.
104
Als het bedrag voor de aanpak werkdruk stijgt structureel vanaf 2023 en verder, en
tegelijk de loonontwikkeling maar minimaal lijkt te stijgen, betekent dit dat maar
weinig geld naar het personeel gaat?
Scholen zijn de afgelopen jaren gecompenseerd voor de loonontwikkeling. Het Kabinet
beslist elk jaar met de voorjaarsnota over het al dan niet uitkeren van de loon- en
prijsontwikkeling (lpo). De afgelopen jaren is over de bekostiging van het primair
onderwijs telkens de lpo uitgekeerd. Daarmee zijn ook de werkdrukmiddelen (als onderdeel
van de bekostiging binnen het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid) geïndexeerd.
Uit de tussenevaluatie naar het werkdrukakkoord blijkt dat de werkdrukmiddelen voornamelijk
zijn ingezet voor extra personeel in de vorm van onderwijsassistenten, vak- en invalleraren
(90%). De overige 10% van de werkdrukmiddelen wordt ingezet voor aanschaf materialen
en professionalisering. Dit zien we ook terug in de formatie. In twee jaar tijd (2017–2019)
is de formatie onderwijsgevend personeel in het po per saldo met 1.400 fte toegenomen
en het onderwijsondersteunend personeel met 4.900 fte.
105
Wat is de reden voor de onderuitputting van 72 miljoen euro met betrekking tot de
inhaal- en ondersteuningsprogramma’s van NPO, zoals vermeld in paragraaf 12? Kunt
u tevens de reden voor de onderuitputting van 4,8 miljoen euro voor de coronabanen
in het hoger onderwijs? Wat gaat hier mee gebeuren en hoe zijn deze middelen besteed?
De onderuitputting op deze subsidieregelingen is het gevolg van minder aanvragen dan
verwacht en waar budget voor beschikbaar was. De precieze reden voor de onderuitputting
op de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP’s) wordt momenteel onderzocht in de
evaluatie van de IOP’s. De onderuitputting op de IOP’s is conform het amendement van
het lid Weyenberg c.s. ingezet ter dekking van de maatregel ter verlenging van de
ov-kaart voor studenten, zie ook antwoord op vraag 19. De onderuitputting voor de
coronabanen in het hoger onderwijs is conform afspraken over coronamiddelen teruggevloeid
naar de staatskas.
106
Is dit het laatste jaar dat er een kasschuif plaatsvindt met de middelen van het ov
(zie ook p 88)? Zo nee, op welke manier kunt u ervoor zorgen dat hier wel goed zicht
op te houden is?
Er is in het verleden in verschillende jaren een kasschuif uitgevoerd op de ov-betalingen.
De reden hiervoor is het optimaliseren van het kasritme van de staat. Dit betreft
bijvoorbeeld het ruimte maken onder een uitgaveplafond van een specifiek jaar. Dit
jaar is een zelfde kasschuif uitgevoerd, dit keer ook op het verzoek van de ov-bedrijven.
Het is niet uit te sluiten dat ook in volgende jaren kasschuiven op dit budget wenselijk
zijn ten behoeve van het kasritme van de staat. Eventuele kasschuiven worden altijd
getoetst, geadministreerd en transparant toegelicht, hier blijft dus goed zicht op.
107
In hoeverre is het steunpakket voor de culturele sector voor Q3 inmiddels uitgekeerd?
Alle middelen uit het steunpakket voor de culturele sector voor Q3 die via de begroting
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap lopen (€ 70,0 miljoen) zijn door OCW inmiddels
uitgekeerd.
108
Wat gebeurt er met de 4,8 miljoen euro onderuitputting bij de coronabanen in het hoger
onderwijs uit de 1e Incidentele suppletoire begroting? Zijn deze middelen inzetbaar
voor de begroting 2022? Hoe komt deze onderuitputting tot uiting in de post van 15 miljoen euro
voor 2021 op p. 25? Is deze onderuitputting hier onderdeel van of juist niet?
Conform de tabel op pagina 25 is € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor coronabanen
in het ho. Uiteindelijk is hier dus € 10 aan uitgegeven. De onderuitputting is volgens
de gebruikelijke systematiek bij coronamiddelen teruggevloeid naar de staatskas.
109
Hoe zit het met de verplichtingen ten aanzien van de laatste tranche werkdrukmiddelen
zoals vermeld in paragraaf 18, die hiertegenover stonden? Zijn de doelstellingen gehaald
zoals de afspraak was voordat de tranche zou worden overgemaakt?
De Kamer is in februari 2021 geïnformeerd over deze resultaten van de tussenevaluatie en over het akkoord met onderwijsorganisaties over de aanpak van de werkdruk in het
basisonderwijs het vervolg over de inzet van de werkdrukmiddelen. De derde en laatste
tranche van de werkdrukmiddelen is toegevoegd aan de OCW-begroting als gevolg van
deze positieve tussenevaluatie.
110
Wat zijn de mutaties bij de coronamiddelen voor het stage offensief en waar staan
deze verantwoord?
Voor 2022 is een mutatie van € 4 miljoen voor het stageoffensief opgenomen.
Deze middelen worden verantwoord onder artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneducatie
binnen het budget Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven.
111
Waarom is er een meevaller van 12,9 miljoen euro op het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid?
Waarom is dit geld niet uitgekeerd? Wat is er met deze 12,9 miljoen euro gebeurd?
Deze meevaller is ontstaan doordat gemeenten niet alle uitgekeerde middelen voor het
gemeentelijk onderwijsachterstandenbudget in de periode 2011–2018 hebben besteed aan
de specifieke doelen waarvoor dit geld is verstrekt. Het geld is dus wel eerder uitgekeerd,
maar is nu teruggevorderd zoals in het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is vastgelegd. Deze € 12,9 miljoen aan ontvangsten werden in 2020 verwacht, zoals
aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2020 op 10 december 2020. De verrekeningen op de lopende betalingen aan de betreffende gemeenten vanwege niet
ingezette rijksmiddelen uit de periode 2011–2018 vinden echter in 2021 plaats. De
reden daarvoor is dat er vanwege aanvullende accountantscontroles pas aan het einde
van 2020 «groen licht» is verkregen voor de verzending van de vaststellingsbeschikkingen
2019. Omdat het verzenden van de vaststellingsbeschikking en de verrekening volgens
de financiële beheerregels in hetzelfde jaar moet plaatsvinden, is de terugvordering
opgeschoven naar 2021. De terugbetalingen vloeien conform de begrotingsregels terug
naar de schatkist.
NB. het GOAB bestaat al langere tijd en is dus niet direct gekoppeld aan het inlopen
van leervertragingen n.a.v. COVID-19. Daarvoor is het NP Onderwijs bedoeld.
112
Wat wordt er precies gedaan met het budget van 170 miljoen euro voor voor- en vroegtijdse
educatie en welke verhoging van het budget is nodig om deze volledig gratis te maken?
Het budget van 170 miljoen euro wordt ingezet om de kwaliteit en kwantiteit van de
voorschoolse educatie (ve) structureel te verhogen. Het aanbod voor peuters van tweeënhalf
tot vier jaar met een risico op een onderwijsachterstand is per 1 augustus 2020 uitgebreid
van 10 naar gemiddeld 16 uur per week (= 960 uur in anderhalf jaar tijd). Daarnaast
krijgt de kwaliteit van de ve een impuls doordat aanbieders van ve vanaf januari 2022
een pedagogisch beleidsmedewerker op hbo-niveau moeten inzetten. In totaal ontvangen
gemeenten ca. € 520 miljoen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, waaronder
voor het aanbod van ve. Afgaande op het aantal peuters met een risico op een onderwijsachterstand,
is dit bedrag voldoende om ve gratis aan te bieden. Veel gemeenten kiezen er zelf
voor om een kleine (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage te vragen, bijvoorbeeld om
te stimuleren dat gereserveerde uren ook worden afgenomen aangezien ouders er zelf
aan meebetalen
Vroegschoolse educatie wordt door scholen aangeboden aan kinderen die door hun sociale
omgeving het risico lopen om met een minder goede start op de basisschool te beginnen.
Scholen krijgen jaarlijks extra geld voor het vergroten van onderwijskansen (ca. € 330 miljoen),
dat zij onder andere kunnen inzetten voor de vroegschoolse educatie. Scholen mogen
hiervoor geen eigen bijdrage vragen aan ouders. Er is dus geen verhoging van het budget
nodig om voor- en vroegschoolse educatie gratis aan te kunnen bieden aan de groep
kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Scenario’s voor het gratis aanbieden
van voorschoolse educatie en/of kinderopvang zijn uitgewerkt in de Scenariostudie
Vormgeving Kindvoorzieningen (Eindrapport Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen,
Kamerstukken 31 322, nr. 424).
113
Wat gebeurt er precies met de 5 miljoen euro voor de aanpak van laaggeletterdheid?
Welke ondersteuning wordt hiervoor geboden en is toegang tot bibliotheken voor laaggeletterden
hier een onderdeel van?
Deze extra middelen zijn als decentralisatie-uitkering verdeeld over de 35 centrumgemeenten
en komen bovenop de bestaande specifieke uitkering die centrumgemeenten ontvangen
voor het inkopen van opleidingen taal, rekenen en digitale vaardigheden voor laaggeletterde
inwoners van hun regio. De centrumgemeenten kunnen op deze manier, samen met de andere
gemeenten in hun regio en betrokken partners, het extra budget vrij besteden om bijvoorbeeld
te investeren in deskundigheidsbevordering, versterking van de preventieve aanpak,
verbetering van de samenwerking binnen het taalnetwerk of wervingsactiviteiten voor
moeilijk bereikbare groepen onder wie laaggeletterden met Nederlands als moedertaal
(Kamerstukken, 28 760, nr. 84). Het bevorderen van de toegang van laaggeletterden tot het aanbod van bibliotheken
kan daar onderdeel van uitmaken. Dat is aan gemeenten zelf.
114
Welke maatregelen treft u om segregatie en discriminatie in het onderwijs actief tegen
te gaan? Hoeveel middelen trekt u daarvoor uit en waar staat dit verantwoord in de
begroting?
In 2021 is OCW gestart met de uitvoering van de beleidsagenda tegen onderwijssegregatie.
De uitvoering bevat een flink aantal deelprojecten zoals een onderzoek naar effectieve
maatregelen, uitbreiding van de Gelijke Kansen Alliantie-agenda met segregatiemaatregelen,
aanscherping van het toezicht op de Lokale Educatieve Agenda (LEA), de vorming van
een coalitie van voorlopers en de lancering van een kenniswebsite. Segregatiebestrijding
staat bij steeds meer gemeenten en schoolbesturen op de agenda. Een ander voorbeeld
in de context van het NP Onderwijs is de subsidieregeling om vo-scholen te stimuleren
om heterogene brugklassen in te richten of door te ontwikkelen, naar verwachting heeft
dit ook positieve invloed op het tegengaan van segregatie. Voor segregatie staat in
2022 circa € 460.000 begroot, exclusief het budget voor heterogene burgklassen. Dit
staat op de begroting onder «overige subsidies». In 2021 is een programmateam opgericht
dat zich specifiek bezighoudt met de bestrijding van discriminatie en racisme. In
dit team wordt sectoroverstijgend gewerkt aan een concrete beleidsaanpak om discriminatie
en racisme te bestrijden, waarbij alle relevante beleidsterreinen worden betrokken.
Voor dit programmateam is in 2022 € 291.600 gereserveerd, ook onder «overige subsidies».
115
Wat is voor de komende jaren het effect van het amendement van het lid Nijboer op
de lerarenbeurs?16 Zijn er nog tekorten? Zo ja, hoe groot zijn de tekorten?
In de Kamerbrief «stand van zaken lerarentekort» van 30 september 2021 (Kamerstuk
II, 27 923 nr. 424) wordt ingegaan op de uitvoering van het amendement Nijboer en de gevolgen van het
amendement. Zoals daarin gemeld neemt het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs al
een aantal jaar af. De verwachting is dat wanneer het aantal aanvragen de trend van
de afgelopen jaren volgt, alle herhaalaanvragen en initiële aanvragen voor de Lerarenbeurs
de komende jaren toegekend kunnen worden. Dit betreft een aanname op grond van een
prognose. Het is niet met zekerheid vast te stellen.
116
Kunt u uiteenzetten waarom er in tabel 13 bij de post «Subsidietaakstelling onderwijsconvenant»
op artikel 1 vanaf 2022 10,6 miljoen euro structureel is opgenomen? Is sprake is van
een nieuwe subsidietaakstelling vanaf 2022?
Er is geen sprake van een nieuwe subsidietaakstelling. De subsidietaakstelling was
onderdeel van de afspraken rond het convenant aanpak tekorten van 1 november 2019.
In de Ontwerpbegroting 2021 van vorig jaar was de subsidietaakstelling onder tabel
12 ook zichtbaar.
117
Is er bij de oude ICT-problematiek van OCW sprake van een technische inboeking bij
de post «bezuiniging bekostiging WO als gevolg van Voorjaarsnota 2019» met een bedrag
van 37.913.000 euro voor het jaar 2026? Betekent dit dat deze tegenvaller later nog
over andere begrotingsartikelen wordt verdeeld en nu alleen «geparkeerd» staat op
artikel 7? Of is het nu al zeker dat deze tegenvaller definitief volledig binnen artikel 7
wordt ingeboekt? Zo ja, waarom wordt dan nu de gehele problematiek op één begrotingsartikel
geboekt?
Er is inderdaad sprake van een technische inboeking op Artikel 7 (Wetenschappelijk
onderwijs). Deze inboeking kan door een volgend kabinet desgewenst worden herzien,
inclusief een eventuele verdeling over andere artikelen. Indien er niets gewijzigd
wordt aan deze ingeboekte minreeks, zal deze moeten worden ingevuld met een bezuiniging
op het hoger onderwijs.
Zie ook het antwoord op vraag 268.
118
Kan bij de tabel 18 per artikel worden aangegeven in hoeverre er al sprake is van
een beoogde invulling en hoever gevorderd de invulling op dit moment is?
Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor specifieke
doeleinden bestemd en ingevuld. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook
al een bestemming, er is alleen nog geen juridische verplichting aangegaan. Dit geldt
bijvoorbeeld vaak voor subsidies en opdrachten. Het budget op die instrumenten is
volledig bestemd voor en verdeeld over beleidsdoelen, maar de specifieke regeling
is niet altijd al gepubliceerd. Of in het geval van een opdracht is de opdracht nog
niet formeel gegund. In dit soort gevallen zijn de uitgaven en verplichtingen nog
niet juridisch verplicht.
119
Hoeveel niet-juridisch verplichte middelen in euro’s zijn nog niet bestemd voor bepaald
doeleinden?
Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor bepaalde doeleinden
bestemd. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er
is alleen nog geen juridische verplichting aangegaan.
120
Welke stappen heeft u gezet om ervoor te zorgen dat de periodieke rapportages van
de Strategische Evaluatie Agenda meer inzicht opleveren in de doelmatigheid en de
doeltreffendheid van het beleid dan de vroegere beleidsdoorlichtingen? Zijn de gekozen
thema’s voor de periodieke rapportages voldoende afgebakend om te komen tot dat inzicht?
De thema’s op de SEA bevatten aan de ene kant een samenhangende verzameling van maatregelen,
aan de andere kant zijn ze zo gekozen dat ze een substantieel deel van het beleid
en het domein betreffen. Dat biedt een grotere kans op inzicht in doelmatigheid en
doeltreffendheid dan onderzoeken naar het domein als geheel.
De SEA systematiek gaat ervan uit dat evaluatie-onderzoek proactief wordt geprogrammeerd,
in het beginstadium van beleidsprogramma’s en van de looptijd van een thema. Verder
zal de programmering van evaluatie-onderzoek mede zijn gebaseerd op een beoordeling
van de stand van de actuele kennis. De aanwezige kennis over doelmatigheid en doeltreffendheid
is een onderdeel van deze beoordeling. De periodieke rapportages vormen het sluitstuk
van het op die manier geprogrammeerde evaluatie-onderzoek.
121
Hoe kan de Kamer bij de Strategische Evaluatie Agenda nagaan of de vragen van de Regeling
periodiek evaluatieonderzoek ten aanzien van de volledigheid, de kwaliteit, de tijdigheid,
de timing en de onafhankelijkheid beantwoord zijn?
In de uitwerking van de SEA komt in de toelichting op de SEA als geheel, en op de
afzonderlijke thema’s de volledigheid of dekkendheid aan de orde. In de periodieke
rapportages zal aandacht worden gegeven aan de kwaliteit van het onderzoek, de tijdigheid
en onafhankelijkheid. Periodieke rapportages worden net als beleidsdoorlichtingen
conform de regeling periodiek evaluatieonderzoek uitgevoerd.
122
Kunt u aangeven wat uw beeld is van de ontwikkeling van de Strategische Evaluatie
Agenda in de begroting 2022 ten opzichte van de begroting 2021? (grote ontwikkeling,
kleine stapjes). Kunt u voorts aangeven welke ontwikkeling de Strategische Evaluatie
Agenda van OCW in de periode van de begroting OCW 2021 en begroting OCW 2022 heeft
doorgemaakt en waaruit dat blijkt in de tekst, tabel 19 en bijlage 5?
Het afgelopen jaar is binnen OCW ingezet op verbetering van de structuur van de Strategische
Evaluatie Agenda en de daarbij behorende bijlage met de onderliggende strategische
evaluatieprogrammering. In de bijlage wordt in de begroting van 2022 met inhoudelijke
thema’s gewerkt in plaats van met begrotingsartikelen. Deze brede strategische programmering
geeft daarmee een overzicht van welke evaluaties er per thema worden gedaan, en biedt
zo beter zicht op de kennis die wordt opgebouwd, en op de hiaten in de kennis over
de uitkomsten van beleid.
123
Kunt u toelichten hoe tabel 19 en de tabel in bijlage 5 uit de begroting van 2022
zich tot elkaar verhouden? Welke informatie staat in tabel 19 en welke aansluitende
en/ of aanvullende informatie staat in de tabel in bijlage 5? Kunt u aangeven hoe
de (strategische) thema’s die in tabel 19 en in de tabel in bijlage 5 worden gepresenteerd,
tot stand zijn gekomen? Kunt u aangeven waarom ervoor is gekozen de informatie over
de Strategische Evaluatie Agenda te splitsen in twee tabellen met een (iets) afwijkende
indeling? Kunt u aangeven welke groei of ontwikkeling de Strategische Evaluatie Agenda
van OCW nog moet doormaken de komende jaren?
In bijlage 5, de strategische evaluatieprogrammering per domein, wordt per beleidsdomein
beschreven wat de belangrijkste beleidsthema’s zijn, wat deze thema’s inhouden en
welke evaluaties er per thema worden gedaan. Dit kunnen beleidsevaluaties zijn van
verschillende omvang. In tabel 19, de Strategische Evaluatieagenda in de hoofdtekst
van de begroting, worden grote, strategische evaluatieonderzoeken en onderzoeksprogramma’s
uitgelicht. De keuze voor de thema’s in de beide tabellen is gebaseerd op de volgende
criteria: het politiek-bestuurlijk belang en de beleidsprioriteiten; de impact op
de ontwikkeling van het domein en de uitkomsten ervan; het budget dat ermee is gemoeid.
Tezamen beslaan de thema’s het beleid van OCW als geheel, en binnen elk beleidsdomein
beslaan ze een substantieel deel ervan. De stap die we in de komende jaren willen
zetten is die naar een samenhangende en lange-termijn programmering van het evaluatie-onderzoek,
met een variëteit van ex ante, ex durante en ex post evaluaties, die goed zijn ingebed
in de besluitvormingscycli.
124
Kunt u aangeven waarom in de IBO Sturing op onderwijskwaliteit, waaraan in de brief
over Strategische Evaluatie Agenda PO-VO17 wordt gerefereerd, niet in de tabellen van de Strategische Evaluatie Agenda begroting
OCW 2022 is terug te vinden?18 Kunt u uiteenzetten of en waarom er geen IBO’s zijn opgenomen in de Strategische
Evaluatie Agenda? Is dat wel voorzien als onderdeel van de ontwikkelingen in de komende
periode? Zo nee, waarom niet?
Toen Bijlage 5 «Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda» uit de begroting werd opgesteld
waren de plannen voor een IBO Sturing op Onderwijskwaliteit nog in de verkennende
fase. In de Miljoenennota 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen
van het kabinet om dit IBO te starten. De eerste contouren van de taakopdracht van
het IBO zal met de Najaarsnota naar de Tweede Kamer worden verzonden. Nu het definitief
is dat het IBO gaat plaatsvinden is het inderdaad passend het IBO op te nemen in een
volgende versie van de Bijlage «Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda». Meer algemeen
geldt dat voor zover IBO’s al verder vooruit worden gepland het logisch is deze ook
op te nemen in de Strategische Evaluatie Agenda. Doorgaans worden IBO’s echter niet
verder dan één jaar vooruit gepland.
125
Wat verwacht u van de uitkomst van het onderzoek naar het aantrekkelijker maken van
het beroep leraar? Is hierbij gekeken naar andere Europese landen waar in het algemeen
geacht wordt dat de professie van leraar op een hoger niveau staat, zoals Finland
en IJsland?
De uitkomst van onderdeel twee van de strategische evaluatie, een onafhankelijk advies
voor toekomstig lerarenbeleid door drie externe deskundigen, is nog niet beschikbaar.
Dit advies van Mirko Noordegraaf (hoogleraar Publiek Management, Universiteit Utrecht),
Paulien Meijer (hoogleraar Teacher Learning and Development, Radboud Universiteit)
en Ingrid Paalman (lector Goede onderwijspraktijken, Hogeschool viaa) wordt eind dit
jaar verwacht. Voor hun onafhankelijk advies maken ze in ieder geval gebruik van het
rapport van ResearchNed en SEO over de terugblikkende analyse (beleidsdoorlichting)
van het lerarenbeleid in de periode 2013–2020, dat de Kamer op 14 juni 2021 heeft
ontvangen (Kamerstuk 27 923, nr. 418). Daarnaast kunnen zij gebruik maken van allerlei andere (internationale) rapporten
en analyses die de afgelopen periode zijn verschenen. Naar verwachting wordt het advies
en de beleidsreactie begin 2022 naar de Kamer gestuurd.
126
Hoe verloopt de evaluatie van steunpakketten in de culturele sector?
In mijn brief van 7 juni 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak van de
evaluatie van de steunpakketten. De brief schetst de reikwijdte en de uitgangspunten
van de evaluatie. Een onafhankelijk onderzoeksbureau zal de evaluatie uitvoeren. Het
streven is de evaluatie zoveel mogelijk uit te voeren aan de hand van beschikbaar
(statistisch) materiaal, om onnodige administratieve lasten voor de sector te voorkomen.
De voorbereidingen zijn van start gegaan en de evaluatie zal in het najaar van 2022
gereed zijn, afhankelijk van het verdere verloop van de coronacrisis. Ook de meeste
evaluaties van de generieke maatregelen zijn in 2022 en 2023 gepland. Het Ministerie
van OCW sluit aan bij de evaluatie van de generieke maatregelen door het Ministerie
van Financiën. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens beschikbaar zijn
als basis voor de evaluatie en welke aanvullende data nodig zijn. Dit gebeurt in overleg
met de rijkscultuurfondsen, de Boekmanstichting, het CBS en de VNG.
127
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?
Zie het antwoord op vraag 3.
128
Waar zijn de kosten terug te vinden die gemoeid gaan met het uitvoeren en monitoren
van de verbetermaatregelen voor het passend onderwijs en parallel daaraan het toewerken
naar inclusiever onderwijs, zoals genoemd in de beleidsnota «Evaluatie en verbeteraanpak
passend onderwijs»?
Voor de kosten voor het uitvoeren en monitoren van de verbetermaatregelen is voor
begrotingsjaren 2022 t/m 2024 € 2 mln. per jaar gereserveerd op de begroting van OCW.
Dit budget is onder andere bedoeld voor onderzoek, handreikingen en andere communicatiemiddelen
voor ondersteuning bij implementatie, de uitvoering en implementatie van de maatregelen
door onder andere inzet van landelijke werkgroepen, en regiobijeenkomsten. Daarnaast
besteden de scholen en samenwerkingsverbanden middelen aan de verdere verbetering
van passend onderwijs, zij doen dit uit de voor hen beschikbare lumpsum. Waar het
gaat om het toewerken naar inclusiever onderwijs wordt op dit moment gezamenlijk met
andere partijen gewerkt aan een stappenplan, waarbij tevens wordt gekeken naar de
middelen die er nodig zijn om dit te kunnen realiseren.
129
Hoe verhoudt de Gelijke Kansen Alliantie zich tot het streven naar inclusiever onderwijs,
zoals benoemd in de beleidsnota «Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs»?
De Gelijke Kansen Alliantie zet zich in voor het verbeteren van kansengelijkheid.
Hoewel het algemene streven naar gelijke kansen breed wordt gedragen, zijn er in de
maatschappij doorgaans discussies over de definitie ervan. Ook in de wetenschap is
er bijvoorbeeld geen algemeen geaccepteerde definitie van gelijke kansen.
De OECD (2012) maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen gelijke kansen in termen van
inclusie en fairness. Op het gebied van inclusie is het streven dat alle leerlingen
een minimaal niveau behalen om te kunnen functioneren in de samenleving. Bij gelijke
kansen vanuit het perspectief van fairness horen leerlingen met dezelfde aanleg gelijke
kansen te hebben op een succesvolle schoolloopbaan, ongeacht hun afkomst – zoals de
sociaaleconomische situatie van het gezin of het opleidingsniveau van de ouders. Deze
laatste definitie wordt vaak gehanteerd als het om gelijke kansen gaat, ook door partijen
binnen de GKA.
Een directe link met inclusie of passend onderwijs komt daarom minder vaak voor in
de kansengelijkheidsaanpak van gemeenten binnen de Gelijke Kansen Alliantie. In enkele
gemeenten is die link er nadrukkelijk wel, bijvoorbeeld in de gemeente Gouda.
130
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verbeteraanpak passend onderwijs?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de diverse maatregelen van de verbeteraanpak passend
onderwijs. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de partners in het onderwijsveld.
In december 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de verbeteraanpak
in de voortgangsrapportage passend onderwijs.
131
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de routekaart naar inclusiever onderwijs?
Vanwege de gevolgen van de coronapandemie op het onderwijs heeft de ontwikkelingen
van de routekaart voor inclusiever onderwijs vertraging opgelopen. In de voortgangsrapportage
Passend Onderwijs die in december 2021 aan uw Kamer wordt verstuurd wordt u geïnformeerd
over de voortgang.
132
In hoeverre is de vervolgaanpak thuiszitters die in de derde onderwijs-zorgbrief van
10 november 2020 is gepresenteerd, succesvol gebleken in termen van vermindering van
het aantal thuiszitters?19
De middelen (€ 20 miljoen) die beschikbaar zijn om thuiszitters te verminderen worden
in elk schoolbestuur – met instemming van de MR en waar nodig samen met gemeenten –
op de manier ingezet die het best past bij de eigen situatie. De middelen kunnen bijvoorbeeld
worden ingezet om uitgevallen jongeren terug te begeleiden, extra zorgpersoneel in
te zetten, maar ook om de verzuimregistratie te verbeteren. Om scholen hierbij te
ondersteunen is een servicedocument opgesteld.
Inspanningen en resultaten worden zichtbaar op twee manieren. De schoolbesturen leggen
over de besteding van deze middelen verantwoording af in hun jaarverslag. De categorie
absoluut verzuim – kinderen die niet ingeschreven staan op een school – is daarbij
echter een lastig, aangezien schoolbesturen hier geen zicht op hebben. Daarnaast wordt
de Kamer in het nieuwe jaar – zoals elk jaar – geïnformeerd over de leerplichttelling
waarbij een volledig beeld van de verzuimcijfers – ook in absoluut verzuim – wordt
gegeven.
Het servicedocument (https://www.vo-raad.nl/nieuws/servicedocument-inzet-prestatieboxmiddele…) is inmiddels verspreid. Zoals aangegeven in dit servicedocument en in de regeling,
kunnen schoolbesturen deze middelen curatief inzetten, dus om niet-ingeschreven jongeren
terug naar het onderwijs te geleiden. Er is een aparte paragraaf in het servicedocument
gewijd aan wat er van schoolbesturen wordt verwacht op het gebied van huidige thuiszitters.
Over de inzet van deze middelen voor deze groep leggen schoolbesturen verantwoording
af in het jaarverslag en moeten zij instemming hebben van de MR.
133
Hoe is de 20 miljoen euro die volgens de derde onderwijs-zorgbrief beschikbaar is
gesteld voor de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs voor actie om verzuim aan
te pakken besteed?20 Is er ook geld naar schoolbesturen in het primair onderwijs gegaan? Zo ja, hoeveel?
Zie het antwoord op vraag 132. De € 20 miljoen waar in de vraag naar verwezen wordt
is specifiek voor het voorkomen en verminderen van thuiszitters beschikbaar gesteld
bij de afspraken gemaakt in het sectorakkoord voortgezet onderwijs. In het bestuursakkoord
primair onderwijs zijn de middelen uit de prestatiebox grotendeels toegevoegd aan
de lumpsum. Daarbij is in het primair onderwijs besloten om met een deel van de middelen
extra voortgang te boeken op het gebied van begeleiding van startende leraren en schoolleiders
en de algehele professionalisering van de schoolorganisatie. Met deze middelen wordt
dus, indirect, via het verbeteren van de kwaliteit van personeel en organisatie, ook
bijgedragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters.
134
Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit
zonder passend onderwijsaanbod nog steeds niet behoorlijk gedaald?
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen
hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog kinderen
die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak
is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen
vragen. Het vraagstuk van uitval blijft urgent en wij blijven dan ook onverminderd
doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen,
zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief Kamerbrief over verzuim schooljaar 2019–2020 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl van februari. Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Daarnaast bestaan er nu verschillende cijfers doordat verschillende definities (zoals
enkel ongeoorloofd verzuim of alle vormen van verzuim) en manieren van tellingen worden
gebruikt. Vanuit het ministerie wordt er momenteel met het veld en DUO samengewerkt
om de verschillen in registratie kleiner te maken, ten einde ons zicht op het verzuim
te verbeteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door lokaal en regionaal het steeds beter
in beeld brengen van verzuim en het scholen gemakkelijker te maken verzuim te melden,
maar dit vergt een langere adem. Een goede registratie is een randvoorwaarde voor
een succesvolle aanpak en het is niet goed dat het zicht op verzuim momenteel onvoldoende
is. Door het werken aan een verbeterde registratie krijgen we leerlingen steeds beter
in beeld waardoor de aantallen nu eerst oplopen, voordat ze dalen naar aanleiding
van de integrale aanpak voor thuiszitters.
135
Hoeveel leraren werken in het primair onderwijs op basis van een tijdelijk contract?
Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het po 14.295 (11%) leraren
op basis van een tijdelijk contract.
136
Hoeveel leraren werken in het primair onderwijs op basis van een vast contract?
Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het po 114.270 (89%) leraren
op basis van een vast contract.
137
Hoe groot is de flexibele schil van leraren met een tijdelijk contract in het primair
onderwijs?
De flexibele schil op scholen is breder dan alleen leraren die werkzaam zijn op basis
van een tijdelijk contract; dit gaat ook over leraren die bijvoorbeeld ingehuurd worden
via uitzendbureaus en dus niet in loondienst zijn van een schoolbestuur. Hoe groot
de flexibele schil exact is weten we niet. Wel is bekend hoeveel scholen uitgeven
aan personeel niet in loondienst (PNIL) in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:
Op basis van de jaarverslagen in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot
de totale personeelsuitgaven: 3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf
2020 loopt een pilot bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om
gedetailleerde PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat
schoolbesturen bereid zijn om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie
over PNIL niet eenvoudig is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren
over de resultaten van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel
op bij de scholen, waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën
en aantal uren van PNIL-personeel.
138
Hoeveel leraren in het primair onderwijs hebben het onderwijs in de afgelopen vijf
jaar verlaten, omdat zij geen vast contract kregen?
Er kunnen diverse redenen ten grondslag liggen, waardoor leraren het onderwijs verlaten;
het niet krijgen van een vast contract is daar één van. Hoe vaak dit voorkomt en hoeveel
leraren dit betreft is niet bekend.
139
Hoe bevordert u vaste contracten in het primair onderwijs?
Op basis van de laatste Loopbaanmonitor zien we in het po een sterke stijging van startende leraren met (uitzicht op) een
vast contract. Dit was in 2015 33% en is gegroeid naar 83% in 2019. Het beeld van
alle leraren in het po is dat 89% een vast contract heeft.
We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het tekort, hun uiterste best te doen
zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector. OCW voert hierover ook gesprekken
met schoolbesturen. We zetten in op het versterken van strategisch HR-beleid. Goed
en toekomstgericht strategisch HR-beleid kan eraan bijdragen dat meer leraren behouden
blijven voor de sector. Daarnaast kan regionale samenwerking bijdragen aan het voorkomen
dat leraren het onderwijs verlaten, bijvoorbeeld door afspraken te maken over mobiliteit
op regionaal niveau.
140
Is het voor schoolbesturen goedkoper om leraren een tijdelijk contract te geven in
plaats van een vast contract? Zo ja, waarom en hoeveel goedkoper op jaarbasis? Wat
zijn wat dit betreft de verschillen tussen primair en voortgezet onderwijs?
Het is niet goedkoper om leraren een tijdelijk contract in plaats van een vast contract
te geven. Eventuele kosten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn afhankelijk
van de duur van de overeenkomst. En daarnaast van de rechten die daarmee zijn opgebouwd
voor bijvoorbeeld een transitievergoeding en een (bovenwettelijke) ww-vergoeding na
ontslag; deze rechten zijn in beide gevallen gelijk ongeacht of het contract tijdelijk
of vast is. Het is wel zo dat een tijdelijk contract vanzelf afloopt en een vast contract
alleen onder voorwaarden te beëindigen is. Dat kan kosten met zich mee brengen, evenals
de personeelskosten die doorlopen gedurende de beëindigingsprocedure. Dit geldt ook
buiten het onderwijs.
141
Wanneer moet een leraar in het primair onderwijs een vast contract krijgen?
Volgens de cao PO geldt als principe een vast contract. Het komt weleens voor dat
daaraan voorafgaand een tijdelijk contract wordt afgesloten. Ook dat kan volgens de
cao.
Voor werkzaamheden van tijdelijke aard kunnen tijdelijke arbeidscontracten worden
gesloten. Die zijn in de cao gelimiteerd tot maximaal drie contracten in drie jaar.
Wordt het aantal en/of de termijn overschreden dan is het contract van rechtswege
een vast contract geworden. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk:
– Bij vervanging van een werknemer, anders dan wegens ziekte, is een aantal van zes
tijdelijke contracten in een periode van drie jaar mogelijk.
– Bij vervanging van een zieke docent is een onbeperkt aantal contracten in een periode
van 36 maanden toegestaan. Deze uitzondering berust op een bepaling die speciaal voor
het primair onderwijs in de wet is opgenomen (boek 7 art.668a lid 15 Burgerlijk Wetboek).
In de cao po zijn de termijnen voor tijdelijke contracten beperkt tot 3 jaar. Dat
is een jaar korter dan de wettelijk toegestane termijn van vier jaar.
Met een onbevoegde docent kan een arbeidsovereenkomst van maximaal twee jaar worden
afgesloten.
142
Wat zijn de redenen van schoolbesturen dat zij geen vaste contracten geven aan leraren
in het primair onderwijs?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom schoolbesturen leraren geen vast contract
aanbieden. Een belangrijke reden is de krimp waar veel regio’s in het primair onderwijs
mee te maken hebben. Dalende leerlingenaantallen, of schommelingen in leerlingenaantallen,
maken het toekomstige aantal benodigde leraren op deze scholen onzeker en daarmee
de mogelijkheden om vaste contracten aan te bieden ook. Het kan ook voorkomen dat
er twijfels zijn over het functioneren van de betreffende leraar.
143
Hoeveel basisscholen kent Nederland?
Op 1 oktober 2021 worden er 6083 reguliere basisscholen, 11 rijdende scholen en 1
school voor varende kleuters door de rijksoverheid bekostigd. Daarnaast zijn er 264
bekostigde scholen voor speciaal basisonderwijs.
144
Hoeveel basisscholen scoren momenteel onvoldoende volgens de Inspectie van het Onderwijs?
Hoeveel van deze scholen zijn scholen voor bijzonder onderwijs?
Per 1 oktober 2021 gaat het in totaal om 69 basisscholen, waarvan er 59 onvoldoende
scoren en 10 zeer zwak. Het betreft 49 bijzondere en 20 openbare scholen. Deze aantallen
zijn conform de procentuele verdeling van bijzondere (70%) en openbare (30%) scholen
in Nederland.
145
Op basis van welke criteria kan een ouder zijn of haar kind onttrekken van de leerplicht?
De Leerplichtwet 1969 bevat verschillende vrijstellingsgronden. Voor de leerplicht
zijn ze te vinden in de artikelen 5, 5a en 11.
Jongeren hoeven niet te worden ingeschreven op een school, indien en zolang:
De jongere op lichamelijke of psychische gronden ongeschikt is om tot een school te
worden toegelaten;
Ouders overwegend bezwaar hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen
redelijke afstand van de woning gelegen scholen of – indien ze geen vaste verblijfplaats
hebben – op alle in Nederland gelegen scholen waarop de jongere geplaatst zou kunnen
worden;
De jongere buiten Nederland op een school is ingeschreven en die ook regelmatig bezoekt;
De ouders een zogenoemd «trekkend bestaan» leiden, en de jongere hen daarbij vergezeld.
Dit is nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling leerplicht trekkende bevolking.
Artikel 11 bevat in aanvulling hierop nog verschillende gronden voor vrijstelling
van geregeld schoolbezoek. In deze gevallen is de jongere wel op een school ingeschreven.
146
Is ooit onderzocht in hoeverre het aanbod van passend onderwijs zou moeten worden
geoptimaliseerd om de kapitaalvernietiging door uitval van hoogbegaafde leerlingen
(«thuiszitters») tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken teneinde
een inzichtelijke «business case» te creëren?
Specifiek voor (hoog)begaafde leerlingen is uit de evaluatie passend onderwijs gebleken dat er ruimte is voor verbetering. De samenwerkingsverbanden zijn momenteel
bezig om een (meer) passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde
leerlingen in te richten en daarmee (in)direct uitval te voorkómen. Dit doen zij o.a.
met middelen uit de subsidieregeling «Begaafde leerlingen primair- en voortgezet onderwijs»,
bijvoorbeeld door in te zetten of differentiëren in lesstof of het aanbieden van arrangementen
voor (dreigende) hoogbegaafde thuiszitters. Hieraan zijn onderzoeken gekoppeld om
inzicht te krijgen in de besteding van deze middelen en daarnaast naar de effectiviteit
en de doelmatigheid van de interventies voor (hoog)begaafde leerlingen. De eerstvolgende
resultaten van deze onderzoeken komen in 2022 beschikbaar en worden dan gedeeld met
uw Kamer.
147
Wat is de verklaring van het feit dat de bedragen uitgaven per leerling Primair Onderwijs
van 2022 hoger zijn dan in 2023 en latere jaren? Komt dit alleen door de extra middelen
in het kader van het nationaal programma Onderwijs? Of spelen hier ook andere oorzaken
een rol?
De uitgaven per leerling in het Primair Onderwijs zijn in 2021 en 2022 inderdaad hoger
door de extra middelen voor het NP Onderwijs. De extra € 500 miljoen voor de salarissen
in het Primair Onderwijs conform de motie-Hermans21 zijn overigens nog niet meegenomen in deze budgetten en uitgaven per leerling.
148
Hoeveel kinderen maken gebruik van leerlingvervoer?
Uit de meest recente monitor leerlingenvervoer Nederland die in juni 2018 is gepubliceerd
blijkt dat in het schooljaar 2016/2017 70.000 leerlingen gebruik maakten van een vervoersvoorziening.
Het gaat hierbij om leerlingen in het primair, voortgezet onderwijs en (voortgezet)
speciaal onderwijs.
149
Waarom stijgen het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet)
speciaal onderwijs, terwijl het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt?
De aantallen leerlingen in het sbao en (v)so stijgen, na een aanvankelijke daling
in 2011–2017, sinds 2017 heel licht. Het aandeel leerlingen in het speciaal onderwijs
ten opzichte van het totale aantal leerlingen in het basisonderwijs is gestegen van
2.0% in 2017 naar 2.2% in 2020, en het aandeel leerlingen in het speciaal basisonderwijs
van 2.3% naar 2.5%. Het aandeel leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs ten
opzichte van het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is gestegen
van 3.7% in 2017 naar 3.9% in 2020. Zoals ook aangegeven in de Beleidsnota evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs zijn hiervoor diverse oorzaken. Dit zijn onder andere dat de problematiek bij leerlingen
zwaarder is geworden, waardoor ze vaker ondersteuning in het speciaal onderwijs nodig
hebben in plaats van naar het reguliere onderwijs. Ook draagt vroegsignalering bij
aan toename, omdat leerlingen eerder naar het speciaal onderwijs worden verwezen en,
wanneer dit goed blijkt te passen, niet altijd meer terugkeren naar het reguliere
onderwijs. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat er minder sprake is
van tussentijdse uitstroom.
150
Hoeveel kost het om leraren uit het voortgezet speciaal onderwijs onder te brengen
onder de cao voortgezet onderwijs?
Voor zowel de primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden geldt dat de kosten afhangen
van de keuzes die sociale partners hierin maken. Het kabinet heeft dankzij de breed
gesteunde motie Hermans € 500 miljoen extra structureel beschikbaar gesteld voor salarissen
in het onderwijs. Het kabinet vraagt sociale partners om gerichte beloningsmaatregelingen
voor het voortgezet speciaal onderwijs. Dat sluit aan bij de moties Westerveld en
Van den Hul die vroegen op de beloning van vso-docenten (verder) in lijn te brengen
met die van docenten in het vo. Sociale partners geven in het onderhandelaarsakkoord
cao po 2021 aan hierover gerichte afspraken te maken. Bedragen zoals hieronder genoemd
kunnen dus afwijken.
Het kost naar schatting € 60,5 miljoen om leraren in het vso qua primaire voorwaarden
(beloning) gelijk te trekken voor gelijke leraar-functies in het vo. Dat is € 77 miljoen
voor alle uitstroomprofielen minus de reeds door dit kabinet geïnvesteerde € 16,5 miljoen
(voor leraren in het vso die lesgeven in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs). Het
is mogelijk om deze beloningsverbetering binnen de cao po te realiseren. Als leraren
in het vso onder de cao vo gaan vallen zijn er ook andere kosten. Dat komt omdat andere
secundaire arbeidsvoorwaarden dan ook gaan gelden voor deze leraren zoals verschillen
in maximum aantal lesuren, verlof of professionaliseringsafspraken.
151
Hoeveel aanvragen zijn er tot nu toe ingediend bij de hernieuwde openstelling van
de SUVIS-regeling vanaf 1 oktober? Is de schatting dat het aangevulde budget van 100 miljoen euro
genoeg zal zijn om alle aanvragen te behandelen?
Sinds de openstelling van de tweede tranche op 1 oktober jl. zijn er 62 aanvragen
ingediend voor de «Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen» (SUVIS), die samen
goed zijn voor een kleine € 8 miljoen. De regeling staat open tot en met 31 januari
2022. Naar schatting zal het naar voren gehaalde budget ter hoogte van € 100 miljoen
tegemoet komen aan het aantal verwachte aanvragen.
152
Hoeveel scholen hebben inmiddels hun ventilatie aangepast met behulp van de SUVIS-regeling?
Bij hoeveel scholen is de ventilatie nu op orde? Bij hoeveel scholen is de ventilatie
nog niet op orde? Hebben alle scholen inmiddels onderzoek gedaan naar de staat van
ventilatie op hun school?
In de eerste termijn van de SUVIS-regeling is € 100 miljoen uitgeput, hiermee gaan
ruim 600 scholen aan de slag. Er zijn tot en met 30 juni meer aanvragen ingediend
dan het subsidieplafond toeliet. Deze ruim 100 aanvragen konden in de afgelopen maand
alsnog gehonoreerd worden door het naar voren halen van € 100 miljoen en deze toe
te voegen aan de SUVIS. Een deel van het aangevulde budget was voor deze overtekende
aanvragen gereserveerd. Daarnaast kunnen schoolbesturen via hun gemeente tot en met
31 januari 2022 een nieuwe SUVIS-aanvraag indienen. Hiervoor zijn inmiddels 62 aanvragen
ingediend. Eén van de voorwaarden van de regeling is dat de gesubsidieerde activiteiten
moet leiden tot een luchtverversingscapaciteit volgend uit het Bouwbesluit 2012 en
aanvullende richtlijnen.
Uit de uitvraag van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) in
2020 is naar voren gekomen dat 12% van de onderzochte schoolgebouwen (929 locaties)
nog niet voldoet aan de bestaande normen voor de luchtkwaliteit, en dat aanpassingen
nodig zijn. 40% (3072 locaties) voldoet wel aan huidige normen en aanvullende richtlijnen.
Er is in 2020 door 882 schoolbesturen (68% van het totaal) gehoor gegeven aan de uitvraag
van het LCVS om een steekproefsgewijze meting van de CO2-concentratie uit te voeren, en deze resultaten op te sturen. Van de ongeveer 9.300
schoolgebouwen in Nederland is voor 7.517 gebouwen de vragenlijst ingevuld (81%).
Hiervan geldt voor 46% dat het onderzoek op het moment van indienen nog liep of niet
kan worden uitgevoerd.
153
Hoe wordt voorzien in het aanpakken van de schoolgebouwen ten aanzien van ventilatie
en modernisering en hoe lang gaat dit duren?
Schoolbesturen en gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting.
Vanuit deze decentrale taak kunnen zij zelf het beste de inschatting maken wat per
gebouw nodig is, dit geldt ook voor het op orde krijgen van de ventilatie. Om schoolbesturen
en gemeenten daarin te ondersteunen is € 360 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan
€ 200 miljoen binnen de SUVIS is belegd. De SUVIS is bestemd voor projecten waarbij
bestaande schoolgebouwen verbouwd worden, waarin in elk geval noodzakelijke en energiezuinige
maatregelen worden getroffen om het binnenklimaat te verbeteren. Het project mag ook
uit andere maatregelen bestaan, maar deze vallen niet binnen de scope van de regeling
en worden dus niet gesubsidieerd. De bouwactiviteiten die binnen de SUVIS vallen moeten
starten tussen 1 oktober 2020 en 31 augustus 2022. Op uiterlijk 31 augustus 2024 moet
de bouw afgerond zijn. Naast financiële ondersteuning is een ondersteuningsstructuur
opgezet in de vorm van kenniscentrum Ruimte-OK. Zij hebben de handreiking Optimaal
ventileren op Scholen opgesteld en schoolbesturen kunnen bij hen terecht voor al hun
ventilatievragen.
Ventilatie is niet de enige opgave op het gebied van onderwijshuisvesting. Het IBO
onderwijshuisvesting adviseert een meer integrale aanpak om doelstellingen zoals het
moderniseren van schoolgebouwen te realiseren. De beleidsreactie hierop zal binnenkort
volgen.
154
Wat gebeurt er met het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting?22 Op welke manier worden de aanbevelingen opgevolgd? Hoeveel geld is er gereserveerd
in de begroting voor goede huisvestiging van scholen?
De Kamer ontvangt binnenkort de beleidsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) Onderwijshuisvesting waarin op deze vragen wordt ingegaan.
In het Gemeentefonds is ca. € 1,3 miljard (exclusief OZB en overige eigen middelen)
opgenomen in het sub-cluster onderwijshuisvesting, wat gaat naar de gemeenten. Binnen
de lumpsumbekostiging is ca. € 1,3 miljard opgenomen in de component materiële instandhouding,
wat gaat naar schoolbesturen. Dit is de financiële grondslag die in het IBO is opgenomen.
Omdat beide bekostigingsinstrumenten de middelen bestedingsvrij beschikbaar stellen,
bestaat er echter geen vast budget dat aan huisvesting moet worden besteed. Het bedrag
dat jaarlijks wordt besteed is daarmee voornamelijk afhankelijk van keuzes die op
het niveau van het schoolbestuur en de gemeente worden gemaakt. Zij bezien onderwijshuisvesting
binnen de bredere context van respectievelijk hun onderwijsaanbod en de lokale overheid.
Naast de reguliere bekostiging via de lumpsumbekostiging en het gemeentefonds is het
voor schoolbesturen of gemeenten ook mogelijk om via andere kanalen aan (aanvullend)
budget te komen. Dit krijgt over het algemeen vorm via tijdelijke subsidies op het
gebied van bijvoorbeeld verduurzaming. Daarnaast is inmiddels de tweede tranche van
de SUVIS-regeling opengesteld. Hiervoor is € 100 miljoen naar voren gehaald, wat het
totaalbedrag wat beschikbaar is met de SUVIS op € 200 miljoen brengt. Er resteert
een bedrag van € 160 miljoen op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.
155
Bij hoeveel scholen is inventarisatie gedaan naar het lerarentekort buiten de G5?
Deze zomer is, zoals u gemeld is, gewerkt aan de verbreding van de uitvraag en dit
heeft geleid tot een verdere verfijning van de methode. Op 1 oktober jl. hebben alle
besturen en scholen in het primair onderwijs een uitnodiging ontvangen om de actuele
tekorten aan leraren en schoolleiders te registreren. Over de resultaten van de uitvraag
en hoeveel scholen hieraan hebben deelgenomen wordt de Kamer in december geïnformeerd.
156
Klopt het dat de aantallen leerlingen in het (v)so de komende vijf jaar stijgen met
ruim 6%?23
De meest recente referentieramingen laten zien dat deelname aan het (v)so de komende jaren naar verwachting inderdaad
zal toenemen. Volgens de ramingen zijn er in 2026 in vergelijking met 2020 4,8% meer
leerlingen in het speciaal onderwijs en 7,6% meer leerlingen in het voortgezet speciaal
onderwijs.
Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat toegang tot het (v)so niet vrij is.
Instroom in het speciaal onderwijs gebeurt immers altijd op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
van het samenwerkingsverband die inhoudelijk door een commissie van deskundigen is
beoordeeld.
157
Klopt het dat de lichte en zware ondersteuningsmiddelen in de komende vijf jaar een
dalende trend kennen? Hoe verklaart u dat?
Dat klopt. Samenwerkingsverbanden ontvangen per reguliere leerling een bedrag voor
ondersteuningsbekostiging. Zowel het primair als voortgezet onderwijs hebben te maken
met een leerlingendaling. Omdat het aantal leerlingen de komende jaren daalt, neemt
ook de totale ondersteuningsbekostiging dat naar samenwerkingsverbanden gaat licht
af. Het bedrag per reguliere leerling dat samenwerkingsverbanden ontvangen blijft
echter gelijk.
158
Werd het budget van 2022 voor de lichte en zware ondersteuningsmiddelen ten opzichte
van de begroting 2021 met 45 miljoen euro verhoogd in verband met een verhoogde instroom
in het (v)so? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan precies dit bedrag? Wordt
het budget voor ondersteuningsmiddelen automatisch aangepast aan de fluctuatie van
de instroom in het (v)so?
Het budget voor lichte en zware ondersteuningsmiddelen wordt – op cluster 1 en 2 na –
bepaald op basis van het totale leerlingaantal in het primair en voortgezet onderwijs
en dus niet op basis van de instroom in het (v)so. De raming van deze leerlingaantallen
is in 2021 neerwaarts bijgesteld, waardoor het budget voor 2022 en verder afneemt.
De afname van het budget wordt echter teniet gedaan door het toekennen van de loon-
en prijsbijstelling. Daarnaast wordt het budget tot en met schooljaar 2023/2023 tijdelijk
verhoogd met extra middelen vanuit het NP Onderwijs. Voor leerlingen in het vso die
vertragingen hebben opgelopen is in 2022 ca. € 18 miljoen beschikbaar.
159
Hoe wordt de intensivering van 45 miljoen aan ondersteuningsmiddelen in het funderend
onderwijs besteed?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 158, is er in 2022 voor ca. € 18 miljoen
sprake van een intensivering vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Dit zijn extra
ondersteuningsmiddelen vanwege de vertragingen die leerlingen in het vso hebben opgelopen.
De overige toename betreft een saldering van de gevolgen van de geraamde afname van
het aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs en de toekennen van de
loon- en prijsbijstelling.
160
Hoeveel reserves hebben de verschillende schoolbesturen en samenwerkingsverbanden
opgebouwd?
In de brief Financiële positie van onderwijs in 2020 bent u geïnformeerd over de ontwikkeling
van de reserves bij de schoolbesturen en samenwerkingsverbanden.
In onderstaande tabel uit deze brief is de ontwikkelingen van het mogelijk bovenmatig
eigen vermogen te zien. Daarbij is goed te zien dat het er voor vrijwel alle sectoren
sprake is van een afnemend mogelijk bovenmatig eigen vermogen.
2017
2018
2019
2020
po
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
619
582
590
501
Mogelijk bovenmatig PEV
€ 912
€ 851
€ 906
€ 677
vo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
129
132
145
120
Mogelijk bovenmatig PEV
€ 232
€ 244
€ 288
€ 236
swv
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
129
133
137
129
Mogelijk bovenmatig PEV
€ 163
€ 179
€ 184
€ 160
mbo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
10
7
6
6
Mogelijk bovenmatig PEV
€ 53
€ 60
€ 64
€ 64
hbo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
5
3
3
2
Mogelijk bovenmatig PEV
€ 8
€ 10
€ 9
€ 5
wo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV
2
2
2
1
161
Welke andere landen hebben ook een systeem dat vergelijkbaar is met het passend onderwijs
in Nederland? Wat zijn de knelpunten die in deze landen ervaren worden?
Er zijn veel manieren waarop onderwijs aan leerlingen met ondersteuningsbehoeften
wordt georganiseerd, sterk variërend in mate van inclusie en specialisatie, maar ook
van centrale en decentrale organisatie. Vanwege de grote verschillen is het lastig
om het systeem en de knelpunten met de Nederlandse situatie te vergelijken. De European Agency for Special Needs and Inclusive Education heeft in 22 Europese
landen analyses uitgevoerd naar het beleid en regelgeving op het terrein van inclusiever
onderwijs. In het kader van dit en andere projecten van de European Agency worden regelmatig
ervaringen uitgewisseld en studiebezoeken afgelegd, die ervaringen worden meegenomen
in de beleidsontwikkeling. We zien bijvoorbeeld dat ook andere landen veel meer vanuit
de ondersteuningsbehoefte van leerlingen zijn gaan denken en veel minder vanuit de
(medische) beperking van de leerling. Ook zijn er uitwisselingen met Vlaanderen dat
een systeem vergelijkbaar met passend onderwijs heeft.
162
Hoeveel vakdocenten van de ALO zijn er nodig als alle basisscholen in Nederland drie
uur bewegingsonderwijs moeten aanbieden?24
Om drie uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs door vakdocenten aan te bieden
zijn er ruim 4.000 additionele fte’s nodig ten opzichte van de huidige situatie.
Uit het rapport Lesuren bewegingsonderwijs in Nederland van het Mulier Instituut (2021)
blijkt dat in 2021 gemiddeld 84 minuten bewegingsonderwijs per week werd aangeboden.
Wanneer alle basisscholen in Nederland drie lesuren van in totaal 135 minuten bewegingsonderwijs
zouden geven, zouden ca. 2.200 fte’s extra leerkrachten nodig zijn voor deze uitbreiding.
Daarnaast wordt momenteel ongeveer 60% van de lessen bewegingsonderwijs niet gegeven
door een vakleerkracht. Indien ook deze lessen alleen gegeven zouden mogen worden
door vakleerkrachten die zijn afgestudeerd aan de ALO, zijn nog eens ruim 2.000 additionele
fte’s nodig. Bewegingsonderwijs wordt momenteel namelijk ook gegeven door groepsleerkrachten
die de post-initiële leergang bewegingsonderwijs hebben gevolgd.
163
Hoeveel extra vakdocenten van de ALO moeten er opgeleid worden als alle basisscholen
in Nederland drie uur bewegingsonderwijs moeten aanbieden?
Om drie uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs door vakdocenten aan te bieden
zijn er circa 4.000 additionele fte’s nodig (zie ook het antwoord op vraag 162). Hierbij
is uit gegaan van een jaarlijks gelijke in- en uitstroom. Jaarlijks studeren er circa
750 studenten aan de ALO af, die een bevoegdheid voor zowel het vo en po hebben. Niet
al deze vakleerkrachten krijgen een volledige betrekking in het (primair) onderwijs.
Ook is er sprake van natuurlijk verloop. Als echter de instroom jaarlijks de uitstroom
met 1.000 fte overstijgt, kan het doel in vier jaar worden behaald.
164
Is al bekend welke gemeenten sportaccommodaties bij moeten bouwen om te kunnen voldoen
aan de wettelijke verankering van twee uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs
en wordt er in deze en alle andere gemeenten ook reeds rekening gehouden met een groei
van het aantal uren lichamelijke oefening van twee naar drie per week?
We zijn hierover in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de
Vereniging Sport en Gemeenten (VSG). De VNG en VSG brengen de wettelijke verankering
onder de aandacht van de gemeenten en zetten daarbij de vraag uit of er een tekort
aan accommodaties is. Gemeenten hebben de wettelijke taak om te zorgen voor accommodaties
voor minimaal twee lesuren. Er wordt daarbij momenteel geen rekening gehouden met
een uitbreiding naar drie uren. Wanneer scholen meer dan twee lesuren bewegingsonderwijs
willen aanbieden, dan zullen zij hiervoor in overleg met de gemeenten op zoek moeten
naar een passende accommodatie.
165
Hoeveel kinderen in Nederland hebben obesitas? Kunt u dit uitsplitsen per leeftijd?
Wat is de invloed van een tekort aan bewegingsonderwijs op obesitas bij kinderen?
Uit cijfers van «Volksgezondheid en zorg» blijkt dat in 2020 2,7% van de kinderen
van 4–11 jaar ernstig overgewicht (obesitas) had, en van de 12- tot 17-jarigen 2,3%.
Obesitas (bij kinderen) is een complex probleem. Er zijn meerdere factoren zijn die
een rol spelen in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas bij kinderen, zoals
voeding. Het is dan ook niet bekend welk effect een mogelijk tekort aan bewegingsonderwijs
heeft op obesitas bij kinderen.
166
Hoeveel uren zitten kinderen per week in Nederland en hoe staat Nederland in de internationale
vergelijking?
In 2019 zaten Nederlandse jongeren tussen de 12 en 17 jaar dagelijks gemiddeld 9,6
uur. Dit aantal is gedaald ten opzichte van 2015. Kinderen tussen de 4 en 11 jaar
zitten gemiddeld zeven uur per dag, dit is sinds 2015 stabiel, zo blijkt uit de «Leefstijlmonitor»
van het RIVM.
Om een internationale vergelijking te kunnen maken is gebruik gemaakt van gegevens
uit de Eurobarometer van 2017. Hieruit blijkt dat Nederlanders meer zitten dan andere
Europeanen. In dit onderzoek gaf 32% van de Nederlanders aan meer dan 8,5 uur te zitten
op een gemiddelde dag, waar dit in andere EU-landen 12% van de bevolking betreft.
De Eurobarometer rapporteert niet over specifieke leeftijdsgroepen binnen landen.
Wel is bekend dat de jongste groep Europeanen binnen dit onderzoek (15–24 jarigen)
het meest zit (14% zit meer dan 8,5 uur op een normale dag in de week).
167
Wat zijn de sanctiemogelijkheden voor scholen die niet voldoen aan het minimum van
twee uur bewegingsonderwijs?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bewegingsonderwijs.
Bij signalen dat een school niet aan de gestelde deugdelijkheidseisen voldoet, kan
de Inspectie van het Onderwijs contact opnemen met het betreffende schoolbestuur.
Wanneer de inspectie vaststelt dat een school zich niet aan de wettelijke kaders houdt,
dan zal zij het bestuur daarop aanspreken en volgt zo nodig een herstelopdracht
168
Waar in de begroting is de bekostiging terug te vinden van onderwijs aan nieuwkomers
in de internationale schakelklassen? Hoe wordt, gezien de meest recente asielraming
die op middellange termijn een daling laat zien, gewaarborgd dat deze kinderen toegang
krijgen tot passend onderwijs?
De bekostiging voor onderwijs aan nieuwkomers in internationale schakelklassen staat
in de begroting onder de regel bekostiging vo-instellingen in tabel 30 Budgettaire
gevolgen van beleid art. 3. Ook met de geraamde afname van het aantal nieuwkomers
op middellange termijn blijft ISK-onderwijs toegankelijk voor deze specifieke groep
leerlingen. Op deze manier is ISK-onderwijs gewaarborgd voor nieuwkomers die hier
baat bij hebben. De nieuwkomersbekostiging is hoger dan de reguliere bekostiging,
zodat het onderwijs goed kan aansluiten bij de specifieke behoefte van deze leerlingen.
169
Hoe komt het dat het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis
zit zonder passend onderwijsaanbod daalt in het voortgezet onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 134. In de tabel behorend bij vraag 3 is zichtbaar dat het
aantal leerlingen dat langer dan drie maanden thuis zit het afgelopen schooljaar is
gedaald (van 2712 naar 2470). Echter, de cijfers van het afgelopen schooljaar zijn
niet goed te vergelijken met de eerdere cijfers. Voor een nadere duiding van deze
cijfers verwijzen wij u hier graag naar de eerder genoemde Verzuimbrief.
170
Klopt het dat 4% van de lessen in het voortgezet onderwijs gegeven worden door onbevoegden?
Hoeveel personen zijn dit en om hoeveel lesuren gaat dit?
Zie het antwoord op vraag 62.
171
Hoeveel lesuren worden gegeven door benoembare leraren in zowel het primair, als voortgezet
onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 62.
172
Hoeveel lesuren worden gegeven door onbevoegden in zowel primair, als voortgezet onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 62.
173
Hoeveel lesuren worden gegeven door bevoegde leraren in zowel primair, als voortgezet
onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 62.
174
Wat is de verhouding tussen tijdelijke en vaste contracten van leraren in zowel het
primair, als voortgezet onderwijs?
In het po heeft ongeveer 1 op de 10 leraren een tijdelijk contract. In het vo is dat
op 1 op de 5 leraren.
175
Hoeveel leraren werken in het voortgezet onderwijs op basis van een tijdelijk contract?
Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het vo 13.910 (19%) leraren
op basis van een tijdelijk contract.
176
Hoeveel leraren werken in het voortgezet onderwijs op basis van een vast contract?
Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het vo 60.843 (81%) op basis
van een vast contract.
177
Hoe groot is de flexibele schil van leraren met een tijdelijk contract in het voortgezet
onderwijs?
De flexibele schil op scholen is breder dan alleen leraren die werkzaam zijn op basis
van een tijdelijk contract; dit gaat ook over leraren die bijvoorbeeld ingehuurd worden
via uitzendbureaus en dus niet in loondienst zijn van een schoolbestuur. Hoe groot
de flexibele schil exact is weten we niet. Wel is bekend hoeveel scholen uitgeven
aan personeel niet in loondienst (PNIL) in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:
Op basis van de jaarverslagen in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot
de totale personeelsuitgaven: 3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf
2020 loopt een pilot bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om
gedetailleerde PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat
schoolbesturen bereid zijn om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie
over PNIL niet eenvoudig is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren
over de resultaten van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel
op bij de scholen, waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën
en aantal uren van PNIL-personeel.
178
Hoeveel leraren in het voortgezet onderwijs hebben het onderwijs in de afgelopen vijf
jaar verlaten, omdat zij geen vast contract kregen?
Er kunnen diverse redenen ten grondslag liggen, waardoor leraren het onderwijs verlaten;
het niet krijgen van een vast contract is daar één van. Hoe vaak dit voorkomt en hoeveel
leraren dit betreft is niet bekend.
179
Hoe bevordert u vaste contracten in het voortgezet onderwijs?
Het percentage vaste aanstellingen is de afgelopen jaren iets afgenomen in het vo
van 83% in 2011 naar 81% in 2020.
We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het lerarentekort, hun uiterste best
te doen zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector en waar mogelijk een vast
contract aan te bieden. OCW voert hierover ook gesprekken met schoolbesturen en raden.
We zetten in op het versterken van strategisch HR-beleid. Goed en toekomstgericht
strategisch HR-beleid kan eraan bijdragen dat meer leraren behouden blijven voor de
sector. Scholen krijgen zo meer inzicht in toekomstige vraag naar personeel, maar
kunnen bijvoorbeeld ook leraren scholing aanbieden voor een tweede bevoegdheid. OCW
stelt hiervoor subsidie beschikbaar. Daarnaast kan regionale samenwerking bijdragen
aan het voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, bijvoorbeeld door afspraken
te maken over mobiliteit op regionaal niveau.
180
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, omdat
zij geen vast contract krijgen in zowel primair, als voortgezet onderwijs?
We zien in de laatste Loopbaanmonitor een positieve trend van steeds meer startende leraren met (uitzicht op) een vast
contract. In het vo is het percentage van (uitzicht op) vaste contracten van 74% naar
79% gestegen tussen 2015 en 2019. In het po is een stijging te zien van 33% in 2015
naar 83% in 2019. In het mbo zijn de aanstellingen met (uitzicht op) een vast contract
ook toegenomen van 72% naar 76%. Tevens zien we een stijging van banen met een grotere
aanstellingsomvang van 0,8 of hoger voor afgestudeerden van de pabo. Dit is gestegen
van 48% in 2013 naar 80% in 2018. Voor afgestudeerden van tweedegraads lerarenopleidingen
is de aanstellingsomvang 1 jaar na afstuderen meer stabiel gebleven tussen 55–60%.
In december informeren wij de Kamer over de meest recente cijfers.
Welke maatregelen genomen worden om te voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten,
wordt toegelicht in de antwoorden op vraag 139 en 179.
181
Wanneer moet een leraar in het voortgezet onderwijs een vast contract krijgen?
Volgens de cao VO geldt als principe een vast contract. Daaraan kan, bij wijze van
proef een, een tijdelijk contract van 12 maanden voorafgaan. In bijzondere gevallen
kan deze proefperiode worden verlengd met nogmaals 12 maanden. Voor de reguliere functie
moet daarna een vaste baan worden aangeboden.
Volgens de cao mag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd daarnaast alleen nog
worden afgesloten:
– Voor vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer.
– Voor tijdelijke werkzaamheden.
– Voor contractactiviteiten.
Deze tijdelijke contracten mogen maximaal twee jaar en drie arbeidscontracten duren.
– Voor projecten waarvoor additionele gelden beschikbaar zijn gesteld kan een tijdelijk
contract van maximaal vier jaar worden afgesloten.
– Bij fluctuaties van studentenaantallen mag een contract van maximaal drie jaar worden
afgesloten voor tijdelijke werkzaamheden. Daaraan moet een strategisch personeelsplan
ten grondslag liggen.
Worden de termijnen overschreden dan ontstaat van rechtswege een vast contract.
In de cao zijn de meeste termijnen voor tijdelijke contracten beperkt tot 3 jaar.
Dat is een jaar korter dan de wettelijk toegestane termijn van vier jaar.
Een onbevoegde leraar krijgt volgens de cao een arbeidscontract van twee jaar met
twee maal de mogelijkheid van verlenging wegens bijzondere omstandigheden.
182
Hoe hoog is het aandeel leraren met een vast contract in zowel het primair, als voortgezet
onderwijs?
Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 heeft in het po 89% van de leraren een
vast contract. In het vo is dat 81%.
183
Hoeveel leraren hebben een jaar na hun afstuderen een vast contract in zowel primair,
als voortgezet onderwijs?
In het po heeft 83% van de pas afgestudeerde leraren in 2019 een vast contract, dan
wel uitzicht op een vast contract. In vier jaar tijd is dit aandeel (uitzicht op)
vast contract ook flink gestegen van 33% naar 83%.
In het vo heeft 79% van de pas afgestudeerde leraren een vast contract, dan wel uitzicht
op een vast contract. Ook in het vo is een soortgelijke beweging te zien, zij het
veel minder sterk. Het aandeel (uitzicht op) vast contract is hier gestegen van 74%
naar 79%.
184
Wat zijn de redenen van schoolbesturen dat zij geen vaste contracten geven aan leraren
in het voortgezet onderwijs?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom schoolbesturen leraren geen vast contract
aanbieden. Een belangrijke reden is de krimp waar veel regio’s in het voortgezet onderwijs
mee te maken hebben. Dalende leerlingenaantallen, of schommelingen in leerlingenaantallen,
maken het toekomstige aantal benodigde leraren op deze scholen onzeker en daarmee
de mogelijkheden om vaste contracten aan te bieden ook. Een andere reden kan zijn
dat een leraar geen bevoegdheid heeft gehaald binnen de afgesproken termijn. Het kan
ook voorkomen dat er twijfels zijn over het functioneren van de betreffende leraar.
185
Hoeveel middelbare scholen kent Nederland?
Nederland kent 648, door de overheid bekostigde, middelbare scholen.
186
Hoeveel excellente middelbare scholen kent Nederland?
Vanwege corona is het predicaat in 2021 niet uitgedeeld. Begin 2020 is de meest recente
lijst van excellente scholen gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het
betreft de scholen die het predicaat Excellente op dit moment dragen. Dit betekent
dat de scholen het predicaat hebben ontvangen in 2017, 2018 of 2019. Er zijn in het
voortgezet onderwijs 66 excellente scholen, met in het totaal 116 afdelingen.
187
Hoeveel middelbare scholen scoren momenteel onvoldoende volgens de Inspectie van het
Onderwijs? Hoeveel van deze scholen zijn scholen voor bijzonder onderwijs?
Per 1 oktober 2021 scoren in het voortgezet onderwijs 43 afdelingen onvoldoende en
11 afdelingen zeer zwak. Van de 43 afdelingen onvoldoende, zijn er 11 openbaar en
32 bijzonder. Van de 11 zeer zwakke afdelingen gaat het om 1 openbare en 11 10 bijzondere
afdelingen. Deze aantallen zijn in lijn met de procentuele verdeling van bijzondere
(72%) en openbare (28%) scholen in Nederland.
188
Wat is de verklaring voor het feit dat de bedragen uitgaven per leerling Voortgezet
Onderwijs van 2022 hoger zijn dan in 2023 en latere jaren? Komt dit alleen door de
extra middelen in het kader van het nationaal programma Onderwijs? Of spelen hier
ook andere oorzaken een rol?
De uitgaven per leerling in het Voortgezet Onderwijs zijn in 2021 en in 2022 inderdaad
hoger door de extra middelen voor het NP Onderwijs.
189
Wat zijn de opbrengsten van de Gelijke Kansen Alliantie? Op welke wijze heeft de Gelijke
Kansen Alliantie bijgedragen aan het tegengaan van ongelijke kansen?
Binnen de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap responsief en participerend mee aan het lokaal bevorderen van kansengelijkheid.
Dit gebeurt onder andere door het beschikbaar stellen van financiële middelen, data,
menskracht en kennis.
Deze benadering heeft tot veel beweging geleid op het vraagstuk van kansengelijkheid.
Gemeenten voeren nu, samen met scholen en maatschappelijke partners, meerdere interventies
uit om lokaal de kansen van hun kinderen en jongeren te vergroten. Een overzicht van
de interventies is te vinden in de bundel «De 151 van de GKA»
Als gevolg hiervan zijn er solide en sterke netwerken ontstaan, die tevens duurzaam
van aard zijn. Binnen deze netwerken worden kennis, voorbeelden en ervaringen gedeeld.
Er is hierdoor meer zicht ontstaan op de effectiviteit van interventies en of deze,
met behoud van kwaliteit, kunnen worden opgeschaald.
190
Hoeveel leerlingen volgden er in het schooljaar 2020–2021 een aanvullend onderwijsprogramma,
zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in
zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma
in tabelvorm aangeven?
Elke school biedt op enigerlei wijze wel een bepaalde aanvulling op het in de kerndoelen
voorgeschreven onderwijsprogramma. «Het» aanvullend onderwijsprogramma laat zich dan
ook niet in tabelvorm weergeven. Specifiek wat technasia en tweetalig onderwijs (tto)
betreft: ook hierbij is sprake van scholen die zich richten op een bepaalde vorm van
talentontwikkeling. Er zijn 102 scholen voor voortgezet onderwijs die het predicaat
Technasium hebben en zijn aangesloten bij Stichting Technasium. Hier volgden in schooljaar
2019/2020 in totaal 32.400 leerlingen technasiumonderwijs. Er zijn ruim 130 scholen voor voortgezet onderwijs lid van het netwerk tto (tweetalig onderwijs) en 17 basisscholen doen mee aan een pilot voor tweetalig primair
onderwijs. In schooljaar 2018–2019 volgden 36.254 vo-leerlingen tweetalig onderwijs.
191
Hoeveel leerlingen volgen er in het schooljaar 2021–2022 een aanvullend onderwijsprogramma,
zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in
zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma
in tabelvorm aangeven?
Zie het antwoord op vraag 190.
192
Hoeveel excellente basisscholen kent Nederland?
Vanwege corona is het predicaat in 2021 niet uitgedeeld. Begin 2020 is de meest recente
lijst van excellente scholen gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het
betreft de scholen die het predicaat Excellentie op dit moment dragen. Dit betekent
dat de scholen het predicaat hebben ontvangen in 2017, 2018 of 2019. Volgens de recente
cijfers zijn er nu 54 excellente basisscholen.
193
Waarom is er alleen geld gereserveerd voor de regeling brede brugklas in 2022? Hoe
ziet die regeling brede brugklas eruit? Werkt zo'n regeling niet alleen als er structureel
geld voor ingezet wordt?
Het kabinet heeft in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs eenmalig een
substantieel bedrag van € 102 mln. kunnen vrijmaken om scholen te stimuleren en te
ondersteunen om heterogene of brede brugklassen in te richten, brugklassen waarin
twee of meer schoolsoorten worden gecombineerd. De subsidie kan worden aangevraagd
in 2021 of 2022, wordt beschikbaar gesteld in 2022 en kan worden ingezet tot en met
31 december 2024. Met het oog op de effectiviteit van het NP Onderwijs vragen wij
scholen zich daarbij in te zetten de maatregelen zoveel als mogelijk voor de start
van het schooljaar 2022/2023 te realiseren. De subsidieregeling is op 30 september
jl. gepubliceerd (Staatscourant 2021, 42182). Per vestiging kan een subsidie van € 100.000 worden aangevraagd. De subsidie is
bedoeld als een tegemoetkoming in de transitiekosten die scholen moeten maken om structureel
meer, langere en / of bredere heterogene brugklassen in te richten en het aanbod van
heterogene brugklassen door te ontwikkelen en te verbeteren.
194
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Beertema over de eindtoets en het expliciet
opnemen van praktijkonderwijs als instroomniveau?25
We zijn momenteel uitvoerig met toetsaanbieders en andere partijen in gesprek om ervoor
te zorgen dat de communicatieuitingen rondom school- en toetsadviezen, heroverweging
en bijstelling op orde zijn. Het scholenveld wordt hiermee beter in stelling gebracht
om verwarring bij ouders en leerlingen zoveel mogelijk te voorkomen. De adviescategorie
waar het praktijkonderwijs onderdeel van uitmaakt (pro-vmbo bb) krijgt hierbij nadrukkelijke
aandacht.
195
Wat is de stand van zaken betreffende de directe bekostiging van het praktijkonderwijs,
zoals ook aan bod kwam tijdens het notaoverleg Passend onderwijs d.d. 16 november
2020 en zoals vermeld wordt in punt 25 van de verbeteragenda?26
Momenteel loopt het in de verbeteragenda aangekondigde onderzoek naar de (financiële)
consequenties van directe bekostiging van het praktijkonderwijs. Het onderzoek kijkt
ook naar andere mogelijke alternatieven voor de bekostiging van het praktijkonderwijs.
Naar verwachting worden de resultaten in de eerste helft van volgend jaar opgeleverd.
Deze resultaten worden voor de zomer van 2022 gedeeld met de Kamer.
196
Hoe groot is het tekort aan stage- en leerwerkplaatsen in het mbo op dit moment?
Zie vraag 43.
197
In welke sectoren zijn er op dit moment stagetekorten?
SBB heeft in het «Actieplan stages en leerbanen» een top 5 opgesteld van sectoren
waarbij de grootste tekorten in de Zorg, Welzijn en Sport zijn. Daarna volgen Zakelijke
dienstverlening en veiligheid, Entree, ICT, creatieve industrie en voedsel, groen
en gastvrijheid. SBB geeft aan dat het daarnaast nog knelt in de evenementenbranche,
toerisme-, recreatie-, culturele sector en internationaalgeoriënteerde opleidingen.
In het komende halfjaar blijft de focus van het Actieplan liggen op het creëren van
voldoende stages en leerbanen voor iedereen, met het accent op sectoren waar veel
werkgelegenheid en duurzaam arbeidsmarktperspectief is. SBB blijft de tekorten aan
stages en leerbanen actief monitoren om bij te kunnen sturen zodra de tekorten te
nijpend worden.
Voor het hoger onderwijs geldt dat de stagetekorten niet gemonitord worden. OCW verkent
momenteel hoe de stagetekorten voor hoger onderwijs gemonitord kunnen worden. De stagetekorten
lijken het grootst in de sectoren die het hardst zijn geraakt door de coronacrisis,
zoals de zorg en de evenementenbranche.
198
Welke programma's lopen er op dit moment om stagediscriminatie in het mbo aan te pakken?
In de aanpak van stagediscriminatie wordt samen met het Ministerie van SZW en diverse
partijen (MBO Raad, JOB, SBB, CRM, VNO-NCW/MKB-NL, SSV) met verschillende acties en
projecten ingezet op het vergroten van bewustwording bij leerbedrijven, mbo scholen
en studenten. Ook wordt ingezet op concrete acties zoals:
• In de campagne #KIESMIJ wordt benadrukt dat studenten moeten worden aangenomen op
basis van kennis, kwaliteiten en vaardigheden. De website kiesmij.nl biedt leerbedrijven,
scholen en studenten meer informatie over het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie.
• Het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie ondersteunt scholen bij het
bevorderen van gelijke kansen op een stage en eerste baan voor jongeren met een (niet-westerse)
migratieachtergrond en/of een lage sociaaleconomische status.
• In opdracht van OCW en SZW wordt onderzoek gedaan naar de impact van interventies
gericht op het bevorderen van de intrede op de arbeidsmarkt van jongeren met een (niet-westerse)
migratieachtergrond vanuit het mbo. Op basis van dit onderzoek kunnen meer effectieve
interventies worden ingezet om gelijke kansen op stages te creëren.
Bedrijven krijgen met het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie»
de wettelijke verplichting om beleid te voeren gericht op het bevorderen van gelijke
kansen bij werving en selectie. Dit geldt ook voor de werving en selectie van stagiaires.27
199
Hoeveel bedragen de schoolkosten van een gemiddelde mbo-student?
Onderstaande tabel laat de gemiddelde kosten zien volgens ouders en scholen, per niveau
en leerweg. Scholen geven een significant lager bedrag aan schoolkosten op dan ouders.
Wat hiervan de oorzaak is, zal worden onderzocht in de schoolkostenmonitor die eind
2022 zal verschijnen.
Schoolkosten mbo volgens ouders en mbo-scholen
Ouders
mbo-scholen
bol 1 + 2
€ 596
€ 384
bol 3 + 4
€ 901
€ 375
bbl 1 + 2
€ 490
€ 325
bbl 3 + 4
€ 559
€ 421
Bron: Schoolkostenmonitor 2018–2019, SEO Economisch Onderzoek en Oberon
200
Waarom zijn de bedragen die per student in het middelbaar beroepsonderwijs in 2023
en 2024 beschikbaar zijn, namelijk 9.200 euro, en die in 2025 en 2026 beschikbaar
zijn, namelijk 9.100 euro, zonder de kasschuif van 210 miljoen, lager dan het bedrag
van 9.400 euro dat in 2022 beschikbaar is? Komt dit alleen door de extra middelen
in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs, of spelen hier ook andere zaken
een rol?
Dit komt enkel door de toevoeging van de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs
in de jaren 2021 en 2022.
201
Kunt u aangeven hoeveel bbl-studenten in 2021 hun opleiding hebben afgerond?
In studiejaar 2020/2021 hebben 47.000 BBL-studenten het diploma behaald.
202
Kunt u aangeven hoeveel bbl-studenten in september 2021 zijn gestart met hun opleiding,
onderverdeeld in kwalificatiedossiers?
In 2021/2022 starten of vervolgen 127 duizend mbo-studenten een BBL-opleiding. Dat
is evenveel als in voorgaand studiejaar, maar 5 duizend meer dan de eerdere prognose
in de referentieraming. De uitsplitsing naar kwalificatiedossiers is nog niet beschikbaar,
en de cijfers over 2021/2022 kunnen nog licht wijzigen.
203
Hoe komt het dat de mbo-begroting voor 2022 lager is dan voor 2021 en 2023, terwijl
er ook middelen vanuit het NPO beschikbaar zijn gekomen? Zitten deze NPO-middelen
in de mbo-begroting voor 2022 verwerkt, of staan deze ergens anders in de begroting
of bij een andere begrotingsjaar? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak dat de NPO-middelen
in de jaren 2021–2023 besteed moesten worden?
De middelen van het resultaatafhankelijk budget (€ 210 miljoen) van de kwaliteitsafspraken
zijn met een kasschuif verplaatst van 2022 naar 2023 omdat de eindbeoordeling pas
in 2023 plaatsvindt en het budget dan pas uitgekeerd kan worden. In 2021 werd het
eerste gedeelte van het resultaatafhankelijk budget (ook € 210 miljoen) uitgekeerd
op basis van de tussentijdse beoordeling. Daarnaast waren de uitgaven in 2021 aan
coronamaatregelen en NPO hoger dan in 2022. Om deze redenen is de mbo-begroting in
de jaren 2021 en 2023 hoger dan in 2022.
204
Hoe komt het dat de verplichtingen voor 2024 hoger zijn dan de te verwachten totale
uitgaven, zoals te zien is in de eerste twee regels van de tabel?
Dit heeft te maken met diverse posten waarbij de verplichtingen al in eerdere jaren
worden aangegaan, maar de kaseffecten pas in latere jaren plaatsvinden. De middelen
voor de bekostiging van mbo-instellingen worden bijvoorbeeld al in 2021 beschikt voor
2022. De verplichting wordt dus al aangegaan in 2021, maar de kasgevolgen zijn dus
pas in 2022.
205
Wat is de verdeling van de subsidies voor het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen
onder het mbo en ho, aangezien de studievouchers voor wo-studenten ook tot het actieprogramma
behoren? Ligt bij het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen de nadruk op mbo-onderwijs?
Zo nee, waarom niet?
De studievoorschotvouchers voor afgestudeerden hbo-bachelor en wo-master maken geen
deel uit van het interdepartementale actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen en worden
dus ook niet gefinancierd uit het budget voor het actieprogramma. De studievoorschotvouchers
zijn onderdeel van het akkoord over het studievoorschot en zijn bestemd voor de cohorten
die niet profiteren van de herinvestering van middelen in de kwaliteit van het hoger
onderwijs.
Met het interdepartementaal actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen is in de OCW-begroting
€ 6,8 miljoen beschikbaar voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang
ontwikkelen, dat is een generieke doelstelling. Binnen dit budget is € 5,7 miljoen
beschikbaar voor de regeling flexibilisering van het mbo in de derde leerweg, € 0,6 miljoen
voor de ontwikkeling en beheer van het landelijk scholingsportaal en € 0,4 miljoen
voor wetenschappelijke inbedding en kennisdeling.
206
Welke doelen verwacht u voor 2024 te behalen met het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen,
aangezien het budget voor dit programma na 2023 afloopt?
Voor het huidige actieprogramma zijn een succesvolle benutting van de subsidieregeling
flexibilisering mbo en de realisatie van het landelijk scholingsportaal de belangrijkste
doelen. Het is aan een volgend kabinet om te beslissen over de vervolgstappen en de
doelstellingen voor de periode nadat het huidige interdepartementaal actieprogramma
Leven Lang Ontwikkelen is afgelopen.
207
Wat is de actuele stand van zaken rondom de salarismix voor docenten in het mbo in
de Randstad?
Op dit moment wordt met de sociale partners bekeken hoe de Regeling versterking van
salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s in de toekomst
wordt voortgezet. In december 2021 ontvangt u een brief met een verdere toelichting.
208
Wat is de stand van zaken met betrekking de wettelijke verankering van de entreeopleiding
in het praktijkonderwijs?
Bij deze beantwoording wordt het verzoek van uw Kamer betrokken om voor de begrotingsbehandeling
te worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van Meenen/Van den Hul. Middels
deze motie vraagt de Kamer om het bestaande aanbod van entreeopleidingen in het praktijkonderwijs
(pro) wettelijk te verankeren en hierbij zorg te dragen dat er geen negatieve neveneffecten
ontstaan voor pro-leerlingen. De motie Van Meenen/Van den Hul wordt meegenomen in
het verdere wetstraject om de samenwerking tussen praktijk- en entreeonderwijs binnen
het mbo te verbeteren. Op 17 december 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen
van het beoogde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 31 289, nr. 436). De komende periode wordt het wetsvoorstel verder uitgewerkt. Naar verwachting is
het ontwerpwetsvoorstel voor de zomer van 2022 gereed voor internetconsultatie, waarna
het in het najaar van 2022 voor advies kan worden voorgelegd aan de Raad van State.
209
Welk budget was er de afgelopen jaren beschikbaar voor het Regionaal investeringsfonds
mbo? In hoeverre wordt er een overinschrijving verwacht voor het budget voor 2022?
Voor het Regionaal Investeringsfonds (RIF) is voor de jaren 2019–2022 € 100 miljoen
beschikbaar inclusief uitvoeringskosten. Het betreffen meerjarige projecten en daarom
meerjarige subsidies die ook na 2022 kasgevolgen hebben. Er zijn signalen dat scholen
volop in samenwerkingsverbanden bezig zijn om pps-projecten op te zetten en dat de
belangstelling voor het RIF in 2022 groot zal zijn. De verwachting is dan ook dat
het beschikbare bedrag in 2022 in zijn geheel verplicht gaat worden. Deze middelen
worden dan over maximaal 5 jaren uitbetaald.
210
Tellen alle keuzedelen mee voor de zak/slaagregeling?
Voor studenten die vanaf studiejaar 2020/2021 zijn gestart met hun opleiding, tellen
alle keuzedelen mee met de slaag-zakregeling.
211
Hoeveel keuzedelen zijn er in totaal?
Per 1 oktober 2021 telt het register keuzedelen 1230 keuzedelen.
212
Kunt u aangeven wat het percentage mbo-afgestudeerden is dat ruim een jaar na het
afstuderen aan het werk is wanneer niet een ondergrens van 12 uur per week wordt gehanteerd,
maar het aantal uren van een gemiddelde werkweek, namelijk 28 uur?
Het CBS publiceert voor mbo-afgestudeerden de omvang van de werkweek een jaar na afstuderen
op een andere manier, namelijk in klassen. Van de mbo-afgestudeerden in studiejaar
2016/2017 die een jaar later aan het werk zijn werkt het merendeel, 62%, fulltime,
en 30% 20–35 uur per week. 5% werkt 12 tot 20 per week, en 4% minder dan 12 uur.
213
In welke verhouding worden docenten die doceren op het mbo uitbetaald volgens de schalen
LB, LC en LD? Hoe is de spreiding van mbo-docenten in de schalen LC en LD over het
land?
Landelijk is er sprake van de volgende gemiddelde verhouding:
LB
LC
LD
LE
Landelijk
54,3%
40,6%
4,6%
0,2%
Randstad
44,2%
47,7%
7,4%
0,6%
Niet-Randstad
60,9%
36%
2,7%
0,4%
Deze cijfers zijn te vinden via de openbare website functiemix.nl. Zowel binnen de
Randstad als buiten de Randstad zijn er grote verschillen in percentages per instelling.
214
Hoeveel extra geld dient er uitgetrokken te worden om uitvoering te geven aan het
actieplan LeerKracht van Nederland met betrekking tot de salarissen?
Doel van het actieplan Leerkracht van Nederland uit 2008 was om in het kader van het dreigende lerarentekort instrumenten af te spreken
gericht op de versterking van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het beroep van
leraar. Per sector was een bepaald bedrag aan middelen beschikbaar. Dat geld is dus
in 2008 al uitgetrokken om uitvoering te geven aan het actieplan. Over de salarissen
zijn destijds afspraken gemaakt met sociale partners over de verdeling van leraren
over de schalen, genaamd functiemix in het po en vo en de salarismix in het mbo. Deze
afspraken zijn nog steeds van belang.
In het po zijn de nog niet bestede middelen voor de functiemix verwerkt in de cao
2018 en ingezet voor structurele salarisverbetering bij leraren (€ 70 miljoen euro).
Tegelijkertijd zijn ook nieuwe functieprofielen voor leraren opgesteld, waarbij de
inhoud en zwaarte van de verschillende leraarsfuncties gekoppeld zijn aan betere beloning.
Sociale partners onderschrijven nog steeds het (grote) belang van functiedifferentiatie
en daarmee het bieden van carrièreperspectief voor leraren.
In het vo zijn streefcijfers voor 2014 voor de functiemix afgesproken. Het convenant
bevat afspraken over versterking van de landelijke functiemix en over de versterking
van de functiemix in de Randstadregio’s, waarvoor middelen beschikbaar zijn gesteld.
Sociale partners hebben geconstateerd dat de functiemixstreefcijfers (dan wel de maatwerkafspraken)
op de meeste scholen zijn behaald. Het is nu aan de scholen zelf om samen met de P(G)MR
en als onderdeel van het formatieplan over de functiemixpercentages in overleg te
blijven. Sociale partners blijven de ontwikkelingen van de functiemixcijfers op sectorniveau
monitoren.
In het mbo zijn de maatregelen uitgevoerd. Er was afgesproken om met het beschikbare
geld de salarisschalen voor leraren te verkorten en om meer leraren in de Randstad
te bevorderen naar hogere schalen. Voor dat laatste is € 51,5 miljoen euro per jaar
beschikbaar op basis van de Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar
beroepsonderwijs in de Randstadregio’s, die in 2020 is geëvalueerd. In december 2021
ontvangt uw Kamer een brief met verdere toelichting hoe de regeling in de toekomst
wordt voortgezet.
215
Kunt u een overzicht geven van de loonontwikkeling in het po en het vo door de jaren
heen, bijvoorbeeld sinds het begin van deze eeuw? Kunt u daarin een onderscheid maken
tussen de nominale en de reële inkomensontwikkeling?
De nominale contractlonen in het po en vo zijn tussen 2000 en 2022 met resp. ca. 52
en 53 procent gestegen. Ter vergelijking, in de (gemiddelde) markt is dat in dezelfde
periode met 56 procent gestegen. De reële contractloonontwikkeling is voor het po,
vo en de markt (gemiddeld) tussen 2000 en 2022, resp. 1%, 2% en 5%. Een gerichte loonstijging
voor bijvoorbeeld alleen leraren komt daarin niet tot uiting. De contractlonen zijn
namelijk salarismaatregelen die voor alle medewerkers in een sector gelden. Omdat
in het po en vo sinds 2000 ook gerichte investeringen zijn geweest (in leraren, schoolleiders
en oop) zal de reële loonontwikkeling in de praktijk hoger zijn.
NB De nominale (contract)loonontwikkeling wordt de reële loonontwikkeling door er
de algemene prijsontwikkeling (cpi) in dezelfde periode eraf te halen.
216
Wat was het totaalaantal vroegtijdig schoolverlaters in de jaren 2019, 2020 en 2021?
Kunt u dit specificeren per regio, per opleidingsniveau (vo/mbo) en per opleiding/kwalificatiedossier?
Het totaal aantal vroegtijdig schoolverlaters in het schooljaar 2019–2020 was 22.785;
in het schooljaar 2018–2019 waren dit 26.894 leerlingen. De cijfers zijn bijgewerkt
tot en met schooljaar 2019–2020. Medio februari 2022 worden de vsv-cijfers van schooljaar
2020–2021 bekend en met uw Kamer gedeeld.
De landelijke cijfers over voortijdig schoolverlaten zijn te vinden op: www.ocwincijfers.nl (via link: Landelijke vsv cijfers | Onderwijs Algemeen | OCW in cijfers).
Voor specificaties per regio, opleidingsniveau en opleiding kunt u terecht op het
vsv-portal via vsv_portal (duo.nl)
217
Wat is de omvang van de lerarentekorten in het mbo?
Over de gehele linie is er in het mbo geen sprake van tekorten en vooralsnog ziet
het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren, zo blijkt uit de
Trendrapportage Arbeidsmarkt po, vo en mbo 202028. Wel zullen voor vakken waarvoor de tekorten toenemen in het vo ook in het mbo problemen
worden ervaren, alsmede voor specialistische technische vakken. In het algemeen worden
op basis van de trendrapportage in het mbo geen grote problemen met tekorten verwacht.
Kanttekening hierbij is dat in de voortgangsrapportage van het NPO het lerarentekort
door scholen als een aandachtspunt wordt genoemd bij de uitvoering van het programma.
Dit zal gemonitord worden.
Er zijn verder geen bestanden beschikbaar met de lessen die mensen geven, waardoor
een uitsplitsing van gegevens naar vakken niet mogelijk is. Dit komt doordat er in
het mbo geen sprake is van een landelijk voorgeschreven vakkenstructuur. Mbo-instellingen
zijn, anders dan in het po en vo, zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het
onderwijs.
218
Welke rol speelt de hybride docent in het mbo? Kunt u een inschatting maken van het
aantal hybride docenten in het mbo?
Hybride docenten spelen in het mbo een essentiële rol bij het maken van de verbinding
tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Dit draag er toe bij dat actuele ontwikkelingen
uit de beroepspraktijk in het onderwijs een plek krijgen.
Uit onderzoek van het Platform Talent voor Techniek blijkt dat in het mbo in 2020
10,9% van de docenten hybride werkte (factsheet hybride docenten). Dit betreft docenten met zowel een aanstelling binnen het mbo als daarbuiten. Hiernaast
zijn er nog docenten die op basis van samenwerkingsafspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven
of op basis van detachering hybride werken. Aantallen hiervan zijn niet bekend. Wel
is bekend dat mbo-instellingen veelvuldig delen van het onderwijs samen met het bedrijfsleven
invullen.
219
Welk deel van de mbo'ers ontvangt een stagevergoeding voor hun stage? In hoeverre
kunnen mbo'ers daarop aanspraak maken bij hun leerbedrijf? Behoort dit ook in enige
zin tot de voorwaarden voor erkenning als leerbedrijf?
Het is niet bekend welk deel van de mbo’ers een stagevergoeding ontvangt. Uit een
analyse van het Ministerie van SZW van de honderd grootste cao’s is wel bekend dat
in 24 ervan afspraken over stagevergoedingen voorkomen. In sommige branches zijn afspraken
niet in de cao, maar
in een aparte stageregeling vastgelegd. Daarnaast geven verschillende branches richtlijnen
aan werkgevers voor een passende stagevergoeding.
Op 3 december 2020 heeft een gesprek over stagevergoedingen plaatsgevonden tussen
het Ministerie van OCW en de Stichting van de Arbeid, de MBO Raad, JOB en SBB. Alle
partijen zijn het erover eens dat stagiairs ten minste een vergoeding van gemaakte
onkosten verdienen voor hun stage. In het BPV-protocol, waarin de verantwoordelijkheden
van studenten, scholen en leerbedrijven zijn vastgelegd, is opgenomen dat het leerbedrijf
concrete afspraken dient te maken met de school en de student over vergoeding van
gemaakte kosten.
220
Welk deel van de 2,5 miljoen mensen die in 2016 volgens de Algemene Rekenkamer moeite
hadden met taal en/of rekenen zal, ondanks de aanpak van laaggeletterdheid, in 2022
nog altijd moeite hebben met taal en/of rekenen en zo dus een grote kans hebben om
een achterstand in de maatschappij op te lopen?
Er zijn op dit moment geen landelijke cijfers beschikbaar over het huidige aantal
laaggeletterden in vergelijking met het onderzoek van de Algemene Rekenkamer uit 2016.
Ook als hier wel actuele cijfers over zouden zijn, is het niet mogelijk om binnen
de groep laaggeletterden een splitsing te maken tussen de mensen die mee zijn gerekend
in 2016 (die nog altijd moeite hebben met taal en/of rekenen) en nieuwe mensen. Het
is nu niet mogelijk om unieke deelnemers te volgen in hun ontwikkeling en te monitoren
welke opleidingen zij al dan niet succesvol afronden.
Vanuit de wetenschap wordt binnen de groep 16–65 jarigen die een cursus heeft gevolgd,
wel de sociale impact periodiek onderzocht. Van cursisten verbetert bijvoorbeeld naar
schatting 54% zijn/haar leesvaardigheid en 70% ervaart betere taalvaardigheden. Zie
hiervoor de Factsheet Laaggeletterdheid in Nederland.pdf (lezenenschrijven.nl) Dit betreft echter slechts een deel van de groep laaggeletterden uit het onderzoek
van de Algemene Rekenkamer, namelijk alleen diegenen die een cursus volgen in de leeftijd
tussen de 16 en 65 jaar.
221
Wat bedoelt u onder het kopje Leven Lang Ontwikkelen met «flexibilisering van het
mbo»?
Met flexibilisering van het mbo wordt het volgende bedoeld: Het stimuleren van een
flexibel onderwijsaanbod, zodat mbo-instellingen beter kunnen inspelen op de scholingsbehoeften
van werkenden en werkzoekenden. Met de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg stimuleert OCW de totstandkoming daarvan. Publieke en private mbo-instellingen kunnen
aanspraak maken op subsidie voor de ontwikkeling van een divers aanbod van flexibele
onderwijsprogramma’s voor werkenden en werkzoekenden. Voorts worden, op basis van
scholingsbehoefte van werkgevers en brancheorganisaties, mbo-certificaten verbonden
aan een aantal arbeidsmarktrelevante onderdelen van mbo-opleidingen. Ook zijn er mogelijkheden
gecreëerd voor praktijkleren met de praktijkverklaring.
222
Hoe stelt u in het kader van een Leven Lang Ontwikkelen vast wat publieke financieringsmogelijkheden
zijn en wat private financieringsmogelijkheden zijn?
Publieke financieringsmogelijkheden worden uit publieke budgetten bekostigd; voor
private financieringsmogelijkheden geldt dat niet.
223
Wordt de scheiding tussen private financiering en publieke financiering in de Wet
educatie en beroepsonderwijs losgelaten?
Nee. De financiering voor de mbo-instellingen, als bedoeld via bekostiging in de WEB
blijft publiek en volwaardig. Mbo-instellingen mogen altijd al private contractactiviteiten
uitvoeren, dat is niet veranderd. Zie hiervoor ook de beleidsregel investeren met
publieke middelen in private activiteiten.29
224
Wat verstaat u in het kader van de financieringsmogelijkheden onder «publiek gefinancierd
onderwijs»?
Het landelijk scholingsportaal geeft een overzicht van publieke en private opleidings-
en scholingsmogelijkheden en publieke en private financieringsmogelijkheden. Bij opleidings-
en scholingsmogelijkheden die publiek worden gefinancierd gaat het om scholing die
uit publieke budgetten van de overheid (Rijk, provincies, gemeenten en samenwerkende
overheden) wordt bekostigd.
225
Is het budget voor de subsidie praktijkleren momenteel toereikend?
Het budget voor de Subsidieregeling praktijkleren is via het Nationaal Programma Onderwijs
opgehoogd voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022, zodat per leerwerkplek, op basis
van de ramingen, weer € 2.700 beschikbaar is.
226
Zijn er coronamiddelen beschikbaar gesteld voor laaggeletterdheid?
Met het derde steunpakket is dit jaar bijna € 6 miljoen ter beschikking gesteld voor
het bieden van scholing aan laaggeletterde werknemers via de Subsidieregeling Tel
mee met Taal 2020–2024. Dit bedrag kwam bovenop het al bestaande subsidiebudget voor
werknemers. Met deze subsidieregeling kunnen o.a. werkgevers subsidie aanvragen voor
scholing van werknemers op het gebied van basisvaardigheden (taal- en rekenvaardigheden
en digitale vaardigheden).
Daarnaast konden scholen die aanbieder zijn van formeel volwassenonderwijs van laaggeletterden
gebruik maken van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Hiermee
kunnen onderwijsinstellingen extra begeleiding bieden aan leerlingen en studenten
met een leervertraging of studievertraging. Het gaat om vertraging vanwege de coronacrisis.
In 2020 was voor de volwasseneneducatie 1.4 miljoen beschikbaar en in 2021 was dit
1.6 miljoen.
227
Kunt u aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken is?
Zie vraag 43.
228
Kunt u per kwalificatiedossier aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken in het
derde kwartaal van 2021 is?
Er kunnen meerdere kwalificaties onder één kwalificatiedossier vallen. Van de 513
kwalificaties die SBB in beeld heeft, hebben er 176 kwalificaties gemelde stagetekorten.
Voor 337 kwalificaties zijn er geen tekorten gemeld. Voor de kwalificaties met tekorten
varieert het aantal soms wel van honderden tot één tekort, dit kan ook dagelijks veranderen
als er tekorten worden opgelost. Er zijn ook regionale verschillen. Uit de 176 kwalificaties
met gemelde stagetekorten bij SBB blijkt het volgende:
– 21 kwalificaties hebben een tekort van 100 of meer stages en leerbanen
– 23 kwalificaties hebben een tekort tussen 99 en 50 stage en leerbanen
– 55 kwalificaties hebben een tekort tussen 49 en 10 stage en leerbanen
– 77 kwalificaties hebben minder dan 10 tekorten aan stage en leerbanen
229
Hoeveel jongeren onder de 23 jaar hebben nog geen startkwalificatie en gaan ook niet
naar school?
Het is niet bekend hoeveel jongeren tot 23 jaar er zijn die nog geen startkwalificatie
hebben en niet naar school gaan. In het schooljaar 2019–2020 waren er 22.785 nieuwe
voortijdig schoolverlaters.
230
Hoeveel mbo-instellingen kent Nederland?
Nederland kent op dit moment 59 mbo-instellingen.
231
Op welke manier worden mbo-studies met onvoldoende arbeidsmarktperspectief momenteel
stopgezet?
Instellingen dienen zelf, in overleg met de partners in hun regio, te zorgen voor
een doelmatig opleidingsaanbod. Indien deze zelfregulering onvoldoende tot stand komt,
kan de commissie macrodoelmatigheid op basis van signalen onderzoek doen en de Minister
adviseren over eventueel ingrijpen. In het uiterste geval kan de Minister een instelling
de rechten ontnemen om een opleiding nog langer aan te bieden.
232
Welke arbeidsmarktcriteria gelden bij het starten van een nieuwe mbo-opleiding?
Op voorstel van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven stelt de
Minister de kwalificatiedossiers in het mbo vast. De kwalificatiedossiers die de SBB
de Minister aanbiedt zijn ontwikkeld door onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk en
onafhankelijk getoetst door de Toetsingskamer mbo. De Toetsingskamer toetst de kwalificaties
volgens het door de Minister vastgestelde toetsingskader. In het toetsingskader zijn
een aantal toetscriteria opgenomen die waarborgen dat een opleiding arbeidsmarktrelevant
is. Zo wordt bij het criterium doelmatigheid onder andere getoetst of de kwalificatiedossiers
aansluiten op de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Hier wordt gekeken of het kwalificatiedossier
breed aansluit op de arbeidsmarkt en betrekking heeft op een beroep dat wordt uitgeoefend
in meer dan één bedrijf. Ook is het kwalificatiedossier gebaseerd op door sociale
partners gelegitimeerde beroepeninformatie die aansluit bij de actuele vraag op de
arbeidsmarkt. Daarnaast toetst het criterium herkenbaarheid of een kwalificatiedossier
herkenbaar is voor het bedrijfsleven. Als een kwalificatiedossier door de Minister
is vastgesteld kan een mbo-instelling deze aanbieden. Onderwijsinstellingen zijn er
zelf verantwoordelijk voor om een opleiding enkel aan te bieden als er na beëindiging
van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de studenten.
233
Op welke manier kunnen bedrijfsscholen momenteel gebruikmaken van bekostiging vanuit
de OCW-begroting?
Bedrijfsscholen kunnen gebruik maken van bekostiging vanuit de OCW-begroting door
nauw samen te werken met mbo-scholen en opleidingstrajecten via overheidsbekostigde
bbl-opleidingen aan te bieden.
234
Hoeveel studenten heeft het mbo momenteel?
In 2020 waren er 506.133 studenten in het mbo.
235
Met hoeveel is het aantal studenten in het mbo in de afgelopen vijf jaar toegenomen?
In 2016 waren er 479.471 studenten en in 2020 waren er 506.133 studenten. Dat is een
toename van 26.662 studenten, oftewel 3,6%.
236
Wat is het aandeel internationale studenten, zowel absoluut als procentueel, over
de afgelopen vijf jaar?
Jaarlijks gaat het om circa 2.000–3.000 internationale mbo-studenten die in het kader
van diplomamobiliteit naar Nederland komen. Dit staat gelijk aan 0,4–0,6% van de totale
mbo-populatie. Hierbij geldt dat er in de afgelopen vijf jaar een hele lichte stijging
binnen deze bandbreedte zichtbaar is. Daarnaast is er ook kortdurende studie- en stagemobiliteit.
Via het programma Erasmus+ komen er jaarlijks circa 2.000 internationale mbo-studenten
naar Nederland.
237
Klopt het dat de baten van de geplande rentemaatregel niet ten bate zouden komen van
de OCW-begroting of de lumpsum van de ho-instellingen?
De rentemaatstafregel was onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen op het gebied
van onderwijs, waaronder veel intensiveringen. De opbrengst van de rentemaatstafmaatregel
zou geen invloed hebben gehad op de OCW-begroting of lumpsum van ho-instellingen,
maar zou ten goede komen aan het algemene beeld. Het kabinet heeft besloten deze weggevallen
baten op de OCW-begroting in te boeken. In de middellange termijnverkenning van het
CPB is verondersteld dat deze ingeboekte min niet wordt verwezenlijkt maar wordt teruggedraaid.
Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet.
238
Klopt het dat het aantal studenten (wederom) hoger is dan het verwachte aantal? Welk
effect heeft dit gehad op de begroting van OCW?
Ja dat klopt, dit voorjaar bleek in de nieuwe referentieraming 2021 dat het aantal
studenten fors meer was dan geraamd in 2020. De structurele tegenvaller die hierdoor
ontstond is als onderdeel van het Nationaal Programma generaal gedekt.
239
Welke programma's lopen er op dit moment om stagediscriminatie in het hbo aan te pakken?
Er zijn diverse ho-instellingen die een programma hebben en maatregelen nemen voor
de aanpak van stagediscriminatie. Verder wordt gewerkt aan een manifest en een landelijk
werkprogramma. De VH heeft hiervoor het initiatief genomen. Het wordt ontwikkeld in
overleg met de stakeholders (VH, VSNU, VNO/NCW, SZW, studentenbonden en OCW). Bij
het programma in oprichting worden de best practices van de mbo-aanpak benut. De planning
is met ingang van januari 2022 met het programma voor het hoger onderwijs te beginnen.
240
Klopt het dat de studentenraming voor het hoger onderwijs in 2022 bijgesteld moet
worden? Met welk bedrag dient de bekostiging in het hoger onderwijs bijgesteld te
worden om het bedrag per student niet af te laten nemen?
De definitieve uitkomsten van de referentieraming 2022 zijn in januari 2022 bekend,
dan wordt ook pas duidelijk met welk bedrag de bekostiging in het HO eventueel moet
worden bijgesteld.
241
Welke randvoorwaarden moeten aanwezig zijn binnen een instelling om te
kunnen stellen dat de sociale veiligheid op orde is? Is er een landelijke consensus
over hoe een goed meldsysteem op de instelling eruit moet zien?
Een toegankelijke zorg- en meldstructuur is een noodzakelijke randvoorwaarde voor
sociale veiligheid. In de praktijk is er consensus hoe deze er uit moet zien. Namelijk
laagdrempelige functionarissen zoals studieadviseurs en studentendecanen, vertrouwenspersonen
en ombudsfunctionarissen waar studenten en medewerkers terecht kunnen met meldingen
van sociaal onveilige situaties, een klachtencommissie ongewenst gedrag toegankelijk
voor studenten en medewerkers en het wettelijk verplichte klachtenloket voor studenten.
Daarbij hebben de verschillende actoren een eigen rol in het systeem.
Naast de structuur is er ook een veilige cultuur nodig waarin studenten en medewerkers
zich veilig voelen om een melding te doen of een klacht in te dienen en het vertrouwen
hebben dat er ook daadwerkelijk iets met die melding of klacht gebeurt.
242
Wat is de definitie van een «inclusief curriculum»?
Zoals in het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie staat opgenomen, wordt verstaan
onder «inclusief onderwijs» (curriculum) een veilige leer- en werkomgeving waarin
iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien. Het is onderwijs waarbinnen een
diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Dit is een waarde op zichzelf,
maar ook een belangrijke voorwaarde voor kwaliteit. De diversiteit in de inhoud van
onderzoek en onderwijs komt de kwaliteit ten goede. Onderzoek en onderwijs dat geen
rekening houdt met de diversiteit van de samenleving is minder representatief en daarmee
beperkt van kwaliteit en impact. De exacte inhoud en de vormgeving van het curriculum
verschillen per sector.
243
Wat is de definitie van een «intersectionele aanpak»?
Intersectionele aanpak (ook wel kruispuntdenken) is een aanpak die rekening houdt
met de notie dat individuen in een samenleving discriminatie en onderdrukking ondervinden
op grond van een veelvoud van factoren. Bij deze aanpak is men zich ervan bewust dat
mensen op meerdere assen kunnen afwijken van «de norm», dat die assen elkaar beïnvloeden
en dat dat iemands positie in de maatschappij mede bepaalt.
244
Wat is de definitie van een «veilige cultuur»?
Onder «veilige cultuur in het hoger onderwijs wordt verstaan dat de onderwijsinstelling
een plek is waar iedere student en iedere docent zijn gedachten vrij moet kunnen uitspreken.
Ook als het om onderwerpen gaat waarover we het soms niet met elkaar eens zijn. Het
opdoen van kennis en vaardigheden, het bespreken van verschillende meningen, is een
iteratief proces dat inherent is voor de academische leer- en werkcultuur.
In aanvulling hierop een verwijzing naar de definitie die de Stichting School en Veiligheid
heeft gemaakt voor «veilige cultuur»:
«Een veilige school is een school waar medewerkers voortdurend serieus aandacht besteden
aan het realiseren van een veilig schoolklimaat én aan het voorkomen, herkennen en
aanpakken van grensoverschrijdend gedrag. Het is een school die kritisch naar zichzelf
blijft kijken, en ervoor zorgt dat elk incident leidt tot verkleining van de kans
op nieuw grensoverschrijdend gedrag. Dit alles gebeurt in een cultuur waarin zowel
leerlingen als medewerkers aan het denken worden gezet over hun houding en handelen
en in een cultuur waarin iedereen hier open over kan praten».
245
Wat was de gemiddelde studieschuld in 2020?
Op de website onderwijs in cijfers is de gemiddelde studieschuld van alle (oud-)studenten
(mbo/bol en ho) met een studieschuld in de aanloopfase berekend. Deze gemiddelde studieschuld
bedraagt in 2020 € 16.501. De aanloopfase is een periode van 2 jaar, die voorafgaat
aan de aflosfase, waarin de student nog niet hoeft terug te betalen.
246
Hoeveel is er door dit kabinet extra geïnvesteerd in hoger onderwijs en wetenschapsbeleid?
De investeringen in hoger onderwijs en onderzoek sinds het kabinet Rutte III zijn
in onderstaande tabel opgenomen. Zie voor investeringen in het onderwijs en onderzoek
in het algemeen ook het antwoord op vraag 17.
Investeringen in het hoger onderwijs & onderzoek sinds Rutte III
Art.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
G36 Fundamenteel onderzoek
16
95.000
155.000
200.000
200.000
200.000
200.000
200.000
200.000
200.000
G37 Toegepast onderzoek innovatie
6, 16
25.000
38.000
50.000
50.000
50.000
50.000
50.000
50.000
50.000
G38 Onderzoeksinfrastructuur
16
45.000
55.000
0
0
0
0
0
0
0
G48 Terugdraaien taakstelling
groen onderwijs
6, 7
0
3.401
5.091
5.685
5.423
5.112
5.112
5.112
5.112
G49 Halvering collegegeld1
6, 7
70.000
165.000
165.000
170.000
170.000
175.000
175.000
175.000
175.000
Beta en Techniek
6, 7
0
37.000
37.000
37.000
37.000
37.000
37.000
37.000
37.000
Lerarentekort
6
0
0
3.000
8.000
8.000
3.000
0
0
0
Coronabanen hoger onderwijs
6, 7
0
0
0
15.241
0
0
0
0
0
Nationaal Programma Onderwijs
6, 7, 16
0
0
0
947.000
970.000
92.000
40.000
40.000
40.000
Totaal
235.000
453.401
460.091
1.432.926
1.440.423
562.112
507.112
507.112
502.000
X Noot
1
G49 betreft de halvering collegegeld voor eerstejaars HO, tweedejaars lerarenopleidingen
en de intensivering profileringsfondsen.
247
Wat is de definitie van «woke»?
Woke is ontstaan als samenvoeging van de woorden «awakeness», «awareness» en «OK».
Het betekent «wakker (ge)worden» in figuurlijke zin en het is een actieterm uit het
Amerikaans-Engels. Het verwijst naar een groter bewustzijn van misstanden en problemen
in de maatschappij (en het onderwijs) zoals sociale ongelijkheid, onderdrukking en
racisme. Mensen zijn wakker geworden en zijn zich bewust van het bestaan van deze
problemen, het wordt niet langer ontkend.
248
Wat is de rol van een diversity officer? Welke instellingen werken met een diversity
officer?
Diversity Officers zijn wetenschappers of professionals op het gebied van diversiteit
en inclusie. De rol van een Diversity Officer voor onderzoek, personeel, studenten
en onderwijs is breed en wordt door instellingen verschillend ingevuld. Taken zijn
onder andere het vergroten van de bewustwording op het gebied van diversiteit en inclusie,
het maken en ontwikkelen van diversiteitsbeleid, het aanjagen van een cultuurverandering,
het identificeren en stimuleren van initiatieven die diversiteit en inclusie bevorderen,
monitoring en rapportage en het opzetten en onderhouden van een netwerk. De meeste
universiteiten hebben een (chief) Diversity Officer, sommigen zelfs meer dan één.
Er zijn ook universiteiten die geen (chief) Diversity Officer hebben. Zij beleggen
de portefeuille diversiteit bij het bestuur, wat wordt ondersteund door een team of
taskforce. Ook hbo-instellingen kunnen een Diversity Officer hebben. Welke instellingen
wel of geen DO hebben is niet bekend bij OCW.
249
Welk percentage van afgestudeerden uit het wo-SSH-domein (social sciences en humanities)
gaat na hun studie daadwerkelijk op wo-opleidingsniveau en tevens binnen hun vakgebied
aan het werk en hoe snel? Welk percentage van afgestudeerden uit de wo-levens- en
medische wetenschappen, respectievelijk de technische & natuurwetenschappen gaan na
hun studie daadwerkelijk op wo-opleidingsniveau en tevens binnen hun vakgebied aan
het werk en hoe snel?
In onderstaande tabel vindt u de betreffende percentages en de snelheid van het vinden
van betaald werk per gevraagde studierichting.
Tabel: aansluiting opleidingen op werk anderhalf jaar na afstuderen – afstudeercohort
2017/2018
Gedrag en maatschappij
Gezondheid
Techniek
Natuur
Functie stemt overeen met niveau en inhoud van gevolgde opleiding
51,2%
73,5%
60,4%
62,7%
Functie stemt overeen met niveau van gevolgde opleiding (en niet met inhoud)
15,1%
8,0%
14,6%
9,6%
Functie stemt overeen met inhoud van gevolgde opleiding (en niet met niveau)
18,3%
11,8%
17,8%
18,5%
Functie stemt niet overeen met niveau en inhoud van de gevolgde opleiding
15,4%
6,7%
7,2%
9,2%
Aantal maanden tussen afstuderen en voor het eerst betaald werk vinden1
2,7
1,8
2,6
2,4
Bron: Nationale Alumni Enquête 2019
X Noot
1
Dit heeft betrekking op werk van meer dan 12 uur per week, ongeacht of het werk overeenstemt
met het niveau en/of de inhoud van de gevolgd opleiding. Dit laatste is namelijk niet
beschikbaar in de Nationale Alumni Enquête.
250
Welke sturingsmogelijkheden hebben instellingen, zowel universiteiten als hogescholen,
om te sturen op het aantal studenten?
Universiteiten en hogescholen kunnen de instroom van het aantal studenten in bacheloropleidingen
met een beperkte beschikbare onderwijscapaciteit op dit moment sturen middels een
capaciteitsfixus. Voor wat betreft de master hebben instellingen de vrijheid om kwalitatieve
eisen te stellen aan de student en kunnen instellingen een maximum aantal in te schrijven
personen voor een opleiding vaststellen.
251
Klopt het dat de subsidieregeling virtuele internationale samenwerkingsprojecten nieuw
is? Wat houdt deze subsidieregeling precies in? Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Hoe
lang loopt deze subsidieregeling door? Wie vraagt deze subsidie aan en wat doen ze
ermee in de praktijk?
De Subsidieregeling virtuele internationale samenwerkingsprojecten is in 2021 voor
het eerst gepubliceerd en had een eerste inschrijfronde in september 2021. Voor de
aanvraagperiode in september 2021 was € 1 miljoen beschikbaar, wat ruimte biedt aan
70 projecten. De subsidieplafonds voor de jaren 2022 tot en met 2024 worden eind dit
jaar gepubliceerd in de Staatscourant.
Subsidie kan worden aangevraagd door het bevoegd gezag van een Nederlandse bekostigde
hogeronderwijsinstelling. De subsidieaanvragers bestaan uit onderwijsinstellingen
uit het hbo en wo. In de praktijk wordt de subsidie gebruikt voor het opzetten of
herzien van virtueel internationaal samenwerkingsprojecten gericht op thema’s zoals wereldburgerschap, lokale gezondheidsvraagstukken,
klimaatverandering, sport, onderwijs, taal en cultuur. Met de subsidie worden hogeronderwijsinstellingen
financieel gecompenseerd voor het vrijroosteren van tenminste één docent en één onderwijskundige
die samenwerken aan het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van een virtueel internationaal
samenwerkingsproject. Doel van een virtueel internationaal samenwerkingsproject is
dat studenten van een Nederlandse bekostigde hogeronderwijsinstelling samenwerken
met studenten van een buitenlandse onderwijsinstelling en door de samenwerking een
product opleveren. Dit resultaat wordt door de eigen instelling beoordeeld, waardoor
er geen erkenningsproblemen kunnen ontstaan door verschillen in systematiek tussen
de Nederlandse en buitenlandse instelling.
252
Klopt het dat 10% van de studievoorschotmiddelen, oftewel 20 miljoen euro, is ingezet
voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten? Om welke prioriteiten ging
dit? Hoeveel middelen ontvingen de verschillende prioriteiten aanvankelijk? Hoeveel
middelen worden nog steeds aan deze prioriteiten besteed? Indien het niet meer aan
de oorspronkelijke prioriteiten besteed wordt, aan welke prioriteiten wordt het nu
dan besteed?
Het klopt dat sinds 2018 ongeveer tien procent van de studievoorschotmiddelen is gereserveerd
voor landelijke projecten die door middel van de prioriteiten onderwijsvernieuwing
en samenwerking ook ten goede komen aan de kwaliteit van ons hoger onderwijs. Als
projecten in dit verband kunnen worden genoemd de Regionale samenwerking mbo-hbo en
vo-ho, het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, Open&Online Onderwijs, de
City Deal Kennis Maken, het Comeniusprogramma, een online platform voor onderwijsinnovatie,
de onderwijsprijs, praktijkgericht onderwijsonderzoek, virtuele internationale samenwerking,
studentenonderwijskwalificatie, medezeggenschap en de campagne-Students4Students (zie
ook Kamerstukken II 2019/20, 31 288, nr. 792).
Voor 2022 is in totaal voor het hbo en wo een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar,
van dit bedrag is circa 90% juridisch verplicht voor de hieronder vermelde projecten.
De overige 10% van dit bedrag zal door een volgend kabinet verbonden worden aan landelijke
prioriteiten.
Project
bedrag x € 1 miljoen
Regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho
13,5
Comeniusprogramma
7,0
Praktijkgericht onderwijsonderzoek
4,1
Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT
5,0
Onderwijsprijs
2,5
Virtuele internationale samenwerkingsverbanden
2,9
Open&Online Onderwijs
2,0
Impuls Medezeggenschap
3,0
Campagne-Students4Students
2,6
City Deal Kennis Maken
1,0
Wisselstroomtrajecten hbo-wo
0,5
Online platform voor onderwijsinnovatie
0,3
Studentenonderwijskwalificatie
0,3
Diverse stimuleringsmaatregelen
0,3
253
Kunt u een uitsplitsing maken van de voorgenomen besteding in 2020 van de «10% studievoorschotmiddelen
voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten»? In hoeverre zijn deze bedragen
reeds juridisch verplicht?
Zie het antwoord op vraag 252.
254
Hoeveel plannen voor de kwaliteitsafspraken zijn nog niet goedgekeurd door het Ministerie
van OCW?
Eén. Zie ook het antwoord op vraag 80.
255
Hoeveel medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de besteding van de middelen uit
de kwaliteitsafspraken?
Eén van de criteria bij de beoordeling door de NVAO was dat de interne belanghebbenden
in voldoende mate zijn betrokken bij het opstellen van het plan en er voldoende draagvlak
is bij interne en relevante externe belanghebbenden. Onderdeel hiervan is ook dat
de medezeggenschap instemt met de hoofdlijnen van de begroting, waarin de studievoorschotmiddelen
expliciet zijn opgenomen. Alle instellingen (53) die een positief besluit hebben ontvangen,
hebben ook een positief oordeel ontvangen op dit criterium. Bij deze instellingen
heeft dus ook de medezeggenschap ingestemd met de besteding van de middelen uit de
kwaliteitsafspraken.
256
Waarom is bij de post «NWO Praktijkgericht onderzoek» sprake van een daling van het
budget van 60,5 miljoen euro in 2020 naar 53,2 miljoen euro in 2025?
De € 53,2 miljoen is het jaarlijkse basisbudget vanuit OCW voor de post «NWO Praktijkgericht
onderzoek». Zoals in onderstaande specificatie is opgenomen, wijken de bedragen voor
2020 tot en met 2024 af vanwege het wegvallen van incidentele middelen.
bedragen x € 1.000
omschrijving/jaar
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Basisbudget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2020)
52.015
52.013
52.065
52.065
52.065
52.065
Loon- en prijsbijstelling 2021
1.213
1.164
1.164
1.164
1.164
Basisbudget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2021)
52.015
53.226
53.229
53.229
53.229
53.229
Incidentele toevoegingen
VWS-programma effectiviteit interventies buitenruimte
450
400
EZ-project creatieve industrie
200
200
EZ-programma verbreden Gochem
2.000
LNV-programma praktijkkennis Voedsel&Groen
4.100
IenW-programma van Afval naar Grondstof (PRO-VANG)
500
OCW-programma CityDealsKennisMaken
1.250
2.000
1.000
2.000
2.000
OCW/NPO-steunprogramma herstel/perspectief onderzoekers
3.049
3.049
totaal budget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2021)
60.515
58.875
57.278
55.229
55.229
53.229
257
Hoeveel fte’s aan tandartsen komt Nederland tekort om te voldoen aan de huidige zorgvraag?
Kunt u een overzicht geven van het tandartsentekort per regio in fte’s?
Er is nu landelijk gezien geen tekort aan tandartsen. Op dit moment neemt nog 84%
van de tandartspraktijken nieuwe patiënten aan. Dit was vorig jaar nog 87%. Ongeveer
de helft hiervan stelt eisen aan deze patiënten, zoals dat het een bekende is van
een ingeschreven patiënt of dat de patiënt is doorverwezen door een collega. Bij de
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen
op dit moment nog nauwelijks meldingen van wachtlijsten of patiëntenstops binnen.
Het Capaciteitsorgaan vangt wel zorgen op rondom regionale tekorten (Zuid-Limburg,
Zeeland, Drenthe, Friesland). Aan het Capaciteitsorgaan is gevraagd in het volgende
capaciteitsplan dat in 2022 verschijnt een beeld te geven van de regionale spreiding
van tandartsen.
258
Met hoeveel fte's loopt het tandartsentekort de komende zes jaar op indien het aantal
opleidingsplaatsen niet wordt verruimd? Kunt u daarbij rekening houden met het lagere
aantal uren dat jongere tandartsen gemiddeld werken? Kunt u een inschatting maken
van het tandartsentekort per regio over zes jaar indien het aantal opleidingsplaatsen
niet wordt verruimd?
Volgens het Capaciteitsorgaan ontstaat behoefte aan extra tandartsen en loopt deze
de komende zes jaar als volgt op: 442 in 2022, 564 in 2023, 687 in 2024, 655 in 2025,
852 in 2026 en 849 in 2027 (zie ook Capaciteitsplan 2021–2024 – deelrapport 3b Eerstelijns mondzorg). Met de gangbare werkuren van jonge tandartsen wordt in de raming rekening gehouden.
Er is nu overigens geen sprake van een tandartstekort (zie antwoord op vraag 257).
De prognose van het Capaciteitsorgaan blijkt nu nog niet in de praktijk.
Het precieze beeld per regio is niet bekend. Aan het Capaciteitsorgaan is gevraagd
in het volgende capaciteitsplan dat in 2022 verschijnt een beeld te geven van de regionale
spreiding van tandartsen.
259
Bestaat er een verband tussen de omvang van regionale tandartsentekorten en de aanwezigheid
van een tandheelkundeopleiding in de regio? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
De factoren die van invloed zijn op de geografische spreiding van tandartsen zijn
niet bekend. Een verklaring voor de hoge tandartsdichtheid in de KNMT-regio’s Amsterdam-Haarlem
e.o. en Gelderland Centraal en Utrecht Polderland kan worden gezocht in het feit dat
Amsterdam en Nijmegen opleidingsplaatsen zijn (Utrecht was dat in het verleden) en
dat veel tandartsen na hun afstuderen in de betreffende regio aan het werk gaan. Dit
geldt overigens ook voor de stad Groningen en de omgeving daarvan (regio Noord Nederland).
260
Neemt de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs regionale tekorten aan medisch personeel
rondom de opleidingsinstelling mee in de beoordeling van nieuwe opleidingen?
Bij het toetsen van de macrodoelmatigheid kan door de CDHO ook de arbeidsmarktbehoefte
aan een opleiding in de regio betrokken worden, op basis van argumentatie van de instelling
waarom de arbeidsmarktbehoefte in de betreffende regio anders (groter of van een andere
specifieke aard) is dan landelijk het geval is. Ook bij het beoordelen van de ruimte
voor de opleiding, kan de regio een rol spelen. Een bijzondere regionale situatie
ten opzichte van het landelijke beeld, kan ertoe leiden dat er wordt geconcludeerd
dat er op regionaal niveau toch voldoende ruimte is voor de aangevraagde opleiding.
261
Wat zijn de alternatieven om het door het Capaciteitsorgaan voorziene tekort op te
vangen als de instroom van nieuwe tandartsen als gevolg van het verruimen van opleidingsplaatsen
geen doorgang vindt? Hoe kan het verkorten van de bestaande opleiding naar vijf jaar,
zoals in Scandinavië, met behoud van de bestaande kwaliteit, dienen als middel om
de uitstroom te verhogen?
Er is nu landelijk gezien geen tekort aan tandartsen (zie het antwoord op vraag 257).
Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen is een structureel bedrag noodzakelijk
van € 26,3 miljoen. De beslissing over een uitbreiding van het aantal plaatsen is
aan een nieuw Kabinet. Ook het benoemen van alternatieven is aan een nieuw Kabinet.
De opleidingsduur is op basis van een advies van de Commissie Mondzorg in 2007 verhoogd
van vijf naar zes jaar. Aan deze uitbreiding liggen doelstellingen ten grondslag in
het kader van taakherschikking, verbeteren van de wetenschappelijke kwaliteit van
de opleiding en inkorting van vervolgopleidingen. Dit kan capaciteitsverhogend werken.
Deze doelstellingen zijn nog steeds actueel en worden betrokken bij het overleg met
de opleidingen. Een verkorting van de bestaande opleiding naar vijf jaar ligt dus
niet voor de hand omdat dit een negatief effect zal hebben op hierboven genoemde verbetering
van de wetenschappelijke kwaliteit van de opleiding en inkorting van vervolgopleidingen.
262
Waarom blijven de bedragen bij het onderdeel subsidies van de OCW-begroting ieder
jaar gelijk? Waarom wordt de inflatie niet meegerekend?
De Rijksbegroting wordt meerjarig opgesteld in het huidige prijspeil. De gehele Rijksbegroting
wordt jaarlijks geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling (lpo). Het onderdeel subsidies
is in de OCW-begroting 2022 is dus voor alle jaren weergegeven in het prijspeil 2021.
Als de loon- en prijsbijstelling voor 2022 worden toegekend, worden de bedragen hiervoor
meerjarig verhoogd. Met andere woorden: de bedragen worden jaarlijks aangepast voor
inflatie.
263
Betekent het «technisch inboeken» van de tekorten oplopend tot 260 miljoen per jaar
vanwege het niet doorgaan van de rentemaatregel en de tekorten bij DUO30 ICT dat deze bezuiniging vanzelf verdwijnt?
Het technisch inboeken van de tekorten betekent dat zij op dit moment ingeboekt zijn
als een minreeks op de genoemde begrotingsartikelen. Dit betekent dat dit bedrag op
artikel 6 en 7 van de OCW-begroting is ingeboekt en de besparing op die artikelen
gerealiseerd zal worden, tenzij een volgend kabinet besluit tot alternatieve invulling
en dekking.
264
Kunt u per jaar specificeren wat de bedragen zijn met ingang van 2027 en later, oplopend
tot structureel 226 miljoen euro, ten gevolge van het intrekken van het wetsvoorstel
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf
voor de lening hoger onderwijs?
Ja, zie onderstaande tabel.
Jaar
Bedrag x € 1 miljoen
2026
3
2027
7
2028
16
2029
26
2030
38
2031
49
2032
60
2033
71
2034
82
2035
93
2036
103
2037
113
2038
123
2039
132
2040
141
2041
149
2042
157
2043
165
2044
173
2045
181
2046
190
2047
198
2048
205
2049
213
2050
219
2051
225
2052
231
2053
237
2054
242
2055
246
2056
250
2057
254
2058
257
2059
260
Vanaf 2060
226
265
Wanneer werd duidelijk dat deze bezuinigingen bij de ho-instellingen op de begroting
zijn gezet? Is de sector geïnformeerd over dit besluit?
Bij de Voorjaarsnota 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang en dekking
van de structurele ICT-problematiek bij DUO. Het inboeken van de gederfde inkomsten
van de maatregel voor het verhogen van de rentemaatstaf is reeds in 2020 gemeld in
de OCW-begroting voor het jaar 2021. Op dat moment heeft de sector hoger onderwijs
hiervan kennis kunnen nemen.
266
Waren de wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs en de financiële
gevolgen daarvan niet eerder te voorzien? Waarom is dit niet gemeld bij de Voorjaarsnota?
Kunt u bevestigen dat de kosten voor het jaar 2025 (1 miljoen euro) generaal zijn
gedekt en dat die voor 2026 (3 miljoen euro), oplopend tot structureel 226 miljoen,
technisch zijn ingeboekt ten laste van de onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs
(zie artikel 6 & 7)?
Dit is reeds in 2020 gemeld in de OCW-begroting voor het jaar 2021. Inderdaad zijn
de kosten voor het jaar 2025 (€ 1 miljoen) generaal gedekt en die voor 2026 (€ 3 miljoen),
oplopend tot structureel 226 miljoen, technisch ingeboekt ten laste van de onderwijsbekostiging
in het hoger onderwijs.
267
Sinds wanneer was de overschrijding in verband met de ICT-problematiek bij DUO die
nu aanvullend wordt gedekt, te voorzien?
In de Tweede Suppletoire Begrotingswet 2018 zijn problemen in onderhoud en vervanging
van ICT bij DUO voor het eerst gemeld. Deze problematiek is toen voor 2018 tot en
met 2024 van dekking voorzien. Daarna is de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota 2019
geïnformeerd over de omvang en dekking van de structurele ICT-problematiek bij DUO.
268
Waarom is de overschrijding in verband met de ICT-problematiek bij DUO technisch ingeboekt
op artikel 7, onderwijsbekostiging wetenschappelijk onderwijs?
Op dit moment is dit ingeboekt als een minreeks op het genoemde begrotingsartikel.
De verwachting was dat de nog te nemen maatregelen naar aanleiding van het IBO internationalisering
tot meevallers zouden leiden in verband met een daling van het aantal internationale
studenten – en dan met name op Artikel 7 (Wetenschappelijk onderwijs) – die als dekking
konden dienen voor de ingeboekte reeks naar aanleiding van de ICT-problematiek. De
genomen maatregelen hebben echter niet tot een daling van het aantal internationale
studenten geleid. Dit betekent dat dit bedrag op artikel 7 van de OCW-begroting is
ingeboekt en de besparing op dat artikel gerealiseerd zal worden, tenzij een volgend
kabinet besluit tot alternatieve beleidsmatige invulling en/of dekking.
269
Verwacht u verdere overschrijdingen in verband met de ICT-problematiek?
Naar aanleiding van de doorlichting DUO zijn in de voorjaarsnota 2019 meerjarig extra
middelen aan DUO beschikbaar gesteld om DUO in staat te stellen uitvoering te geven
aan de noodzakelijke vervangingen gevolgd door het continue moderniseren. Met deze
middelen is geborgd dat er afdoende budget beschikbaar is om de zgn. levenscyclus
van systemen te beheersen en daarmee de continuïteit van de uitvoering qua digitale
ondersteuning gewaarborgd is. De afgelopen twee jaren zijn verouderde systemen vervangen.
De verwachting is vooralsnog dat de beschikbaar gestelde middelen voldoende zijn om
uitvoering te geven aan de opgestelde routekaart (roadmap) voor het tijdig vervangen
en moderniseren van systemen. Wel is er zorg voor de krappe arbeidsmarkt voor ICT
en de toenemende privacy en veiligheidseisen. Volledigheidshalve wijzen wij u aangaande
de dekking van de ICT-problematiek vanaf 2026 tot en met 2033 op het antwoord bij
vraag 117.
270
Klopt het dat er ook met de investeringen via de kwaliteitsafspraken sprake is van
een almaar dalende rijksbijdrage per student als daarin zowel de bekostiging van onderwijs
als van onderzoek wordt meegewogen, zoals ook passend is gezien het wetenschappelijke
karakter van het onderwijs?
De investeringen via de kwaliteitsafspraken leiden vanaf 2018 tot een stijging van
de onderwijsuitgaven per student. Voor het hoger beroepsonderwijs wordt daarin het
onderzoeksdeel van de bekostiging volledig meegenomen, voor het wetenschappelijk onderwijs
geldt dit slechts ten dele (zie hierover ook de brief aan de Tweede Kamer van 11 september 2000). Het gevolg daarvan is dat de totale rijksbijdrage niet evenredig meestijgt met
de ontwikkeling van het aantal studenten.
271
Hoeveel extra financiering is er nodig voor onderwijs en onderzoek om te zorgen dat
Nederland niet achteropraakt bij andere landen? Hoeveel is er nodig om te zorgen dat
Nederland in de internationale top van onderwijs en onderzoek blijft?
Nederland heeft gekozen voor een doelstelling van 2,5% van het bbp voor R&D-uitgaven,
zoals per brief aan de Tweede Kamer bevestigd. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling
voor R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. De Kenniscoalitie heeft in een «Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030» een groeipad geschetst voor hoe de komende jaren toegewerkt zou kunnen worden in
de richting van het bereiken van 3% van het bbp aan R&D-uitgaven, door middel van
investeringen in alle delen van de kennisketen.
Op 5 maart 2021 is per brief het onderzoek van PwC Strategy& naar (o.a.) de toereikendheid van het macrobudget
aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek constateren
de onderzoekers dat, in tegenstelling tot het mbo en hbo, het huidige macrobudget
niet toereikend is. Er is volgens de onderzoekers structureel € 400 miljoen extra
nodig voor het toereikend maken van de onderzoeksbudgetten voor het bekostigen van
onderzoeksinzet die inmiddels wordt gepleegd. Dit is onderdeel van het pleidooi van
de Kenniscoalitie voor meer investeringen in onderzoek in hbo en wo.
Daarnaast is in het wo structureel € 200 miljoen, naast eenmalig € 300 miljoen, extra
nodig om de investeringen in faciliteiten weer op niveau te brengen. Bovendien is
het ook niet mogelijk de ambities op het gebied van kwaliteit en toegankelijkheid
van het onderwijs (de gewenste kwaliteit) te verenigen met de hoogte van het macrobudget.
Er is volgens de onderzoekers structureel € 200 miljoen extra nodig om de ambities
voor kleinschalig onderwijs te realiseren. Voor het wetenschappelijk onderzoek beveelt
PwC voorts aan met een duidelijkere onderzoeksambitie te komen waarbinnen middelen
vrijgespeeld worden voor ongebonden onderzoek. Deze aanbeveling past bij de in 2019
en 2020 uitgebrachte KNAW-adviezen «Evenwicht in het wetenschapssysteem» en «Het rolling-grantfonds»
Voor het hbo stelt PwC dat het macrobudget toereikend is om de huidige kosten te dekken.
Wel constateert PwC dat de huidige kosten voor het praktijkgericht onderzoek groter
zijn dan aan bekostiging van het Rijk wordt verkregen en daardoor voor een belangrijk
deel (structureel € 65 miljoen) worden gefinancierd vanuit de onderwijsbekostiging.
Daarnaast is het macrobudget niet toereikend voor de ambities op het gebied van praktijkgericht
onderzoek. Afhankelijk van de precieze ambitie voor deze vorm van onderzoek aan de
hogescholen, is structureel € 120 tot 270 miljoen nodig.
Voor het mbo is de constatering dat voor de huidige kosten het macrobudget toereikend
is. Het budget is niet toereikend voor het benutten van alle mogelijkheden voor het
verminderen van voortijdig schoolverlaten. De afwijking tot een toereikend budget
wordt door de onderzoekers op structureel circa € 100 tot 150 miljoen bepaald. Daarnaast
stelt PwC dat, om de geoperationaliseerde gewenste kwaliteit te behalen, mbo-instellingen
in de huidige praktijk structureel € 210 miljoen meer uitgeven aan studenten op niveau
2 in kader van multi-problematiek dan aan bekostiging van het Rijk wordt verkregen.
Het is aan een volgend kabinet om deze uitkomsten te wegen.
272
Hoe ver is Nederland af van de Europese Lissabon-doelstellingen om 3% van het bbp
te investeren in onderzoek en innovatie? Welke investeringen doet het kabinet in deze
begroting om deze doelstelling te behalen of dichterbij te brengen?
Nederland heeft in Europees verband afgesproken om 2,5% van het bbp te besteden aan
R&D. Het meest recente jaar waarover R&D-statistieken van het CBS beschikbaar zijn,
is 2019. In 2019 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland € 17,8 miljard, wat gelijk
is aan 2,18% van het bbp. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling voor
R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. Met de inzet van het Nationaal Groeifonds worden
forse impulsen gegeven voor R&D en innovatie, met geraamde uitgaven oplopend tot € 1,4 miljard
in 2024 en 2025.
273
Zijn er al studievoorschotvouchers verstrekt?
DUO heeft in totaal aan 151 studenten een brief gestuurd dat zij een studievoorschotvoucher
toegekend hebben gekregen. Van deze groep zijn 16 studenten in 2015–2016 afgestudeerd
en kunnen zij sinds studiejaar 2020–2021 een aanvraag indienen. De overige 136 studenten
zijn in 2016–2017 afgestudeerd. Deze studenten kunnen vanaf dit studiejaar een aanvraag
indienen. Tot op heden zijn er bij DUO geen aanvragen voor de inzet van de studievoorschotvoucher
binnengekomen.
274
Deelt u de mening dat zijinstroom vanuit een lagere opleiding de kwaliteit van het
onderwijs niet te goede komt en dat een subsidie voor een tweede richting voor leraren
hier meer recht aan doet?
Dit delen wij niet. Er zijn verschillende routes mogelijk naar het beroep van leraar.
Met al deze routes, inclusief de route zij-instroom in beroep, voldoen de leraren
aan de bekwaamheidseisen voor het beroep van leraar. Omdat de route zij-instroom in
het beroep een zwaar, verkort traject is van duaal leren en werken, zijn er voorwaarden
gesteld, zoals een bepaalde vooropleiding, om onnodige uitval te voorkomen. Bevoegde
leraren, die een tweede lerarenopleiding willen volgen en instellingscollegegeld moeten
betalen kunnen via de subsidieregeling tweede lerarenopleiding een tegemoetkoming
krijgen. Het subsidiebedrag is recent verhoogd van € 3.500 tot (maximaal) € 6.000,–
per persoon per jaar en leraren kunnen voortaan 2 jaar gebruikmaken van de subsidie,
in plaats van 1 jaar.
275
In welke periode konden (aankomende) studenten een aanvraag doen voor de subsidieregeling
tweede lerarenopleiding? Hoeveel aanvragen zijn er ontvangen? Hoeveel hiervan zijn
toegekend? Wat is de hoogte van de tegemoetkoming die deze studenten ontvangen?
De aanvraagperiode voor de subsidieregeling tweede lerarenopleiding loopt van 1 oktober tot en met 31 december in het studiejaar van de lerarenopleiding
waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het aantal aanvragen voor 2021 is daarmee nog
niet bekend. Voor 2020 zijn er in totaal 152 aanvragen ingediend, 58 aanvragen afgewezen
en uiteindelijk 94 aanvragen toegekend. De regeling is onlangs gewijzigd op twee punten.
Het subsidiebedrag is verhoogd van € 3.500 tot (maximaal) € 6.000 per persoon per
jaar en leraren kunnen voortaan 2 jaar gebruikmaken van de subsidie, in plaats van
1 jaar. Dit komt dichterbij de reële kosten en studieduur van mensen die een tweede
lerarenopleiding volgen.
276
Heeft het niet kunnen uitvoeren van de nationale studentenenquête gevolgen gehad voor
de subsidie van Studiekeuze123?
Nee. De NSE is door de coronapandemie op het laatste moment afgelast. De meeste kosten
waren door de externe uitvoerder al wel gemaakt. Het restant budget is met toestemming
van het Ministerie van OCW meegenomen naar 2021.
277
Wat doet u om de toegankelijkheid van andere vormen van onderwijs dan het hoger onderwijs
te bevorderen voor mensen met een beperking? Wordt hier budget voor uitgetrokken?
Waar wordt dat verantwoord in de begroting? Is er extra budget voor leraren voor ondersteuning
van leerlingen met een beperking? Welk budget is nodig om scholen volledig toegankelijk
te maken voor leerlingen met een beperking? Wat is er nodig om leerlingen met een
beperking deel te laten uitmaken van het regulier onderwijs?
Voor het funderend onderwijs geldt sinds 2014 passend onderwijs. Het doel van passend
onderwijs is dat elke leerling, met of zonder beperkingen, een plek moet krijgen op
een school die past bij zijn of haar kwaliteiten en mogelijkheden en dat elk kind
het beste uit zichzelf haalt. Dat kan bijvoorbeeld zijn op een reguliere school met
extra ondersteuning of binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs. Om dit mogelijk
te maken krijgen onder andere samenwerkingsverbanden passend onderwijs budget voor
het bieden van extra ondersteuning aan leerlingen en docenten. In tabellen 25 en 31
van de begroting is een overzicht te zien van de omvang van deze ondersteuningsmiddelen,
in totaal circa € 2,8 miljard (inclusief cluster 1 en 2). Naar aanleiding van de evaluatie
van passend onderwijs zijn er verschillende verbetermaatregelen in gang gezet en wordt
er gewerkt aan een routekaart inclusiever onderwijs, zie hierover ook het antwoord
op vraag 135. In dat kader wordt in 2022 ook nader onderzoek gedaan wat er nodig is
op het gebied van huisvesting om alle scholen volledig toegankelijk te maken voor
leerlingen met een beperking. Het gaat dan bijvoorbeeld over welke aanpassingen schoolgebouwen
en klassen nodig hebben en wat de kosten hiervan zijn.
Het mbo streeft naar een zo passend mogelijk mbo-onderwijs. Mbo-instellingen richten
het onderwijs zo in dat studenten met een ondersteuningsvraag zo goed mogelijk deel
kunnen nemen aan het onderwijs. Mbo-instellingen kunnen de middelen uit de lumpsum
hiervoor naar eigen inzicht inzetten. Het mbo-onderwijs kent geen geoormerkte middelen
voor passend onderwijs. Naar aanleiding van de evaluatie passend onderwijs mbo werkt
OCW samen met een groot aantal partners in de verbeteragenda voor passend middelbaar beroepsonderwijs. Hierin wordt gewerkt aan het passender maken van het mbo langs vier verbeterlijnen:
verbeteren van de intake van aspirant studenten en ouderbetrokkenheid, verbeteren
van de kwaliteit van de ondersteuning van onderwijsteams, verbeteren van de samenwerking
tussen mbo, jeugdhulp en volwassenzorg en het verbeteren van de begeleiding bij stages
en de eerste stappen op de arbeidsmarkt door studenten met een ondersteuningsbehoefte.
Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 geïnformeerd over de voortgang van
deze verbeteragenda.
278
Welke sturingsmogelijkheden hebben instellingen gericht om te sturen op instroom van
internationale studenten, zonder dat daarmee alle internationaliseringsdoelstellingen wegvallen?
Er zijn op dit moment geen instrumenten beschikbaar voor hogescholen en universiteiten
om te sturen op instroom van internationale studenten anders dan het aanbieden van
onderwijs in het Nederlands. Dit geldt voor zowel EER als niet-EER studenten. Instellingen
kunnen wel een numerus fixus instellen. Met het instellen van een numerus fixus kan
het aantal studenten dat instroomt aan een opleiding worden gereguleerd. Dit treft
dan alle studenten, inclusief de Nederlandse studenten. Het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid
biedt instrumenten op het gebied van taal, instellingscollegegeld en capaciteitsfixus
om de internationale instroom te reguleren. Momenteel is het wetsvoorstel Taal en
Toegankelijkheid controversieel verklaard in de Eerste Kamer. De AMvB waarin onder
andere de toets anderstalig onderwijs is uitgewerkt, is door uw Kamer controversieel
verklaard.
279
Zien die sturingsmogelijkheden zowel op EER- als op niet-EER-studenten?
Er zijn op dit moment geen instrumenten beschikbaar voor hogescholen en universiteiten
om te sturen op instroom van internationale studenten anders dan het aanbieden van
onderwijs in het Nederlands. Dit geldt voor zowel EER als niet-EER studenten. Instellingen
kunnen wel een numerus fixus instellen. Met het instellen van een numerus fixus kan
het aantal studenten dat instroomt aan een opleiding worden gereguleerd (met het doel
de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen). Dit treft dan alle studenten, inclusief
de Nederlandse studenten. Het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT) biedt instrumenten
op het gebied van taal, instellingscollegegeld en capaciteitsfixus om de internationale
instroom te reguleren. Momenteel is de WTT controversieel verklaard in de Eerste Kamer.
De AMvB waarin onder andere de toets anderstalig onderwijs is uitgewerkt, is door
Uw Kamer controversieel verklaard. De instrumenten die in de WTT zijn opgenomen, zien
vooral op niet-EER studenten, met uitzondering van de voorgestelde maatregelen ten
aanzien van de numerus fixus op alleen het anderstalige traject en de toets meerwaarde
anderstalig onderwijs; die hebben ook effect op de instroom van EER-studenten.
280
Wat is de instroom van internationale studenten in het collegejaar 2021–2022, zowel
in absolute getallen als procentueel? Is dit een stijging ten opzichte van de voorgaande
jaren?
Op dit moment is nog niet bekend wat de instroom van internationale studenten in het
collegejaar 2021–2022 is. De definitieve instroomcijfers komen in januari 2022 beschikbaar.
Bij het schatten van de instroom van internationale studenten in collegejaar 2021–2022
(en voor de OCW-begroting van 2021) is uitgegaan van het geraamde aantal studenten
op 1 oktober van dit jaar. Deze aantallen komen uit de Referentieramingen 2021, de
meest recente raming is verwerkt in Voorjaarnota 2021. Hieronder zijn de aantallen
eerstejaars studenten uitgesplitst naar Nederlandse, internationale studenten uit
de EER (niet Nederland) en niet-EER.
Eerstejaars studenten in hoger onderwijs naar internationale achtergrond
realisatie
raming
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Nederlands
114.500
120.700
123.200
123.500
139.500
130.700
EER
19.400
21.500
23.500
24.900
26.900
28.200
Niet-EER
7.400
8.900
10.200
11.000
10.700
11.300
totaal
141.300
151.000
156.800
159.300
177.100
170.200
% Nederlands
81,0%
79,9%
78,5%
77,5%
78,8%
76,8%
% EER
13,8%
14,2%
15,0%
15,6%
15,2%
16,6%
% Niet-EER
5,2%
5,9%
6,5%
6,9%
6,0%
6,6%
Totaal internationaal
26.800
30.300
33.700
35.800
37.600
39.500
% internationaal
19,0%
20,1%
21,5%
22,5%
21,2%
23,2%
(door afrondingen tellen de cijfers in sommige gevallen niet precies op)
De raming van de instroom van internationale studenten in het collegejaar 2021–2022
ligt hoger dan de gerealiseerde instroom van de afgelopen jaren. Dit geldt zowel voor
de aantallen als procentueel.
281
Wat is de instroom van internationale studenten in de afgelopen vijf jaar, zowel in
absolute getallen als procentueel?
Zie het antwoord op vraag 280.
282
Hoeveel procent van de opdrachten is momenteel juridisch verplicht?
Alle begrote uitgaven in de begroting zijn voor specifieke doelen bestemd, ook als
hier nog geen juridische verplichting aan ten grondslag ligt. Ten tijde van het schrijven
van de begroting was 48,4 procent van de opdrachten juridisch verplicht, inmiddels
is dit circa 65 procent.
283
Kunt u een inschatting maken van het aantal leraren dat een tijdelijk contract heeft?
Volgens de DUO telling op 1 oktober 2020 hebben in het po 14.295 leraren een tijdelijk
contract, in het vo 13.910 leraren en in het mbo 6.553 leraren.
284
Hoe staat het met de regionale afspraken over (het beperken van) de inzet van commerciële
uitzend- en bemiddelingsbureaus, naar aanleiding van de motie Kwint/Westerveld?31
Zoals gemeld aan de Kamer, maken besturen steeds vaker gezamenlijk afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus,
bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam. De inhuur van externen vraagt om een goede
afweging van schoolbesturen. Dat er steeds vaker regionale afspraken worden gemaakt
in geval van het inschakelen van uitzendbureaus wordt dan ook als een positieve ontwikkeling
beschouwd.
In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs is voor scholen ook een handreiking
ontwikkeld om hen te helpen de goede keuzes te maken wanneer wel of niet een andere
partij in gezet kan worden.
285
Ziet u kansen om de werkdruk van leraren te verminderen door bepaalde activiteiten,
zoals het afnemen van examens/proefwerken en het bijbehorende nakijkwerk, te digitaliseren?
Er zijn verschillende mogelijkheden om de werkdruk te verlagen. Digitalisering kan
zeker een bijdrage leveren aan het verminderen van de werkdruk. Door taken als nakijken
van toetsen en tentamens en lesvoorbereiding digitaal te ondersteunen, kunnen leraren
tijd winnen. Daarnaast is OCW in een constructieve dialoog met de sectorraden, bonden,
beroepsorganisaties en uitvoerende expertorganisaties om aanvullende voorstellen voor
de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds te ontwikkelen om doordachte digitalisering
van het onderwijs te stimuleren. Eén van de voorstellen is het Nationaal Onderwijslab.
Hieraan is € 80 miljoen voorwaardelijk toegekend. Dit voorstel heeft tot doel om doordachte
digitalisering van het onderwijs te bevorderen en er aan bij te dragen dat er producten
en diensten worden ontwikkeld die tijdwinst voor leraren opleveren. De werkdruk kan
ook verlaagd worden door andere maatregelen, zoals de inzet van onderwijsondersteunend
personeel en (universitair opgeleide) leraren. Belangrijk punt is dat de scholen in
overleg met het team bepalen wat er op hun school nodig is om de werkdruk aan te pakken.
De werkdrukmiddelen in het primair onderwijs hebben ervoor gezorgd dat de werkdruk
is gedaald. We zien dat deze middelen voornamelijk worden ingezet voor extra personeel:
onderwijsassistenten, vak- en invalleraren.
286
Vindt u het wenselijk om de instroom van (gespecialiseerde) leraren met een universitaire
opleiding te bevorderen, gelet op de bijdrage die zij kunnen leveren aan het verhogen
van de kwaliteit van het onderwijs en de mogelijkheden die dit biedt om collega-leraren
te ontlasten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Heeft u doelstellingen hiervoor geformuleerd,
bijvoorbeeld in de vorm van een percentage leraren met een universitaire opleiding?
Aandacht voor (meer instroom van) academische leraren is wenselijk. In het voortgezet
onderwijs is er al een lange geschiedenis van leraren met een eerstegraads bevoegdheid
die een vaste basis vormen binnen veel vo-scholen. Met het bestuursakkoord flexibilisering
lerarenopleidingen wordt voor het primair onderwijs de ontwikkeling van academische
opleidingsroutes en de academische zij-instroomroute gestimuleerd. Een academische
leraar brengt andere vaardigheden in de school.
287
Wat gaat u doen om de professionele ontwikkeling en bijscholing van leraren te stimuleren
nu het lerarenregister ter ziele is gegaan en het zicht hierop dus is verdwenen?
Op dit moment buigt de Eerste Kamer zich over het Initiatiefvoorstel Bisschop en Kwint
tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met de afschaffing van het
lerarenregister en het registervoorportaal. Vooruitlopen hierop is niet wenselijk.
De regering stimuleert op verschillende manieren de professionele ontwikkeling en
bijscholing van leraren. Zoals ook in de beantwoording van de vragen van de leden
van de PvdA fractie uit de Eerste Kamer wordt toegelicht, stelt de regering tijd en
middelen ter beschikking voor professionalisering. Kortheidshalve wordt u verwezen
naar deze brief (Eerste Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 145, C) van 24 september 2021.
288
Tot wanneer loopt de subsidie voor de lerarenbeurs? Blijft het bedrag stabiel of kan
er weer op gekort worden? Verwacht u dat het bedrag dat er tot 2026 voor staat genoeg
is om alle aanvragen voor lerarenbeurzen te financieren?
Het budget voor de subsidie lerarenbeurs staat meerjarig op de begroting. Zoals gemeld
in de Kamerbrief van 30 september 2021 (Kamerstuk II, 27 923 nr. 424) neemt het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs al een aantal jaar af. De verwachting
is dat wanneer het aantal aanvragen de trend van de afgelopen jaren volgt, alle herhaalaanvragen
en initiële aanvragen voor de Lerarenbeurs de komende jaren toegekend kunnen worden.
Dit betreft een aanname op grond van een prognose. Het is niet met zekerheid vast
te stellen.
289
Waarom is er sprake van een daling in het budget voor de post «Bekostiging Tegemoetkoming
kosten opleidingsscholen» van 49,5 miljoen euro in 2022 naar 44,8 miljoen euro in?
Met het convenant aanpak tekorten (Kamerstuk II 31 293 nr. 488) is er voor 2020 t/m 2022 in totaal € 10,6 miljoen beschikbaar gesteld voor Samen
opleiden & Professionaliseren. Daarnaast financierde de sector voor dezelfde periode
€ 13,25 miljoen uit de lumpsum. Voor 2022 gaat dit om een budget van in totaal € 11,2 miljoen.
Dit verklaart het hogere budget t/m 2022.Daarnaast is er bij de voorjaarsnota 2020
structureel € 11 miljoen euro geïnvesteerd in de lerarenopleidingen (Kamerstuk 27 923, nr. 410), waarvan voor 2022 € 3 miljoen euro, voor 2023 € 8 miljoen euro en vanaf 2024 € 11 miljoen euro
structureel voor het uitbouwen van SO&P. Het budget dat bij de Voorjaarsnota 2020
beschikbaar is gekomen, zorgt voor een lagere dip in de middelen.
290
Is de 19,4 miljoen euro toereikend om het regionale lerarentekort aan te pakken? Zo
nee, hoeveel zou er nodig zijn? Welk deel van het tekort kan met de 19,4 miljoen euro
weggewerkt worden?
Met de € 19,4 miljoen voor de regionale aanpak worden schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen
gestimuleerd en ondersteund om gezamenlijk het lerarentekort in de regio aan te pakken.
Daarbij is specifiek voor de G4 middels een decentralisatie-uitkering van € 4 miljoen
beschikbaar gesteld.
De onderwijsarbeidsmarkt functioneert overwegend regionaal en verschilt per regio,
waardoor er per regio maatwerk nodig is. Het budget vanuit OCW is niet kostendekkend
en niet toereikend, maar vormt een stimulans aan schoolbesturen, opleidingen, gemeenten
en bedrijfsleven om in wisselwerking met de landelijke stimuleringsmaatregelen in
gezamenlijkheid de personeelstekorten aan te pakken. In het kader van de regeling regionale aanpak personeelstekort (RAP) zijn er 41 RAP-regio’s in het po, 25 RAP-regio’s in het vo en één RAP-regio
waarin po, vo en mbo samenwerken. In 20 RAP-regio’s neemt het mbo ook deel. In juli
2021 is de regeling gewijzigd. Hierdoor hebben nieuwe regio’s de mogelijkheid gekregen
alsnog een aanvraag in te dienen voor deze subsidieregeling. In totaal hebben 4 regio’s
in het po en 2 regio’s in het vo een aanvraag ingediend. Er is nog geen landelijk
dekkend netwerk. De bestaande regio’s hebben recent een tussenrapportage opgeleverd.
De resultaten worden op dit moment geanalyseerd, waardoor we meer zicht krijgen op
de (eerste) resultaten die mede door de samenwerking zijn gerealiseerd. Hierover zal
de Kamer in december worden geïnformeerd. Vanuit OCW zal tevens een onderzoek uitgezet
worden naar deze regeling in het voorjaar. De verwachting is dat de Kamer hier in
de zomer van 2022 over wordt geïnformeerd. De kennis en ervaring die in de regio worden
opgedaan, blijft op landelijk niveau verbonden en breed verspreid zodat regio’s van
elkaar kunnen leren. Hiertoe is vanaf september 2019 de website https://www.aanpaklerarentekort.nl/ beschikbaar gekomen. Naast de middelen voor de regionale aanpak kunnen de regio’s
natuurlijk ook gebruik maken van andere regelingen om de tekorten aan te pakken, zoals
de regeling onderwijsassistenten opleiding tot leraar en subsidieregeling zij-instroom.
291
Hoe groot is het lerarentekort in het po op dit moment in fte's?
Voor zowel po en vo sturen ontvangt de Kamer jaarlijks in december de ramingen met
de voorspelde tekorten. Deze ramingen bevatten ook de gegevens over schoolleiders.
Daarnaast is op 1 oktober voor het eerst bij alle scholen in het primair onderwijs
een meting wat de actuele stand van de tekorten is (inclusief schoolleiders). Het
in beeld brengen van de tekorten is complex. Het is fijn dat het is gelukt om de methode
die we met en in de G5 hebben ontwikkeld, breed kunnen inzetten. Over de resultaten
van de uitvraag wordt de Kamer in december geïnformeerd. Op basis van de resultaten
wordt ook gekeken naar de mogelijkheden voor verbreding van de systematiek naar het
voortgezet onderwijs. Dat brengt nieuwe uitdagingen met zich mee, gezien de verschillende
vakken in het vo wat de uitvraag complexer maakt.
292
Hoe groot is het lerarentekort in het vo op dit moment in fte’s?
Zie antwoord 291.
293
Hoe groot is het tekort aan schoolleiders op dit moment in fte’s?
Zie antwoord 291.
294
Hoe wordt de 2,7 miljoen voor het versterken van het beroep leraar, die onder andere
bedoeld is voor de ondersteuning van de beroepsgroep, ingezet?
Dit budget is beschikbaar voor subsidies in het kader van beroepsgroepvorming, communicatie
over en onderzoek naar Wet Beroep Leraar en de implementatie van het professioneel
statuut.
295
De kamer heeft zich in meerderheid uitgesproken tegen het leenstelsel en voor een
nieuw stelsel van studiefinanciering. Welke alternatieven zijn er en waar kunnen die
gevonden worden?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een nieuw stelsel van studiefinanciering.
Zo kan er gedacht worden aan het invoeren van een basisbeurs, het uitbreiden van de
aanvullende beurs of een inkomensafhankelijke variant, zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel
Futselaar. Uiteraard zijn de kosten voor de verschillende varianten sterk afhankelijk
van de gekozen parameters, zoals de hoogte van de bedragen. De verschillende varianten
verschillen daarnaast ook sterk in uitvoerbaarheid. Zo is het invoeren van een inkomensafhankelijke
beurs vele malen complexer dan het uitbreiden van de aanvullende beurs. Bij het ontwerpen
van een nieuw stelsel is het dan ook cruciaal om de uitvoering vroegtijdig te betrekken
en hen voldoende tijd te geven voor de invoering.
Meer informatie over de verschillende varianten kunt u bijvoorbeeld vinden in de publicatie
Keuzes in Kaart van het Centraal Planbureau en de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering.
296
Op welke manier wordt de gemiddelde studieschuld berekend? Is dit de schuld onder
alle studenten of enkel onder de studenten die daadwerkelijk een lening hebben uitstaan
bij DUO?
Er zijn verschillende manieren om de gemiddelde studieschuld te berekenen. Twee veelgebruikte
voorbeelden zijn die uit de Monitor Beleidsmaatregelen 20–21 en de website Onderwijs
in Cijfers. In de Monitor Beleidsmaatregelen 20–21 heeft ResearchNED de gemiddeld
opgebouwde studieschuld na vijf jaar berekend per cohort voor het ho. In de gemiddelde
studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus (of iemand nog studeert) of
aflossingen. ResearchNED heeft de gemiddelde studieschuld berekend onder alle studenten
en onder enkel alle lenende studenten. Op de website onderwijs in cijfers is de gemiddelde
studieschuld van alle (oud-)studenten (mbo/bol en ho) met een studieschuld in de aanloopfase
berekend. De aanloopfase is een periode van 2 jaar, die voorafgaat aan de aflosfase,
waarin de student nog niet hoeft terug te betalen.
297
Hoeveel studenten hebben geen studieschuld? Hoeveel is dat procentueel van de studentpopulatie?
Van cohort 2015 (het eerste studievoorschotcohort) had in studiejaar 2020–2021 27
procent van de ho studenten geen studieschuld, bij cohort 2014 is dit 36 procent.
In 2015 zijn er ongeveer 103.000 eerstejaars studenten in het ho gestart onder het
leenstelsel. Van deze groep hebben dus ongeveer 28.000 studenten geen studieschuld.
298
Wat was het gemiddelde studieschuld onder studenten in de jaren 2010 tot 2015, onder
het oude stelsel?
In de vraag wordt specifiek gevraagd naar de studieschuld in het oude stelsel, dus
is in het antwoord alleen de studieschuld van ho studenten weergegeven. Daarnaast
is de periode 2011–2016 beschreven in plaats van 2010–2015, omdat voor 2010 geen data
beschikbaar zijn die goed te vergelijken zijn met de andere jaren.
Bovenstaande figuur weergeeft de gemiddeld opgebouwde studieschuld na 5 jaar van cohort
2011 tot en met cohort 2015 in het ho voor enkel alle lenende studenten. In de gemiddelde
studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus of aflossingen.
Bovenstaande figuur weergeeft de gemiddeld opgebouwde studieschuld na 5 jaar van cohort
2011 tot en met cohort 2015 in het ho voor alle studenten, zowel lenend als niet-lenend.
In de gemiddelde studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus of aflossingen.
299
Welke effecten heeft de halvering van het collegegeld voor eerstejaarsstudenten?
De evaluatie van de Wet «verlaagd wettelijk collegegeld» wordt momenteel uitgevoerd
door Berenschot. Het rapport, dat de effecten van de wet beschrijft, wordt voor de
Begrotingsbehandeling aan de Staten-Generaal gezonden.
300
Wat is de huidige instroom in de pabo's? Wat was de instroom in het collegejaar 2020–2021?
In de afgelopen jaren hebben de pabo’s een sterk groeiende instroom laten zien. Van
ruim 5.100 eerstejaars studenten in 2015/16 naar ruim 6.600 in 2018/19, naar ruim
7.300 in 2019/20 naar ruim 9.600 in 2020/2021. De vooraanmeldingscijfers van de pabo
voor studiejaar 2020–2021 geven helaas de indicatie dat dit jaar de instroom lager
zal zijn dan vorig jaar en ongeveer op niveau van 2018 zal uitkomen. Meer informatie
over de vooraanmeldingscijfers ontvangt uw Kamer kort voor de Begrotingsbehandeling
van OCW, conform toezegging in het Commissiedebat Leraren van 6 oktober jl.
301
Is het mogelijk dat er een verandering plaatsvindt betreffende de toegankelijkheid
van de studieschuldgegevens van studenten voor derden zoals hypotheekverstrekkers?
Zo ja, waarom?
Bij een hypotheekaanvraag is de consument verplicht om een eventueel aanwezige studieschuld
op te geven, omdat de maandlasten die horen bij de hypotheek anders mogelijk te hoog
worden waardoor de consument in financiële problemen kan komen. Die studieschuld is
geregistreerd bij DUO en het is belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft en
blijft houden over deze gegevens. Derden zullen dan ook geen toegang krijgen tot studieschuldgegevens
zonder toestemming van de (oud-)student.
302
Wat zijn de redenen voor het verschil tussen de normbedragen voor het mbo/de bol32 en het ho?
Met de invoering van het studievoorschot zijn de gemiddelde kosten van levensonderhoud
voor het ho en het mbo/bol opnieuw berekend en vastgesteld. De normbedragen volgen
uit de kosten van het levensonderhoud, die verschillend zijn voor ho en mbo/bol. De
normbedragen worden elk jaar aangepast als gevolg van indexatie.
303
Welke publieke gelden van welke gedupeerden worden hier exact kwijtgescholden?
Het betreft het kwijtschelden van schulden bij DUO van gedupeerden in de Toeslagenaffaire
en hun huidige partner. Bij DUO worden alle schulden van deze mensen kwijtgescholden
die betrekking hebben op de periode voor 1 januari 2021, met uitzondering van schulden
die zijn ontstaan door misbruik of fraude.
304
Hoeveel studenten kunnen met het bedrag van 423 miljoen in 2022 aflopend tot 357 miljoen
in 2026 een basisbeurs als gift ontvangen? Hoeveel studenten kunnen dan geen basisbeurs
als gift ontvangen? Waardoor wordt de daling in deze post van 644 miljoen naar 423 miljoen
van 2021 op 2022 verklaard? Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het invoeren van een
inkomensafhankelijke basisbeurs voor iedereen?
De uitgaven aan Basisbeurs gift (R) bestaan uit twee delen: de toekenningen basisbeurs
die direct als gift verstrekt worden en uit omzettingen basisbeurs prestatiebeurs
naar gift. De uitgaven aan omzettingen op de basisbeurs nemen af. Als gevolg van de
invoering van het leenstelsel worden er op de basisbeurs minder prestatiebeurzen naar
gift omgezet. Dit verklaart de daling van 2021 op 2022.
Het antwoord op de vraag hoeveel studenten van € 357 miljoen (geen) basisbeurs kunnen
krijgen, is ingewikkeld. In algemene zin hangt het aantal studenten dat voor een gegeven
bedrag een basisbeurs kan ontvangen, af van de gekozen hoogte van de basisbeurs en
het verwachte aantal toekenningen. Het begrote bedrag is een weergave van de verwachte
uitgaven, en is dus niet kaderstellend voor het aantal te verstrekken beurzen.
Het antwoord op de laatste vraag, over de kosten voor een inkomensafhankelijke basisbeurs,
hangt eveneens af van allerlei keuzes. Hierbij zijn er veel knoppen om aan te draaien
die invloed hebben op de kosten. De beleidsdoorlichting studiefinanciering geeft verschillende
opties voor het wijzigen van het studiefinancieringsstelsel.
305
Hoe hoog schat u het risico in dat belangrijke culturele erfgoederen zoals ARTIS,
toch buiten de boot vallen bij het uitvoeren van de Erfgoedwet?
De Erfgoedwet vormt de juridische basis voor het huidige stelsel van financiële regelingen.
Zo kunnen eigenaren van cultureel erfgoed een beroep doen op subsidies voor onderhoud
(de Subsidieregeling instandhouding monumenten). De restauratiemiddelen zijn gedecentraliseerd
naar de provincies. Met name voor grote monumenten met een grote onderhouds- en restauratiebehoefte
is het huidige stelsel van financiële regelingen ontoereikend. Zo is er bij de Sim
sprake van een structurele overvraag. Door de systematiek met laagste aanvragen eerst
heeft deze structurele overvraag met name consequenties voor grote monumenten. De
Tweede Kamer is hierover op 8 juli jl. per brief geïnformeerd. Met incidenteel € 40 miljoen
extra en structureel € 20 miljoen extra kan de structurele overvraag op deze financiële
regelingen ondervangen worden. Het is aan een volgend kabinet om een afweging te maken
hoe de bestaande financiële regelingen wel of niet aan te passen. Net als voor andere
grote monumenten geldt voor Artis dat zij een omvangrijke restauratieopgave hebben.
De bestaande regelingen zijn daarvoor ontoereikend. Artis heeft in totaal 26 rijksmonumenten,
waarvan het Aquarium-gebouw dringend gerestaureerd moet worden.
306
Bij welke post voor cultuur worden gelden beschikbaar gesteld of kunnen gelden worden
ingezet voor het in stand houden en/of versterken van streektradities zoals kermissen,
paasvuren, carnaval, carbidschieten, schuttersverenigingen en plattelandsfestivals
zoals de Zwarte Cross en trekkersleps?
Het in stand houden en versterken van immaterieel erfgoed, waaronder ook streektradities,
vindt plaats via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN). In de periode
2021–2024 ontvangt het KIEN € 888.484 per jaar via de Erfgoedwet. In de cultuurbegroting
zijn deze middelen onderdeel van de regel «Museale instellingen met een wettelijke
taak». Het KIEN helpt beoefenaars van immaterieel erfgoed met het borgen (ontwikkelen,
promoten en doorgegeven) van hun immaterieel erfgoed, onder andere via Netwerk Immaterieel
Erfgoed, de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland en de Kennisbank. Verschillende
streektradities, waaronder de Pinksterkermis Banholt, Hoornse Kermis en Lappendag,
Paasvuur Espelo, Carnaval in Noordoost-Twente, Oeteldonks Carnaval, het Zomercarnaval
Rotterdam, Carbidschieten in Drenthe en het Oud Limburgs Schutterfeest staan op de
Inventaris.
Daarnaast verstrekt het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) subsidies voor immaterieel
erfgoed, waarin het ontwikkelen en doorgeven van immaterieel erfgoed centraal staat.
Vanaf 2022 is voorzien dat voor maximaal € 1 miljoen subsidies voor immaterieel erfgoed
worden verstrekt via een nieuwe regeling (werktitel «Erfgoed maken»). In de cultuurbegroting
zijn deze middelen onderdeel van de regel «Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse
fondsen».
307
Kunt u een zo actueel mogelijk vergelijkend overzicht geven van de bezoekersaantallen
per maand van musea, muziekcentrum en -podia, centra en gezelschappen voor podiumkunsten
en andere culturele instellingen in 2018, 2019, 2020 en 2021? Welke trends neemt u
waar nu de coronarestricties zo goed als zijn weggenomen? Welke prognose qua bezoekersaantallen
en inkomsten is op basis van dat vergelijkend onderzoek te maken?
Bezoekcijfers per maand worden niet verzameld en/of gepubliceerd door het CBS, brancheverenigingen, de Boekmanstichting
of het ministerie. De Boekmanstichting heeft voor zijn onderzoek naar de gevolgen
van Corona (Ongelijk getroffen, ongelijk gesteund, 2021) geprobeerd (o.a.) de bezoekcijfers bij culturele instellingen op te vragen per kwartaal.
De meeste instellingen bleken daartoe niet in staat of niet bereid. Alle bestaande
statistieken van bezoekcijfers hebben betrekking op (kalender)jaren. CBS statistieken
musea en podiumkunsten over 2020 zijn nog niet verschenen.
De gevraagde meerjarige reeks is het best te benaderen bij de meerjarig gesubsidieerde
instellingen op grond van de BIS en de Erfgoedwet (EW). Deze instellingen hebben tot
en met 2020 hun verantwoordingen ingediend. Op basis van de verantwoordingen wordt
zichtbaar dat er in 2020 een daling van 42% tot wel ruim 80% van het aantal bezoeken
aan reguliere activiteiten is geweest.
Het overzicht van de bezoekersaantallen (inclusief gratis toegang en bereik langs
digitale weg) per jaar van 2018 t/m 2020 is als volgt.
Bezoeken reguliere activiteiten
2018
2019
2020
2020 t.o.v. 2019
Procentueel verschil
2020 t.o.v. 2017–2019 gemiddeld
Procentueel verschil
Aantal
Aantal
Musea
8.198.194
8.710.192
3.152.502
– 5.557.690
– 64%
– 5.242.235
– 62%
Podiumkunsten – Dans (incl. Urban)
601.107
579.412
200.867
– 378.545
– 65%
– 292.814
– 59%
Podiumkunsten – Orkesten
1.728.938
1.514.744
320.608
– 1.194.136
– 79%
– 1.252.660
– 80%
Podiumkunsten – Muziek (opera)
29.824
143.620
27.088
– 116.532
– 81%
-35.164
– 56%
Podiumkunsten – Theater
1.959.640
1.605.934
2.281.788
675.854
42%
526.765
30%
Festivals
1.241.557
1.245.670
616.318
– 629.352
– 51%
– 609.107
– 50%
Presentatie-instellingen
528.040
926.116
151.288
– 774.828
– 84%
– 425.220
– 74%
Opgemerkt dient te worden dat een vergelijking tussen 2019 en 2020 niet altijd is
te maken, omdat 2020 een grote toename heeft gezien van het bereik langs digitale
weg. Op basis van de huidige gegevens kan dat bereik niet uitgesplitst worden.
De meeste beperkende maatregelen zijn versoepeld vanaf 25 september. Echter, met de
huidige oplopende besmettingen is het onzeker hoe de komende maanden eruit gaan zien.
Het is in ieder geval niet te verwachten dat het totaal aantal bezoeken in 2021 hersteld
zal zijn op het oude niveau van 2019, met als gevolg dat de inkomsten ook achterblijven.
Zo verwachten BIS-instellingen in hun aangepaste begroting 2021, die zij in juni 2021
hebben ingediend, dat zij ook in 2021 tussen de 20% en ruim 70% minder bezoeken zullen
ontvangen dan voorheen Zij verwachten een geschatte daling van de eigen inkomsten
van gemiddeld 47%.Vanuit deze verwachting heeft het kabinet extra middelen beschikbaar
gesteld via de verschillende specifieke en generieke steunmaatregelen tot en met september
2021 en is de coulanceregeling voor de te leveren prestaties voortgezet in 2021. Opgemerkt
moet worden dat met eventuele nieuwe maatregelen hierbij nog geen rekening is gehouden.
308
Kunt u aangeven welke musea, muziekcentrum en -podia, centra en gezelschappen voor
podiumkunsten en andere culturele instellingen permanent zijn gesloten tijdens de
coronacrisis en welke nu op het punt staan om om te vallen?
Er is geen landelijke lijst beschikbaar van instellingen in de culturele en creatieve
sector die wegens corona zijn gesloten of op het punt staan om te sluiten. Wel geven
CBS-gegevens over faillissementen aan dat het aantal cultuurinstellingen in faillissement
in 2020 niet ver afwijkt van de getallen uit voorgaande jaren. Ook zouden er vooralsnog
bijzonder weinig faillissementen in 2021 zijn.
Uitgesproken faillissementen Bedrijven, instellingen en eenmanszaken
2017
2018
2019
2020
2021
(t/m sept)
Uitgeverijen
20
14
22
14
2
Film- en tv-productie; geluidsopname
14
15
8
2
8
Radio en televisieomroepen
1
1
1
0
1
Kunst
25
13
19
28
4
Bibliotheken, musea en natuurbehoud
6
3
0
2
3
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is primair verantwoordelijk voor
de rijksgesubsideerde instellingen. Van deze instellingen zijn tot op heden geen signalen
ontvangen dat zij op het punt staan failliet te gaan.
309
Kunt u inzage geven in de wijze waarop gebruik is gemaakt van het garantiefonds voor
evenementen?
In het kader van de Garantieregeling evenementen (TRSEC) heeft RVO (uitvoerder van
de regeling) voor ruim € 275 miljoen beschikkingen afgegeven ter garantie van gemaakte
kosten. In totaal zijn tot nog toe 443 aanvragen gedaan. Hiervan zijn er 327 gehonoreerd.
De eerste voorschotten voor verboden evenementen zijn inmiddels uitbetaald. Ook zijn
al enkele definitieve vaststellingen gedaan. In verband met de wijzigingen van de
regeling (de verruiming van 80% subsidie tot 100% voor de periode van 10 juli tot
en met 25 september) is bovendien € 30 miljoen gereserveerd. Hierbij gaat het om evenementen
die naar verwachting zullen voldoen aan de normen voor de verruimde regeling. De Europese
Commissie heeft de verruimde regeling eind oktober goedgekeurd en publicatie van de
gewijzigde regeling vindt zo snel mogelijk plaats. Daarna is het voor RVO mogelijk
beschikkingen af te geven. Overigens betekent dat niet dat aanvragers niet betaald
krijgen: RVO kan op voorschotbasis uitkeren waarbij de laatste tranche bij definitieve
vaststelling wordt uitbetaald.
310
Kunt u een update geven van de evaluatie van de fieldlabs die momenteel loopt?
Conform het verzoek in de motie Van Strien/ Werner33 heeft het kabinet overlegd met de partners van de werkorganisatie Fieldlab-evenementen
om te komen tot een opzet voor een evaluatie van zowel inhoud als samenwerking bij
de testevenementen. Hierover wordt op korte termijn verder gesproken. Het kabinet
roept daarbij in herinnering dat dit initiatief door de evenementensector zelf is
opgezet, waarbij de overheid het wetenschappelijke onderzoek heeft gefinancierd. In
de evaluatie zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de resultaten van
dit initiatief hun zeggingskracht in de toekomst kunnen behouden. Daarbij gaan de
voorlopige gedachten uit naar het opzetten van een kenniscentrum voor de sector, op
basis van de verzamelde data over Covid en kennis van het organiseren van evenementen.
311
Kunt u een update geven van de voortgang van het sectorplan voor de filmsector waarvoor
u een aanjager heeft aangesteld die de partijen bij elkaar brengt en de voorwaarden
voor versterking van het Nederlandse aanbod in kaart brengt?
Nadat wij in het Commissiedebat Cultuur en Corona d.d. 28 september jl. deze toezegging
hebben gedaan, is OCW in overleg met de sector gegaan zowel over het proces van de
totstandkoming van het sectorplan als de inhoudelijke reikwijdte ervan. Het proces
is derhalve in gang gezet.
312
Welke budgetten en beleidsmaatregelen heeft u in uw begroting voor 2022 vrijgemaakt
voor het doorzetten van het Leesoffensief?
Zie antwoord op vraag 25.
313
Deelt u de visie dat de uitvoering van het Leesoffensief niet langer op zich kan laten
wachten en dat er zo snel mogelijk een concreet plan op tafel moet liggen?
Het is belangrijk om de uitvoering van het Leesoffensief voort te zetten en te verzwaren,
zoals ook staat vermeld in de Kamerbrief over het Leesoffensief van 13 oktober 2020
(Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105). Er wordt nu gewerkt aan het opstellen van een actieagenda met externe betrokken
partijen uit het onderwijs- en cultuurveld. Het Leesoffensief is in 2020 en 2021 echter
uitgevoerd met beperkte middelen. Om de uitvoering van het Leesoffensief, inclusief
een doelmatige actieagenda, kracht bij te zetten zijn extra middelen nodig. Het is
aan een volgend kabinet om hier een besluit over te nemen.
314
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment geen volwaardige bibliotheekvoorziening?
Voor de evaluatie van de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (Wsob) is in
2019 onderzoek gedaan naar het aantal gemeenten zonder volwaardige bibliotheekvoorziening.
Op grond van dit onderzoek (met gegevens uit 2019) waren er 16 gemeenten zonder bibliotheekvoorziening
conform alle eisen van de Wsob. Het betreft de volgende gemeenten: Albrandswaard,
Alphen-Chaam, Blaricum, Brunssum, Buren, Haaren, Lopik, Montfoort, Mook en Middelaar,
Noord-Beveland, Rozendaal, Roerdalen, Uitgeest, Veere, Waterland en Zaanstad. In gemeente
Montfoort zijn in 2020 bibliotheekvoorzieningen geopend in de kernen Montfoort en
Linschoten naar aanleiding van de motie Asscher (bibliotheken in kleine gemeenten).
Het aantal gemeenten zonder bibliotheekvoorziening conform de Wsob bedraagt daarmee
15. De afstand tot een bibliotheekvestiging of -servicepunt is voor deze gemeenten
bijna altijd beduidend groter dan de 2,0 kilometer die gemiddeld in Nederland wordt
aangetroffen. De situatie is per gemeente wel verschillend: in sommige van deze gemeenten
is sprake van een commerciële bibliotheek, een afhaalpunt of een bibliobusvoorziening.
In de overige gemeenten zijn er afspraken met de buurgemeenten gemaakt over het gebruik
van de bibliotheekvoorziening. De hoofdreden om geen volwaardige bibliotheekvoorziening
conform de Wsob te hebben is meestal een financiële. Naast de basale vraag of in een
gemeente wel of geen bibliotheek aanwezig is, speelt ook de dichtheid van het netwerk
een rol. In de periode 2012–2020 is het aantal bibliotheeklocaties met meer dan 400
afgenomen. Daardoor is de bibliotheek niet altijd meer aanwezig op plekken waar dit
gezien de maatschappelijke opgaven wel gewenst is. Bijvoorbeeld in wijken in de grote
steden of in niet-stedelijke regio’s. Uitgangspunt bij het beleid is dat iedere inwoner
van Nederland binnen redelijke afstand toegang heeft tot een volwaardige openbare
bibliotheek. Dat is ook van belang voor het sociale herstel na Corona.
315
Hoeveel bibliotheken zijn in financiële problemen gekomen door de coronacrisis? Hoe
groot zijn de tekorten? Kunnen alle gemeenten die tekorten aanvullen?
Tijdens de sluiting van de openbare bibliotheken als gevolg van de coronacrisis hebben
gemeenten hun bekostiging voortgezet. Daardoor was het voortbestaan van de bibliotheken
verzekerd. Wel zorgde de sluiting ervoor dat vrijwel alle bibliotheken eigen inkomsten
misliepen, bijvoorbeeld door minder inkomsten uit dienstverlening, horeca, minder
abonnementen en minder inkomsten van leners (reserveringen, telaatgelden, etc.). Bijna
alle bibliotheken maakten in coronatijd ook extra kosten, zoals personeelskosten,
huisvestingskosten en kosten voor specifieke dienstverlening of automatisering (bijvoorbeeld
voor het verbeteren van de digitale dienstverlening). Om het tekort aan inkomsten
en de extra kosten op te kunnen vangen, maakte 62% van de bibliotheekorganisaties
in 2020 gebruik van financiële steun. De meeste bibliotheken wendden zich hiervoor
tot lokale en/of regionale overheden (37%) en/of rijksbrede steun, zoals de NOW of
TVL (28%). Er zijn geen signalen dat bibliotheken als gevolg van de coronacrisis in
financiële problemen zijn gekomen. Als gevolg van de sluiting van de fysieke bibliotheken
is het gebruik van de online bibliotheek sterk gegroeid. De verwachting is dat het
gebruik structureel op een hoger niveau zal komen te liggen. De financiële gevolgen
daarvan zijn een punt van aandacht.
316
Hoe verhoudt de culturele sector zich tot de Sustainable Development Goals?
Hoewel cultuur niet een apart doel is binnen de SDG agenda van de Verenigde Naties,
draagt het cultuurbeleid en de culturele sector bij aan maatschappelijke uitdagingen
als een eerlijke arbeidsmarkt, diversiteit, inclusie, sociale cohesie en de kwaliteit
van de leefomgeving. Deze maatschappelijke uitdagingen zijn te vertalen naar de SDG’s
als kwaliteitsonderwijs (doel 4), gendergelijkheid (doel 5), fatsoenlijk werk en economische
groei (doel 8), het verminderen van ongelijkheid (doel 10) en duurzame steden en gemeenschappen
(doel 11). Ook levert het cultuurbeleid en de culturele sector een bijdrage aan het
beperken van klimaatverandering (doel 13). Zo zet de erfgoedsector in op het verduurzamen
van monumenten. Het erfgoedbeleid draagt ook direct bij aan doel 11.4 dat zich richt
op de bescherming van het natuur- en cultureel erfgoed van de wereld. Ook binnen het
internationaal cultuurbeleid is aandacht voor de SDG agenda, met name doel 11 en 16
(inclusieve samenleving), ook in relatie tot de creatieve industrie. De culturele
sector kan inspiratie en creativiteit brengen die behulpzaam is bij het nastreven
van de SDG agenda.
317
Welke verbinding ziet u, net als bij het eerder georganiseerde Ontwikkeling Telt Festival,
tussen het beleidsterrein van het Tel mee met Taal-programma en het beleidsterrein
van het Leven Lang Ontwikkelen?
De verbinding tussen de thema’s leven lang ontwikkelen en de aanpak van laaggeletterdheid
zien wij zeker. Voor een deel van beide doelgroepen zit daar namelijk sterke overlap.
Zo zijn er mensen die zich willen doorontwikkelen in hun werk, maar worden belemmerd
door beperkte basisvaardigheden, en zijn er mensen die na een taalcursus zichzelf
door willen ontwikkelen in een beroepsopleiding. Op dit moment werken wij dan ook,
in nauwe samenwerking met het veld, aan een voorstel voor het Nationaal Groeifonds
dat ten doel heeft om te ondervinden hoe we deze trajecten, daar waar nodig, meer
kunnen integreren. Daarnaast zijn wij, samen met de Ministeries van EZK en SZW, voornemens
in 2022 opnieuw een gezamenlijke conferentie te organiseren.
318
Welke verbinding ziet u tussen het Leesoffensief en het Tel mee met Taal-programma
in uw begroting?
Het Leesoffensief en het programma Tel mee met Taal zijn nauw verbonden in ambitie
en uitvoering. Zo ontwikkelen Stichting Lezen, de KB en Stichting Lezen en Schrijven
met een projectsubsidie vanuit Tel mee met Taal in 2020–2024 bijvoorbeeld een gezinsaanpak
voor gemeenten. Het doel is om gemeenten in staat te stellen preventie van laaggeletterdheid
beter te verbinden aan hun aanpak voor het tegengaan van laaggeletterdheid bij volwassenen.
De reeds bestaande preventieve inzet binnen het programma Tel mee met Taal zal komend
jaar worden versterkt met activiteiten vanuit het Leesoffensief. Het Leesoffensief
is in 2020 en 2021 echter uitgevoerd met beperkte middelen.
319
Heeft u specifieke plannen om het herstel van de cultuursector te bewerkstelligen?
Zo ja, welke plannen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zie ook de antwoorden op vragen 50 en 51. Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat
Cultuur en corona van 28 september j.l. ontvangt uw Kamer het Wetgevingsoverleg cultuur
(gepland op 22 november) met de contouren van het herstelplan, inclusief een raming
voor de kosten.
320
Aan welke diversiteitseisen moeten programma’s op de NPO34 voldoen?
Vanuit de overheid worden geen concrete diversiteitseisen aan de programmering van
de publieke omroep gesteld. Dit past ook niet bij de programmatische autonomie waarover
media op grond van de Mediawet 2008 en art. 7 van de Grondwet beschikken. Wel heeft
de publieke omroep als taakopdracht een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief
hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep is immers van en voor iedere
Nederlandse burger. Een evenwichtig media-aanbod brengt met zich mee dat de publieke
omroep een representatief beeld verschaft van de verschillende groepen die onze samenleving
kent; zowel qua leeftijd, geslacht, culturele achtergrond e.d.
Aanvullend hierop sluit de Minister van OCW iedere 5 jaar een prestatieovereenkomst
met de NPO waarin kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zijn opgenomen voor
het media-aanbod, de publieksbetrokkenheid en het publieksbereik. Daarbij zijn ook
afspraken gemaakt over de rapportageplicht van de publieke omroep over de doelstelling,
acties en behaalde resultaten op het gebied van diversiteit van media-aanbod wat betreft
de weerspiegeling van vrouwen en mensen met een migratieachtergrond. De publieke omroep
beschrijft jaarlijks zijn plannen hierover in de begrotingen en legt jaarlijks in
de terugblikrapportages verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling
aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van
de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze
wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.
321
Klopt het dat er een geoblokkade van kracht is voor inwoners van het Caribisch gedeelte
van het Nederlands Koninkrijk die hier de programma’s van de Nederlandse Publieke
Omroep willen (terug)kijken? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom deze blokkade van
kracht is, ondanks de opheffing hiervan binnen de Europese Unie?
De Europese Geoblockingverordening is een verordening over de aanpak van ongerechtvaardigde
geo-blokkade en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit,
verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt (en – voor de volledigheid –
betreft tevens de wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394
en Richtlijn 2009/22/EG). De verordening is niet van toepassing op auteursrechtelijk
beschermde content, zoals films en televisieprogramma’s. Daarvoor is aparte EU-regelgeving.
Zo is er een verordening die voorziet in verplichte grensoverschrijdende overdraagbaarheid
(portabiliteit) van betaalde online-inhoudsdiensten. Hierbij valt te denken aan Netflix,
NPO Plus en NL Ziet. Ook is er een richtlijn die het makkelijker maakt dat er binnen
de EU grensoverschrijdend gratis radio en televisieprogramma’s uitgezonden kunnen
worden die nieuws en actualiteiten bevatten of die volledig door de publieke omroep
zijn gefinancierd.
De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn sinds 10 oktober 2010 onderdeel van
Nederland, waardoor hier wel het volledige aanbod van de publieke omroep online bekeken
kan worden. Het is dan wel noodzakelijk dat men een Nederlands IP-adres of een IP-adres
met een van de eilanden als landcode heeft.
Aruba, Curaçao en Sint-Maarten horen wel bij het Nederlands Koninkrijk, maar behoren
niet tot de interne markt van de EU. Dit betekent onder meer dat de hiervoor genoemde
EU-regelgeving over films en televisieprogramma’s niet van toepassing is voor deze
landen. Het kan dus gebeuren dat bepaalde diensten vanwege de geo-blokkade niet beschikbaar
zijn binnen een land van ons koninkrijk.
In sommige gevallen zijn de rechten echter voor het Caribisch gebied niet beschikbaar
voor de NPO, bijvoorbeeld bepaalde sportrechten, of zijn deze rechten heel duur, zoals
bij buitenlandse films en series. Mede daardoor zijn de livestreams van de NPO buiten
(het land) Nederland op voorhand niet beschikbaar. Dit geldt overigens niet voor NPO
Politiek/Nieuws.
De NPO heeft onder andere als wettelijke taak om media-aanbod te verspreiden voor
Nederlandstaligen in het buitenland. Dat doet de NPO via de dienst BVN, die via satelliet en internet beschikbaar is. Dus ook op Aruba, Curaçao en Sint
Maarten. Op de website, in de BVN-app en via de satelliet kan men de livestream en
content van BVN afspelen, waar een geselecteerd aanbod beschikbaar is van de programma’s
van de publieke omroep. Daarnaast probeert de NPO zijn content zoveel mogelijk via
NPO Start beschikbaar te maken. De NPO geeft aan dat onderzocht wordt of het mogelijk
is om het volledige aanbod beschikbaar te maken voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden.
Of en wanneer dit mogelijk wordt, is nog niet bekend.
322
Ziet u de mogelijkheid dat de onafhankelijkheid van landelijke en regionale omroepen
in gevaar komt door de hoge staatssteunen die zij ontvangen?
Landelijke en regionale omroepen vervullen een bij wet gedefinieerde publieke taak
en ontvangen voor de uitvoering daarvan passende financiering uit overheidsmiddelen.
Zij zijn echter volstrekt onafhankelijk in de uitvoering van die publieke taak. Die
onafhankelijkheid is zowel in de Grondwet als de Mediawet 2008 gewaarborgd. Zo kunnen
aan de financiering geen inhoudelijke voorwaarden worden verbonden en is voorafgaand
toezicht uitgesloten. Verder is wettelijk vastgelegd dat het media-aanbod vrij is
van overheidsinvloeden, dat de omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze uitzenden
en dat zij moeten zorgen dat hun programmamakers onafhankelijk hun werk kunnen doen.
323
Hoe ver is Nederland af van de Europese Lissabon-doelstellingen om 3% van het bbp
te investeren in onderzoek en innovatie? Welke investeringen doet het kabinet in deze
begroting om deze doelstelling te behalen of dichterbij te brengen?
Zie antwoord op vraag 272.
324
Klopt het dat er binnen het onderzoeksbudget geen extra geld is gereserveerd voor
onderzoek naar corona en de gevolgen ervan voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de begroting van het Ministerie van OCW zijn hier voor 2022 geen extra middelen
voor gereserveerd. Wel is het zo, dat onderzoek dat in het voorjaar van 2020 is gestart,
doorloopt in 2022. De meeste onderzoeken vinden plaats in een breed onderzoeksprogramma
naar covid-19 dat in het voorjaar van 2020 met extra geld is gefinancierd vanuit de
begrotingen van de Ministeries van OCW, VWS, NWO en ZonMw. Inmiddels staat dit programma
bekend als het ZonMw COVID-19 onderzoeksprogramma. Financiering van nieuwe deelprogramma’s
hierbinnen vindt ook in 2022 plaats vanuit de begroting van het Ministerie van VWS.
Daarnaast heeft NWO de post-covid (digitale) samenleving aangemerkt als prioritair
thema voor het synergieprogramma van de Nationale Wetenschapsagenda en het Kennis-
en Innovatieconvenant. De NWA-component wordt samen met departementen en andere eventuele
stakeholders uitgewerkt, waarbij geldt dat de overheidsbijdrage vanuit de NWA wordt
verdubbeld (met maximale inleg van de NWA van € 7,5 miljoen). Dit betreft een prioritering
binnen de budgetvrijheid van NWO.
325
Hoeveel procent van de bijdrage aan het BPRC35 is geoormerkt voor proefdiervrij onderzoek?
In de instellingssubsidie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor proefdiervrije
innovaties. Het BPRC reserveert voor 2022 een budget van € 2,3 miljoen voor proefdiervrij
onderzoek en dierenwelzijn. Dit is ca. 21% van de OCW-bijdrage aan het BPRC.
326
Welke verplichtingen en/of afspraken zijn er tussen het Ministerie van OCW en het
BPRC om het aantal gehouden proefdieren en proeven met dieren te verkleinen? Gaat
het bij deze verplichtingen en/of afspraken om een resultaatverplichting?
OCW en het BPRC hebben in 2019 een bestuurlijke afspraak gemaakt dat het BPRC het
aantal dierproeven met 40% vermindert, de fokkolonie verkleint naar ca. 1000 apen
en zich meer inzet op proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 88). Dit moet uiterlijk in 2025 gerealiseerd zijn. Het BPRC dient zich aan deze afspraak
te houden.
327
Wat is de verklaring van het feit dat de rijksbijdrage aan het BPRC in de begrotingen
van 2019 tot en met 2022 jaarlijks een stijgende lijn laat zien?
In de periode 2019 tot en met 2022 is de OCW-bijdrage aan het BPRC opgehoogd door
zowel loon- en prijsbijstelling als door een vergoeding voor het realiseren van de
transitie naar minder proeven met apen, een kleinere fokkolonie en meer inzet op proefdiervrije
innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 120).
328
Wanneer moeten de aangekondigde 40% reductie in het aantal proeven met apen en de
verkleining van de fokkolonie gerealiseerd zijn?36
De transitie bij het BPRC naar een organisatie met minder proeven met apen, een kleinere
fokkolonie en meer inzet op proefdiervrije innovaties moet uiterlijk in 2025 zijn
gerealiseerd.
329
Hoe groot was de fokkolonie van het BPRC, gemiddeld genomen per jaar, in de afgelopen
tien jaar?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omvang van de fokkolonie in het BPRC
over de afgelopen tien jaar (peildatum 1 januari).
Jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Aantal
1.531
1.602
1.540
1.502
1.435
1.525
1.596
1.534
1.402
1.277
330
Hoeveel dieren zijn er de afgelopen vijf jaar bij Stichting AAP terechtgekomen vanuit
het BPRC?
Op 20 juni 2016 zijn 5 Java-apen, die in 2014 als verstekeling aan boord van een schip
uit Maleisië zijn gevonden, overgeplaatst van het BPRC naar Stichting AAP (Kamerstuk 32 336, nr. 62). Het BPRC geeft aan dat er in de afgelopen vijf jaar verder geen apen zijn overgeplaatst
van het BPRC naar Stichting AAP.
331
Hoeveel overtollige dieren zijn er, uitgesplitst naar jaar, gedood in het BPRC in
de afgelopen vijf jaar?
Er zijn volgens het BPRC in de afgelopen vijf jaar geen overtollige dieren gedood
in het BPRC.
332
Wat is de verklaring van het feit dat in de begroting voor 2022 staat dat er in 2020
1,5 miljoen meer naar het BPRC ging dan was begroot in 2021?
Bij najaarsnota 2020 is besloten het BPRC gedeeltelijk te vergoeden voor de financiële
gevolgen van de transitie naar minder dierproeven en meer proefdiervrije innovaties
(Kamerstuk 32 336, nr. 113). De aanvullende vergoeding in 2020 was in totaal € 1,45 miljoen, waarvan € 750.000
voor de extra exploitatiekosten als gevolg van minder inkomsten uit dierproeven en
€ 700.000 voor eenmalige transitiekosten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van
het ADR-onderzoeksrapport dat onder andere de financiële consequenties van de transitie
naar minder dierproeven en meer proefdiervrije innovaties voor het BPRC inzichtelijk
heeft gemaakt (Kamerstuk 32 336, nr. 111).
333
Welk bedrag van de bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in het kader
van het Horizon Europe-project wordt gebruikt voor dierproeven, en welk bedrag wordt
gebruikt voor proefdiervrije innovatie?
In de bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zit geen geoormerkt
budget voor dierproeven of proefdiervrije innovaties. De bijdrage aan RVO dient ter
ondersteuning van de «National Contact Points» voor het Europese Kaderprogramma’s
voor Onderzoek en Innovatie, genaamd «Horizon Europe». De activiteiten van het National
Contact Point bij RVO bestaan hoofdzakelijk uit het geven van voorlichting, informatie
en advies aan (potentiële) deelnemers van «Horizon Europe». Hiermee vergroten we de
kans op succes van het Nederlandse kennisveld in het «Horizon Europe»-programma.
334
Welk bedrag van de bijdrages aan (inter)nationale organisaties is, uitgesplitst naar
organisatie, bestemd voor proefdieronderzoek, en welk bedrag voor proefdiervrije innovatie?
De in Artikel 16 (Onderzoek en Wetenschapsbeleid) opgenomen bijdragen aan (inter)nationale
organisaties bevatten geen geoormerkt budget voor proefdieronderzoek of proefdiervrije
innovaties. Deze bijdragen dienen als contributie van Nederland voor deelname aan
grote internationale onderzoeksorganisaties.
335
Hoe kwam de KNAW in het briefadvies Vrijheid van wetenschapsbeoefening (2018) tot
de conclusie dat er «geen signalen» waren van zelfcensuur en een beperking van diversiteit
van perspectieven? Ziet de KNAW nog steeds geen signalen?
De KNAW heeft in het briefadvies Vrijheid van wetenschapsbeoefening (2018) geanalyseerd
hoe de vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland is gewaarborgd. Op basis hiervan
is geconcludeerd dat de bestaande juridische kaders, gedragscodes en institutionele
mechanismen tezamen een goede basis bieden voor het waarborgen van deze vrijheid binnen
de academische wereld en dat er geen signalen zijn voor structurele beperking van
deze vrijheid. De KNAW wees er wel op dat het regelmatig actualiseren van de regelingen
en codes van groot belang is en zal blijven. De KNAW staat hier nog steeds achter.
De discussie over zelfcensuur van dit moment gaat vooral over een ander fenomeen,
namelijk de bedreigingen aan het adres van wetenschappers, vooral op de sociale media,
gerelateerd aan hun deelname aan het publieke debat. Wetenschappers voelen zich daardoor
soms geremd om zich uit te spreken over hun onderzoeksresultaten in het publieke debat.
Het gevolg daarvan kan een verarming van dat debat zijn, omdat de perspectieven van
deze wetenschappers publiekelijk minder hoorbaar zijn. De KNAW heeft geen aanwijzing
dat hetzelfde gevoel van geremdheid ook betrekking zou hebben op hun onderzoek en/of
wetenschappelijke publicaties.
336
Zijn waarheidsvinding en objectiviteit nog leidende beginselen van de wetenschap in
Nederland, zoals in het genoemde briefadvies wordt gesteld? Wat betekent het in dit
verband dat de KNAW deze begrippen niet meer noemt in het stuk Begripsanalyse en richtsnoer
over academische vrijheid in Nederland (2021)?
Voorop staat dat waarheidsvinding en objectiviteit belangrijke begrippen in de wetenschapsbeoefening
zijn, maar goede wetenschapsbeoefening laat zich niet alleen in deze begrippen vangen.
Het briefadvies Vrijheid van Wetenschapsbeoefening (2018) en het Rapport Academische
Vrijheid in Nederland, een begripsanalyse en richtsnoer (2021) gaan niet over leidende
beginselen uit de wetenschap, maar analyseren wat onder Academische Vrijheid moet
worden verstaan. Deze rapporten gebruiken daarvoor de principes voor integere wetenschapsbeoefening
uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2004) en Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018).
337
Hoe weegt u het advies van de KNAW, gelet op de verschillende signalen die er zijn
geweest over ideologische zelfcensuur, bijvoorbeeld in onderzoeken van ScienceGuide?
Zoals eerder aangegeven gaat de discussie over zelfcensuur vooral over bedreigingen
aan het adres van wetenschappers die deelnemen aan het publieke debat. Met de KNAW
en de conclusies uit haar rapport zijn wij van mening dat de bestaande juridische
kaders, gedragscodes en institutionele mechanismen de academische vrijheid borgen.
Van belang is wel dat het wetenschappelijke veld, werkgevers en politiek zich nadrukkelijk
en publiekelijk uitspreken tegen bedreigingen en intimidatie van wetenschappers. Wij
vinden het dan ook goed dat de VSNU met de handreiking «Aanpak bedreiging en intimidatie van wetenschappers» is gekomen.
338
Welk budget wordt uitgegeven aan seksuele vorming in het onderwijs? Waar staat dit
in de begroting?
Scholen kunnen hier hun lumpsumbekostiging voor inzetten. Aandacht voor seksuele diversiteit
en seksuele vorming is namelijk een verplicht onderdeel van het landelijke curriculum.
Daarnaast subsidieert OCW Gezonde School, waarbinnen ook aandacht is voor seksuele
vorming. In de periode 2021–2024 is daar vanuit po, vo en mbo € 500.000 per jaar voor
uitgetrokken. Daarnaast subsidieert OCW Stichting School en Veiligheid (SSV), die
onder andere inzet op aandacht voor seksuele integriteit en het bespreekbaar maken
van gender- en seksuele diversiteit. SSV krijgt in 2022 in totaal € 2,3 miljoen subsidie.
Het bedrag voor SSV is te vinden in bijlage 4 (Subsidieoverzicht) in tabel 133, onder
Instellingssubsidie Stichting School en Veiligheid. Het bedrag voor Gezonde school
is te vinden in diezelfde tabel onder Overige beschikkingen op basis van de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS.
Als het gaat om het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit, wordt daarnaast
vanuit OCW, artikel 25 Emancipatie, in de periode 2018–2023 € 1,3 miljoen uitgetrokken.
Hierbij gaat het om verschillende projecten met als doel het bespreekbaar maken van
seksuele- en genderdiversiteit in het PO, VO en MBO. Voor 2022 is een bedrag van € 236.000
uitgetrokken.
339
Hoe draagt u zorg voor juiste en volledige informatie met betrekking tot seksuele
vorming voor alle jongeren die aansluit bij hun vragen, behoeften en wensen, wanneer
het proces van curriculumherziening wordt gecontinueerd?
Aandacht voor seksuele diversiteit en seksuele vorming maakt nu al op verschillende
manieren onderdeel uit van het curriculum, en zal dat ook in het bijgestelde curriculum
zijn. Op basis daarvan is het de verantwoordelijkheid van de school dat jongeren hierover
op school.
340
Wat is de huidige status van de Europese lhbti-strategie? Welke punten zijn inmiddels
geïmplementeerd? Welke plannen liggen momenteel «vast» in de Raad?
In november 2020 is de «strategie voor gelijkheid van lhbtiq'ers 2020–2025» door de
Europese Commissie uitgebracht. Op aandringen van Nederland en gelijkgestemde lidstaten
is de strategie besproken tijdens de Raad WSBVC 37 van 14 juni. Ook het Europees Parlement heeft de strategie besproken en op 14 september
jl. heeft het een resolutie aangenomen dat de strategie verwelkomt. In het kader van
de strategie is de Europese Commissie reeds verschillende activiteiten gestart. Zo
is het begonnen met enkele (publieks)campagnes en onderzoeken, ondersteunt het lidstaten
in hun beleid ten aanzien van LHBTIQ gelijkheid en biedt het financieringsmogelijkheden
voor initiatieven ter bestrijding van haatmisdrijven, haatuitingen, geweld en schadelijke
praktijken tegen LHBTIQ personen (programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden)
en de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inbegrip van LHBTIQ personen, bevorderen
(programma Justitie). De eerste wetgevende voorstellen worden in 2022 verwacht. Er
liggen daarom nog geen voorstellen ter behandeling in de Raad.
341
Hoe wordt het geld besteed dat in het kader van de regeling gender- en LHBTI-gelijkheid
2017–2022 aan subsidies wordt uitgegeven?
De gelden worden besteed aan de doelstellingen zoals verwoord in de Emancipatienota
2018–2021 (TK 30420–270). Gedetailleerde informatie over de realisatie van de doelstellingen zijn beschreven
in de Opbrengsten Emancipatiebeleid (TK 30420–357). Bij dit kamerstuk is als bijlage de procesevaluatie over de strategische partnerschappen
in het emancipatiebeleid gevoegd (identifier blg-969169) waarin is onderzocht in welke mate de samenwerking in strategische partnerschappen
met allianties tegemoetkomt aan de verwachtingen.
342
Waaraan wordt het geld voor subsidies voor lhbti-emancipatie uitgegeven?
Zie het antwoord op vraag 341.
343
Klopt het dat er voor de jaren 2020–2026 nul bij de subsidies voor vrouwenemancipatie
staat? Zo ja, wat zijn de redenen hiervoor?
Ja, Vanaf 2017 worden nieuwe subsidies voor vrouwenemancipatie verstrekt onder de
regeling Gender-LHBTI gelijkheid 20217–2022.
344
Welk budget is gereserveerd voor de verkenning die de Stichting School & Veiligheid
gaat doen om stereotypen in het onderwijs te doorbreken? Zal dit verkenningsonderzoek
ook worden gericht op lhbtiq+-stereotypen? Zo nee, bent u van plan om ook andere stereotypen
en (dominante) normen betreffende gender en seksualiteit te laten onderzoeken?
Stichting School & Veiligheid voert een verkenning uit naar de rol van het onderwijs
en de actoren binnen het onderwijs met betrekking tot het in stand houden van de genderongelijkheid
tussen man en vrouw in de samenleving. In de verkenning wordt in kaart gebracht hoe
in het onderwijs gewerkt kan worden aan meer bewustwording van de invloed van genderstereotype
normen en verwachtingen op de sociale veiligheid en op keuzevrijheid en kansengelijkheid
in studie en beroep. Genderstereotype normen zijn ook van invloed op lhbti+-leerlingen
en hoe naar lhbti+-leerlingen wordt gekeken. Voor deze verkenning is een budget gereserveerd
van € 50.000,-
345
Kunt u een uitsplitsing geven van de post «onvoorzien», onder andere van de middelen
die een budgettair effect hebben op meer dan één beleidsartikel en waarvan de verdeling
over deze artikelen nog niet bekend is? Over welke zaken met een bedrag van circa
600 miljoen euro in 2022 en 2023 gaat het hier?
Het budget op artikel 91 is in zijn geheel bestemd voor de nog op te stellen regeling
bijzondere en aanvullende bekostiging voor het primair en voortgezet onderwijs voor
de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs voor het schooljaar 2022–2023.
346
Waar kunnen studenten terecht als zij een klacht hebben over DUO?
De student kan de klacht indienen door een brief te sturen naar de klachtenfunctionaris
DUO, het digitale klachtenformulier in te vullen op de website of door telefonisch
contact op te nemen met DUO. Als de klacht daarna nog steeds niet naar tevredenheid
is afgehandeld kan de student terecht bij de Nationale ombudsman.
347
Hoeveel klachten heeft de klachtenfunctionaris van DUO ontvangen in 2021, 2020, 2019
en 2018?
DUO heeft jaarlijks ruim 1.75 miljoen contacten met klanten. Een aantal daarvan leidt
helaas tot een klacht.
2018 > 2.151 klachten
2019 > 1.324 klachten
2020 > 1.418 klachten
2021 > 1.366 klachten (tot en met september 2021 en onder voorbehoud)
348
Wat kan er gezegd worden over de aard van de klachten die bij de klachtenfunctionaris
van DUO binnenkomen?
De klachten die DUO ontvangt zijn bijna volledig toe te schrijven aan klachten door
particulieren. De directie onderwijsinstellingen, die de bekostiging uitvoert voor
zakelijke klanten, heeft in 2020 bijvoorbeeld slechts 3 klachten ontvangen.
Van de klachten die bij de afdeling studiefinanciering zijn ingediend is in 2020 20%
(gedeeltelijk) gegrond verklaard.
Klachten rondom de particuliere dienstverlening door DUO voor OCW laat over 2020 het
volgende beeld zien. Het merendeel (900 klachten, ongeveer 80% van het totaal) van
de klachten heeft er mee te maken dat een klant niet tevreden is over de dienstverlening
van DUO (bijvoorbeeld over de wijze hoe DUO omgaat met de studieschuldenproblematiek
van de klant of de klant komt helemaal niet in contact met DUO), dat de klant niet
tevreden is over het proces binnen DUO (verzonden poststukken zijn niet goed door
DUO verwerkt of een foutmelding op mijnduo) of dat er foute informatie is verstrekt.
Bij de overige klachten gaat het ondermeer om onheuse bejegening door een DUO medewerker
(56 klachten, 4%), schending van privacy (18 klachten, 1.5%) of de telefonische bereikbaarheid
(67 klachten, 5%).
Als je vanuit de geleverde dienst kijkt naar de klachten levert dat het volgende beeld
op. Bij 64% (840 klachten) van de klachten gaat het voor de klant om zaken die te
maken hebben met: aflossen en extra aflossen; OV en reizen; Lesgeld; Aanvullende beurs
en ouders; Inkomen en ouderbijdrage; Inkomen en partner.
349
Hoeveel klachten over DUO heeft de Nationale ombudsman ontvangen?
2018: 567 (hiervan heeft DUO 56 interventies ontvangen)
2019: 407 (hiervan heeft DUO 28 interventies ontvangen)
2020: 339 (hiervan heeft DUO 9 interventies ontvangen, waarvan 4 die te herleiden
waren naar eenzelfde persoon))
2021 (t/m 18 oktober 2021): 420 (hiervan heeft DUO tot op heden 9 interventies ontvangen)
Bij een interventie tracht de No via directe tussenkomst het probleem van de klager
op te lossen door de «beklaagde» organisatie te vragen nog iets te gaan doen in de
betreffende casus. Een interventie wordt ingezet indien er al een klachtenprocedure
is doorlopen bij DUO, er sprake is van een spoedeisend karakter of als er sprake is
van een nijpende financiële situatie.
350
Hoeveel deurwaarders heeft DUO in 2021, 2020, 2019 en 2018 erop uit gestuurd?
In het kader van de Clustering rijksincasso heeft DUO de dwanginvordering via de deurwaarder
overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). DUO schakelt zelf geen
deurwaarders in, dit doet het CJIB. Het CJIB biedt voor inschakeling van de deurwaarder
de mogelijkheid aan om, zonder dat daarvoor kosten in rekening worden gebracht, direct
te betalen aan het CJIB.
DUO heeft in 2021 tot en met de maand september 55.360 dwangbevelen overgedragen aan
het CJIB, in 2020 waren dat er 39.649, in 2019 83.681 en in 2018 102.892. Uit deze
cijfers blijkt dat er een duidelijke trend is dat het aantal overdrachten aan het
CJIB afneemt. Dit komt omdat er minder OV-boetes worden opgelegd nu er alleen boetes
worden opgelegd als de student gereisd heeft terwijl er geen recht was op het reisrecht.
Ook het meer persoonsgericht innen bij betalingsachterstanden leidt tot minder dwanginvorderingen.
In 2020 waren er daarnaast minder overdrachten aan het CJIB als gevolg van de overheidsmaatregelen
in verband met COVID-19.
351
Is het voor DUO technisch mogelijk en uitvoerbaar om – bij een eventuele aanpassing
van de Wet studiefinanciering 2000 – in de bedragen voor de basisbeurs en aanvullende
beurs onderscheid te maken tussen thuiswonende en uitwonende studenten?
Het is voor DUO technisch mogelijk om een onderscheid te maken tussen thuis- en uitwonende
studenten. DUO doet dit ook nu nog bij studenten in het mbo. Het zorgt wel voor extra
druk op de uitvoering en is afhankelijk van het beoogde jaar van invoering.
De keuze om dit onderscheid niet langer te maken is bij de invoering van het leenstelsel
gemaakt vanwege de fraudegevoeligheid en om de uitvoering te vereenvoudigen. Als wordt
gekozen voor herinvoering van het verschil tussen uit en thuiswonend, moet de informatie-uitwisseling
met de Basisregistratie Personen uitgebreid worden. Het gaat dan niet alleen om gegevens
van de studenten, maar ook om adresgegevens van de ouders. Daarnaast moet de handhavingscapaciteit
bij DUO worden opgeschaald om te kunnen controleren of studenten daadwerkelijk wonen
op het in de BRP geregistreerde adres en de uitwonende beurs dus terecht ontvangen.
352
Welke onderzoeken heeft OCW extern laten uitvoeren en bij wie? Welke kosten gingen
hiermee gemoeid? Is er tussen OCW en de onderzoekers gesproken over de conceptconclusies?
Het uitzetten van onderzoek is bij OCW decentraal georganiseerd. Het grootste gedeelte
van het extern uitgezet onderzoek loopt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
(NRO) en volgens de Rijksinkoopvoorwaarden via de raamovereenkomst beleidsgericht
onderzoek. Hier was van januari 2021 tot medio oktober 2021 een bedrag van € 18,4 miljoen
gemoeid. Sporadisch zetten directies zelf nog aanvullend extern onderzoek uit. Beleidsdirecties
en uitvoerende diensten rapporteren in het jaarverslag en de begroting over afgerond,
respectievelijk voorgenomen onderzoek. Daarnaast worden alle onderzoeken openbaar
gemaakt via de website www.rijksoverheid.nl.
Uiteraard wordt gesproken met de onderzoekers over de voortgang van het onderzoek
en conceptrapporten worden bijvoorbeeld gecheckt op feitelijke onjuistheden. In een
aantal gevallen is er daarnaast ook nog een klankbordgroep van externen betrokken
om de onderzoekers van reflectie te voorzien. Welke conclusies de onderzoekers trekken
en hoe zij deze verwoorden is en blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de
onderzoekers. In de overeenkomst inzake op wetenschappelijke wijze uitgevoerd beleidsgericht
onderzoek (ARVODI) zit tevens een integriteitsverklaring van de opdrachtgever, waarin
de rijksoverheid verklaart de onafhankelijkheid van onderzoekers niet te schenden.
Voor het onderzoek wat via NRO wordt uitgezet, geldt de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit. De daarbij gehanteerde procedures borgen tevens de beginselen van onafhankelijkheid
en transparantie.
353
Hoeveel communicatiemedewerkers heeft het Ministerie van OCW in dienst? Om hoeveel
fte's gaat het dan?
Op 30 september 2021 waren er bij de directie COM van het bestuursdepartement 51 mensen
in dienst. Dit betreft alle communicatiefuncties inclusief het stafbureau. Het gaat
dan om 48,7 fte. Voor meer informatie over de (ontwikkeling van de) fte-bezetting
van de directie COM verwijzen wij naar het overzicht op rijksoverheid.
De samenleving vraagt om steeds meer transparantie en interactie en contact met de
overheid. Communicatie helpt collega’s van het ministerie om deze dialoog vorm te
geven. De directie brengt verbinding tot stand tussen «Den Haag» en leraren, leerlingen,
studenten, journalisten, wetenschappers, culturele instellingen, kunstenaars en anderen
voor wie de Haagse besluiten in het dagelijks leven gevolgen hebben.
Communicatie levert
– Strategisch communicatie advies, stakeholderanalyses, kernboodschappen als basis voor publiekscommunicatie en -campagnes.
Bijvoorbeeld de campagnes rondom de zelftesten in het onderwijs, duiding van corona
maatregelen of het tegengaan van stagediscriminatie;
– Communicatiemiddelen om onze beleidsterreinen in beeld te brengen en te laten zien wat er in de sectoren
speelt. Verhalen, video’s, visuals, interviews;
– Woordvoering: Communicatie staat de pers te woord, bereidt interviews voor van Minister en (top)ambtenaren,
schrijft persberichten en handelt interview verzoeken af;
– Voorbereiding, organisatie en begeleiding van publieke optredens en werkbezoeken van de Ministers;
– Speeches en toespraken voor bewindslieden en top ambtenaren;
– Social media en webcare: op de OCW kanalen worden reportages gemaakt, informatie gegeven en vragen beantwoord;
– Media monitoring en analyse: communicatie monitort en analyseert dagelijks de print, radio, tv, online en social
media. Zo weten we wat er speelt bij onze stakeholders en wat de impact van ons beleid
is. Hier kan communicatie op aangepast worden;
– Communicatie doet regelmatig onderzoek naar wat er speelt bij relevante stakeholders (bijv. onderwijs community). Dit is
input voor beleidsbeslissingen;
– Interne communicatie, zoals intranet, OCW Magazine.
354
Kunt u een overzicht geven van alle (aanjaag)teams die het ministerie heeft ingezet
sinds het aantreden van het kabinet-Rutte III? Welke personen (uit welke organisaties)
werken voor deze (aanjaag)teams? Hoeveel fte's bedraagt dit? Wat bedraagt hun salariëring?
Wat zijn hun doelstellingen en welke resultaten hebben ze tot nu toe hebben geboekt?
Binnen het funderend onderwijs zijn gedurende kabinet Rutte-III twee aanjagers door
het ministerie ingezet. Voor de thuiszittersaanpak was voor het Ministerie van OCW
van september 2018 tot en met januari 2019 Marc Dullaert actief. Eerder was Marc Dullaert
van februari 2018 tot en met juni 2018 actief voor het Ministerie van VWS. De aanjager
was aangesteld om de afspraken uit het thuiszitterspact na te jagen. Daartoe bezocht
de aanjager regio’s in het land om wethouders en samenwerkingsverbanden tot uitvoering
van het pact te bewegen en regionale pacten te sluiten. Dullaert heeft hierover gerapporteerd
aan het ministerie. Voor de periode september 2018 tot en met januari 2019 is er door
het Ministerie van OCW een totaalbedrag van € 38.400,00 incl. BTW betaald (voor 256
uur). Daarnaast was gedurende schooljaar 2019–2020 Merel van Vroonhoven actief als
aanjager tekorten in het onderwijs. De aanjager was aangesteld om tot een versnelling
en intensivering van de aanpak van de tekorten te komen. Van Vroonhoven heeft hierover
gerapporteerd aan het ministerie en heeft haar rapport onder meer besproken met de
Kamercommissie. Voor de opdracht was een totaalbedrag van € 60.439,50 incl. BTW en
kosten zoals reiskosten overeengekomen (370 uur bezoldigd, afgesproken was één dag
bezoldigd, één onbezoldigd 720 uur in totaal). Voor beide opdrachten geldt dat de
gehanteerde uurtarieven marktconform zijn en passend binnen onder meer de richtlijnen
van de Handleiding overheidstarieven (HOT).
Ook is vanaf kabinet Rutte-II Doekle Terpstra aangesteld als aanjager van het Techniekpact
(2014–2018) en aanjager van het Zorgpact (2015–2018). Beide programma’s hadden als
doel om aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren, en schaarste
op de arbeidsmarkt te verminderen. Het Ministerie van OCW droeg in deze periode bij
aan de uitvoering van het Techniekpact en het Zorgpact, ook financieel. De Ministeries
van EZK en VWS waren vanuit de rijksoverheid de eerstverantwoordelijke departementen
en zorgden vanuit die rol ook voor opdrachtverstrekking en salariëring van dhr. Terpstra.
Daarnaast is OCW van 2017 tot 2021 betrokken geweest bij het Aanjaagteam Ondermijning
(ATO). Het Ministerie van JenV was in deze vanuit de rijksoverheid het eerst betrokken
ministerie en zorgde vanuit die rol voor de opdrachtverstrekking en salariëring van
het team.
356
Is er gekeken naar andere vormen om deelname aan cultuur te stimuleren, zoals de persoonsgebonden
subsidie? Is hier onderzoek naar gedaan?
Hier is dit begrotingsjaar geen onderzoek naar gedaan.
357
Hoe zijn de verstrekte bijdragen voor de cultuurfondsen verdeeld over de provincies
in euro per provincie waarin de uiteindelijke ontvanger is gevestigd?
Er is momenteel geen totaalbeeld te geven van de spreiding over de provincies van
alle bijdragen die door de fondsen worden verstrekt. Voor een echt goed beeld van
deze spreiding zouden alle subsidies die de fondsen verstrekken, moeten worden betrokken.
Dit is op korte termijn niet mogelijk. Het rijk subsidieert instellingen door het
hele land via de BIS en de Erfgoedwet. Spreiding vindt daarmee mede plaats via de
BIS en de Erfgoedwet. Een volledig en geactualiseerd beeld van de spreiding van meerjarig
gesubsidieerde instellingen door OCW en de fondsen zal voor het eind van het jaar
op ocwincijfers.nl worden gepubliceerd. Ook wordt opgemerkt dat de vestigingsplaats
niet per definitie iets zegt over het publiek dat wordt bereikt, omdat makers en instellingen
niet per definitie produceren op de plaats waar ze gevestigd zijn. Sommige instellingen
reizen met hun aanbod door het hele land, andere trekken publiek uit het hele land.
En sommige producten (boeken, films) zijn uit hun aard plaatsonafhankelijk. Dit alles
geldt overigens zowel voor de door de fondsen gesubsidieerde instellingen als voor
instellingen in de basisinfrastructuur en de Erfgoedwet.
358
Welke eisen stelt het ministerie aan de cultuurfondsen als het gaat om de regionale/provinciale
spreiding van de bijdragen?
In de Wet op het specifiek cultuurbeleid is de wettelijke taak van de rijkscultuurfondsen
vastgelegd. Artikel 9, eerste lid, van die wet bepaalt, dat de fondsen tot doel hebben
het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe
subsidies te verstrekken. Hiermee is nadrukkelijk aangesloten bij de terminologie
van artikel 2 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, waarin de algemene taak is
opgenomen waarmee de Minister van OCW met betrekking tot cultuur is belast. Hoewel
het niet expliciet in de wet is benoemd, volgt logischerwijs uit de koppeling van
vorengenoemde artikelen dat de fondsen bij de uitvoering van hun taken de door de
Minister vastgestelde hoofdlijnen van het cultuurbeleid volgen. Dit wordt in de eerste
plaats gewaarborgd, doordat de fondsen voorafgaand aan een nieuwe vierjarige beleidsperiode
hun beleidsplan dienen op te stellen aan de hand van een door de Minister bekendgemaakt
beleidskader. Ook dienen de fondsen hun subsidieregelingen, op basis waarvan zij hun
beleid voeren, ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister. Goedkeuring kan uitsluitend
worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Voor de periode 2021–2024 hebben de fondsen het verzoek gekregen samen op te trekken
in contacten met de stedelijke regio’s. Tevens is aan de fondsen verzocht bij het
opstellen van nieuwe regelingen en het aanpassen van bestaande regelingen, voor zover
toepasselijk, aan te sluiten bij de algemene criteria van de basisinfrastructuur (BIS),
genoemd in de nota
Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024. Er bestaat geen verplichting die criteria één op één over te nemen in het eigen
subsidie-instrumentarium. Omdat de fondsen als zelfstandig bestuursorgaan een eigen
verantwoordelijkheid hebben, kunnen zij bij de precieze invulling van de hoofdlijnen
van het cultuurbeleid zelf accenten leggen.
359
Hoe verhoudt de klassengrootte zich tot de score op de eindtoets?
Analyses van DUO over de verhouding tussen klassengrootte en eindtoetsscores laten
een complex en wisselend beeld zien. De resultaten op de eindtoets zijn hoger naarmate
groepen in de onderbouw kleiner zijn. Voor de bovenbouw blijkt het tegenovergestelde:
naarmate die klassen groter zijn, zijn de eindtoetsresultaten hoger. Voor beide bevindingen
gaat het echter om minimale invloed van klassengrootte op eindtoetsscore, dus er is
geen eenduidig verband aan te geven. In algemene zin weten we dat verschillende factoren
van invloed zijn op de onderwijsprestaties, waarbij onder meer de mate van kwaliteitszorg
van scholen en besturen een rol speelt (Staat van het Onderwijs 2021).
360
Hoe komt het dat er bij de studentenraming voor het mbo van 2023 naar 2024 bijna sprake
is van een halvering, zoals blijkt uit tabel 92? Gaat het hier om de raming of om
een mutatie op een eerdere raming?
Voor de jaren 2021 en 2022 is er nog sprake van groei in het aantal studenten. Vanaf
2024 is er sprake van een daling in het aantal studenten. Wel is er sprake van een
substitutie effect van bbl naar bol door de economie. Dit houdt in dat als de verwachte
werkloosheid stijgt, er verhoudingsgewijs meer bol-studenten verwacht worden. Voor
een bol-student wordt een hogere rijksbijdrage betaald dan voor een bbl-student. Dit
verklaart de positieve bijstelling in tabel 92. In tabel 92 wordt het budgettair effect
op de lumpsum per onderwijssector van de mutatie tussen oude en nieuwe studentenraming
gepresenteerd.
361
Wat is de oorzaak van de verwachte stijging van het aantal leerlingen in het voortgezet
onderwijs in 2026, na de jarenlange leerlingendaling (zie tabel 92)?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal leerlingen in het voorgezet onderwijs
in 2026. In tabel 92 wordt de leerlingenraming 2020 vergeleken met de leerlingenraming
2021. In de leerlingenraming 2021. De tabel laat zien dat er sprake is van een minder
sterke leerlingendaling in 2026 dan vorig jaar was geraamd.
362
Hoe hebben studenten de voorwaardelijke toelating (die behelsde dat studenten die
de overstap maakten van mbo naar hbo, van hbo-propedeuse naar wo-bachelor, van bachelor
naar master en van Ad-opleiding38 naar bachelor en die hun oorspronkelijke opleiding nog moesten afronden, alvast konden
starten met hun vervolgopleiding) ervaren? Wat zijn de positieve en negatieve ervaringen
van studenten met deze maatregel?
Dat is niet bekend. Wij hebben een onderzoek uitgezet om te kijken welke lessen we
kunnen trekken uit de coronapandemie in relatie tot structureel beleid. Onderdeel
van deze evaluatie zal ook zijn te kijken naar de voorwaardelijke toelating. Daarin
zullen instellingen en studenten bevraagd worden naar hun ervaringen omtrent de voorwaardelijke
toelating. In het voorjaar van 2022 wordt de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie
geïnformeerd.
363
Zijn er uit de ervaringen met de voorwaardelijke toelating gedurende de coronacrisis
conclusies te trekken over het mogelijk op structurele basis invoeren van een «zachte
knip» bij de overstapmomenten naar en in het hoger onderwijs? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 362.
364
Hoeveel kost het om de loonkloof tussen leraren in het primair en voortgezet onderwijs
volledig te dichten?
Naar huidige berekeningen van de sociale partners kost dit € 920 miljoen in 2022.
Daarmee worden alle functies in het po die wat betreft zwaarte van taken en verantwoordelijkheden
hetzelfde zijn aan het vo gelijkwaardig beloond. Dat zijn dus de leraren én het overige
personeel. Het kabinet verhoogt met een bijdrage van € 500 miljoen het salaris van
personeel in het primair onderwijs significant. Hierbij wordt beoogd dat er specifieke
maatregelen genomen worden. Zoals voor de schoolleiders, het personeel in het voortgezet
speciaal onderwijs, en het bieden van een carrièreperspectief.
De berekende bedragen veranderen in de loop der tijd, bijvoorbeeld door nieuwe of
andere cao-afspraken van sociale partners. Daarnaast worden er tussen de onderwijssectoren
ook verschillende keuzes gemaakt met de beschikbare arbeidsvoorwaarderuimte. Ook op
die manier kan het verschil in de toekomst groter of kleiner worden.
365
Hoeveel Samen naar School-klassen zijn er inmiddels? Stijgt het aantal?
Er zijn inmiddels 42 Samen naar Schoolklassen met in totaal 256 leerlingen. Dit aantal
stijgt naar verwachting nog verder, want er zijn daarnaast nog 12 Samen naar Schoolklassen
in oprichting.
366
Wat is de stand van zaken betreffende het opstellen van de landelijke basisondersteuning
conform de motie van het lid Kwint c.s.?39
Zoals in de Kamerbrief van 11 juni 2021 aangegeven, wordt de landelijke norm voor basisondersteuning momenteel geconcretiseerd,
samen met het onderwijsveld, waaronder leraren en intern begeleiders, zodat deze goed
toepasbaar is in de dagelijkse praktijk. Deze norm gaat uit van een brede basis, zoals
voor leerlingen met leerproblemen, maar ook een aanbod specifiek voor hoogbegaafde
leerlingen. In de volgende voortgangsrapportage Passend Onderwijs, die in december
2021 wordt verstuurd aan uw Kamer, wordt u nader geïnformeerd over de landelijke norm
basisondersteuning.
367
Op welke manier is de twee keer 20 miljoen euro ingezet om kinderen te helpen die
nu thuiszitten, zoals gevraagd in de motie van het lid Westerveld?40
Zie het antwoord op vraag 132.
368
Welke maatregelen neemt u om de vrijwillige ouderbijdrage in het basisonderwijs en
het voortgezet onderwijs af te schaffen? Welk budget is hiermee gemoeid? Waar wordt
dit verantwoord in de begroting?
We nemen geen maatregelen om de vrijwillige ouderbijdrage af te schaffen, deze blijft
bestaan. Wel zorgt de recente wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage ervoor dat die
écht vrijwillig is. Scholen moeten alle leerlingen laten deelnemen aan extra activiteiten
die zij organiseren, ook leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage
niet betalen. De Inspectie van het Onderwijs ziet hierop toe. Daarnaast heeft de Kamer
verzocht een limiet te stellen aan hoge tot zeer hoge vrijwillige ouderbijdragen.
Een onderzoeksbureau heeft inmiddels de opdracht gekregen om de huidige hoogte en
bestedingsdoelen van de vrijwillige ouderbijdrage en scenario’s voor het stellen van
een limiet in beeld te brengen. In een verzamelbrief die op korte termijn naar uw
Kamer wordt gestuurd, zal hierover meer toegelicht worden. Voor dit onderzoek is een
budget gereserveerd van € 37.000 inclusief BTW (art. 3 van de OCW begroting).
369
Hoeveel leraren in het primair- en voortgezet onderwijs zijn niet in loondienst, maar
ingehuurd via onder andere uitzendbureaus?
Er is op dit moment geen informatie beschikbaar over het aantal leraren dat niet in
loondienst is. Van het personeel niet in loondienst (PNIL) is via het jaarverslag
bekend hoeveel geld er in totaal aan wordt besteed. Op basis van de jaarverslagen
in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:
3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf 2020 loopt een pilot bij
schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om gedetailleerde PNIL-gegevens
te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat schoolbesturen bereid zijn
om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig
is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren over de resultaten
van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel op bij de scholen,
waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën en aantal
uren van PNIL-personeel.
370
Hoeveel uitzend- en detacheringbureaus zijn er in Nederland die onderwijspersoneel
uitzenden/detacheren? Hoeveel hebben deze uitzend- en detacheringsbureaus jaarlijks
verdiend aan het uitzenden/detacheren van onderwijspersoneel sinds 2017?
Het is niet bekend hoeveel uitzend- en detacheringsbureaus er zijn en wat deze bureaus
verdienen aan het uitzenden van onderwijspersoneel.
371
Hoeveel scholen hebben meegedaan aan de uitvraag voor het registreren van het lerarentekort?
Hoeveel procent van het totaalaantal scholen is dit?
Zie antwoord 155.
372
Welke maatregelen neemt u om scholen met brede brugklassen te stimuleren? Welk budget
is hiermee gemoeid? Waar wordt dit verantwoord in de begroting?
Het is van belang dat alle leerlingen in Nederland het voortgezet onderwijs kunnen
beginnen in een brugklas waarbij zij het meest gebaat zijn. Scholen worden daartoe
op verschillende manieren opgeroepen. Middels het dashboard brede brugklassen brengt DUO regionaal het huidige aanbod in kaart. Verder is op 30 september de subsidieregeling
heterogene brugklassen gepubliceerd, waarvoor € 102 mln. beschikbaar is (Staatscourant 2021, 42182, zie ook antwoord op vraag 198). De middelen zijn op de OCW-begroting opgenomen in
de tabel budgettaire gevolgen van beleid van artikel 3 onder het instrument Subsidies.
373
Welke kosten zouden er gemoeid zijn met het met 10% verkleinen van alle klassen in
het basisonderwijs?
De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is voor de onderbouw gebaseerd op een
groepsgrootte van 20,02 en voor de bovenbouw van 27,8. Voor de kostenberekening is
aangenomen dat om alle groepen met 10% te verkleinen de bekostigde groepsgrootte met
10% wordt verkleind. Dat betekent dat de bekostigde groepsgrootte in de onderbouw
naar 0,9 * 20,02 = 18,02 gaat en de bekostigde groepsgrootte in de bovenbouw gaat naar
0,9 * 27,8 = 25,02.
Hier van uitgaande moeten er om alle klassen in het basisonderwijs met 10% te verkleinen
circa 7500 extra leerkrachten bekostigd worden. Inclusief 10% extra materiële instandhouding
en 15% extra huisvestingskosten is daar op basis van het huidige prijspeil € 700 miljoen
voor nodig.
374
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de door u op 8 maart 2021 aangekondigde
voorbereidingen voor de bijstelling van de examenprogramma’s voor het vmbo, de havo
en het vwo voor Nederlands, wiskunde 2, de moderne vreemde talen, maatschappijleer
en het bètacurriculum, die de Kamer als prioriteit heeft aangemerkt? Wat is de stand
van zaken ten aanzien van het verplicht stellen van het vak maatschappijleer?
De vakvernieuwingscommissie wiskunde vmbo is in 2020 gestart met haar werkzaamheden.
Vanwege de coronabeperkingen zijn deze werkzaamheden vertraagd. Het advies voor nieuwe
examenprogramma’s wiskunde in het vmbo wordt medio 2022 verwacht. De actualisatie
van de examenprogramma’s wiskunde in havo en vwo, van Nederlands, van de moderne vreemde
talen, van maatschappijleer en van de bètavakken start begin 2022. De werkopdracht
die hiervoor aan SLO is verstrekt, heeft u ontvangen. Het vak maatschappijleer is
momenteel al voor alle leerlingen verplicht. Wiskunde 2 is geen examenvak in het voortgezet
onderwijs.
375
Welke kosten zijn er gemoeid met het volledig afschaffen van het collegegeld?
Zie het antwoord op vraag 46.
376
Waarom is de motie van de leden Paternotte en Van der Woude waarin wordt gevraagd
om hogescholen en universiteiten op korte termijn te ondersteunen bij het doorgang
laten vinden van studentenuitwisselingen, nog niet uitgevoerd?41
De motie wordt uitgevoerd door, in overleg met hogeronderwijsinstellingen, te stimuleren
dat zoveel mogelijk mobiliteitsvarianten door kunnen gaan. Het besluit over deelname
aan uitwisselingsprogramma’s is echter aan instellingen zelf. Instellingen maken daarbij
hun eigen afweging over wat zij als veilig en verantwoord beschouwen voor hun studenten,
ook gelet op de zorgplicht die de instellingen hebben en het feit dat instellingen
geen verzekering kunnen afsluiten voor hun studenten als het land van bestemming kleurcode
rood of oranje heeft. Veel instellingen volgen het reisadvies van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken, en hebben daarnaast te maken met de regels van andere landen.
In gesprek met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besproken dat onderwijsinstellingen
verschillend omgaan met de gehanteerde kleurcodes voor doellanden en is gepleit voor
zoveel mogelijk eenduidigheid. Het Ministerie van OCW heeft regelmatig overleg met
de koepels, Nuffic, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND over coronamaatregelen
en de invloed op studentenmobiliteit. Deze overleggen zijn vooral bedoeld om informatie
uit te wisselen en het veld zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden. De door hogeronderwijsinstellingen
niet toegekende beurzen binnen het Holland Scholarship programma mogen alsnog in het
collegejaar 2021–2022 toegekend worden. Nederland geeft sinds 27 juli voor geheel
Europa een groen of geel reisadvies. Dat betekent dat vrijwel alle Erasmus+ uitwisselingen
kunnen doorgaan.
377
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en
Van der Woude om hogescholen en universiteiten actief te ondersteunen om studentenuitwisselingen
zo veel mogelijk doorgang te laten vinden?42
Zie het antwoord op vraag 376.
378
Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de motie van het lid Wiersma verwachten?43
De motie verzoekt de regering om te kijken naar wettelijke mogelijkheden zowel binnen
als buiten de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs om sneller in te kunnen
grijpen in het geval van discriminatoire uitspraken in het hoger onderwijs. In dit
kader wordt momenteel interdepartementaal overleg gepleegd. Hierbij wordt de mogelijkheid
van direct beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkend,
teneinde zo de procedure tot ingrijpen te versnellen. De Tweede Kamer wordt dit kalenderjaar
over de uitwerking van de motie geïnformeerd.
379
Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de motie van de leden Wiersma en Van der Molen
verwachten?44
Uw Kamer wordt hierover voor de Begrotingsbehandeling geïnformeerd.
380
Wat is de huidige status van de uitvoering van de motie van de leden Wiersma en Van
der Molen?45 Met welke lidstaten trekken we hierbij op?
Er is in de EU nauwelijks animo om op dit onderwerp gezamenlijke afspraken te maken
(zie ook het verslag van het Schriftelijke Overleg van de OJCS-Raad van 18 en 19 mei
2021). De meeste lidstaten juichen mobiliteit van studenten toe en ervaren geen knelpunten.
Alleen Oostenrijk heeft vergelijkbare standpunten op dit gebied. In het controversieel
verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid is de mogelijkheid opgenomen een
numerus fixus te voeren op een anderstalig traject binnen een Nederlandstalige opleiding.
Dit is een instrument voor onderwijsinstellingen om te sturen op de omvang van de
instroom.
Gebalanceerde studentmobiliteit wordt ook bevorderd door kwaliteitsontwikkeling van
het hoger onderwijs binnen Europa. Bij de verdere uitrol van het initiatief voor de
Europese Universiteiten-allianties en de evaluatie van de pilot zullen wij er op blijven
aandringen dat dit initiatief bijdraagt aan gebalanceerde mobiliteit, de brain circulation
waar de motie op wijst en aan de versterking van het hoger onderwijs Europa-breed.
Daarmee stimuleren we opwaartse convergentie en kan een deel van de push factor voor
studentenmobiliteit worden weggenomen.
381
Welke maatregelen hebt u genomen om onderadvisering te voorkomen? Waar wordt dit verantwoord
in de begroting? Is het trainen van leraren over het geven van een schooladvies en
het creëren van bewustwording over onderadvisering onderdeel van deze maatregelen?
Het is belangrijk dat scholen leerlingen kansrijk adviseren én kansrijk plaatsen.
Po-scholen en vo-scholen hebben daartoe een gedeelde verantwoordelijkheid. Het Ministerie
van OCW wijst scholen op diverse manieren op het belang van kansrijk adviseren en
plaatsen geeft hiervoor handvatten, om onderadvisering te voorkomen. Zie bijvoorbeeld
deze brief van april 2020. In oktober 2020 is daarnaast de Handreiking schooladvisering gepubliceerd, ontwikkeld samen met SLO om leerkrachten, intern begeleiders en schoolleiders
te ondersteunen bij de versterking van de kwaliteit van het schooladvies. Het Lerarencollectief
heeft (in opdracht van OCW) begin 2021 de handreiking vertaald in zes korte tutorials
voor leraren. Voor deze tutorials is in 2021 een budget van € 15.000 inclusief BTW
besteed (art. 3 van de OCW begroting). OCW is in overleg met Lerarencollectief, SLO,
Inspectie en de raden om te bezien hoe deze activiteiten kunnen worden voortgezet
voor dit schooljaar.
OCW zet niet alleen in op het voorkomen van onderadvisering, maar ook op het achteraf
corrigeren van mogelijk opgetreden onderadvisering. In augustus 2021 is de Handreiking Kansrijke doorstroom na de brugklas gepubliceerd. En is in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) de subsidieregeling capaciteitentoets gepubliceerd. Daarmee is het voor vo-scholen mogelijk om in de jaren 2021 t/m 2023
subsidie te ontvangen voor de inzet van capaciteitentesten bij hun leerlingen. Met
goed zicht op de capaciteiten van leerlingen, kunnen vo-scholen bepalen of er leerlingen
zijn die wellicht op een beter passend niveau geplaatst kunnen worden. Voor de subsidieregeling
capaciteitentesten is binnen het budget voor het Nationaal Programma Onderwijs € 10 miljoen
voor zowel 2021 als 2022 vrijgemaakt en € 5,8 miljoen voor 2023.
382
Wanneer wordt de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Kwint waarin wordt
verzocht om met scholen afspraken te maken met het doel dat er geen reclame wordt
gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs, weer opgepakt?46 Wat betekent het dat de uitvoering hiervan is uitgesteld tot na de coronacrisis?
Is er een tijdpad hiervoor? Deelt u de mening dat deze motie ook urgentie heeft in
verband met het Nationaal Programma Onderwijs?
Op 22 januari 2021 is uw Kamer via een Verzamelbrief geïnformeerd over uitvoering van deze motie. Met de sectororganisaties is afgesproken
dat we dit gefaseerd oppakken, omdat in de coronaperiode de prioriteit lag bij de
continuïteit van het onderwijs. Zie ook de beantwoording van Kamervragen over reclame in boekenpakketten. De Kamer wordt in het voorjaar van 2022 nader geïnformeerd over de vervolgstappen
om betaald aanvullend aanbod in de school en reclame te ontmoedigen.
383
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en
Bruins?47
De verwachting is dat voor het eind van 2021 een brief in reactie op de motie naar
de kamer wordt gezonden.
384
Hoeveel particuliere scholen voor basis-, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan
er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de aantallen per jaar, vanaf 2000
tot en met dit schooljaar?
Er bestaan verschillende soorten particuliere scholen in Nederland: zelfstandige exameninstellingen
(b2-scholen), Nederlandse particuliere scholen (b3-scholen) en particuliere, internationale
scholen (b4-scholen). Er zijn op dit moment zes besturen van b2-scholen, met 29 vestigingen.
Er zijn op dit moment 79 b3-scholen en 18 b4-scholen in Nederland. Het is niet mogelijk
om een overzicht te geven van de aantallen sinds 2000, omdat deze cijfers niet gedurende
deze gehele periode zijn bijgehouden.
Er is wel een gefragmenteerd beeld. Er is onderzoek gedaan naar de groei van particuliere scholen. Dat onderzoek zag op b2- en b3-scholen.
Het aantal basisscholen in deze categorieën is gegroeid van ongeveer 35 in 2015 tot
ongeveer 60 in 2018 en het aantal middelbare scholen van ongeveer 45 in 2015 tot ongeveer
50 in 2018. Er zijn geen cijfers voor het aantal b4-scholen in deze periode beschikbaar.
Het aantal scholen zegt overigens weinig over de grootte van het particuliere onderwijsaanbod
in Nederland, omdat vooral b3-scholen vaak heel weinig leerlingen tellen.
385
Hoeveel leerlingen volgen onderwijs op een particuliere school in Nederland? Kunt
u een overzicht geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot en met dit schooljaar
onderwijs volgt op een particuliere school?
Ook de leerlingenaantallen zijn gedurende deze periode niet bijgehouden. Het is daarom
niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot
nu onderwijs volgt op een particuliere school.
In 2013 waren er ongeveer 1.800 leerlingen ingeschreven op een b2-school, in 2018
waren dit er ongeveer 1.900. In 2013 zaten circa 400 leerlingen in de po-leeftijd
en 400 leerlingen in de vo-leeftijd op b3-scholen. In 2018 ging het om respectievelijk
circa 900 en circa 600 leerlingen. Op dit moment gaat het (voor b3-scholen) om ongeveer
1.700 leerlingen in totaal, op 79 scholen.
Het aandeel van het internationaal particulier onderwijs (b4) is iets groter dan het
aandeel voor b2 en b3. Eind 2020 waren er ruim 9.000 leerlingen in de leeftijd van
4 tot 18 jaar op een b4-school ingeschreven.
Het aantal scholen en leerlingen is de afgelopen jaren gegroeid. In totaal beslaan
alle typen particulier onderwijs bij elkaar opgeteld – in termen van leerlingenaantallen –
minder dan 1% van het totale funderend onderwijs.
386
Klopt het dat uit onderzoek naar aanleiding van de motie Westerveld c.s.48 blijkt dat de kosten voor het structureel financieren van devices in het vo naar
schatting 84 miljoen per jaar zullen bedragen en in het po minimaal 110 miljoen per
jaar? Is hiervoor geld gereserveerd in de begroting? Wanneer zal hier een beslissing
over worden genomen? Is het handig om hiervoor alvast geld te reserveren, mocht u
beslissen dit te gaan financieren?
Naar aanleiding van de motie Westerveld is het vraagstuk over de inzet en bekostiging
van devices meegenomen in de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken 2016–2020. Deze
evaluatie is op 30 september jl. met de Kamer gedeeld. Uit een eerste schatting van
OCW blijkt dat de kosten voor het structureel financieren van devices in het vo minimaal
€ 84 miljoen per jaar zullen bedragen en in het po minimaal € 110 miljoen per jaar.
Het is aan een volgend kabinet om hier aanvullende besluiten over te nemen.
387
Wanneer wordt de motie van de leden Peters en Paul uitgevoerd waarin wordt gevraagd
om «op korte termijn» te komen tot heldere, meetbare doelen?49
Aan deze motie is gevolg gegeven door het plan van aanpak voor de monitoring van het
NP Onderwijs in het funderend onderwijs aan uw Kamer te sturen. Zie daarvoor de Kamerbrief
van 7 juli 2021 (Kamerstukken, 35 570 VIII, nr. 277).
388
Worden scholieren- en studentenorganisaties betrokken bij de uitvoering van de motie
van de leden Paternotte en Westerveld?50
Er zijn op verschillende niveaus en in verschillende regio’s gesprekken met scholen,
raden en vervolgonderwijs over maatwerkopties. Uit deze gesprekken blijkt dat er al
veel maatwerkmogelijkheden zijn maar dat de kennis daarover vaak ontbreekt.
Er wordt met deze partijen verkend of bestaande maatwerkopties beter en eenduidiger
onder de aandacht van scholen gebracht kunnen worden. Ook zijn we in verschillende
netwerken betrokken bij een betere kennisdeling over maatwerkroutes.
De gesprekken zijn nu vooral met scholen, raden en het ministerie maar zullen de komende
tijd verbreed worden naar scholieren- en studentenorganisaties om ook met hen samen
te verkennen welke ideeën er leven ten aanzien van maatwerk.
389
Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in zowel het primair als
het voortgezet onderwijs?
De meeste scholen voor primair en voortgezet onderwijs in Nederland zijn publieke
scholen. Deze scholen worden door het Rijk bekostigd. Daarnaast bestaat een klein
aantal particuliere scholen. Deze ontvangen geen bekostiging van het Rijk. In totaal
gaat minder dan 1% van de leerlingen naar een particuliere school.
390
Hoeveel kinderen staan op een wachtlijst voor een plek in het speciaal onderwijs,
ondanks dat wachtlijsten niet zouden mogen bestaan?
Uw Kamer heeft in het debat over de evaluatie passend onderwijs gevraagd de wachtlijsten
in het speciaal onderwijs te monitoren. Daarover zijn gesprekken gevoerd met onder
meer de Inspectie van het Onderwijs, de PO-Raad, de VO-Raad, de sectorraad GO, Simea,
en Vivis. Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de monitor en u wordt daarover
nog voor het eind van het jaar geïnformeerd.
Zoals in de brief van 22 januari 2021 (Kamerstuk 31 293, nr. 573) is aangegeven, blijkt uit gesprekken met de PO-Raad, Lecso (nu sectorraad GO) Centrum
Speciaal Onderwijs (Lecso) dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom een leerling
op een wachtlijst staat. De meest voorkomende zijn dat de procedure om een toelaatbaarheidsverklaring
(tlv) af te geven nog niet is afgerond of dat de school bepaalde instroommomenten
hanteert om de rust in de klas niet te veel te verstoren. Ook kan het zijn dat de
leerling wacht op behandeling en pas kan worden toegelaten tot de school als de behandeling
is gestart.
Dat een leerling wacht op toelating of plaatsing betekent niet dat de leerling zonder
onderwijs thuiszit. In de meeste gevallen zal een leerling nog gewoon op school zitten
met extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband.
391
Hoeveel extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs zijn nodig om alle kinderen die
op een wachtlijst staan een plek te geven?
Uit onderzoek naar de behoefte aan nieuwe vestigingen (v)so en sbo (Oberon november
2020) is niet gebleken dat er behoefte is aan extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs.
Ook de leerlingenaantallen geven daar geen aanleiding toe. De aantallen leerlingen
in het sbo en so zijn ten opzichte van 2011 gedaald. In het vso zien we een lichte
stijging ten opzichte van 2011. In het vso is het mogelijk om in de behoefte aan extra
onderwijsplekken te voorzien door het inrichten van (tijdelijke) nevenvestigingen.
392
Wat is de stand van zaken van het «betrekken» van vakscholen bij de verkenning? Wat
doet u om meer kleinschalige vakscholen in het mbo te realiseren en meer stageplaatsen
te creëren? Waar wordt dit verantwoord in de begroting? Hoeveel geld wordt hiervoor
uitgetrokken?
Naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Van den Berge wordt door Stichting
MBO Excellent een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden tot uitbreiding van
excellentietrajecten, waarbij ook afgevaardigden van een vakinstelling worden betrokken.
In het kader van deze verkenning wordt met ondernemers, onderwijsaanbieders en aanbieders
van excellentietrajecten gesproken. In november vindt een volgend gesprek plaats tussen
deze verschillende partijen. Voor dat gesprek wordt ook afvaardiging van een vakinstelling
uitgenodigd. OCW stimuleert samenwerking onderwijs-bedrijfsleven, onder meer via het
regionaal investeringsfonds mbo. OCW stimuleert echter niet het realiseren van nieuwe
kleinschalige vakscholen, dat is de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Het is
ook aan het onderwijs om in samenwerking met het bedrijfsleven te zorgen voor voldoende
stageplaatsen. Het kabinet financiert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
en Bedrijfsleven om voor voldoende stageplaatsen voor mbo-studenten te zorgen. Dit
is een wettelijke taak voor SBB en de financiering daarvan is onderdeel van de instellingssubsidie
aan SBB. In het kader van de coronacrisis is voor de jaren 2020, 2021 en 2022 per
jaar € 4 miljoen extra subsidie voor SBB uitgetrokken voor een Actieplan stages en
leerbanen om de tekorten op de stage- en leerbanenmarkt aan te pakken. De € 4 miljoen
voor 2022 komt uit de NPO middelen. Ook zijn er NPO middelen bestemd voor het ophogen
van de subsidieregeling praktijkleren: € 76,8 miljoen in 2021 en € 72,4 miljoen in
2022. Daarnaast is er een extra impuls van € 10,6 miljoen euro op de subsidieregeling
praktijkleren beschikbaar gesteld door het kabinet voor de sectoren die zijn getroffen
door de coronabeperkende maatregelen. Voor de sectoren horeca, recreatie en landbouw
is bovendien in het kader van de motie Heerma een extra budget van € 10,6 miljoen
voor 2019 tot en met 2024 voor de subsidieregeling praktijkleren uitgetrokken. Met
de subsidieregeling praktijkleren stimuleert de overheid werkgevers om leerbanen voor
mbo en ho studenten aan te bieden.
393
Vormt het antwoord van de Minister van december 2017 op de schriftelijke vragen over
stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend
is voor de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen
op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke
discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen
en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype
voorbeelden gaan gebruiken, een toezegging? Wat heeft u sindsdien op dat punt ondernomen?
In haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid heeft de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap deze maatschappelijke discussie bevorderd en gefaciliteerd,
onder meer door het onderzoek van prof. Mesman naar stereotypering in leermiddelen
in discussie te laten brengen bij educatieve uitgevers.
Daarnaast vinden wij het noodzakelijk dat aanbieders en afnemers van leermiddelen
gezamenlijk de professionele dialoog over de inhoud, vorm, kwaliteit, prijs en effectiviteit
van leermiddelen voeren. Waar nodig faciliteren wij dat gesprek. Minister MBVOM is
in gesprek met de GEU (de vereniging waarbij zo’n 35 educatieve uitgevers zijn aangesloten,
die samen 95 procent van de markt bedienen), de PO-Raad en de VO-raad en SLO om deze
professionele dialoog op een constructieve en weloverwogen manier voort te zetten.
Ook expertise van leraren wordt daarbij benut.
394
Zal u zich ervoor inzetten om in de context van inclusief onderwijs – dat immers ook
de Nederlandse leerlingen in het buitenland omvat –, de infrastructuur van NOB-scholen
duurzaam te borgen?
Met de stichting NOB voeren wij periodiek overleg om het belang van Nederlandse leerlingen
in het buitenland te waarborgen. Momenteel werken wij met de stichting NOB aan het
inlopen van vertragingen als gevolg van covid-19 maatregelen. De oplossing moet ook
voorzien in een uitwerking van het openhouden van onderwijsinstellingen voor onderwijs
in de Nederlandse taal en Cultuur. Wij categoriseren deze leerlingen echter niet binnen
de context van inclusief onderwijs.
395
Kunt u specificeren over welke subsidies het gaat bij de post «Overige beschikkingen
op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA»,51met daarbij het bedrag van 7,482 miljoen euro voor het po in 2022?
De post overige subsidies op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en
SLOA (Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten) bedraagt in
2022 geen 7,482 miljoen euro maar een bedrag van 6,058 miljoen euro. Het betreft onder
andere subsidies voor de regelingen Damu en Schoolkracht. Hier is een bedrag van circa
€ 3,3 miljoen mee gemoeid. Verder worden subsidies verstrekt op het gebied van Leerplanontwikkeling,
Digitalisering, Passend onderwijs en Residentieel onderwijs.
396
Waarom is er bij de Regeling brede brugklassen slechts sprake van één jaar subsidie,
in 2022?
Zie het antwoord op vraag 193.
397
Kunt u specificeren over welke subsidies het gaat bij de post «Overige beschikkingen
op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA», met daarbij het bedrag
van 16,67 miljoen euro voor het vo in 2022?
Het betreft onder andere subsidies op het gebied van de curriculumherziening (Ontwikkelen
van eindtermen bovenbouw vo, Vakvernieuwingen/examens bovenbouw vo CvTE/Cito etc.).
Hier is een bedrag van circa € 10 miljoen mee gemoeid. Verder worden subsidies verstrekt
op het gebied van Aanpak lerarentekort informatica, Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie,
Thuiszittersaanpak, Residentieel onderwijs.
398
Waarom daalt de subsidie Praktijkleren van 306,194 miljoen euro in 2022 naar 295,358 miljoen euro
in 2023 en 196,905 miljoen euro in 2023 en circa 200 miljoen euro in 2024 en later?
Via het Nationaal Programma Onderwijs is het budget voor de basissubsidie opgehoogd
voor de jaren 2021 met € 73 miljoen en 2022 met € 67 miljoen opgehoogd, zodat per
leerwerkplek, op basis van de huidige ramingen, weer € 2.700 per jaar beschikbaar
is. Daarnaast is deze subsidieregeling voor de jaren 2021 en 2022 ook verhoogd met
€ 6 miljoen per jaar in het hbo voor conjunctuur- en contactgevoelige bedrijfssectoren,
die geraakt worden door de coronacrisis. Bovendien is het aantal BBL-studenten in
2021 en 2022 ook relatief hoog ten opzichte van latere jaren. Er is dus geen sprake
van een daling, maar een incidentele verhoging.
399
Waarom staan er bij de subsidie Praktijkleren bedragen vermeld voor de jaren 2023
en later, terwijl de einddatum van de subsidieregeling volgens de laatste kolom van
de tabel 2022 is?
Voor de subsidieregeling Praktijkleren is op de OCW-begroting structureel geld beschikbaar
voor deze beleidsdoelen. De huidige subsidieregeling expireert namelijk eind 2022
en deze regeling zal ook in 2022 worden geëvalueerd. Na deze evaluatie zal worden
besloten in welke vorm deze subsidieregeling vanaf 2023 mogelijk wordt voorgezet.
400
Waarom daalt de subsidie Actieplan Laaggeletterdheid/de subsidieregeling Tel mee met
Taal van 20,487 miljoen euro in 2022 naar 15,283 miljoen euro in 2023 en 12,68 miljoen euro
in 2025 en verder?
Deze post betreft het programmabudget van het Actieplan Laaggeletterdheid. Het gaat
om € 20,487 miljoen in 2021, € 15,283 miljoen in 2022 en € 12,268 miljoen vanaf 2025.
Het betreft hier een eenmalige ophoging van € 6 miljoen in 2021 (zie ook vraag 231).
Vanaf 2022 verloopt de reeks conform begroting.
401
Waarom staan er bij de subsidie Actieplan Laaggeletterdheid/de subsidieregeling Tel
mee met Taal bedragen vermeld voor de jaren 2025 en later, terwijl de einddatum van
de subsidieregeling 2024 is?
Dit is een structureel budget. De regeling kan hiermee mogelijk worden verlengd. Hierover
wordt besloten in 2024.
403
Welke maatregelen neemt u om mensen de kans te bieden om ook op latere leeftijd een
opleiding te volgen? Welk bedrag wordt hiervoor aangewend? Waar wordt dit verantwoord
in de begroting?
1. De belangrijkste maatregel is dat voor alle publiek bekostigde opleidingen (mbo, hbo,
wo) geen leeftijdgrens wordt gehanteerd. Er is één rijksbijdrage voor ingeschreven
studenten (jong en oud). Binnen de bekostiging en in de rijksbegroting is er geen
apart budget voor oudere studenten. Voor het mbo geldt dat de (gemiddelde) publieke
kosten per student € 8.200 zijn en dat de feitelijke studieduur van de student wordt
bekostigd. In het hoger onderwijs (ho) zijn de (gemiddelde) publieke kosten per student
€ 8.000 en wordt maximaal de nominale studieduur bekostigd. In het mbo gelden geen
beperkingen voor de bekostiging van vervolgopleidingen en worden ook opleidingen op
hetzelfde of een lager niveau bekostigd. In het ho wordt alleen een eerste bachelor
en master bekostigd, tweede studies worden niet bekostigd. De student moet dan het
instellingstarief zelf betalen (met uitzondering van tweede studies gericht op de
sectoren Onderwijs en Zorg, indien de eerste studie niet op één van die sectoren gericht
was).
2. Voor het stimuleren van scholing op latere leeftijd is er ook het levenlanglerenkrediet
voor studenten in het ho en voor bol-studenten in het mbo. Het budget in 2022 is ongeveer
€ 26 miljoen, in de begroting te vinden onder artikel 11 studiefinanciering.
3. Zowel het ho als het mbo ontwikkelen een flexibel opleidingsaanbod voor volwassenen.
In het mbo is er de subsidieregeling flexibilisering mbo in de derde leerweg, met
een totale omvang van € 20 miljoen (4 jaar van € 5 miljoen). Dit is onderdeel van
het budget leven lang ontwikkelen (pag. 55).
Om volwassen werkenden en werkzoekenden beter te informeren, wordt het Landelijk Scholingsportaal
ontwikkeld, waarin een overzicht wordt gegeven van scholingsmogelijkheden en financieringsmogelijkheden.
De (ontwikkel)kosten van € 1,4 miljoen per jaar zijn een onderdeel van het budget
leven lang ontwikkelen (pag. 55). Zie ook het antwoord op vraag 210.
404
Welke maatregelen neemt u om een leven lang ontwikkelen mogelijk te maken? Welke aanvullende
eisen worden er nu gesteld die belemmerend werken om diploma’s in het voortgezet onderwijs
te stapelen? Wat is het effect als deze aanvullende eisen geschrapt zouden worden?
Wat zouden de budgettaire effecten hiervan zijn?
Voor het antwoord op de eerste deelvraag zie het antwoord op vraag 403.
Met de invoering van de wet «gelijke kans op doorstroom» per 1 augustus 2020 is het
makkelijker geworden om door te stromen binnen het voortgezet onderwijs en zo te stapelen.
Leerlingen met een vmbo-gl- of vmbo-tl-diploma moeten worden toegelaten tot havo,
indien zij aan de wettelijke doorstroomeis voldoen: een diploma met een extra vak.
Voor leerlingen in het vmbo geldt dat zij zonder aanvullende regels kunnen stapelen
van de ene naar de andere leerweg in het vmbo. Leerlingen met een havodiploma moeten
sinds de invoering van het wettelijk doorstroomrecht onvoorwaardelijk worden toegelaten
tot het vwo. Scholen mogen geen additionele toelatingseisen stellen en hebben de ruimte
om leerlingen die niet volledig aan deze eisen voldoen toch toe te laten. Naast de
genoemde opties in het reguliere vo, kan er ook gestapeld worden door bijvoorbeeld
volwassenen: via het vavo (deeltijdonderwijs) of door gebruik te maken van het staatsexamen.
Een eerder afgerond diploma is daarbij geen vereiste voor instroom. Het schrappen
van aanvullende eisen is niet aan de orde en daarom is er ook geen budgettair effect
voorzien.
405
Zijn het uitdelen van boetes en het van overheidsopdrachten en subsidies uitsluiten
van bedrijven die discrimineren bij de selectie van stagairs, onderdeel van het programma
Gelijke kansen richting de toekomst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen
worden er dan genomen om discriminatie bij de selectie voor stageplekken te voorkomen?
Waar wordt dit verantwoord in de memorie van toelichting bij de begroting?
Het programma Gelijke kansen naar de toekomst richt zich op de ontwikkeling van aantoonbaar effectieve interventies voor het verbeteren
van gelijke kansen bij de start op de arbeidsmarkt. Het programma wordt in 2023 afgerond.
Uit de eerste resultaten blijken bijvoorbeeld een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt,
het opdoen van relevante werkervaring en verbetering sociale netwerk en het objectiveren
van werving en selectieprocedures van belang. Het uitdelen van boetes en het van overheidsopdrachten
en subsidies uitsluiten van bedrijven die discrimineren bij de selectie van stagiairs
zijn geen onderdeel van het onderzoek.
Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek in 2023 wordt in de aanpak van stagediscriminatie
met verschillende acties en projecten ingezet op het vergroten van bewustwording rondom
stagediscriminatie bij leerbedrijven, mbo scholen en studenten. Zo is in samenwerking
met de Minister van SZW het Kennispunt Gelijke kansen, Diversiteit en Inclusie opgericht
en wordt in de campagne #KIESMIJ aandacht gevraagd voor stagediscriminatie. Met het
wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» krijgen bedrijven de
wettelijke verplichting om beleid te voeren gericht op het bevorderen van gelijke
kansen bij werving en selectie. Dit geldt ook voor de werving en selectie van stagiaires.52
Met het «Actieplan stages en leerbanen» zorgt SBB voor voldoende leerplaatsen of stages
bij erkende leerbedrijven. SBB richt zich hierbij onder andere op jongeren met een
migratie-achtergrond. Met de aanpak jeugdwerkloosheid ontvangen scholen extra middelen
om laatstejaars studenten en gediplomeerde schoolverlaters extra begeleiding en nazorg
te geven. Deze maatregel richt zich onder andere op jongeren met een migratieachtergrond,
die wegens (stage)discriminatie een moeilijke start op de arbeidsmarkt kennen. Dit
wordt verantwoord onder artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneducatie bij de budgetten
SBB en Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid.
406
Heeft u op dit moment een beeld van de omvang van de stagetekorten binnen het hoger
onderwijs?
Iedere onderwijsinstelling houdt zicht op de stages die onderdeel van de opleiding
zijn en eventuele tekorten. Er bestaat geen centrale instantie in het hoger onderwijs
die stages en de stagetekorten in het hoger onderwijs registreert. Hierdoor is onbekend
hoe groot de stagetekorten in het hoger onderwijs zijn. OCW verkent momenteel in het
kader van het NPO hoe stagetekorten in het hbo gemonitord kunnen worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier