Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 816 Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde de uitvoeringslasten bij het aanbesteden van diensten als bedoeld in die wetten te verlichten, alsmede grondslagen op te nemen voor het stellen van regels die bij de inkoop of subsidiëring van die diensten in acht worden genomen (Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 november 2021
I. Algemeen
Inleiding
De vragen van de diverse fracties heb ik met belangstelling gelezen. In het hiernavolgende
beantwoord ik ze. Dat doe ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming.
Het verheugt mij dat diverse Kamerleden aangeven de doelen van het wetsvoorstel te
steunen. Sommige Kamerleden vragen zich af of het wetsvoorstel wel ver genoeg gaat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie kan ik antwoorden dat ook ik voorliggend
wetsvoorstel niet zie als een oplossing voor alle problemen in het jeugdzorgstelsel.
Maar het wetsvoorstel is mijns inziens wel een noodzakelijke stap om problemen op
te lossen. Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) werkt mijn departement,
mede naar aanleiding van het rapport van de Stuurgroep Maatregelen financiële beheersbaarheid
Jeugdwet en de uitspraak van de zogenoemde «Commissie van Wijzen» over de structurele
financiering van de jeugdzorg, maatregelen uit voor verdere verbetering van het jeugdzorgstelsel.
Deze zullen onder andere worden opgenomen in de hervormingsagenda voor de Jeugdwet.
De leden van de SGP-fractie zullen uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
hebben begrepen dat ik, net als de leden van de GL- en SGP-fractie, van mening ben
dat er geen verplichting zou moeten gelden om de inkoop van zorg voor jeugdigen en
maatschappelijke ondersteuning1 Europees aan te besteden. Die plicht vloeit echter voort uit de Europese Aanbestedingsrichtlijn
(verder ook: richtlijn 2014/24/EU) en kan daarom niet door middel van wijziging van
nationale wetgeving – ook niet met een wijziging van de Aanbestedingswet 2012 – opzij
worden gezet. Gelet hierop, maak ik me sterk voor een wijziging van de Europese Aanbestedingsrichtijn.
Zolang dat niet is gebeurd, moeten gemeenten hun opdrachten voor zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning wel degelijk Europees aanbesteden. Omdat dit werk
behoort tot de categorie «sociale en andere specifieke diensten» (SAS-diensten), staan
de Aanbestedingsrichtlijn en de Aanbestedingswet 2012 gelukkig wel gebruik van een
eenvoudige procedure (de zogenoemde «SAS-procedure») toe. Optimaal gebruik van dit
«verlicht regime» wordt op dit moment echter belemmerd doordat partijen in de aanbestedingswereld
ervan uitgaan dat de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)
verplichten tot het inrichten van procedures met een offertefase2. Zij baseren die mening op het feit dat de Jeugdwet en de Wmo 2015 bepalen dat gegund
moet worden op basis van het criterium «economisch meest voordelige inschrijving»
(emvi-criterium). Dit wetsvoorstel schrapt de plicht om op basis van het emvi-criterium
te gunnen uit de Jeugdwet en de Wmo 2015, waarmee voor gemeenten het pad voor optimaal
gebruik van het verlicht regime wordt geëffend.
Minimumeisen en selectiecriteria
In de antwoorden op de vragen die in deze nota van het verslag worden gesteld, komen
regelmatig de termen «minimumeisen» en «selectiecriteria» terug. Deze termen spelen
een rol bij aanbestedingen en, wat betreft de minimumeisen, bij open house-procedures.
In het hiernavolgende worden deze termen kort toegelicht.
De term «minimumeisen» is een verzamelbegrip dat niet specifiek is gedefinieerd in de Aanbestedingswet
2012. Deze term wordt in de praktijk regelmatig uitgelegd als (een combinatie van):
a. vormvoorschriften,
b. uitsluitingsgronden,
c. geschiktheidseisen, en
d. uitvoeringsvoorwaarden.
Ad a. Vormvoorschriften zijn voorschriften die gelden voor aanbieders die willen deelnemen
aan de procedure (zoals bijvoorbeeld, het aanleveren van alle gevraagde stukken, het in juiste vorm aanleveren van of het tijdig aanleveren van
verplichte stukken).
Ad b. Uitsluitingsgronden zijn bedoeld om niet integere bedrijven uit te sluiten. Bedrijven die bijvoorbeeld
een ambtenaar hebben omgekocht moeten uitgesloten worden. Maar ook een bedrijf dat
zijn belastingen niet betaald heeft kan van verdere deelname aan de procedure uitgesloten
worden.
Ad c. Met geschiktheidseisen toetst een aanbesteder of een deelnemer geschikt is om de opdracht uit te voeren.
Er kunnen eisen gesteld worden om de technische bekwaamheid en de beroepsbekwaamheid
te toetsen en om de financieel en economische draagkracht te toetsen. Een deelnemer
moet tenminste aan deze eisen voldoen om deel te mogen nemen aan de verdere procedure.
Kortom, indien op een deelnemer een van de door gemeente gestelde uitsluitingsgronden
van toepassing is of indien een deelnemer niet voldoet aan een van de geschiktheidseisen,
wordt de deelnemer uitgesloten van iedere verdere deelname van de procedure (knock-out).
Ad d. Uitvoeringsvoorwaarden zijn bijzondere voorwaarden die specifiek zien op de
uitvoering van de opdracht (bijvoorbeeld het programma van eisen) en de (overige)
condities of voorwaarden waaraan de dienstverlening moet voldoen (overeenkomst). Het
niet voldoen aan deze voorschriften en uitvoeringsvoorwaarden leidt tot uitsluiting
van verdere deelname aan de procedure (knock-out).
«Selectiecriteria» zijn criteria die gebruikt worden om het aantal geschikte gegadigden die voldoen
aan de minimumeisen, te beperken tot een in de (voor)aankondiging bepaald aantal.
De gemeente selecteert de beste aanbieders door middel van een eveneens in de (voor)aankondiging
vastgestelde wijze van toetsen, waarderen, ordenen en ranken.
Selectiecriteria kunnen zowel betrekking hebben op de financiële en economische draagkracht
als op de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid van gegadigden. Inhoudelijk
liggen de selectiecriteria veelal in het verlengde van (minimum) geschiktheidseisen,
maar dat hoeft niet. Het verlicht regime biedt ruimte om dit zelf in te vullen. In
de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» (zie ook hierna) worden diverse voorbeelden uitgewerkt. De gemeente dient per situatie
te bepalen, welke selectiecriteria in een betreffende opdracht proportioneel zijn.
1. De leden van de SGP-fractie vrezen dat de voorgestelde wetswijziging ertoe kan
leiden dat kleinere (specialistische) zorgaanbieders minder gemakkelijk door gemeenten
zullen worden gecontracteerd. Dit leidt tot een verschraling van het zorgaanbod. Een
belangrijke vraag voor de leden van de SGP-fractie is daarom hoe de regering de breedte
van het zorgaanbod in de Wmo 2015 en in de jeugdhulp waarborgt.
Op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid te
voorzien in een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod van zorg voor jeugdigen
(Jeugdwet) en maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Voor zover mogelijk, dient
de cliënt daarbij ook keuzemogelijkheid te hebben tussen aanbieders3. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. De mogelijkheid die wordt gecreëerd om
in de praktijk te kiezen voor een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure, betekent
dus niet dat daarmee bepaalde zorg of ondersteuning niet meer hoeft te worden ingekocht
of dat de breedte van de zorg of ondersteuning afneemt.
Gemeenten moeten in een aanbesteding op dit moment gunnen op basis van het emvi-criterium.
Er zijn gemeenten die uit angst voor de daarmee verbonden uitvoeringslasten hebben
afgezien van aanbesteding en hebben gekozen voor contractering op basis van een open
house-procedure. Dat betekent dat zij (voor een bepaalde vorm van zorg voor jeugdigen
of maatschappelijke ondersteuning) iedere aanbieder hebben gecontracteerd die aan
door hen gestelde minimumeisen voldoet. In paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting
heb ik uiteengezet waarom ik dit met complexere vormen van zorg voor jeugdigen en
maatschappelijke ondersteuning onwenselijk vind. Met voorliggend wetsvoorstel zal
de plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium uit de Jeugdwet en de Wmo 2015
worden geschrapt. Indien gemeenten gehoor geven aan mijn oproep om eerderbedoelde
diensten in de toekomst na aanbesteding te contracteren, kan dat ertoe leiden dat
er minder aanbieders zullen worden gecontracteerd omdat er – zoals ik wenselijk vind
– selectie plaatsvindt. Een en ander betekent niet dat dan slechts grotere aanbieders
geselecteerd zullen worden. Enerzijds verplichten de Aanbestedingswet 2012 en de daarop
gebaseerde Gids Proportionaliteit4 de gemeente om bij het vaststellen van minimumeisen en selectiecriteria in principe5 ook het midden- en kleinbedrijf te betrekken (en daarmee de kleinere aanbieders van
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning). Anderzijds zal het schrappen
van het emvi-criterium kunnen leiden tot eenvoudigere aanbestedingsprocedures. Dat
zou met zich kunnen brengen dat kleinere aanbieders die eerder wegens de complexiteit
en de uitvoeringslasten ervan afzagen van deelname aan een aanbestedingsprocedure,
in de toekomst wél gaan deelnemen.
Samenvattend kan gesteld worden dat dit wetsvoorstel er niet toe mag leiden dat bepaalde
vormen van zorg of ondersteuning die de gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wmo
2015 moeten bieden, verdwijnen. Ook dient er zoveel mogelijk keuzemogelijkheid voor
cliënten te blijven. Het wetsvoorstel kan er echter wel toe leiden dat gemeenten uit
aanbieders die (min of meer) hetzelfde doen, op basis van een eerlijke aanbestedingsprocedure
de beste(n) gaan kiezen. Het is daarbij niet gezegd dat alleen grote aanbieders als
«winnaars» uit de bus zullen komen.
1. Inleiding
2 en 3. De leden van de PVV-fractie constateren dat in de praktijk de Europese aanbestedingsregels
voor de zorg voor jeugdigen en de maatschappelijke ondersteuning blijken te knellen.
Waarom stopt de regering niet met deze Europese aanbestedingsregels? Waarom kunnen
wij niet onze eigen regels bepalen voor wat betreft de zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning, zeker nu uit onderzoek tevens blijkt dat er niet eens een Europese
markt bestaat voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning?
De Europese aanbestedingsregels gelden ook voor Nederland en kunnen niet zomaar aan
de kant geschoven worden. Wel ben ik het met de leden van de PVV-fractie eens, dat
deze regels voor het inkopen van diensten als bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo 2015
te veel knellen. Daarom zet ik mij in Europeesrechtelijk verband in om het inkopen
van deze diensten zo snel mogelijk uit te zonderen van de Europese aanbestedingsregels.
Zolang de regels echter niet gewijzigd zijn, dient Nederland zich er aan te houden.
Gemeenten moeten daarom hun opdrachten voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning Europees aanbesteden.
Omdat dit werk behoort tot de categorie «sociale en andere specifieke diensten» (SAS-diensten),
staan de Aanbestedingsrichtlijn en de Aanbestedingswet 2012 (de wet waarmee de Aanbestedingsrichtlijn
is geïmplementeerd) gelukkig wel gebruik van een eenvoudige procedure (de zogenoemde
«SAS-procedure») toe. Optimaal gebruik van dit «verlicht regime» wordt op dit moment
echter belemmerd doordat in de Jeugdwet en de Wmo 2015 is geregeld dat op basis van
het emvi-criterium wordt gegund. Partijen in de aanbestedingswereld gaan ervan uit
dat dit een plicht tot het inbouwen van een offertefase in de aanbestedingsprocedure
impliceert. Aangezien de Europese aanbestedingsregels het gunnen op basis van het
emvi-criterium voor SAS-diensten niet verplicht, schrapt dit wetsvoorstel die plicht.
Aldus zullen aanbestedingsprocedures voor de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning binnen de Europese aanbestedingsregels eenvoudiger kunnen worden ingericht. Dat laat onverlet dat ik er in Europees verband
naar blijf streven om de inkoop van Jeugdwet- en Wmo-diensten buiten die regels te
brengen.
4. De leden van de PVV-fractie lazen in de memorie van toelichting dat de regering
het aantal open house-procedures wil verminderen. Waarom wordt het werken met dergelijke
procedures niet simpelweg verboden, zo vragen deze leden.
Met voorliggend wetsvoorstel wordt een belemmering voor de daadwerkelijke en volle
toepassing van het verlicht regime uit de Aanbestedingsrichtlijn/de Aanbestedingswet
2012 uit de weg geruimd. Daardoor kunnen gemeenten eenvoudiger Europees gaan aanbesteden.
In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» worden de wijzen waarop dit kan worden ingevuld, in overleg met gemeenten en aanbieders,
uitgewerkt. Door het daadwerkelijk mogelijk maken van gebruik van een eenvoudiger
aanbestedingsprocedure zal de complexiteit van het aanbesteden afnemen. De regering
vindt het niet nodig om tegelijkertijd het gebruik van andere, complexere aanbestedingsprocedures,
open house-procedures of – voor zover de waarde van de opdracht op of beneden de drempelwaarde
ligt6 – onderhandse gunningsprocedures te verbieden. Deze procedures kunnen onder omstandigheden
hun waarde hebben.
5. De leden van de PVV-fractie vragen of de open house-procedures mede hebben gezorgd
voor de enorme toename in het aanbod van lichte jeugdzorg.
Het is aannemelijk dat de open house-procedures één van de oorzaken van de toename
van het aanbod van lichte jeugdzorg vormen. In gemeenten waar door middel van een
open house-procedure wordt ingekocht, is de drempel voor aanbieders om deel te nemen
immers laag te noemen. En vervolgens is het voor bepaalde aanbieders van lichte jeugdzorg
relatief eenvoudig hun diensten onder de aandacht te brengen en aan hulpbehoevenden
aan te bieden.
Echter, ook in gemeenten die andere inkoopinstrumenten hanteren dan de open house-procedure,
worden sterke stijgingen in het aanbod van jeugdhulp (als ook in de vraag overigens)
waargenomen. Er kan daarmee geen hard oorzakelijk verband worden gelegd tussen de
open house-procedure als inkoopinstrument en de sterke toename in het aanbod van lichte
jeugdzorg.
6. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het aannemelijk is dat gemeenten
na het invoeren van dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk voor het verlicht aanbestedingsregime
zullen kiezen.
Naar mijn mening is het zeker aannemelijk dat gemeenten gebruik zullen gaan maken
van het verlicht aanbestedingsregime. Uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020
en de Monitor inkoop sociaal domein7 blijkt dat gemeenten steeds bewuster kiezen tussen de mogelijke inkoopprocedures
en dat zij in toenemende mate selectieve inkoopprocedures inzetten. Ook proberen zij,
als zij voor inkoop door middel van een aanbestedingsprocedure hebben gekozen, gebruik
te maken van het verlicht regime. Optimaal gebruik van dat regime wordt op dit moment
echter belemmerd door het in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen emvi-criterium.
Gelet op deze ontwikkelingen verwacht ik dat gebruik van het verlicht regime toeneemt
nadat het emvi-criterium uit die wetten geschrapt zal zijn. Het gebruik zal overigens
worden gefaciliteerd door de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)», waarin mogelijke aanbestedingsprocedures zonder emvi worden uitgewerkt. Een aantal
gemeenten heeft al laten weten enthousiast te zijn over de nieuwe mogelijkheden.
7 en 8. De leden van de CDA-fractie delen deze zorg van de Raad van State dat gemeenten
de cyclus van beleid, contractering en uitvoering nog niet goed op orde hebben. Zij
vragen of het ondersteunende programma aan de gemeenten hiervoor voldoende soelaas
kan bieden. Genoemde leden vragen voorts of er geen risico is dat elke gemeente opnieuw
hetzelfde proces gaat doorlopen, zeker kleinere gemeenten. Kan de regering hier ondersteuning
bij bieden?
De werkgroepen van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein bestaan uit
deskundigen van gemeenten en aanbieders, waarmee er zorg voor wordt gedragen dat ontwikkelde
en te ontwikkelen producten en diensten voorzien in actuele ondersteuningsbehoeften.
Daarbij wordt beschikbare en nieuwe kennis over inkoop en aanbesteden in het sociaal
domein bekendgemaakt op de Vindplaats www.inkoopsociaaldomein.nl. Bovendien ondersteun ik aanbieders en gemeenten op maat via de helpdesk op www.inkoopsociaaldomein.nl. en het daaraan gekoppelde regioteam dat gerichte ondersteuning biedt passend bij
de lokale situatie. Hiervoor zijn diverse instrumenten zoals opleidingen, reviews
en workshops beschikbaar. Zo zijn er een handzaam stappenplan voor gemeenten om kwaliteitscriteria
in inkoop van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning op te stellen, digitale
leermodules voor gemeenten en aanbieders die de volledige inkoopcyclus beslaan en
een workshop waarin gemeenten en aanbieders leren hoe zij het goede gesprek over inkoop
kunnen voeren en faciliteren. Ook wordt ondersteuning geboden voor alle fasen van
de inkoopcyclus, van (inkoop)beleidsvoorbereiding en contractering tot contractmanagement
en contractevaluatie. Zo biedt het ondersteuningsprogramma kennis en begeleiding op
het gebied van de gehele inkoopcyclus in de vorm van digitale leermodules voor gemeenten
respectievelijk hulpaanbieders, de Regionale leergang inkoop Wmo 2015. Deze leergang
is overigens in lijn met een soortgelijke opleiding die het Ondersteuningsprogramma
Zorg voor de Jeugd aanbiedt voor de jeugdhulp. Zie ook mijn Kamerbrief van 8 december
20208. Ik ben van mening dat dit ondersteunende programma voldoende soelaas biedt.
Voor zover er regionaal wordt ingekocht, hoeft niet iedere gemeente zelf in te kopen.
Zoals bekend is de regering van mening dat regionale inkoop van sommige vormen van
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning wenselijk is. Op het terrein
van de Jeugdwet wordt op dit moment zelfs gewerkt aan een wetsvoorstel «Verbetering
beschikbaarheid zorg voor jeugdigen», waarmee gemeenten zullen worden verplicht om
sommige vormen van zorg voor jeugdigen regionaal in te kopen. Ook de gemeenten zelf
streven naar meer regionale inkoop. Uit de door de VNG opgestelde «Norm voor Opdrachtgeverschap»
die zij in juni 2020 hebben onderschreven, blijkt dat zij op het terrein van de Jeugdwet
en op dat van het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang (Wmo 2015) meer regionaal
willen samenwerken en inkopen. Het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein
ondersteunt regionale inkoop met haar producten en diensten. Zo is er een Regionale
leergang inkoop Wmo 2015 waarin gemeenten worden opgeleid in en begeleid bij het ontwikkelen
van een bij de regio passende inkoopstrategie voor maatschappelijke ondersteuning.
De leergang is overigens in lijn met een soortgelijke opleiding die het Ondersteuningsprogramma
Zorg voor de Jeugd aanbiedt voor de jeugdhulp.
9. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingsrichtlijn
geëvalueerd zullen worden.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat de evaluatie van de Europese Aanbestedingsrichtlijn
in 2021 wordt gestart.
10. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel
binnen de grenzen valt van wat op dit moment mogelijk is. Dit veronderstelt dat de
regering meer zou willen wijzigen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
nader in te gaan op dit punt en aan te geven wat naar haar oordeel idealiter nog meer
gewijzigd zou moeten worden in de Wmo 2015 en in de Jeugdwet.
Zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven, zou de regering het liefst zien
dat inkoop van Jeugdwet- en Wmo-diensten niet meer Europees hoeft te worden aanbesteed.
Dat vergt echter wijziging van de Europese Aanbestedingsrichtlijn. De Nederlandse
wetgever kan die wijziging niet zelf in gang zetten. Daarom stelt de regering met
voorliggend wetsvoorstel voor om te doen wat binnen de Europese Aanbestedingsrichtlijn nog wél mogelijk is om de aanbesteding van Jeugdwet- en Wmo-diensten te vergemakkelijken,
namelijk het schrappen van de in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen plicht om te
gunnen op basis van het emvi-criterium. De regering ziet helaas geen mogelijkheden
om binnen de grenzen van de Aanbestedingsrichtlijn nog meer versoepelingen in het
aanbestedingsproces aan te brengen, en heeft daarom geen plannen tot verdere wijzigingen
van de Jeugdwet of de Wmo 2015 op dit punt. Overigens zal ook wijziging van de Aanbestedingswet
2012 geen versoepelingen kunnen brengen, aangezien ook die wet niet in strijd mag
komen met de regels uit de Europese Aanbestedingsrichtlijn.
11. De leden van de CDA-fractie willen weten waarom onderhavig wetsvoorstel niet schuurt
met Europese wetgeving of Europees recht.
De Europese Aanbestedingsrichtlijn bevat voor sociale en andere specifieke diensten
(SAS-diensten) een verlicht regime, op grond waarvan vereenvoudigd kan worden aanbesteed.
Er hoeft onder andere niet te worden gegund op basis van het emvi-criterium. Jeugdwetdiensten
en de meeste Wmo-diensten zijn SAS-diensten9, zodat gemeenten van dit regime gebruik kunnen maken. Probleem is echter dat de Jeugdwet
en de Wmo 2015 op dit moment voorschrijven dat wél op basis van het emvi-criterium
wordt gegund. Vanuit de Aanbestedingsrichtlijn is dit niet vereist. Daarom schuurt
het schrappen van deze verplichting niet met de Europese Aanbestedingsrichtlijn of
het overige Europese recht.
12 en 13. De leden van de fractie van Groen Links vragen waarom het wijzigen van de
Aanbestedingsrichtlijn zo lastig is. Kan enig tijdpad gegeven worden waarop dit wel
te realiseren is?
De Aanbestedingsrichtlijn is door alle lidstaten van de Europese Unie aangenomen en
vertaald in nationale wetgeving (voor Nederland is de Aanbestedingswet 2012 die vertaling).
Het heeft meer dan vijf jaar geduurd om tot de huidige Aanbestedingswet en Europese
aanbestedingsrichtlijn te komen. De Aanbestedingsrichtlijn wordt geëvalueerd voordat
over eventuele wijzigingen wordt besloten. Nederland zet zich, samen met andere lidstaten,
in om de aanstaande evaluatie onder andere te laten gaan over de gevolgen van de Aanbestedingsrichtlijn
voor de Jeugdwet en de Wmo 2015. Nederland is immers van mening dat de richtlijn een
goede inkoop van Jeugdwet- en Wmo-diensten belemmert, en dat het beter is om die diensten
buiten de reikwijdte van de richtlijn te brengen.
De evaluatie van de Europese Aanbestedingsrichtlijn is naar verwachting eind 2022
afgerond. Het verdere verloop van onderhandelingen over aanpassing van de richtlijn
is afhankelijk van de aanbevelingen die uit de evaluatie zullen voortkomen en de toekomstige
standpunten van de lidstaten. Hoe lang dit proces zal duren, is niet te zeggen, maar
duidelijk is wel dat het een zaak van jaren zal worden.
14. De leden van de fractie van Groen Links vragen tevens wat de samenhang is tussen
dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
en de adviezen uit het rapport «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» van
de Stuurgroep onder voorzitterschap van mevrouw Sint. Is het logisch om het onderhavige
wetsvoorstel nu al te behandelen, terwijl er tegelijk een discussie gaande is over
de inrichting van het jeugdzorgstelsel als geheel? Wat is de opvatting van de regering
hierover?
Terecht vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de samenhang van voorliggend
wetsvoorstel met het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
en wijzigingsvoorstellen die waarschijnlijk zullen voortkomen uit het advies van de
Stuurgroep Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet en de uitspraak van de
zogenoemde «Commissie van Wijzen» over de structurele financiering van de jeugdzorg.
Het antwoord op die vraag is, dat voorliggend wetsvoorstel kan worden gezien als noodzakelijke
«no regret»-maatregel: het weghalen van een belemmering voor het organiseren van eenvoudigere
aanbestedingsprocedures en (het opnemen van een delegatiebepaling voor) een amvb met
kostprijselementen om tot reële prijzen in de Jeugdwet te kunnen komen, zijn sowieso
noodzakelijk voor een verbetering van de uitvoerbaarheid van het jeugdzorgstelsel.
Omdat de maatregelen alleen zullen kunnen gelden voor nieuwe contracten en bestaande
contracten soms jaren lopen, vind ik het van belang om de maatregelen zo snel mogelijk
– en wel voorafgaande aan de boven bedoelde maatregelen – in te voeren. Hoe eerder
de maatregelen van dit wetsvoorstel worden ingevoerd, hoe sneller ze in de contracten
verwerkt zullen kunnen zijn.
15. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de verwachte positieve
en negatieve gevolgen van dit wetsvoorstel te schetsen voor grote zorgaanbieders,
kleine zorgaanbieders, gemeenten met een regiofunctie, kleine gemeenten en cliënten.
In de praktijk betekent de toepassing van het in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen
emvi-criterium dat een aanbestedingsprocedure met inschrijving wordt ingericht. Dit
leidt tot de verplichting tot vergelijking van offertes op basis van een op voorhand
uitgedachte gunningssystematiek. Het schrijven (aanbieders) en beoordelen (gemeenten)
van offertes op deze aanbesteding is echter tijdrovend en kost daarmee tijd en geld,
die ten koste gaat van het bieden van feitelijke zorg en ondersteuning. Dit terwijl
ook door middel van eenvoudiger procedures kan worden gekomen tot een eerlijke aanbesteding.
Met het oog daarop wordt de plicht om op grond van het emvi-criterium te gunnen met
dit wetsvoorstel uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 geschrapt. Daarmee geldt de plicht
om te gunnen op basis van het emvi-criterium, en de in de praktijk daaruit voortvloeiende
plicht om offertes te vragen en te beoordelen, niet meer indien de gemeente kiest
voor een invulling van een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime. Dit
leidt tot verlichting van de uitvoeringslasten. Dat geldt zowel voor gemeenten, groot
en klein, en met en zonder een regiofunctie, als voor grote en kleine zorgaanbieders.
16 en 17. De leden van de Christen Unie vragen wanneer de Europese Aanbestedingsrichtlijn
zal worden geëvalueerd. Tevens vragen zij of of er gewenste wijzigingen zijn waarbij
de regering de evaluatie van de Aanbestedingsrichtlijn afwacht.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij de evaluatie van de Europese Aanbestedingsrichtlijn
in 2021 start. De Commissie gaat conform artikel 92 van de Aanbestedingsrichtlijn
de economische gevolgen voor de interne markt evalueren, met name betreffende factoren
zoals het grensoverschrijdend plaatsen van overheidsopdrachten en transactiekosten,
die voortvloeien uit vastgestelde Europese drempelwaarden.
De belangrijkste gewenste wijziging is een algemene vrijstelling in de Aanbestedingsrichtlijn
voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. De algemene verantwoordelijkheid
voor de Aanbestedingsrichtlijn behoort tot het beleidsveld van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat volgt de evaluatie
op de voet en heeft nog geen andere gewenste wijzigingen geformuleerd.
18. De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot
het Europese traject om de Europese Aanbestedingsrichtlijn te herzien op het punt
van de aanbesteding van zorg door gemeenten. Welke inzet pleegt de regering in de
komende periode om te komen tot een herziening van de Aanbestedingsrichtlijn?
De Europese Commissie wil de Europese Aanbestedingsrichtlijn evalueren voordat zij
wijziging daarvan wil overwegen. Zij heeft aangegeven dat die evaluatie in 2021 zal
worden gestart.
Onderdeel van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein van het Ministerie
van VWS is de Europastrategie die als doel heeft om tot aanpassing van de Europese
aanbestedingsrichtlijn te komen. Deze strategie zet dit jaar in op drie sporen om
dit doel te halen:
1. directe gesprekken voeren met en analyses en voorstellen voor herziening leveren aan
de Europese Commissie, samen met de vier lidstaten die ons standpunt ondersteunen
(Denemarken, Polen, Oostenrijk en Bulgarije), te beginnen ten behoeve van de aanstaande
evaluatie van de richtlijn;
2. gesprekken met het Europese Parlement voeren om politieke steun vanuit het parlement
richting de Commissie te verkrijgen;
3. afstemming met Nederlandse en Europese belangenorganisaties die ook voor uitzondering
van de Jeugdwet- en Wmo-diensten van de reikwijdte van de Europese aanbestedingsrichtlijn
ijveren.
19, 20 en 21. Uit de voortgangsrapportage van 8 december 2020 maken deze leden op
dat ook in andere lidstaten dezelfde problematiek speelt, namelijk dat een Europese
aanbestedingsprocedure slecht geschikt is om de beste zorg voor burgers te realiseren
waarbij continuïteit, lokaal partnerschap en samenwerking voorop staan. Kan de regering
aangeven welke maatregelen deze lidstaten hebben genomen om de problematiek tegen
te gaan (naast druk uitoefenen op de Europese Commissie om de Aanbestedingsrichtlijn
te herzien op dit punt)? Wat kan Nederland van andere EU-lidstaten leren? Is er sprake
van een gecoördineerde aanpak met gelijkgestemde lidstaten jegens de Europese Commissie
om dit op te lossen?
Er bestaat geen vergelijkend onderzoek naar de huidige aanpakken in de lidstaten van
de EU over dit onderwerp. Wel is bekend dat een aantal landen diensten in het sociaal
domein niet inkoopt bij private partijen maar door (semi)overheidsorganisaties laat
uitvoeren, waardoor er geen sprake is van aanbesteden. Een aantal landen heeft te
maken met vooral kleine aanbieders, waardoor de contractwaarde onder de drempel kan
blijven. En een aantal landen heeft vergelijkbare problemen als de Nederlandse gemeenten.
Samen met Denemarken, Polen, Oostenrijk en Bulgarije trekken we op richting de Europese
Commissie. Hierbij analyseren wij onze (gezamenlijke) problematieken en zoeken naar
de juiste oplossingen hiervoor op Europees niveau. Daartoe analyseren we ook hoe betrokken
lidstaten de problemen op dit moment aanpakken. Mogelijk kan Nederland van de best
practices van die lidstaten leren.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat Nederland, Denemarken, Oostenrijk,
Polen en Bulgarije inderdaad gecoördineerd te werk gaan om de Aanbestedingsrichtlijn
gewijzigd te krijgen. Het is niet uitgesloten dat zich in de toekomst nog andere lidstaten
bij dit initiatief aansluiten.
22 en 23. De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking
tot het ondersteuningsprogramma voor gemeenten. Welke acties worden ondernomen om
gemeenten te helpen om het contractmanagement daadwerkelijk te verbeteren? Waar hebben
gemeenten zelf behoefte aan?
Contractmanagement of leveranciersmanagement (de term die het programma Inkoop en
Aanbesteden voert) is een van de instrumenten waarmee gemeenten kunnen sturen op inkoop.
Het leveranciersmanagement vormt een integraal onderdeel van de inkoopcyclus die het
programma propageert. In de brochure «Inkoop Jeugdhulp – Zeven goede gewoonten» is
de volledige inkoopcyclus voor jeugdhulp beschreven. Deze inkoopcyclus is ook geschikt
voor de Wmo 2015. Het belang van leveranciersmanagement als sturingsinstrument, wordt
zodoende benadrukt in verschillende producten die het programma ontwikkelt. Dit gebeurt
onder meer in een aparte module genaamd «leveranciersmanagement» binnen de Regionale
leergang inkoop Wmo 2015, die gemeenten kosteloos wordt aangeboden.
Uit contacten van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein met gemeenten
en aanbieders blijkt dat gemeenten invulling geven aan het contract/leveranciersmanagement,
en dit wensen te professionaliseren. Het leveranciersmanagement is soms belegd bij
een beleidsadviseur of bij de inkoopafdeling. Vragen waar gemeenten mee worstelen
zijn onder andere:
– Welk instrumentarium is nodig om gesprekken met aanbieders goed in te vullen?
– Hoe wordt de verbinding met de toegang en met de inwoners onderhouden?
– Hoe ziet het besluitvormingsproces eruit?
– In welke escalatiemogelijkheden moet worden voorzien?
Het ondersteuningsprogramma ondersteunt gemeenten bij het vinden van antwoorden op
deze vragen, onder meer met de Regionale leergang inkoop Wmo 2015, met leermodules
en advisering op maat door het regioteam, en met de helpdesk achter de Vindplaats
www.inkoopsociaaldomein.nl.
2. Beperking uitvoeringslasten van aanbesteden
24. De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt gesteld
dat er voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het geheel geen
Europese markt bestaat. Moeten genoemde leden dit zo begrijpen dat dit ook het geval
is bij de Nederlandse grensgemeenten?
Uit een studie van Monitor Deloitte die op 21 oktober 2020 aan uw Kamer is gestuurd10, blijkt dat ook in de grensgemeenten geen sprake is van een Europese markt. In één
geval deed een «buitenlandse» partij mee aan een aanbesteding in een grensgemeente,
maar het was een Nederlands bedrijf dat net over de grens stond geregistreerd.
25. De leden van de CDA-fracie lazen in de memorie van toelichting dat de regering
de uit de aanbestedingsplicht voortvloeiende lasten bij de inkoop van zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel vindt ten opzichte van de ermee
behaalde baten. Zij vragen de regering om hier voorbeelden van te geven.
Een voorbeeld hiervan is een aanbesteding van de regio Twente. Twente heeft in 2016
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in concurrentie aanbesteed volgens
de aanbestedingsregels. De totale contractwaarde betrof ongeveer 800 miljoen euro.
De totale kosten die gemoeid waren met de aanbesteding besloegen naar schatting 1%
van dit bedrag, ongeveer 7,85 miljoen euro. De aanbestedingsprocedure kostte erg veel
tijd en duurde drie jaar. Daarnaast gaf Twente aan dat de relatie met aanbieders als
gevolg van de aanbestedingsprocedure verslechterd was. Twente heeft aangegeven dat
de aanbesteding niet heeft geleid tot verbetering van de kwaliteit, lagere kosten
of betere samenwerking. De regering is van mening dat in soortgelijke gevallen een
op dialoog en vertrouwen gerichte werkwijze de genoemde neveneffecten kan mitigeren
en een grotere kans heeft op betere resultaten voor gemeente, aanbieders en cliënten.
Een ander voorbeeld kan gevonden worden in Rotterdam. De gemeente Rotterdam heeft
in 2017 maatschappelijke ondersteuning openbaar aanbesteed. Dit heeft geleid tot 143
inschrijvingen, waarbij de gemeente 38 inschrijvingen terzijde heeft gelegd omdat
deze niet voldeden aan de kwaliteitseisen. Van de overblijvende 106 inschrijvers,
liepen 37 partijen het risico dat hun inschrijving eveneens terzijde zou worden gelegd
wegens technische of procedurele fouten in de inschrijving. Dit betrof onder meer
twee partijen die al meerdere jaren uitstekende zorg verleenden aan inwoners. Eén
van deze partijen maakte procedurele fouten in de inschrijving. Bij afwijzing van
de inschrijving liep deze partij het risico om failliet te gaan en zou de gemeente
voor de 1.100 cliënten van deze partij moeten helpen om over te stappen naar een andere
aanbieder. De tweede inschrijver die zou worden afgewezen, was actief in hulp en huisvesting
aan voormalig daklozen. Als de inschrijving van deze partij was afgewezen, zouden
235 voormalig daklozen hun huisvesting verliezen. De gemeente zou een grote inspanning
moeten plegen voor nieuwe huisvesting, met negatieve gevolgen voor het welzijn van
deze kwetsbare inwoners. De gemeente Rotterdam heeft in dit specifiek geval speciale
oplossingen moeten ontwikkelen om beide partijen toch een contract aan te bieden.
De regering is van mening dat uit dit voorbeeld in Rotterdam blijkt dat het in dit
geval niet gaat om een normale markt waar vrij gekozen kan worden en gewisseld tussen
aanbieders. Gemeenten zouden bij het inrichten van inkoopprocedures hier rekening
mee moeten kunnen houden. De verplichtingen in de Europese aanbestedingsrichtlijn
staan dit in de weg.
26 en 27. De leden van de CDA-fractie vragen waarom gemeenten op dit moment niet voor
aanbesteding volgens het verlichte (eenvoudige) aanbestedingsregime kiezen en waarom
de introductie van een «kan-bepaling» in de wet daar dan verandering in zou brengen.
Indien de gemeente op dit moment kiest om zorg voor jeugdigen of maatschappelijke
ondersteuning via het verlicht regime in te kopen, dient zij het criterium van de
economisch meest voordelige inschrijving (emvi-criterium) te hanteren in de aanbestedingsprocedure.
Dit houdt in de praktijk in dat de gemeente inkoopt via offerteaanvragen en daarbij
veel informatie moet opvragen om de prijs/kwaliteit-verhouding van iedere inschrijver
te beoordelen volgens een (op voorhand) vastgestelde gunningsmethodiek. Aanbieders
zijn in deze gevallen bij inschrijving veel tijd kwijt aan het bij de offerte aanleveren
van gedetailleerde informatie ten behoeve van de prijs/kwaliteit-beoordeling door
de gemeente. Dit veroorzaakt uitvoeringslasten bij gemeenten en aanbieders.
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium
uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 te schrappen. Door het verwijderen van deze verplichting
zijn gemeenten vrij een inkoopprocedure via het verlicht regime te starten met of
zonder toepassing van het emvi-criterium. Dit maakt dat de gemeente meer vrijheid
heeft om het verlicht regime zelf in te vullen. In de praktijk betekent het wegvallen
van het emvi-criterium dat gemeenten geen keuzes meer hoeven te maken op basis van
offertes en een (op voorhand vastgestelde) gunningsystematiek. Dit kan leiden tot
minder uitvoeringslasten, omdat de noodzaak om offertes te maken (door aanbieders)
en deze volgens een gunningsystematiek te beoordelen (door gemeenten) vervalt. Door
het schrappen van het emvi-criterium wordt het voor gemeenten dus aantrekkelijker
om een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime te volgen. En voor aanbieders
wordt het aantrekkelijker om aan een aanbesteding deel te nemen.
Gelet op de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 en de Monitor inkoop sociaal domein11 lijkt het aannemelijk dat gemeenten van de nieuwe mogelijkheden gebruik zullen maken.
Het gebruik zal overigens worden gefaciliteerd door de handreiking «SAS-zonder emvi
(vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)», waarin mogelijke aanbestedingsprocedures zonder emvi worden uitgewerkt. Een aantal
gemeenten heeft al laten weten enthousiast te zijn over de nieuwe mogelijkheden.
28 en 29. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom
een aanbestedingsprocedure zonder offertefase niet zal leiden tot «vriendjespolitiek».
Kan daarbij ingegaan worden op het verschil tussen grote en kleine zorginstellingen?
De Europese Aanbestedingsrichtlijn en de Aanbestedingswet 2012, waarmee die richtlijn
in de Nederlandse rechtsorde wordt geïmplementeerd, zijn gebaseerd op de grondgedachte
dat gezorgd moet worden voor een eerlijke toegang tot overheidsopdrachten voor alle
ondernemingen binnen de EU. Dit geldt ook voor aanbestedingen volgens het verlicht
regime. Zo moeten ook in het verlicht regime de overheidsopdrachten openbaar worden
aangekondigd, opdat eenieder die denkt de opdracht uit te kunnen voeren zijn interesse
kenbaar kan maken. Ook het verdere verloop van een procedure moet eerlijk geschieden.
Zoals uit de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» blijkt, is het goed mogelijk om aanbestedingsprocedures zonder emvi en daarmee zonder
offertefase, eerlijk in te richten.
Indien de gemeente kiest voor het verlicht regime moet bij de inrichting van de vereenvoudigde
aanbestedingsprocedure rekening worden gehouden met het midden- en kleinbedrijf (het
MKB). Dit vloeit voort uit de Gids Proportionaliteit12, die ingevolge deel 1 van de Aanbestedingswet 2012 tevens van toepassing is op het
verlicht regime. Uit de gids is af te leiden dat de gemeente bij het vaststellen van
minimumeisen en selectiecriteria die zij in de aanbestedingsprocedure wenst te gaan
gebruiken rekening dient te houden met het MKB. Deze criteria dienen duidelijk en
objectief te worden geformuleerd, rekening houdend met de grote en kleine aanbieders.
Afwijken mag alleen indien dit goed wordt gemotiveerd. Overigens geldt bovendien dat
het schrappen van het emvi-criterium ertoe zou kunnen leiden dat kleinere aanbieders
die eerder wegens de complexiteit en de uitvoeringslasten afzagen van deelname aan
een aanbestedingsprocedure, in de toekomst wél gaan deelnemen.
30. Een aantal vormen van zorg voor jeugdigen zal in de toekomst op regionaal niveau
moeten worden ingekocht. Een en ander zal in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid
zorg voor jeugdigen» worden uitgewerkt. Nu wordt volstaan met de mededeling dat de
hiervoor bedoelde, vereenvoudigde aanbestedingsprocedures ook voor de inkoop op regionaal
niveau gebruikt zullen kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering
kan aangeven wanneer het bovengenoemde wetsvoorstel naar de Kamer komt.
De belangrijkste maatregel die in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg
voor jeugdigen» worden voorgesteld, betreft de verplichting van gemeenten om de specialistische
vormen van zorg voor jeugdigen in te laten kopen door regionale entiteiten die zij
op grond van een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen (Wgr) inrichten of aanwijzen. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in bovenregionale
samenwerking. Anders dan de maatregelen in voorliggend wetsvoorstel, die beschouwd
kunnen worden als noodzakelijke «no regret»-maatregelen, kunnen deze voorstellen voor
(boven)regionale samenwerking beïnvloed worden door (onder andere in de hervormingsagenda
Jeugdwet op te nemen) voorstellen die voortvloeien uit het advies van de Stuurgroep
Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet of de uitspraak van de zogenoemde
«Commissie van Wijzen» over de structurele financiering van de jeugdzorg. Om die reden
wil ik het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» aanhouden
totdat duidelijk is wat laatstbedoelde voorstellen zullen behelzen.
31. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom de zwaardere zorg voor jeugdigen,
die indien de toekomstige wetswijziging van kracht zou worden, regionaal ingekocht
moet gaan worden, ook onder het lichte regime kan vallen.
Voorliggend wetsvoorstel schrapt de verplichting om bij de inkoop van zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning contracten te gunnen op grond van het emvi-criterium.
Daarmee wordt voor de gemeenten het pad geëffend om daadwerkelijk en ten volle gebruik
te maken van het verlicht regime waarin de Aanbestedingsrichtlijn en, in het kielzog
van die richtlijn, de Aanbestedingswet 2012 voorzien. Als in de toekomst specialistische
zorg voor jeugdigen door regionale entiteiten wordt ingekocht, zullen ook die regionale
entiteiten de vruchten van voorliggend wetsvoorstel kunnen plukken. Er is geen enkele
reden om hen in de toekomst wél te verplichten tot gunning op basis van het emvi-criterium
en hen daarmee te belasten met de onnodige uitvoeringslasten die uit dat criterium
voortvloeien.
2.1 Inleiding
32 en 33. De leden van de D66-fractie constateren dat de regering zich heeft ingespannen
om de Europese aanbestedingsregels aan te passen op het gebied van het sociaal domein.
Klopt het dat deze wetswijziging niet nodig was geweest als deze inspanningen succesvol
waren geweest? Kan de regering aangeven waarom dit wetsvoorstel niet eerder is ingediend?
Voorliggende wetswijziging zou inderdaad niet nodig zijn geweest als de Europese Aanbestedingsrichtlijn
zo zou worden aangepast, dat Europese aanbesteding van SAS-diensten niet meer verplicht
zou zijn. Zover is het echter helaas nog niet. Elders in deze nota naar aanleiding
geef ik aan welke activiteiten Nederland onderneemt om de Aanbestedingsrichtlijn alsnog
in deze zin gewijzigd te krijgen.
Voorliggend wetsvoorstel is niet eerder ingediend omdat eerst duidelijk moest worden
dat een snelle aanpassing van de Aanbestedingsrichtlijn inderdaad niet te verwachten
valt. Daarna was tijd nodig om na te gaan of, en zo ja, hoe het mogelijk was de aanbestedingslasten
van gemeenten en aanbieders dan nog op een andere manier konden worden verlicht. Dat
heeft uiteindelijk tot voorliggend wetsvoorstel geleid.
34 en 35. De leden van de SP-fractie vragen de regering of het juist is dat gemeenten
in de praktijk nog steeds kunnen kiezen voor een uitgebreide Europese aanbestedingsprocedure.
In hoeverre is de verwachting dat gemeenten alsnog gebruik maken van deze procedures?
Zowel nu als na de inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel zullen gemeenten
kunnen blijven kiezen voor een reguliere (of, in de termen van de leden van de SP-fractie,
een uitgebreide) Europese aanbestedingsprocedure. Dat wil de regering niet verbieden,
omdat dergelijke procedures onder omstandigheden hun waarde kunnen hebben.
Uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 en de Monitor inkoop sociaal domein13 blijkt echter wel dat gemeenten steeds bewuster kiezen tussen de mogelijke inkoopprocedures
en dat zij in toenemende mate selectieve inkoopprocedures inzetten. Ook proberen zij,
als zij voor inkoop door middel van een aanbestedingsprocedure hebben gekozen, gebruik
te maken van het verlicht regime. Optimaal gebruik van dat regime wordt op dit moment
echter belemmerd door het in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen emvi-criterium.
Gelet op deze ontwikkelingen verwacht ik dat gebruik van het verlicht regime toeneemt
nadat het emvi-criterium uit die wetten geschrapt zal zijn. Het gebruik zal overigens
worden gefaciliteerd door de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)», waarin mogelijke aanbestedingsprocedures zonder emvi worden uitgewerkt. Een aantal
gemeenten heeft al laten weten enthousiast te zijn over de nieuwe mogelijkheden. Samenvattend
verwacht is dus dat het gebruik van het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding
van voorliggend wetsvoorstel zal toenemen en dat het gebruik van de reguliere aanbestedingsprocedure
zal afnemen. In welke mate dat zal gebeuren, kan ik niet voorspellen.
36. De leden van de SP-fractie vragen wanneer op Europees vlak wijzigingen in het
verplicht Europees aanbesteden worden verwacht.
De evaluatie van de Europese aanbestedingsrichtlijn is naar verwachting eind 2022
afgerond. Het verdere verloop van de onderhandelingen over aanpassingen van de huidige
richtlijn is afhankelijk van de aanbevelingen van deze evaluatie en van de toekomstige
standpunten van de lidstaten. Het is niet te zeggen hoe lang dit proces zal duren.
37, 38, 39. Voorts zijn de leden van de SP-fractie benieuwd op welke wijze gemeenten
de gemeentelijke zorg kunnen uitvoeren zonder inachtneming van de aanbestedingsprocedures.
Kan de regering aangeven welke mogelijkheden er zijn bij subsidierelaties of bij het
opzetten van gemeentelijke zorgorganisaties? Kan de regering duidelijker aangeven
welke vorm van organisatie en inkoop van de gemeentelijke zorg de voorkeur heeft?
Is het de bedoeling dat gemeenten het verlichte regime in de Aanbestedingswet gaan
toepassen of heeft de regering een andere voorkeur?
Gemeenten kunnen zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning op drie hoofdwijzen
verzorgen:
1. zij kunnen deze zorg en ondersteuning bij aanbieders inkopen;
2. zij kunnen aanbieders subsidiëren om deze zorg en ondersteuning te verlenen;
3. zij kunnen deze zorg en ondersteuning door de eigen medewerkers aan cliënten laten
verlenen.
Zoals uit een hierna beantwoorde vraag van de leden van de SP-fractie blijkt, wordt
meestal gekozen voor inkopen. In dat geval zal Europees moeten worden aanbesteed,
tenzij de waarde van de opdracht op of beneden de aanbestedingsdrempel ligt14 of wordt gekozen voor een open house-procedure. Voorliggend wetsvoorstel vergemakkelijkt
het Europees aanbesteden. Het is zeker de bedoeling dat gemeenten gebruik gaan maken
van het verlicht regime. Maar, zoals ook in een antwoord op een eerdere vraag van
deze leden is aangegeven: de regering wil dit niet voorschrijven.
Subsidiëring is vooral geschikt indien het initiatief om zorg voor jeugdigen of maatschappelijke
ondersteuning te verlenen niet van de gemeente uitgaat, maar van de aanbieder. Te
denken valt aan de situatie waarin een aanbieder een nieuw jeugdhulpconcept wil ontwikkelen
en daarvoor een bijdrage van de gemeente wil ontvangen. Voor situaties waarin de gemeente
ter voldoening aan haar jeugdhulpplicht of haar uit de Wmo 2015 voortvloeiende verplichtingen
de zekerheid wil hebben dat zorg of maatschappelijke ondersteuning wordt verleend,
is subsidiëring een minder geschikt instrument.
Het zelf verlenen van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning geschiedt vooral
in wijkteams. Het gaat dan om de lichtere zorg. Overigens mogen gemeenten niet zelf
kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering uitvoeren. De Jeugdwet regelt namelijk
dat alleen gecertificeerde instellingen dat werk mogen doen.
40, 41, 42. De leden van de SP-fractie willen weten in hoeverre het haalbaar is om
de gemeentelijke zorg uit te zonderen van de Aanbestedingswet 2012? Waarom wordt –
ondanks een risico op een Europese inbreukprocedure – niet gekozen voor deze route?
Is de regering van mening dat de organisatie van de gemeentelijke zorg beter af zou
zijn indien deze uitzondering zou gelden?
Om met het antwoord op de derde vraag te beginnen: de regering is inderdaad van mening
dat de organisatie van de gemeentelijke inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning beter af zou zijn als deze niet meer onder de reikwijdte van de Europese
Aanbestedingsrichtlijn zou vallen. Indien deze diensten zijn uitgezonderd van de Europese
Aanbestedingsrichtlijn, biedt dat de gemeenten meer vrijheden om de inkoopprocedures
zo in te richten dat die optimaal werken. Gemeenten kunnen hun inkoopprocedures dan
meer richten op dialoog, kwaliteit en transitie en zullen hun uitvoeringslasten en
die van hun aanbieders mogelijk verder kunnen reduceren.
Wat betreft de haalbaarheid van het streven om de inkoop van Jeugdwet- en Wmo-diensten
uit te zonderen van de reikwijdte van de Europese Aanbestedingsrichtlijn het volgende.
Nederland zet zich al sinds 2019 in om de Europese Commissie te bewegen om de Jeugdwet
en de Wmo 2015 uit te zonderen van de Europese Aanbestedingsrichtlijn. Ondertussen
wordt dit initiatief van Nederland door vier andere lidstaten ondersteund. Het is
juridisch mogelijk om bedoelde wetten van de reikwijdte van de richtlijn uit te zonderen,
maar het zal van politieke wil afhangen of dit ook werkelijk gaat lukken. Ik zie zeker
een goede kans om dat te bereiken. Echter, er is geen garantie en er is nog een hele
weg te gaan om het daadwerkelijk te bereiken.
De regering vindt het niet verstandig om in strijd met de Aanbestedingsrichtlijn te
regelen dat zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning buiten de reikwijdte
van het aanbestedingsrecht vallen. Dat zal inderdaad tot een inbreukprocedure van
de Europese Commissie leiden, die waarschijnlijk zal uitmonden in een hoge door Nederland
te betalen boete of dwangsom15. Ook vindt de regering het niet verstandig als gemeenten nu al zouden doen alsof
de Aanbestedingsrichtlijn niet geldt. Als gemeenten niet aanbesteden terwijl ze dat
wel moeten doen, zouden ze geconfronteerd kunnen worden met juridische procedures
van aanbieders die geen contract kregen. Deze zullen stellen dat de gemeente in strijd
met de Aanbestedingsrichtlijn (en overigens ook met de Aanbestedingswet 2012, de Jeugdwet
en de Wmo 2015) niet heeft aanbesteed en hen dus geen eerlijke kans heeft gegeven
op een contract. De kans dat de rechter zo'n aanbieder gelijk zou geven, is zeer groot.
In zo'n geval zou de gemeente de diensten alsnog moeten aanbesteden (leidende tot
een forse vertraging in de inkoop en in het ergste geval tot hiaten in de dienstverlening)
of schadevergoeding moeten betalen.
43, 44. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel gemeenten gebruik maken van aanbestedingen,
subsidierelaties en open house-constructies. Ook vragen genoemde leden welke verschillen
daarin te zien zijn tussen de Wmo 2015 en de jeugdzorg.
De Monitor gemeentelijke zorginkoop 202016 bevat hierover de volgende cijfers. Voor de Wmo 2015 geldt dat met betrekking tot
alle overeenkomsten die op 1 januari 2020 van kracht waren, voor 23% een open house-procedure,
73% een overheidsopdracht (in de zin van de Aanbestedingswet 2012) en 3% een subsidie
is toegepast. Voor zorg voor jeugdigen17 zijn deze cijfers respectievelijk 31% open house, 63% overheidsopdracht en 6% subsidie.
De inkoopprocedures voor deze overeenkomsten hebben in 2019 en eerdere jaren plaatsgevonden.
Voor de nieuwe Wmo 2015 overeenkomsten (die op 1 januari 2020 van kracht werden en
dus waarschijnlijk in 2019 zijn ingekocht) geldt dat voor 53% een open house-procedure,
43% een overheidsopdracht en 5% een subsidie is toegepast. De cijfers voor jeugdhulp
zijn respectievelijk 23% open house, 65% overheidsopdracht en 12% subsidie. Het onderzoeksbureau
baseert zijn onderzoek op de opgaven van de gemeenten. De toename in het aantal open
house-procedures in de Wmo 2015 wordt onder meer veroorzaakt door de grotere bekendheid
van deze naamgeving. Gemeenten kenmerkten in eerdere jaren sommige inkoopprocedures
die voldoen aan de voorwaarden voor open house vaker als aanbesteding.
45 t/m 49. Ten slotte zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar een Europese vergelijking
op het terrein van de lokale inkoop van zorg. Kan de regering uiteenzetten hoe dit
in verschillende landen plaatsvindt? Zijn er landen die hun gemeentelijke zorg hebben
uitgezonderd van het Europese aanbestedingsbeleid? Zo ja, welke landen zijn dat, hoe
pakt dit voor deze landen uit en hebben deze landen te maken gehad met interventies
vanuit de EU op dit punt?
Er bestaat geen vergelijkend onderzoek naar de huidige aanpakken in de lidstaten van
de EU over dit onderwerp. Het is wel bekend dat een aantal landen services in het
sociaal domein niet inkopen bij private partijen maar door (semi)overheidsorganisaties
laat uitvoeren, waardoor er geen sprake is van aanbesteden. Een aantal landen heeft
te maken met vooral kleine aanbieders waardoor de contractwaarde onder de drempel
kan blijven. En een aantal landen heeft vergelijkbare problemen als gemeenten in Nederland.
Voor zover bij het Ministerie van VWS bekend, zijn er geen landen die hun gemeentelijke
zorg hebben uitgezonderd van het Europese aanbestedingsbeleid.
2.2 Probleembeschrijving
50 en 51. De regering heeft het voornemen om de diensten uit het sociaal domein uit
te zonderen van de Aanbestedingsrichtlijn, maar om een wijziging in gang te zetten
zou zij eerst moeten wachten op de evaluatie van die richtlijn. De leden van de VVD-fractie
onderschrijven de noodzaak die de regering voelt om nu al – zonder de evaluatie af
te wachten – met het onderhavige wetsvoorstel te komen om de aanbestedingsprocedures
van gemeentes voor zorgtaken in het sociaal domein te vereenvoudigen. Toch vragen
zij wanneer de evaluatie is afgerond en of deze datum naar voren kan worden gehaald
om zo nog eventueel bij dit wetsvoorstel betrokken te worden.
De Europese Commissie heeft laten weten dat de evaluatie van de Aanbestedingsrichtlijn
dit jaar zal starten, en zij heeft het proces daartoe in gang gezet. Naar verwachting
zal deze eind 2022 zijn afgerond. Het Ministerie van VWS ziet geen mogelijkheden om
deze evaluatie eerder te laten verrichten. Het is de Commissie die de evaluatie uitvoert.
52 en 53. De leden van de D66-fractie ondersteunen de zoektocht van de regering om
de administratieve lasten te verminderen als gevolg van aanbestedingsprocedures en
dat zij daarover gesprekken voert met gemeenten en aanbieders. Hoeveel gemeenten zijn
aangesloten bij het traject om te komen tot dit wetsvoorstel en wat is bijvoorbeeld
de positie van de VNG hierin?
Er zijn door het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein in zes gemeenten/regio’s
pilots uitgevoerd vooruitlopend op het wetsvoorstel. De VNG neemt deel in de stuurgroep
van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein. Voorts is zij mede-opdrachtgever
van de pilots en is zij betrokken bij de begeleidingscommissie van de pilots.
Alle gemeenten, alsmede de VNG, hebben op het wetsvoorstel kunnen reageren toen het
voor de internetconsultatie werd gepubliceerd. De VNG is hier aan het beging van de
consultatie op gewezen. Enkele gemeenten (al dan niet in de vorm van een samenwerkingsverband)
hebben tijdens de internetconsultatie daadwerkelijk gereageerd.
Ten slotte is de VNG mede-opdrachtgever van de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)», waarin een aantal mogelijke invullingen van de aanbestedingsprocedure zonder emvi
wordt gegeven.
54 en 55. De leden van de fractie van D66 willen weten welk deel van de betrokken
gemeenten heeft aangegeven gebruik te zullen maken van het verlichte aanbestedingsregime
na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, die dat daarvoor nog niet deed. Voorts vragen
zij welke andere aanwijzingen de regering heeft dat deze procedure voorziet in een
behoefte bij de gemeenten.
In zes gemeenten/regio’s hebben pilots plaatsgevonden om de maximale ruimte te zoeken
binnen het verlicht regime. Ongeveer 15 gemeenten/regio’s hebben op enigerlei wijze
interesse getoond in de werkwijze. Deelnemende gemeenten hebben aangegeven dat zij
administratief luwe aanbestedingsprocedures volgens het verlicht regime als een belangrijke
nieuwe mogelijkheid zien om selectief in te kunnen kopen. Het leernetwerk opgebouwd
vanuit de pilots is groeiende.
Uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 en de Monitor inkoop sociaal domein18 blijkt dat gemeenten steeds bewuster kiezen tussen de mogelijke inkoopprocedures
en dat zij in toenemende mate selectieve inkoopprocedures inzetten. Ook proberen zij,
als zij voor inkoop door middel van een aanbestedingsprocedure hebben gekozen, gebruik
te maken van het verlicht regime. Optimaal gebruik van dat regime wordt op dit moment
echter belemmerd door het in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen emvi-criterium.
Gelet op deze ontwikkelingen verwacht ik dat gebruik van het verlicht regime toeneemt
nadat het emvi-criterium uit die wetten geschrapt zal zijn. Het gebruik zal overigens
worden gefaciliteerd door de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)», waarin mogelijke aanbestedingsprocedures zonder emvi worden uitgewerkt. Een aantal
gemeenten heeft al laten weten enthousiast te zijn over de nieuwe mogelijkheden.
Vanuit het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein wordt op www.inkoopsociaaldomein.nl bijgehouden hoeveel bezoekers er naar de artikelen over de procedure worden getrokken.
Zo kan ik melden dat de berichtgeving over het wetsvoorstel van 23 april jl. al meer
dan 4.400 keer is gezien op LinkedIn. De publicatie waarin is aangekondigd dat de
in de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» binnenkort beschikbaar is, is al meer dan 3.500 keer gezien op LinkedIn. De berichten
over de pilotgemeenten zijn al meer dan 3.200 keer bezocht. Deze cijfers geven aan
dat de doelgroep van het programma geïnteresseerd is in de wetswijziging, in de handreiking
en in de berichtgeving die het programma rondom deze wetswijziging publiceert.
Concluderend is het aantal gemeenten dat zonder gunning op basis van het emvi-criterium
zal aanbesteden niet bekend, maar kan verwacht worden dat gemeenten wel degelijk van
deze mogelijkheid gebruik zullen maken.
56 t/m 59. De leden van de fractie van D66 constateren dat met de verlichte procedure
het aantal verschillende soorten aanbestedingen eerder wordt uitgebreid dan ingeperkt.
Kan de regering aangeven in hoeverre dit de complexiteit van de inkoop niet vergroot?
Kan tevens worden aangegeven of zij heeft onderzocht op welke wijze het aantal verschillende
soorten inkoop ook had kunnen worden teruggebracht? Of kan hierbij het verband gelegd
worden met de ontmoediging van de open house-procedure? Zo ja, hoe kansrijk acht de
regering die poging?
Met voorliggend wetsvoorstel wordt een belemmering voor de daadwerkelijke en volle
toepassing van het – reeds bestaande – verlicht regime uit de Aanbestedingsrichtlijn/de
Aanbestedingswet 2012 uit de weg geruimd. Daardoor kunnen gemeenten eenvoudiger Europees
gaan aanbesteden. In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» zullen manieren waarop dit kan worden ingevuld, worden uitgewerkt. Door het daadwerkelijk
mogelijk maken van gebruik van een eenvoudiger aanbestedingsprocedure zal de complexiteit
van het aanbesteden afnemen, en niet toenemen. De regering vindt het niet nodig om
tegelijkertijd het gebruik van andere, complexere aanbestedingsprocedures, open house-procedures
of – voor zover de waarde van de opdracht op of beneden de drempelwaarde ligt19 – onderhandse gunningsprocedures te verbieden. Deze procedures kunnen onder omstandigheden
hun waarde hebben. Wel ben ik van mening dat het gebruik van open house-procedures
voor de inkoop van complexere vormen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning
ongewenst is. Door het aanbesteden gemakkelijker te maken, verwacht ik dat in de toekomst
meer gemeenten zullen kiezen voor aanbesteding.
60 en 61. De leden van de PVV-fractie delen de mening van de regering dat de uitvoeringslasten
bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel
zijn. Waarom wordt niet gewoon gestopt met de aanbestedingsplicht? Waarom laten we
de EU dit bepalen? Met dit wetsvoorstel worden de problemen rondom de aanbestedingen
niet opgelost, zo vinden de leden van de PVV-fractie.
Zoals ik ook al heb aangegeven in antwoord op vrijwel gelijkluidende vragen van de
leden van de PVV-fractie in de paragraaf «Inleiding», gelden de Europese aanbestedingsregels
ook voor Nederland en kunnen zij dus niet zomaar aan de kant geschoven worden. Wel
ben ik het met de leden van de PVV-fractie eens, dat deze regels voor het inkopen
van diensten als bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo 2015 te veel knellen. Daarom zet
ik mij in Europeesrechtelijk verband in om het inkopen van deze diensten zo snel mogelijk
uit te zonderen van de Europese aanbestedingsregels. Zolang de regels echter niet
gewijzigd zijn, dienen de Nederlandse gemeenten zich er aan te houden. Gemeenten moeten
daarom hun opdrachten voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning Europees
aanbesteden.
De regering vindt het niet verstandig om de gemeenten op te roepen om de Europese
aanbestedingsregels naast zich neer te leggen. Gemeenten die zouden inkopen zonder
Europees aan te besteden in die gevallen waarin ze dat eigenlijk wel zouden moeten
doen, zouden geconfronteerd kunnen worden met juridische procedures van aanbieders
die geen contract kregen. Deze aanbieders zullen stellen dat de gemeente in strijd
met de Aanbestedingsrichtlijn (en overigens ook met de Aanbestedingswet 2012 en de
Jeugdwet en de Wmo 2015) niet heeft aanbesteed en hen dus geen eerlijke kans heeft
gegeven op een contract. De kans dat de rechter zo'n aanbieder gelijk zou geven, is
zeer groot. In zo'n geval zou de gemeente de diensten alsnog moeten aanbesteden (leidende
tot een forse vertraging in de inkoop en in het ergste geval tot hiaten in de dienstverlening)
of schadevergoeding moeten betalen.
62. De leden van de SP-fractie constateren dat er vanuit de zorgsector vraag is naar
meer standaardisatie van de procedures rondom inkoop, contractering en verantwoording.
Genoemde leden vragen in hoeverre de regering hier rekening mee heeft gehouden. Kan
de regering nader toelichten wat zij hieraan wijzigt?
Er zijn inmiddels diverse standaarden ontwikkeld voor de inkoop en verantwoordingseisen
bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal
domein, waar gemeenten en aanbieders gebruik van kunnen maken. Daarnaast zijn gemeenten
en aanbieders wettelijk verplicht om gebruik te maken van de i-standaarden i-Wmo en
i-Jw indien zij inkoopcontracten met elkaar hebben gesloten op grond waarvan aantallen
producten of hulptrajecten zijn ingekocht.
Eén van de maatregelen die de Stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet»
noemt, is standaardisatie van het inkoop- en verantwoordingsproces van zorg voor jeugdigen.
Op dit moment wordt dit verder uitgewerkt. In de hervormingsagenda Jeugdwet zal hier
nader op worden ingegaan. Ook voor de Wmo 2015 wordt verder ingezet op het verplicht
gebruik maken van beschikbare standaarden, zoals het gebruik van dezelfde uitvoeringsvarianten
binnen een regio voor de inkoop van bepaalde vormen van maatschappelijke ondersteuning.
63. Voorts hebben de leden van de SP-fractie vragen over regels over de inkoop. Genoemde
leden vragen op welke wijze de regels zo kunnen worden veranderd, dat mensen met een
levenslange beperking niet ieder jaar opnieuw hoeven te bewijzen dat ze een levenslange
beperking hebben om gebruik te kunnen maken van voorzieningen uit de Wmo 2015. Wat
is de opvatting van de regering hierover?
Dit wetsvoorstel staat op zich los van de overwegingen van gemeenten voor het bepalen
van de duur van de maatschappelijke ondersteuning aan mensen met een levenslange beperking.
Sommige gemeenten kiezen ervoor om een beperkte tijd ondersteuning te bieden aan kwetsbare
burgers, onder meer vanwege mogelijke wijzigingen in hun persoonlijke situatie. Hierbij
is niet altijd voldoende oog voor mensen met chronische beperkingen die levenslange
ondersteuning nodig hebben. Ik heb meermaals bij de VNG aangegeven dat gemeenten bij
het bieden van ondersteuning maatwerk moeten leveren en oog moeten hebben voor de
administratieve lasten bij deze cliënten.
64 en 65. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de stand van zaken betreffende
het ondersteuningsprogramma voor gemeenten en aanbieders. Hoeveel gemeenten, regio’s
en aanbieders zijn inmiddels ondersteund? Welke lessen worden getrokken uit de ondersteuning?
Door het regioteam van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein zijn en
worden alle 42 jeugdzorgregio’s en 44 regio’s voor gemeentelijke inkoop van maatschappelijke
ondersteuning of beschermd wonen actief ondersteund en gevolgd. Dit betekent dat alle
gemeenten direct of indirect zijn en worden ondersteund. Daarnaast zijn en worden
gemeenten ook in andere verbanden op het gebied van Wmo 2015-inkoop ondersteund.
Het regioteam van het programma ondersteunt naast gemeenten ook aanbieders van zorg
voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning. Zo is er een webinar rond hoofd-
en onderaannemerschap verzorgd voor 70 aanbieders, een miniconferentie voor zelfstandige
gezinshuizen/gezinshuisouders en is een traject verzorgd waarin ruim 35 vrijgevestigde
hulpverleners zijn ondersteund in de regio Haarlem. Daarnaast hebben in het afgelopen
jaar medewerkers van gemeenten en aanbieders gebruik gemaakt van (digitale) opleidingen
van het programma.
De regioadviseurs van het programma signaleren in de dagelijkse contacten met gemeenten
en aanbieders een blijvende behoefte aan ondersteuning om (de professionalisering
van) de inkoop in van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning verder
te brengen. Naast deze signalen heb ik de stand van de inkoop in de Jeugdwet en de
Wmo 2015 en de ontwikkelbehoefte in de sector gestructureerd in kaart laten brengen
in de Monitor inkoop sociaal domein 2020. In dit onderzoek hebben 10 regionale rondetafelgesprekken
plaatsgevonden met deskundigen van gemeenten, aanbieders van jeugdhulp of maatschappelijke
ondersteuning en vertegenwoordigers van cliënten. Ik heb dit onderzoeksrapport bij
mijn brief van 8 december 2020 aan uw Kamer aangeboden20, met daarbij de voortgang in de ondersteuning van gemeenten en aanbieders door het
programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein.
66 en 67. De leden van de SGP-fractie lezen dat zowel gemeenten als aanbieders tijdens
het inkoopproces forse administratieve lasten ervaren door het vereiste leeswerk en
de hoeveelheid aan te leveren informatie. De positieve ontwikkelingen zijn, dat een
aantal gemeenten met standaarddocumenten voor de inkoop is gaan werken. Genoemde leden
vragen in hoeverre de standaardisering van inkoop- en verantwoordingseisen nu echt
van de grond komt. Kan de regering aangeven of zij ook meer verplichtende vormen van
standaardisering en harmonisering overweegt?
Er zijn inmiddels diverse standaarden ontwikkeld voor de inkoop en verantwoordingseisen
bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal
domein, waar gemeenten en aanbieders gebruik van kunnen maken. Daarnaast zijn gemeenten
en aanbieders wettelijk verplicht om gebruik te maken van de i-standaarden i-Wmo en
i-Jw indien zij inkoopcontracten met elkaar hebben gesloten op grond waarvan aantallen
producten of hulptrajecten zijn ingekocht.
Eén van de maatregelen die de Stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet»
noemt, is standaardisatie van het inkoop- en verantwoordingsproces van zorg voor jeugdigen.
Op dit moment wordt dit verder uitgewerkt. In de hervormingsagenda Jeugdwet zal hier
nader op worden ingegaan. Ook voor de Wmo 2015 wordt verder ingezet op het verplicht
gebruik maken van beschikbare standaarden, zoals het gebruik van dezelfde uitvoeringsvarianten
binnen een regio voor de inkoop van bepaalde vormen van maatschappelijke ondersteuning.
2.3 Aanbestedingsprocedure die met dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt
68. De leden van de VVD-fractie lezen dat gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding
de voorkeursoptie is bij het toekennen van overheidsopdrachten. De regering stelt
dat deze regel gehandhaafd blijft wanneer het emvi-criterium uit de Jeugdwet en de
Wmo 2015 wordt geschrapt. Kan de regering toelichten hoe wordt gestuurd op de prijs-kwaliteit?
De artikelen van de Jeugdwet en de Wmo 2015 bepalen – ook na het vervallen van het
emvi-criterium – dat de gemeente in ieder geval de kwaliteit van de aangeboden diensten
in ogenschouw neemt en dat gunning louter op de laagste prijs niet is toegestaan.
De regel dat niet louter op de laagste prijs mag worden gegund en dat er altijd rekening
wordt gehouden met de aangeboden kwaliteit, wordt daarmee gehandhaafd.
In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» zijn de aanbestedingsprocedures die ten gevolge van het schrappen van het emvi-criterium
onder het verlicht regime kunnen worden ingericht, in overleg met gemeenten en aanbieders,
uitgewerkt. In de handreiking zijn voorbeelden van procedureopties uitgewerkt waarin
gebruik wordt gemaakt van goede (minimum)kwaliteitseisen met daartegenover een reële
prijs en, indien het aantal gegadigden het aantal aanbieders dat de gemeente wenst
te contracteren overschrijdt, de selectie. Hoewel het emvi-criterium niet geldt, wordt
op deze manier toch een goede verhouding tussen kwaliteit en prijs bereikt.
69. Ook willen de leden van de VVD-fractie weten hoe de sturing op prijs-kwaliteit
zich verhoudt tot de andere twee criteria die zijn omschreven in het wetsvoorstel.
Op grond van de Aanbestedingsrichtlijn en de Aanbestedingswet 2012 dienen aanbestedende
diensten overheidsopdrachten te gunnen aan aanbieders met de economisch meest voordelige
inschrijving (emvi-criterium). De aanbestedende dienst kan dit emvi-criterium invullen
als:
1. beste prijs-kwaliteitverhouding,
2. laagste kosten berekend op basis van kosteneffectiviteit, of
3. laagste prijs.
Daarbij geldt dat gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding de voorkeursoptie
is. Als de aanbestedende dienst kiest voor gunning op basis van de laagste kosten
berekend op basis van kosteneffectiviteit of voor gunning op basis van de laagste
prijs, dient zij dit in de aanbestedingsstukken te motiveren. Zoals in het antwoord
op de vorige vraag van de leden van de VVD-fractie is aangegeven, wordt gunning louter
op basis van de laagste prijs in de Jeugdwet en de Wmo 2015 verboden. Dat is nu al
zo, en dat blijft zo. Daarnaast zal zowel nu al in de toekomst altijd rekening moeten
worden gehouden met de kwaliteit van de aangeboden diensten.
70, 71 en 72. Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat gemeenten een eerlijk aanbestedingsproces
kunnen waarborgen door minimumeisen op te stellen waaraan aanbieders moeten voldoen,
alsmede criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd. Genoemde leden vragen of
te verwachten is dat er grote verschillen zullen ontstaan in de criteria die verschillende
gemeenten gaan opstellen en of dit kan leiden tot een verschil in kwaliteit van zorg
tussen gemeenten. Aan welke lokale criteria kan zoal worden gedacht?
Bij de decentralisatie van taken in 2015 heeft de wetgever veel beleidsruimte aan
gemeenten gegeven om de zorg voor jeugdigen en de maatschappelijke ondersteuning te
organiseren. Gemeenten kregen zo ook veel beleidsruimte in hun contractering van aanbieders.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de visie en beleidsdoelstellingen. Aan
de hand daarvan bepaalt de gemeente de inkoopstrategie. Bij het selecteren van aanbieders
kunnen voor gemeenten diverse beleidsdoelstellingen van belang zijn. Dit zijn beleidsdoelstellingen
zoals bijvoorbeeld:
a. grip op kwaliteit,
b. grip op kosten,
c. grip op risico’s,
d. innovatie stimuleren, bijvoorbeeld om invulling te geven aan transformatie,
e. bredere maatschappelijke impact.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zullen de gemeenten keuzes moeten
maken bij het vaststellen minimumeisen en selectiecriteria. Deze keuzes kunnen per
gemeente verschillen. Daarvoor moet de gemeente het aanbiederslandschap kennen.
Gemeenten moeten minimumeisen stellen om aanbieders die niet over de juiste kennis,
kunde, kwaliteit en ervaring beschikken te kunnen uitsluiten. Minimumeisen bestaan
doorgaans uit (een combinatie van):
a. vormvoorschriften,
b. uitsluitingsgronden,
c. geschiktheidseisen, en
d. uitvoeringsvoorwaarden.
De handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» zal voor alle genoemde beleidsdoelstellingen enkele voorbeelden van selectiecriteria
benoemen. Het gaat bijvoorbeeld om de mate waarin erkende effectieve behandelingen
worden ingezet, de mate van tevredenheid van cliënten bij de uitvoering van eerdere
opdrachten en de mate waarin een aanbieder in staat is het met de zorgverlening verbonden
administratieve proces goed uit te voeren. Criteria kunnen ook worden afgestemd op
het lokale beleid. Het beleid van een bepaalde gemeente kan bijvoorbeeld gericht zijn
op het meer preventief oplossen van problemen in de nabije omgeving van de jeugdige
of de oudere. In dat geval kan een gemeente een selectiecriterium hanteren dat aangeeft
dat aanbieders moeten aantonen dat zij een goede samenwerking hebben met lokale partijen
zoals welzijnsorganisaties, of met de lokale infrastructuur. Daarnaast kan een selectiecriterium
worden gehanteerd waarbij de aanbieder moet aantonen dat hij een behandellocatie ter
beschikking heeft in de regio waar de nieuwe opdracht uitgevoerd dient te worden.
De voorbeelden uit de handreiking zijn niet uitputtend. De gemeenten dienen zelf aan
hand van de specifieke omstandigheden van het geval criteria te bepalen.
Overigens is voor zorg voor jeugdigen het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid
zorg voor jeugdigen» in voorbereiding, op grond waarvan gemeenten verplicht worden
bepaalde vormen van zorg voor jeugdigen regionaal in te kopen. Voor zover regionaal
wordt ingekocht, zal sprake zijn van regionale criteria en niet van lokale criteria.
De beleidsvrijheid die gemeenten hebben bij het invullen van de minimumeisen en de
selectiecriteria, kan er inderdaad toe leiden dat er tussen gemeenten of regio's een
verschil in (de kwaliteit van) de gecontracteerde zorg ontstaat. Dat is nu al zo,
en daaraan verandert voorliggend wetsvoorstel niets. Daarbij moet wel worden bedacht
dat alle aanbieders moeten voldoen aan de bij en krachtens de Jeugdwet en Wmo 2015
geregelde kwaliteitseisen. Er kan dus een kwaliteitsverschil zijn, maar de kwaliteit
mag niet door de wettelijk bepaalde bodem zakken.
73, 74 en 75. Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de nieuwe werkwijze
direct ingaat en zal worden opgenomen in een handreiking die wordt gepubliceerd op
www.inkoopsociaaldomein.nl. Is de regering ervan verzekerd dat deze nieuwe aanpak op deze manier voldoende onder
de aandacht wordt gebracht van iedere gemeente? Voorts vragen zij of gemeenten nog
op andere wijze op de hoogte zullen worden gesteld en of de VNG hierbij betrokken
is.
Bij het beantwoorden van de eerste vraag ga ik ervan uit dat de leden van de VVD-fractie
met «directe ingang van de nieuwe werkwijze» bedoelen dat dit wetsvoorstel geen specifieke
bepalingen van overgangsrecht bevat. Dat betekent dat de nieuwe regels direct zullen
gelden. Ik ben van mening dat het nieuwe wetsvoorstel met behulp van het programma
Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein voldoende onder de aandacht wordt gebracht. Dit
gebeurt onder meer doordat regelmatig via nieuwsberichten aandacht wordt besteed aan
het wetsvoorstel en doordat (de vooraankondiging van) de handreiking «SAS-zonder emvi
(vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl is geplaatst.
Daarnaast gaat er in het najaar 2021 een uitgebreide promotiecampagne van start, met
als doel gemeenten en aanbieders te vragen zich alvast voor te bereiden op het wetsvoorstel.
We betrekken de partners in het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein (waaronder
de VNG), de pilotgemeenten, aanpalende programma’s en organisaties in het communicatietraject,
zodat we ook via deze communicatiekanalen aandacht voor de handreiking en de wetswijziging
kunnen vragen, naast het versturen van een persbericht aan diverse media. Daarnaast
kunnen gemeenten en aanbieders in het najaar 2021 aansluiten bij verschillende informatiebijeenkomsten
/ spreekuren voor inkopers, beleidsmedewerkers en juristen, al dan niet in bijzijn
van externe experts. Doorlopend wordt naast eerdergenoemde website, door middel van
nieuwsbrieven, verhalen en verslagen uit de praktijk evenals via LinkedIn aandacht
gegeven aan de handreiking en het wetsvoorstel.
De VNG is mede opdrachtgever van de pilots en de handreiking en participeert in de
begeleidingscommissie.
76. De leden van de VVD-fractie willen weten in welke situaties of onder welke omstandigheden
inkoop door middel van een open house-procedure goed kan werken.
In gevallen waar de aangeboden diensten eenvoudig door de eindgebruiker te beoordelen
en te vergelijken zijn en waar de markt is beperkt tot een overzichtelijk aantal aanbieders,
kan een open house-procedure opportuun zijn. Slechts onder die voorwaarden kan met
een open house-procedure voor de inkoop van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke
ondersteuning bereikt worden waar deze toe dient, namelijk de cliënt de werkelijke
keuze te bieden uit een zo compleet mogelijk aanbod. Indien de aangeboden diensten
te complex worden of moeilijk met elkaar vergeleken kunnen worden, ligt die keuze
niet werkelijk bij de cliënt maar meer bij de professional die hem doorverwijst. Datzelfde
geldt als het aantal aanbieders zo groot is, dat het voor de cliënt niet meer goed
te overzien is. Voor dergelijke gevallen zijn open house-procedures dus niet geschikt.
77. Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering ervoor gaat zorgen
dat gemeenten daadwerkelijk voor de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure zullen kiezen.
De vereenvoudigde aanbestedingsprocedure wordt met behulp van het programma Inkoop
en Aanbesteden Sociaal Domein voldoende onder de aandacht gebracht. Dit gebeurt onder
meer doordat regelmatig via nieuwsberichten aandacht wordt besteed aan het wetsvoorstel
en (de vooraankondiging van) de handreiking SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet) op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl staat. Uit de inventarisatie bij gemeenten/regio’s die deelnemen aan de pilots (de
opbrengsten daarvan zijn verwerkt in de handreiking) en de diverse leernetwerken,
maak ik op dat de kennis van de vereenvoudigde procedure zich steeds verder verspreidt.
Het is mij op basis van deze inventarisatie tevens duidelijk geworden dat steeds meer
gemeenten/regio’s van plan zijn om daadwerkelijk de mogelijkheden van de vereenvoudigde
procedure te onderzoeken. Ook uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 en de Monitor
inkoop sociaal domein21 kan worden afgeleid dat gemeenten voor de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure zullen
kiezen, nu uit die monitoren blijkt dat zij steeds bewuster kiezen tussen de mogelijk
inkoopprocedures en in toenemende mate selectieve inkoopprocedures inzetten. Het is
tot slot belangrijk om de handreiking (en daarmee de vereenvoudigde procedure) in
het najaar via diverse informatievoorzieningen in het najaar 2021 verder te promoten
door middel van informatiebijeenkomsten. Dit wordt verzorgd door het Programma Inkoop
en aanbesteden Sociaal Domein.
78. De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van effectieve inkoopprocedures
die administratief niet zwaar belastend zijn, maar wel een goede inkoop mogelijk moeten
maken. Kan de regering een overzicht geven van de overblijvende checks and balances
in de verlichte inkoopprocedure en kan zij aangeven waarom deze voldoende zijn om
een goede inkoop te garanderen?
Het verlicht regime houdt wat betreft de te volgen procedurestappen slechts in dat
de aanbestedende dienst een (voor)aankondiging van de opdracht op TenderNed moet doen,
moet toetsen of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde
technische specificaties, eisen en normen, dat zij een proces-verbaal van de opdrachtverlening
moet opstellen en dat zij na sluiting van de overeenkomst bekend moet maken aan wie
de overheidsopdracht is gegund. Dat is geregeld in artikel 2.39, eerste lid, van de
Aanbestedingswet 2012, de wet waarmee de Aanbestedingsrichtlijn voor Nederland werd
geïmplementeerd. Wel dienen bij de keuze van de opdrachtnemers, zo blijkt ook uit
overweging 114 bij de Aanbestedingsrichtlijn, daarnaast de basisbeginselen van transparantie,
gelijke behandeling (non-discriminatie) en proportionaliteit te worden nageleefd.
Daaruit volgt onder meer dat gemeenten hun keuzes goed en transparant moeten kunnen
motiveren. Dit biedt aanbieders de kans om hier tijdig op te anticiperen (bijvoorbeeld
op het aantonen dat men voldoet aan de gestelde technische specificaties) en hun eventuele
bezwaren tegen de wijze waarop de gemeente de procedure heeft ingericht kenbaar te
maken. Dat laatste kan bijvoorbeeld via klachtenprocedures (van gemeenten zelf of
van de Commissie van Aanbestedingsexperts), of bij de Nederlandse rechter en bij de
EU (Europese Commissie). Bovenbedoelde checks and balances gelden voor alle manieren
waarop een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime wordt ingericht, dus
ook voor aanbestedingsprocedures zonder selectie op het emvi-criterium die met voorliggend
wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt. Naar mijn mening blijven er aldus voldoende
checks and balances over in het verlicht regime.
79 en 80. De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre cliëntenorganisaties
bij inkoopprocedures zijn betrokken om vanuit hun positie te bezien of het risico
op kwalitatief mindere zorg zo laag mogelijk is. Ook willen zij weten of cliëntenorganisaties
zijn betrokken bij de totstandkoming van voorliggend wetsvoorstel.
Ik wil voorop stellen dat zowel de Jeugdwet als de Wmo 2015 de aanbieders verplichten
om goede kwaliteit te leveren. Ook de gemeente zal daar in de inkoopprocedure op de
kwaliteit letten. Gemeenten hebben de mogelijkheid om vertegenwoordigers van cliënten
te betrekken en een plek te geven bij het inrichten van inkoopbeleidsvoorbereiding
of inkoopprocedures, maar dat is niet verplicht. Wel verplichten de Jeugdwet en de
Wmo 2015 de gemeenten om in hun verordeningen te regelen hoe (organisaties van) cliënten
worden betrokken bij de uitvoering. Zij moeten in dat verband onder andere voorstellen
kunnen doen ter zake van het (inkoop)beleid.
Een concept van het wetsvoorstel is tussen 23 maart en 18 mei 2020 opengesteld voor
internetconsultatie. Iedereen kon dientengevolge commentaar op het wetsvoorstel leveren.
Cliëntenorganisaties hebben niet van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
81. De leden van de fractie van D66 vragen waarom ervoor is gekozen om deze wetsaanpassing
breed van toepassing te laten zijn en niet te beperken tot een specifieker deel van
de inkoop in de Wmo 2015 en de zorg voor jeugdigen.
Het is aan gemeenten om te bepalen welke methode van inkoop het meest passend is bij
een voorliggende contractbehoefte. Met voorliggend wetsvoorstel wordt een belemmering
voor de daadwerkelijke en volle toepassing van het verlicht regime uit de Aanbestedingsrichtlijn/de
Aanbestedingswet 2012 voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet uit de weg geruimd. Er is geen
reden om de belemmering voor sommige vormen van maatschappelijke ondersteuning of
zorg voor jeugdigen voort te laten bestaan.
82. Deze leden vragen voorts in welke gevallen het opvragen en beoordelen van offertes
een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de zorginkoop en wanneer zo'n offertefase
wel of niet van belang is voor een zorgvuldige inkoop van zorg of ondersteuning.
Bij het contracteren van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning – en
dus het selecteren van aanbieders – kunnen verschillende beleidsdoelstellingen belangrijk
zijn. Het opvragen en beoordelen van offertes in combinatie met op voorhand vastgestelde
gunningmethodieken biedt gemeente meer inzicht in de vraag hoe en op welke concrete
manier de aanbieder de specifieke opdracht wil gaan uitvoeren. Selectiecriteria, daarentegen,
zien meer op aantoonbare kwaliteiten van de aanbieder. In specifieke gevallen kan
het verstandig zijn om naast selectiecriteria ook gunningcriteria te hanteren om de
beleidsdoelstellingen te halen. Na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel kan
de gemeente dit per opdracht bepalen. Zolang het wetsvoorstel nog niet in werking
is getreden, geldt het emvi-criterium en daarmee de in de praktijk daaruit voortvloeiende
plicht een offertefase in de aanbestedingsprocedure op te nemen en te beoordelen.
Dit kost zowel gemeenten als aanbieders tijd en geld, terwijl zo'n fase niet altijd
nodig is voor het tot stand komen van een eerlijke aanbesteding.
83 en 84. Ten slotte vragen de leden van de fractie van D66 of de regering kan ingaan
op het risico dat het wetsvoorstel impliciet het contracteren van een kleiner aantal
grotere aanbieders stimuleert. En welk effect kan dat hebben op het maatwerk en de
kleinschaligheid van zorg die soms nodig is?
Omdat voorliggend wetsvoorstel het aanbesteden vergemakkelijkt, zullen gemeenten die
vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning nu nog via de open
house-procedure hebben gecontracteerd, in de toekomst waarschijnlijk vaker kiezen
voor aanbesteden (en wel volgens het verlicht regime). Aanbesteden maakt het, anders
dan contracteren volgens de open house-procedure, mogelijk te selecteren. Voor complexere
vormen van zorg en ondersteuning vind ik dit wenselijk. Het wetsvoorstel kan derhalve
inderdaad betekenen dat er in de toekomst minder, maar grotere aanbieders worden gecontracteerd.
Of, en in welke mate dat zal gebeuren hangt echter van de gemeenten af.
Daarbij merk ik op dat de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde Gids Proportionaliteit22 voorschrijven dat de gemeente bij het vaststellen van minimumeisen en selectiecriteria
in principe23 ook het midden- en kleinbedrijf (en daarmee de kleinere aanbieders van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning) betrekt. Kleine aanbieders moeten dus
een kans blijven maken in de aanbestedingsprocedures.
Overigens impliceert het contracteren van grote aanbieders niet dat er geen maatwerk
of zorg in kleinschalige setting kan worden geleverd. Ook grotere aanbieders kunnen
daarvoor zorgen.
85. De leden van de PVV-fractie vragen of er een inschatting kan worden gegeven van
de hoeveelheid tijd (en geld) die het schrappen van het emvi-criterium zal opleveren.
In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting is beargumenteerd dat het schrappen
van het emvi-criterium kan leiden tot een afname van € 4.600.000 aan uitvoeringslasten
voor aanbieders, en tot een afname van € 2.700.000 voor gemeenten. Of deze bedragen
werkelijk zullen worden gehaald, hangt echter af van de mate waarin gemeenten procedures
zonder gunning op basis van het emvi-criterium (en daarmee zonder offertefase) zullen
inzetten.
86 en 87. De leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze gemeenten in de toekomst
zullen bepalen wie de beste aanbieders zijn. Hoe worden gemeenten toegerust om ervoor
te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide aanbieders ruimte wordt geboden
binnen de aanbestedingsprocedures?
Als gemeenten inkopen via een aanbestedingsprocedure kunnen zij (minimum)kwaliteitseisen
stellen, met daartegenover een reële prijs. Als tijdens de aanbestedingsprocedure
blijkt dat er meer gegadigden zijn dan het gewenste aantal aanbieders, kan een gemeente
de beste aanbieders selecteren door middel van selectiecriteria. Deze selectiecriteria
zien specifiek op bewezen kwaliteiten van de aanbieder in het verleden.
De handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» biedt gemeenten goede handvatten om op administratief luwe wijze de beste aanbieders te selecteren. Aan deze handreiking wordt
al aandacht besteed op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl. Daarnaast zal de handreiking in het najaar 2021 onder andere door middel van informatiebijeenkomsten
bij gemeenten en aanbieders onder de aandacht worden gebracht. Dit wordt verzorgd
door het programma Inkoop en aanbesteden Sociaal Domein.
88 en 89. De leden van de PVV-fractie willen weten of de gemeenten voldoende toegerust
zijn om een aanbestedingsprocedure in te richten. Op welke wijze worden zij ondersteund
bij het inrichten van de procedures?
Gemeenten zijn gewend om in te kopen. Gemeenten kennen ook de processen van de Europese
aanbestedingen. Het inkopen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning
via de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure (het verlicht regime) is bij gemeenten
nog relatief onbekend. Dat is begrijpelijk, want de nu nog in de Jeugdwet en de Wmo
2015 voorkomende plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium (hetgeen in de
praktijk betekent dat er een offertefase in de aanbestedingsprocedure moet worden
ingebouwd) zorgt ervoor dat de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure op dit moment
niet zo eenvoudig is. Juist om gemeenten de mogelijkheid te geven om het verlicht
regime ten volle te benutten, wordt in voorliggend wetsvoorstel voorgesteld om de
plicht om te gunnen op het emvi-criterium uit genoemde wetten te schrappen. In de
handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» wordt aangegeven hoe de gemeenten van de nieuwe ruimte gebruik kunnen maken. Zoals
ik ook al in antwoord op de vorige vraag van de leden van de PVV-fractie heb aangegeven,
wordt op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl aandacht aan de handreiking besteed. Daarnaast zal de handreiking in het najaar 2021
onder andere door middel van informatiebijeenkomsten bij gemeenten en aanbieders onder
de aandacht worden gebracht.
90. De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat alleen op prijs geselecteerd
zal worden.
Ook na de wetswijziging moeten gemeenten volgens de Jeugdwet en de Wmo 2015 bij een
aanbesteding van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning altijd rekening houden
met de kwaliteit van de aangeboden diensten. Gunning alleen op basis van de laagste
prijs is en blijft verboden. Zoals uit de antwoorden op bovenstaande vragen van de
fractie van de PVV blijkt, wordt in het kader van het programma Inkoop en Aanbesteden
Sociaal Domein veel gedaan om gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van procedures
die wél aan de regels voldoen. Indien een gemeente desondanks toch het gunningscriterium
«de laagste prijs» (heeft) gebruikt, kunnen aanbieders via klachtenprocedures (van
gemeenten zelf of van de Commissie van Aanbestedingsexperts), bij de Nederlandse rechter
en bij de Europese Commissie klagen over schending van de (Europese) aanbestedingsregels.
Daarnaast kan de gemeenteraad de verantwoordelijke wethouder dan tot de orde roepen.
Ingeval een gemeente een consequent beleid zou voeren om het verbod op gunning op
de laagste prijs te negeren en de gemeenteraad niet ingrijpt, is het ten slotte nog
mogelijk dat de Minister van VWS of de Minister voor Rechtsbescherming op grond van
het interbestuurlijk toezicht optreedt.
91 en 92. De leden van de PVV-fractie vragen voorts hoe wordt voorkomen dat verschraling
van het zorgaanbod optreedt doordat gemeenten veelal grote aanbieders contracteren
die tegen een lage prijs een gegarandeerde hoeveelheid output leveren? Deelt de regering
de vrees dat kleinere instellingen en vrijgevestigde therapeuten daarmee buiten de
boot dreigen te vallen?
Allereerst wil ik de vooronderstelling van de leden van de PVV-fractie wegnemen dat
het contracteren van een beperkt aantal grote aanbieders in plaats van vele kleine
per definitie tot verschraling van het zorgaanbod leidt. Dat het aantal door de gemeente
gecontracteerde aanbieders in zo'n geval afneemt, wil niet zeggen dat er geen productdifferentiatie
mogelijk is. Grote aanbieders kunnen immers een palet aan verschillende producten
aanbieden.
Vervolgens merk ik op dat de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde Gids Proportionaliteit24 voorschrijven dat de gemeente bij het vaststellen van minimumeisen en selectiecriteria
in principe25 ook het midden- en kleinbedrijf (en daarmee de kleinere aanbieders van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning) betrekt. Dit geldt voor alle Europese
aanbestedingen, dus ook voor die volgens het verlicht regime.
Voorliggend wetsvoorstel leidt ertoe dat bij een procedure volgens het verlicht regime
geen offertefase meer hoeft te worden ingebouwd. Kleinere aanbieders die eerder wegens
de complexiteit en de uitvoeringslasten afzagen van deelname aan een aanbestedingsprocedure,
zouden dientengevolge vaker aan een aanbesteding kunnen gaan deelnemen.
Het is dus niet zo, dat kleine aanbieders in een aanbestedingsprocedure geen kans
maken.
Wel is het mogelijk dat het wetsvoorstel ertoe leidt dat gemeenten in de toekomst
vaker kiezen voor aanbesteding in plaats van een open house-procedure. Daar waar,
anders dan bij een open house-procedure, in een aanbesteding met selectiecriteria
gewerkt wordt, zal het aantal gecontracteerde aanbieders dalen. Zo'n daling zal ten
koste gaan van de aanbieders die het minst aan de selectiecriteria voldoen. Niet uit
te sluiten is dat dit in de praktijk juist de kleine aanbieders zijn die eerder in
het kader van de open house-procedure wél een contract hebben gehad. Selectie op basis
van onder andere kwaliteit vind ik echter zeker voor de complexere vormen van zorg
voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning wenselijk.
Ten slotte merk ik op dat concurrentie op prijs ook na inwerkingtreding van voorliggend
wetsvoorstel slechts in beperkte mate zal optreden. Allereerst blijft het verbod gelden
om in aanbestedingsprocedures louter op grond van de laagste prijs te gunnen. Daarnaast
blijft voor iedere vorm van inkoop het gebod gelden dat een reële prijs moet worden
geboden. In de praktijk betekent dit dat gemeenten – op basis van een kostprijsonderzoek
bij aanbieders – de kostprijselementen van de in te kopen diensten of de (basis)prijs
voor die diensten voorafgaande de aanbesteding vaststellen en bij de start van de
aanbesteding in de (voor)aankondiging publiceren. Daarmee staan belangrijke elementen
van de te betalen prijs dus al vantevoren vast. Concurrentie tussen aanbieders vindt
daarom eerder plaats op kwaliteit in plaats van op prijs.
93. Op welke wijze, zo vragen de leden van de PVV-fractie, wordt ervoor gezorgd dat
er een evenwichtige benadering komt waarbij niet alleen vermindering van de administratieve
lasten, maar ook de inhoud van de zorg, de cliënt en het systeem rondom de cliënt
meegenomen worden in het aanbestedingsproces?
Het gezamenlijke programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein ondersteunt gemeenten
en aanbieders met als doel de transformatie naar goede zorg en ondersteuning, ten
behoeve van de cliënt, verder te helpen door te kijken naar hoe de inkoop in het algemeen
en de aanbesteding in het bijzonder daar aan kan bijdragen. Om gemeenten en aanbieders
te stimuleren om bij inkoopprocedures de onderlinge dialoog te focussen op kwaliteit
van de zorg en ondersteuning vanuit het cliëntperspectief, is een handreiking «kwaliteitscriteria
jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop» opgesteld. In aanvulling
op die handreiking is een workshop ontwikkeld die gemeenten kunnen inzetten om samen
met aanbieders en cliënten in gesprek te gaan over belangrijke aspecten van kwaliteit
van de zorg en ondersteuning die meegenomen kunnen worden in de inkoop. Uiteraard
staan zorg en ondersteuning vanuit cliëntperspectief ook centraal in de opleidingen
van het programma, zoals de Regionale leergang inkoop Wmo 2015, waarin vanuit een
visie/doelstelling toegewerkt wordt naar een passende inkoop. Zie hierover ook mijn
Kamerbrief van 8 december 202026.
94. De regering stelt voor dat aanbieders referenties kunnen overleggen. De leden
van de PVV-fractie vragen hoe de regering gaat borgen dat aanbieders niet op andere
manieren weer belast worden met administratieve lasten.
Gemeenten dienen bij aanbestedingen altijd rekening te met de algemene aanbestedingsbeginselen,
waaronder het beginsel proportionaliteit. Vanuit het proportionaliteitsbeginsel moeten
alle eisen en voorwaarden die een gemeente stelt in redelijke verhouding staan tot
de aard en omvang van de opdracht. Dit geldt voor alle stappen in inkoopprocedures,
maar is vooral een aandachtspunt bij minimumeisen en selectiecriteria. De gemeente
kan de omvang van minimumeisen en selectiecriteria beperken door op voorhand in een
aanbestedingsprocedure een bewuste keuze voor een beperkt aantal beleidsdoelstellingen
te maken. De gemeente kan aan de hand van dit beperkte aantal doelstellingen vooral
selectiecriteria hanteren op basis waarvan naar verwachting een daadwerkelijk en substantieel
verschil tussen aanbieders kan worden gemaakt. Door de selectie te koppelen aan een
beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden de beste aanbieders geselecteerd en worden
de uitvoeringslasten beperkt. Selectiecriteria waar elke aanbieder even goed (of slecht)
op scoort, leveren geen onderscheid op. De «handreiking SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» kan gemeenten bij het maken van keuzes ondersteunen.
95. Dat aanbieders in een aanbestedingsprocedure – indien dit als selectiecriterium
zou worden gebruikt – zouden kunnen scoren met het aantal jaren ervaring met het leveren
van zorg of maatschappelijke ondersteuning, roept bij de leden van de PVV-fractie
de vraag op of dit niet in het nadeel is van nieuwe aanbieders. Zij zouden daar graag
een reactie op ontvangen.
Gemeenten zullen bij het aanbesteden altijd rekening moeten houden met de beginselen
van transparantie, gelijkheid (non-discriminatie) en proportionaliteit. In het kader
van het gelijkheidsbeginsel zullen gemeenten in beginsel ook nieuwe aanbieders de
mogelijkheid moeten bieden in te schrijven. Dat kan in het door de leden van de PVV-fractie
bedoelde geval bijvoorbeeld door een speciaal perceel voor nieuwe aanbieders op te
nemen die flexibel kunnen worden ingezet indien er wachtlijsten ontstaan. De gemeente
vermeldt dan duidelijk in de (voor)aankondiging in welke situatie deze nieuwe aanbieders
kunnen worden ingezet. Daarmee wordt enerzijds het belang van de gemeenten gediend
om in tijden van zorgschaarste voldoende aanbieders te hebben. Anderzijds krijgen
nieuwe aanbieders de kans om ervaring op te doen. Ook eenvoudigere en creatievere
inkoopprocedures zoals genoemd in de handreiking, kunnen daarbij helpen. Zo kunnen
voor een bepaald perceel selectiecriteria worden vastgesteld waaraan nieuwe aanbieders
kunnen voldoen.
96. Voorts moet voorkomen worden dat het streven is naar alleen nog grootschalige
aanbieders van zorg, waardoor er voor cliënten minder keus zal zijn en het zorgaanbod
zal verschralen en gemeenten te afhankelijk worden van enkele grote zorgaanbieders.
De leden van de PVV-fractie zouden hierover graag een reactie ontvangen.
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik de leden van de PVV-fractie naar mijn antwoord
op de vragen 91 en 92 eerder in deze paragraaf.
97. De leden van de fractie van de PVV constateren dat met dit wetsvoorstel enkel
de verplichting wordt geschrapt om te gunnen op basis van de emvi-criteria. Gemeenten
behouden in de praktijk nog steeds de vrijheid om de Europese aanbestedingsprocedure
te volgen. Prijs kan daarmee nog steeds een belangrijk selectiecriterium zijn. Het
aantal vormen van aanbesteding wordt door dit voorstel niet beperkt, maar juist uitgebreid.
Ook hierover zouden deze leden graag een reactie ontvangen.
Ik wil allereerst een mogelijk bij de leden van de PVV-fractie levend misverstand
wegnemen. In EU-verband streef ik naar wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn zodanig,
dat zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning niet meer hoeft te worden
aanbesteed. Zoals in eerdere antwoorden op vragen in deze nota naar aanleiding van
het verslag is aangegeven, valt zo'n wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn niet
op korte termijn te verwachten. Maar zelfs nadat dit zou zijn bereikt, zal het gemeenten
niet verboden worden om (alsdan: vrijwillig) de Europese aanbestedingsregels te volgen.
Ook in de verdere toekomst zullen de gemeenten dus de vrijheid behouden om de Europese
aanbestedingsprocedure te volgen. Overigens is ook een procedure volgens het verlicht
regime een Europese aanbestedingsprocedure.
In juridische zin wordt het aantal vormen van aanbesteding met dit wetsvoorstel niet
uitgebreid. De mogelijkheid om een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime
te volgen, bestaat al. Met dit wetsvoorstel wordt slechts een belemmering voor het
daadwerkelijk gebruik van zo'n aanbestedingsprocedure uit de weg geruimd, te weten
de plicht om op basis van het emvi-criterium te gunnen, en daarmee een offertefase
in de aanbestedingsprocedure in te bouwen. In praktische zin kan het wetsvoorstel
er wél toe leiden dat gemeenten (veel) vaker gebruik gaan maken van een aanbestedingsprocedure
volgens het verlicht regime. Dat is echter ook de bedoeling van het wetsvoorstel.
Gemeenten moeten nu al een reële prijs voor de in te kopen diensten betalen. Vaak
zal een gemeente voorafgaande aan een aanbestedingsprocedure onderzoeken wat een reële
prijs is. Zij zal daarvoor een aantal aanbieders consulteren die de aan te besteden
vorm van zorg kunnen leveren. Vervolgens maakt zij die reële prijs bij de start van
de aanbestedingsprocedure bekend. De concurrentie zal dan niet zozeer plaatsvinden
op de prijs, maar op de mate waarin een aanbieder aan de door de gemeente gehanteerde
selectiecriteria voldoet (hoe meer punten men op de selectiecriteria scoort, hoe groter
de kans op een contract).
98 t/m 101. De leden van de SP-fractie lezen dat bij twee van de drie criteria op
basis waarvan een gunning kan plaatsvinden nog steeds het geld centraal staat. Om
te kiezen voor deze gunningscriteria moet dit wel gemotiveerd worden. Kan de regering
toelichten hoe lastig, of juist hoe gemakkelijk, het voor gemeenten is om te motiveren
dat zij niet voor de beste prijs-kwaliteitverhouding gaan? Hoe vaak komt het voor
dat gemeenten een van deze twee gunningscriteria hanteren? Wat is de opvatting van
de regering over de wenselijkheid daarvan? Is het uiteindelijk de bedoeling dat een
dergelijke gunning niet meer mogelijk wordt?
De Aanbestedingswet 2012 kent drie mogelijkheden om op het emvi-criterium te gunnen27. De aanbestedende dienst kan kiezen voor:
1. de beste prijs-kwaliteitverhouding,
2. de laagste kosten berekend op basis van kosteneffectiviteit, of
3. de laagste prijs.
Krachtens de Aanbestedingswet 2012 heeft de eerste mogelijkheid de voorkeur. Een keuze
voor een van de twee andere mogelijkheden moet namelijk in de aanbestedingsstukken
worden gemotiveerd28.
Gemeenten moeten de zorg voor jeugdigen en de maatschappelijke ondersteuning op dit
moment nog op grond van het emvi-criterium gunnen. Dat zou betekenen dat zij een van
de hierboven beschreven methoden zouden kunnen kiezen, ware het niet dat de Jeugdwet
en de Wmo 2015 het een gemeente verbieden om het criterium «de laagste prijs» te hanteren29, en het de gemeenten gebieden om altijd rekening te houden met de kwaliteit die aanbieders kunnen bieden30. Dat betekent dat gemeenten in de praktijk alleen kunnen kiezen voor de beste prijs-kwaliteitverhouding
of – na motivering – voor de laagste kosten berekend op basis van kosteneffectiviteit,
mits ook in het laatste geval rekening wordt gehouden met de kwaliteit die de betrokken
aanbieders kunnen leveren. Gelet hierop verwacht ik dat gemeenten meestal zullen kiezen
voor gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel zullen gemeenten die kiezen voor
een aanbesteding volgens het verlicht regime niet meer op basis van het emvi-criterium
hoeven te gunnen. Het verbod om louter op de laagste prijs te gunnen en het gebod
om bij de gunning altijd rekening te blijven houden met de kwaliteit, blijven echter
bestaan31.
Overigens merk ik nog op dat ook het gebod om altijd een reële prijs te betalen, ertoe
zal leiden dat de concurrentie eerder op kwaliteit dan op prijs zal plaatsvinden.
In de praktijk leidt de plicht om een reële prijs te betalen ertoe dat gemeenten –
op basis van een kostprijsonderzoek bij aanbieders – de kostprijselementen van de
in te kopen diensten of de (basis)prijs voor die diensten voorafgaande de aanbesteding
vaststellen en bij de start van de aanbesteding in de (voor)aankondiging publiceren.
Daarmee staan belangrijke elementen van de te betalen prijs dus al van tevoren vast.
Concurrentie tussen aanbieders vindt daarom eerder plaats op kwaliteit in plaats van
op prijs.
102, 103 en 104. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering met dit
wetsvoorstel de plicht om op grond van het emvi-criterium te gunnen, wil schrappen
uit de Jeugdwet en de Wmo 2015. Deze verplichting wordt geschrapt, maar gemeenten
kunnen nog wel kiezen om te gunnen op basis van emvi. Is het niet zo dat hierdoor
weer een nieuwe aanbestedingsvariant wordt gecreëerd en dus nog meer verschillende
mogelijkheden van aanbestedingen tussen gemeenten? Is erover nagedacht om deze wetswijziging
dwingender te maken, zoals bijvoorbeeld verbieden? Zo ja, welke mogelijkheden zijn
daarvoor en waarom is daar niet voor gekozen?
In juridische zin wordt het aantal vormen van aanbesteding met dit wetsvoorstel niet
uitgebreid. De mogelijkheid om een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime
te volgen, bestaat al. Met dit wetsvoorstel wordt slechts een belemmering voor het
daadwerkelijk gebruik van zo'n aanbestedingsprocedure uit de weg geruimd, te weten
de plicht om op basis van het emvi-criterium te gunnen en daarmee een offertefase
in de aanbestedingsprocedure in te bouwen. In praktische zin kan het wetsvoorstel
er wél toe leiden dat gemeenten (veel) vaker gebruik gaan maken van een aanbestedingsprocedure
volgens het verlicht regime. Dat is echter ook de bedoeling van het wetsvoorstel.
Er is niet overwogen om tegelijk met het wegnemen van de belemmering voor gebruik
van het verlicht aanbestedingsregime het aanbesteden volgens het reguliere aanbestedingsregime
of het gebruiken van een open house-procedure te verbieden. Deze procedures kunnen
onder omstandigheden hun waarde hebben.
105. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat ook bij het afschaffen van
het emvi-criterium, de regel wordt gehandhaafd dat niet louter op de laagste prijs
mag worden gegund en dat er altijd rekening gehouden moet worden met de aangeboden
kwaliteit. Genoemde leden vinden dit zeer belangrijk en vragen hoe deze regel wordt
ingevuld, wat de eisen zijn en op welke manier deze regel wordt gehandhaafd.
In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» zijn de aanbestedingsprocedures uitgewerkt die ten gevolge van het schrappen van
de plicht om te gunnen op grond van het emvi-criterium kunnen worden ingericht. In
de handreiking zijn, in overleg met gemeenten en zorgaanbieders, voorbeelden van procedure-opties
uitgewerkt waarin gebruik wordt gemaakt van goede (minimum)kwaliteitseisen met daartegenover
een reële prijs en, indien het aantal gegadigden het aantal aanbieders dat de gemeente
wenst te contracteren overschrijdt, de selectie. De reële prijs bestaat uit de kostprijselementen
van de in te kopen dienst of is de (basis)prijs voor de in te kopen dienst, die door
gemeenten voorafgaand aan de aanbesteding door middel van een marktonderzoek en een
heldere en transparante afstemming met aanbieders, desgevraagd rekening houdend met
de vertrouwelijke behandeling van informatie worden/wordt vastgesteld en veelal in
de (voor)aankondiging worden/wordt vermeld. Concurrentie vindt daarom eerder plaats
op de kwaliteit die een aanbieder voor de reële prijs kan leveren dan op de prijs.
Hoewel het emvi-criterium niet geldt, wordt op deze manier toch een goede verhouding
tussen kwaliteit en prijs bereikt.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van hun eigen beleid en de
daaruit voortvloeiende keuzes om inkoopprocedures in te richten. Indien gemeenten
zich niet aan de regels houden, kunnen aanbieders via klachtenprocedures (van gemeenten
zelf of van de Commissie van Aanbestedingsexperts), bij de Nederlandse rechter en
bij de Europese Commissie klagen over schending van de (Europese) aanbestedingsregels.
Daarnaast kan de gemeenteraad de verantwoordelijke wethouder dan tot de orde roepen
indien deze ondanks het verbod daarop toch louter op de laagste prijs zou laten selecteren.
Ingeval een gemeente een consequent beleid zou voeren om het verbod op gunning op
de laagste prijs te negeren en de gemeenteraad niet ingrijpt, is het ten slotte nog
mogelijk dat de Minister van VWS of de Minister voor Rechtsbescherming op grond van
het interbestuurlijk toezicht optreedt.
106. Voorts vragen de leden van de fractie van Groen Links op welke wijze ervoor gezorgd
zal worden dat er een evenwichtige benadering komt waarbij niet alleen vermindering
van administratieve lasten maar ook de zorginhoud, de cliënt en het systeem rondom
de cliënt meegenomen worden in het aanbestedingsproces.
Het gezamenlijke programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein ondersteunt gemeenten
en aanbieders met als doel de transformatie naar goede zorg en ondersteuning, ten
behoeve van de cliënt, verder te helpen door te kijken naar hoe de inkoop in het algemeen
en de aanbesteding in het bijzonder daar aan kan bijdragen. Om gemeenten en aanbieders
te stimuleren om bij inkoopprocedures de onderlinge dialoog te focussen op kwaliteit
van de zorg en ondersteuning vanuit het cliëntperspectief, is een handreiking «kwaliteitscriteria
jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop» opgesteld. In aanvulling
op die handreiking is een workshop ontwikkeld die gemeenten kunnen inzetten om samen
met aanbieders en cliënten in gesprek te gaan over belangrijke aspecten van kwaliteit
van de zorg en ondersteuning die meegenomen kunnen worden in de inkoop. Uiteraard
staan zorg en ondersteuning vanuit cliëntperspectief ook centraal in de opleidingen
van het programma, zoals de Regionale leergang inkoop Wmo 2015, waarin vanuit een
visie/doelstelling toegewerkt wordt naar een passende inkoop. Zie hierover ook mijn
Kamerbrief van 8 december 202032.
107. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat de gemeenten minimumeisen
moeten opnemen waaraan aanbieders moeten voldoen, alsmede criteria op basis waarvan
wordt geselecteerd indien het aantal geschikte aanbieders hoger is dan de gemeente
wenst te contracteren. Zijn gemeenten voldoende toegerust om een aanbestedingsprocedure
op die manier in te richten?
Gemeenten zijn gewend om in te kopen. Gemeenten kennen ook de processen van de Europese
aanbestedingen. Het inkopen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning
via de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure (het verlicht regime) is bij gemeenten
nog relatief onbekend. Dat is begrijpelijk, want de nu nog in de Jeugdwet en de Wmo
2015 voorkomende plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium (met als gevolg
dat er een offertefase in de aanbestedingsprocedure moet worden ingebouwd) zorgt ervoor
dat de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure op dit moment niet zo eenvoudig is. Juist
om gemeenten de mogelijkheid te geven om het verlicht regime ten volle te benutten,
wordt in voorliggend wetsvoorstel voorgesteld om de plicht om te gunnen op het emvi-criterium
uit genoemde wetten te schrappen. In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» wordt aangegeven hoe de gemeenten van de nieuwe ruimte gebruik kunnen maken. Zoals
ik ook al in antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie van Groen Links
heb aangegeven, wordt op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl aandacht aan de handreiking besteed. Daarnaast zal de handreiking in het najaar 2021
onder andere door middel van informatiebijeenkomsten bij gemeenten en aanbieders onder
de aandacht worden gebracht.
108 en 109. Voorts vragen deze leden of de gemeenten voldoende kennis hebben om minimumeisen
en selectiecriteria op te stellen en op welke manier zij hierin worden ondersteund.
Ervaring in en kennis van het inkopen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning bij gemeenten wordt steeds beter, maar is nog niet overal voldoende
aanwezig. Dit kost tijd en investeringen ten aanzien van kennis, vaardigheden en stabiliteit
in (eigen) personeel.
De vereenvoudigde aanbestedingsprocedure (het verlicht regime) wordt met behulp van
het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein voldoende onder de aandacht gebracht.
Dit gebeurt onder meer doordat regelmatig via nieuwsberichten aandacht wordt besteed
aan het wetsvoorstel en doordat (de vooraankondiging van) de handreiking «SAS-zonder
emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» op de website van het www.inkoopsociaaldomein.nl is geplaatst. Deze handreiking biedt gemeenten goede handvatten om op administratief
luwe wijze de beste aanbieders te selecteren. Deze handreiking wordt in het najaar
2021 via diverse informatievoorzieningen verder onder de aandacht gebracht door middel
van informatiebijeenkomsten voor gemeenten en aanbieders. Dit wordt verzorgd door
het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein.
110. De leden van de fractie van Groen Links willen weten hoe wordt voorkomen dat
alleen op prijs geselecteerd wordt.
De Jeugdwet en de Wmo 2015 verbieden op dit moment gunning op basis van louter de
laagste prijs, en dat blijft zo. Zoals uit de antwoorden op bovenstaande vragen van
de fractie van Groen Links blijkt, wordt in het kader van het programma Inkoop en
Aanbesteden Sociaal Domein veel gedaan om gemeenten te ondersteunen bij het inrichten
van procedures die wél aan de regels voldoen. Indien een gemeente desondanks het gunningscriterium
«de laagste prijs» (heeft) gebruikt, kunnen aanbieders via klachtenprocedures (van
gemeenten zelf of van de Commissie van Aanbestedingsexperts), bij de Nederlandse rechter
en bij de Europese Commissie klagen over schending van de (Europese) aanbestedingsregels
Daarnaast kan de gemeenteraad de verantwoordelijke wethouder dan tot de orde roepen.
Ingeval een gemeente een consequent beleid zou voeren om het verbod op gunning op
de laagste prijs te negeren en de gemeenteraad niet ingrijpt, is het ten slotte nog
mogelijk dat de Minister van VWS of de Minister voor Rechtsbescherming op grond van
het interbestuurlijk toezicht optreedt.
Naast het verbod om te selecteren op de laagste prijs leiden, zoals ik in een antwoord
op een eerdere vraag van de leden van de fractie van Groen Links heb aangegeven, ook
het gebod om ook op kwaliteit te letten en de plicht om een reële prijs te bieden
er overigens toe dat concurrentie in de praktijk eerder plaatsvindt op de kwaliteit
die de aanbieder voor de reële prijs kan leveren dan op de prijs.
111. De leden van de fractie van Groen Links vragen in hoeverre aanbestedingsprocedures
eenduidiger worden als alle gemeenten hun eigen en dus weer verschillende eisen en
criteria gaan opstellen.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun visie en beleidsdoelstellingen. Aan
de hand daarvan bepaalt de gemeente de inkoopstrategie. Daarvoor moet de gemeente
het aanbiederslandschap kennen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval in
de betreffende regio zullen de gemeenten keuzes moeten maken bij het vaststellen minimumeisen
en selectiecriteria. De gemeenten zijn hierdoor beter in staat om te anticiperen op
de lokale situatie. Enerzijds kan standaardisatie, bijvoorbeeld van de reële prijscomponenten
voor de jeugdhulp wel helpen om dit proces van gemeenten te vereenvoudigen. Anderzijds
kan meer standaardisatie er toe leiden dat de gemeenten geen of onvoldoende vrijheid
hebben om aan te sluiten bij de lokale situatie.
De regering is van mening dat voor sommige vormen van zorg voor jeugdigen regionale
inkoop beter is. Er is een wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
in voorbereiding, waarmee gemeenten verplicht zullen worden bepaalde vormen van zorg
voor jeugdigen regionaal op een eenduidige manier in te kopen. Dit draagt bij aan
de eenduidigheid van aanbestedingsprocedures.
112. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de regering met dit wetsvoorstel
de open house-procedure wil ontmoedigen. Op deze manier zullen gemeenten een beperktere
groep «beste partners» gunnen, zo schrijft de regering. Hoe wordt de diversiteit van
het aanbod hierbij gegarandeerd?
Voor zover gemeenten open house-procedures zullen vervangen door aanbestedingsprocedures
is het inderdaad mogelijk dat er een beperktere groep «beste partners» zal worden
gecontracteerd. Dit leidt echter niet per definitie tot beperking van de diversiteit
in het aanbod. Dat het aantal door de gemeente gecontracteerde aanbieders in zo'n
geval afneemt, wil immers niet zeggen dat er geen productdifferentiatie mogelijk is.
De nieuwe aanbieders kunnen immers een palet aan verschillende producten aanbieden.
Desalniettemin erken ik dat minder verschillende aanbieders kan leiden tot minder
differentiatie in de aangeboden diensten of de wijze waarop diensten worden uitgevoerd.
Iedere aanbieder legt immers zijn eigen accenten. Het is de vraag of zo'n vermindering
in differentiatie problematisch zou zijn. In dat verband merk ik op dat gemeenten
altijd zullen moeten voorzien in een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod
van alle vormen van bij en krachtens de Jeugdwet en de Wmo 2015 beschreven zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Voor zover mogelijk, dient de cliënt
daarbij bovendien keuzemogelijkheid te hebben tussen aanbieders33. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. Verschraling van het zorgaanbod in die
zin, dat vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning zullen verdwijnen
of dat cliënten geen keuzemogelijkheid hebben, zou derhalve geen gevolg van het wetsvoorstel
moeten zijn. Wel kan voorliggend wetsvoorstel tot gevolg kan hebben dat er in de toekomst
minder «varianten van hetzelfde» worden gecontracteerd. Zeker indien dit het gevolg
is van vervanging van een open house-procedure door aanbesteding, wegen de voordelen
daarvan naar mijn mening op tegen de nadelen daarvan.
113. De leden van de fractie van Groen Links vragen of vervanging van open house-procedures
door aanbestedingsprocedures niet tot het risico leidt dat aan dezelfde groep partners
sneller een volgende keer opnieuw gegund zal worden?
Alle aanbestedingsprocedures, dus ook aanbestedingsprocedures volgens het verlicht
regime, dienen eerlijk te verlopen. De procedure mag niet zo worden ingericht, dat
eerder gecontracteerde aanbieders worden voorgetrokken boven andere aanbieders. De
algemene beginselen van het aanbestedingsrecht (gelijkheidsbeginsel, non-discriminatie,
transparantie en proportionaliteit) verzetten zich hiertegen.
114 en 115. De leden van de fractie van Groen Links vragen of wachtlijsten in de jeugdhulp
op de korte termijn kunnen toenemen omdat veel zorgverleners geen contract krijgen.
En op welke wijze dragen de voorgestelde wijzigingen in de aanbestedingsprocedures
bij aan het verminderen van de wachtlijsten?
Zoals uit het antwoord op de eervorige vraag van deze leden blijkt, doet voorliggend
wetsvoorstel er niet aan af dat gemeenten voldoende zorg en ondersteuning moeten contracteren.
Indien wordt aanbesteed, dienen gemeenten ervoor te zorgen dat totale capaciteit die
na aanbesteding zal worden gecontracteerd voldoende is om alle cliënten tijdig te
bedienen. Dat geldt ook indien een open house-procedure door een aanbestedingsprocedure
wordt vervangen.
De met dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging in de aanbestedingsprocedures houdt
in dat in geval van gebruik van een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure niet meer
zal hoeven te worden gegund op basis van het emvi-criterium. Die wijziging heeft geen
gevolgen voor wachtlijsten.
116 en 117. Tevens vragen de leden van de fractie van Groen Links of de regering de
mogelijkheid ziet om lokale en regionale cliënten- en gehandicaptenorganisaties een
formele plek te geven bij inkoopprocedures. Zo nee, hoe is de regering voornemens
de kwaliteit van de ingekochte zorg vanuit een cliëntperspectief te waarborgen?
Ik wil voorop stellen dat zowel de Jeugdwet als de Wmo 2015 de aanbieders verplichten
om goede kwaliteit te leveren. Ook de gemeente zal in de inkoopprocedure op de kwaliteit
letten.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om vertegenwoordigers van cliënten te betrekken en
een plek te geven bij het inrichten specifieke inkoopprocedures, maar dat is niet
verplicht. Wel verplichten de Jeugdwet en de Wmo 2015 de gemeenten om in hun verordeningen
te regelen hoe (organisaties van) cliënten worden betrokken bij de uitvoering. Zij
moeten in dat verband het recht krijgen om te adviseren over het beleid, en om daar
voorstellen voor te doen. Hieronder valt ook inkoopbeleid.
118 en 119. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering de rol van de
vrijgevestigde jeugdhulpaanbieder in dit wetsvoorstel ziet. Kan deze groep nog afspraken
maken met gemeenten? Bestaat er een risico dat gemeenten door dit wetsvoorstel enkel
grote aanbieders zullen contracteren en veel vrijgevestigde zorgverleners niet meer
gecontracteerd zullen worden? Bestaat het risico dat deze zorgverleners hierdoor de
jeugdhulp zullen verlaten? Hoe weegt de regering de kans dat door dit wetsvoorstel
de keuzevrijheid van de cliënt voor een specifieke zorgverlener wordt beperkt?
Gemeenten kunnen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog steeds contracten sluiten
met vrijgevestigde jeugdhulpaanbieders.
Als een vorm van zorg of ondersteuning in de toekomst via een aanbestedingsprocedure
in plaats van via een open house-procedure wordt ingekocht, zal dat er inderdaad meestal
toe leiden dat gemeenten gaan selecteren, en dus minder contracten sluiten. Dat hoeft
niet per se ten koste te gaan van geschiktere kleine aanbieders. De Aanbestedingswet
2012 en de daarop gebaseerde Gids Proportionaliteit34 schrijven namelijk voor dat de gemeente bij het vaststellen van minimumeisen en selectiecriteria
in principe35 ook het midden- en kleinbedrijf (en daarmee de kleinere aanbieders van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning, waaronder vrijgevestigden) betrekt. Dit
geldt voor alle Europese aanbestedingen, dus ook voor die volgens het verlicht regime.
In welke mate vrijgevestigde jeugdhulpverleners die via een open house-constructie
een contract hadden de jeugdhulp zouden verlaten indien zij in een aanbestedingsprocedure
niet tot de winnaars behoren en dus geen contract krijgen, is lastig te zeggen. Zo
is het mogelijk dat zij in dienst treden bij een jeugdhulpaanbieder die wél een contract
met de gemeente heeft kunnen sluiten, of onderaannemer bij hem worden. Daarnaast geldt
dat een vrijgevestigde jeugdhulpverlener in een aanbestedingsprocedure van een andere
gemeenten wél tot de winnaars kan behoren.
Voor zover open house-procedures zullen worden vervangen door aanbestedingsprocedures
met selectie, valt inderdaad te verwachten dat de keuzevrijheid van de cliënt voor
een specifieke jeugdhulpverlener wordt beperkt. Daarbij merk ik wel op dat de keuzevrijheid
die met de open house-constructie gepaard gaat in de praktijk een schijnvrijheid kan
zijn. Dat is het geval bij complexere jeugdhulp en/of als erg veel jeugdhulpaanbieders zijn. De cliënt kan in het eerste geval in verband met de complexiteit
van de benodigde jeugdhulp niet goed inschatten bij welke aanbieder hij het best kan
aankloppen. In het tweede geval kan de cliënt in de praktijk door de bomen het bos
niet meer zien en geen goede keuze maken.
120 en 121. De leden van de GroenLinks-fractie lezen ten slotte dat de regering erkent
dat kwalitatief goede zorg staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel.
Er is een groot tekort aan goed opgeleide professionals in de jeugdzorg. Kan dit wetsvoorstel
op enige manier helpen om dit tekort tegen te gaan? Hoe worden gemeenten toegerust
om ervoor te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide aanbieders ruimte wordt
geboden binnen de aanbestedingsprocedures?
Voorliggend wetsvoorstel bevat de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur
(amvb) waarin zal worden geregeld met welke kostprijselementen een gemeente rekening
dient te houden bij het bepalen van de reële prijs voor zorg voor jeugdigen. Een reële
prijs is een noodzakelijke voorwaarde voor aanbieders om voldoende, goed opgeleid
personeel in dienst kunnen te nemen.
Een gemeente kan in een aanbesteding wel minimumeisen hanteren die waarborgen dat
de hulpverleners die worden ingezet voor de uitvoering van de opdracht goed opgeleid
zijn en voldoende ervaring hebben. In de handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» worden de gemeenten bovendien ook ondersteund in het zoeken naar mogelijkheden om
aanbieders te selecteren via selectiecriteria die zien op inzet van voldoende gekwalificeerd
en goed opgeleid personeel bij soortgelijke opdrachten in het verleden. De voorbeelden
in de handreiking zijn niet volledig. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om deze
voorbeelden in te vullen aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
122 t/m 125. De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat gemeenten met dit
wetsvoorstel in de praktijk nog steeds de vrijheid hebben om ervoor te kiezen de Europese
aanbestedingsprocedure te volgen en te gunnen op basis van het emvi-criterium.
Klopt het dat hiermee eigenlijk een nieuwe aanbestedingsvariant wordt geïntroduceerd,
in plaats van dat het aantal mogelijke vormen van aanbesteding wordt beperkt? Kan
de regering hierop reflecteren, als het eigenlijke doel is dat de Europese aanbestedingsregels
niet meer van toepassing zijn op het sociaal domein? Wat «winnen» we met deze wetswijziging?
Allereerst wil ik een mogelijk misverstand bij de leden van de SGP-fractie wegnemen:
ook de aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime is een Europese aanbestedingsprocedure.
Gemeenten zullen na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel inderdaad nog te vrijheid
hebben om te kiezen voor een Europese aanbestedingsprocedure met gunning op basis
van het emvi-criterium en daarmee met een offertefase.
In juridische zin wordt het aantal vormen van aanbesteding met dit wetsvoorstel niet
uitgebreid. De mogelijkheid om een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime
te volgen, bestaat al. Met dit wetsvoorstel wordt slechts een belemmering voor het
daadwerkelijk gebruik van zo'n aanbestedingsprocedure uit de weg geruimd, te weten
de plicht om op basis van het emvi-criterium te gunnen, en daarmee een offertefase
in de aanbestedingsprocedure in te bouwen. In praktische zin kan het wetsvoorstel
er wél toe leiden dat gemeenten (veel) vaker gebruik gaan maken van een aanbestedingsprocedure
volgens het verlicht regime. Dat is echter ook de bedoeling van het wetsvoorstel.
Zoals in de memorie van toelichting is beschreven, streeft de regering naar een wijziging
van de Aanbestedingsrichtlijn zodanig, dat de inkoop van de zorg voor jeugdigen en
de maatschappelijke ondersteuning buiten de reikwijdte van die richtlijn komt te vallen
en dus niet meer Europeesrechtelijk aanbesteed hoeft te worden. Dit vergt echter medewerking
van de Europese instituties, en zal daarom niet op korte termijn gerealiseerd kunnen
worden. Voorlopig zullen gemeenten die alleen met de beste aanbieders willen contracteren,
de zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning daarom met inachtneming van
de regels uit de Aanbestedingsrichtijn (zoals geïmplementeerd in de Aanbestedingswet
2012) moeten blijven aanbesteden.
Omdat dit werk behoort tot de categorie «sociale en andere specifieke diensten» (SAS-diensten),
staan de Aanbestedingsrichtlijn en de Aanbestedingswet 2012 gelukkig wel het gebruik
van een eenvoudige procedure (de zogenoemde «SAS-procedure») toe. Optimaal gebruik
van dit «verlicht regime» wordt op dit moment echter belemmerd doordat partijen in
de aanbestedingswereld ervan uitgaan dat de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo 2015) verplichten tot het inrichten van procedures met een offertefase. Zij baseren
die mening op het feit dat de Jeugdwet en de Wmo 2015 bepalen dat gegund moet worden
op basis van het criterium «economisch meest voordelige inschrijving» (emvi-criterium).
Dit wetsvoorstel schrapt de plicht om op basis van het emvi-criterium te gunnen uit
de Jeugdwet en de Wmo 2015, waarmee voor gemeenten het pad voor optimaal gebruik van
het verlicht regime wordt geëffend. De winst van de wetswijziging is derhalve, dat
gemeenten na de wetswijziging eenvoudigere aanbestedingsprocedures zullen kunnen inrichten.
Ook de aanbieders zullen daarvan profiteren.
126 t/m 129. Deze wetswijziging zou ertoe kunnen leiden dat het aantal onderaannemers
toeneemt. Dit wordt in de toelichting op het wetsvoorstel ook benoemd. De leden van
de SGP-fractie vragen of het zou kunnen zijn dat hierdoor de administratieve lasten
voor aanbieders onderling worden vergroot. Leidt het daarmee wellicht niet tot een
verschuiving van het zwaartepunt van de administratieve lastendruk van gemeenten-aanbieders
naar aanbieders-onderaannemers? Genoemde leden vragen in hoeverre hier rekening mee
is gehouden en vragen de regering ervoor te zorgen dat dit risico wordt gemitigeerd.
Indien het aantal onderaannemers inderdaad toeneemt, zal dit de uitvoeringslasten
voor die aanbieders, die hoofdaannemer zijn, doen toenemen. De mate waarin dat zal
gebeuren is sterk afhankelijk van de invulling die hoofdaannemers en gemeenten eraan
geven.
Dit blijkt uit het onderzoek dat KPMG in opdracht van het programma Inkoop en Aanbesteden
Sociaal Domein heeft uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn in maart 2021 neergelegd
in het «Afwegingskader Inkoop Sociaal Domein – Impact van Hoofd- en Onderaannemerschap».
Dit afwegingskader is te vinden op www.inkoopsociaaldomein.nl.36 Uit het afwegingskader blijkt dat er voor- en nadelen verbonden zijn aan het werken
met onderaannemers. Met het afwegingskader kunnen gemeenten en aanbieders beoordelen
of het werken met hoofd- en onderaannemerschap in een bepaalde situatie de juiste
keuze is en hoe zij eventuele negatieve gevolgen van het werken met deze constructie
tegen kunnen gaan. Het afwegingskader biedt hiervoor mitigerende maatregelen. Er komen
vijf generieke aanbevelingen uit het onderzoek naar voren, die onder andere zien op
goede communicatie tussen de gemeenten en hoofdaannemers, uniformering in het lokale
of regionale stelsel en het bereiken van voldoende schaalgrootte van hoofdaannemers.
130 t/m 133. De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor de mogelijke
consequenties wanneer gemeenten aangemoedigd worden om alleen nog maar met een paar
grote aanbieders in de zorg in zee te gaan. Ziet de regering het risico dat een deel
van de kennis en kunde van kleinere, meer specialistische of op een specifieke doelgroep
gerichte aanbieders verdwijnt? Hoe denkt de regering dit te voorkomen? Hoe ziet de
regering deze mogelijk ontwikkeling in relatie tot het streven naar een zo passend
mogelijk zorgaanbod? Is de regering in gesprek met kleinere zorgaanbieders en -instellingen
en vrijgevestigden over de mogelijke consequenties van dit wetsvoorstel?
De vooronderstelling van de leden van de SGP-fractie dat met voorliggend wetsvoorstel
gemeenten worden aangemoedigd om alleen nog maar met een paar grote aanbieders in
zee te gaan, is onjuist. Dit staat noch in het wetsvoorstel, noch in de memorie van
toelichting. En het is ook niet de bedoeling. Wel zijn er gemeenten die op dit moment
complexere zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning via een open house-procedure
hebben gecontracteerd. Die gemeenten wil ik met voorliggende wetsvoorstel verleiden
om in de toekomst voor een aanbestedingsprocedure te kiezen. Selectie van (de beste)
aanbieders is het daarmee beoogde effect, maar die selectie hoeft niet beperkt te
zijn tot een paar grote zorgaanbieders.
Desalniettemin zal omzetting van open house-procedures in aanbestedingsprocedures
naar verwachting tot het contracteren van minder aanbieders leiden. Dat kan ertoe
leiden dat de specialismen van de niet meer gecontracteerde aanbieders verdwijnen.
Maar het is ook mogelijk dat de wél gecontracteerde aanbieders deze specialismen gaan
verzorgen, al dan niet door het personeel van eerder bedoelde aanbieders in dienst
te nemen of hen een contract als onderaannemer aan te bieden.
Hierbij moet worden bedacht dat gemeenten altijd zullen moeten voorzien in een kwalitatief
en kwantitatief voldoende aanbod van alle vormen van bij en krachtens de Jeugdwet
en de Wmo 2015 beschreven zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Voor
zover mogelijk, dient de cliënt daarbij bovendien keuzemogelijkheid te hebben tussen
aanbieders37. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. Verschraling van het zorgaanbod in die
zin, dat vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning zullen verdwijnen
of dat cliënten geen keuzemogelijkheid hebben, zou derhalve geen gevolg van het wetsvoorstel
moeten zijn. Wel kan voorliggend wetsvoorstel tot gevolg kan hebben dat er in de toekomst
minder «varianten van hetzelfde» worden gecontracteerd. Zeker indien dit het gevolg
is van vervanging van een open house-procedure door aanbesteding, wegen de voordelen
daarvan naar mijn mening op tegen de nadelen daarvan.
Ik ben niet in gesprek met kleine aanbieders of vrijgevestigden over de mogelijke
consequenties van dit wetsvoorstel.
2.4 Ten slotte
134. De leden van de D66-fractie lezen dat dit wetsvoorstel als doel heeft om de open
house-procedure te ontmoedigen. Zij willen weten hoeveel gemeenten op dit moment wel
of niet gebruik maken van de open house-procedure binnen de Wmo 2015 en de jeugdzorg.
De Monitor gemeentelijke zorginkoop 202038 bevat hierover de volgende cijfers. Voor de Wmo 2015 geldt dat met betrekking tot
alle overeenkomsten die op 1 januari 2020 van kracht waren, voor 23% een open house-procedure,
73% een overheidsopdracht (in de zin van de Aanbestedingswet 2012) en 3% een subsidie
is toegepast. Voor zorg voor jeugdigen39 zijn deze cijfers respectievelijk 31% open house, 63% overheidsopdracht en 6% subsidie.
De inkoopprocedures voor deze overeenkomsten hebben in 2019 en eerdere jaren plaatsgevonden.
Voor de nieuwe Wmo 2015 overeenkomsten (die op 1 januari 2020 van kracht werden en
dus waarschijnlijk in 2019 zijn ingekocht) geldt dat voor 53% een open house-procedure,
43% een overheidsopdracht en 5% een subsidie is toegepast. De cijfers voor jeugdhulp
zijn respectievelijk 23% open house, 65% overheidsopdracht en 12% subsidie. Het onderzoeksbureau
baseert zijn onderzoek op de opgaven van de gemeenten. De toename in het aantal open
house-procedures in de Wmo 2015 wordt onder meer veroorzaakt door de grotere bekendheid
van deze naamgeving. Gemeenten kenmerkten in eerdere jaren sommige inkoopprocedures
die voldoen aan de voorwaarden voor open house vaker als aanbesteding.
135. De leden van de fractie van D66 vragen of kan worden ingegaan op recente uitlatingen
van deskundigen op het gebied van zorginkoop dat de keuze voor het al dan niet hanteren
van een open house-procedure niet zo zeer bepalend is voor de kwaliteit van de inkoop,
maar dat vooral naar andere keuzes gekeken moet worden, zoals het goed inrichten van
de toegang, goede afspraken met huisartsen en aanbieders en een goede afbakening van
de geleverde zorg.
Goed inrichten van de toegang, goede afspraken met huisartsen en aanbieders en een
goede afbakening van de te leveren zorg of ondersteuning zijn belangrijke onderdelen
van het organiseren van hulp door gemeenten. Dit zijn elementen die onderdeel behoren
uit te maken van het beleid en de beleidsdoelstellingen van de gemeente. Vervolgens
bepalen de gemeenten aan de hand van deze doelstellingen de inkoopstrategie om hun
doelstellingen te kunnen bereiken. De inkoopprocedure die daarna wordt gekozen moet
passen bij de strategie en het beleid van de gemeente. Afhankelijk van de schaarste
van de dienstverlening en het zorglandschap kan gekozen worden voor een aanbestedingsprocedure
(uit het verlicht regime of het reguliere regime) of een open house-procedure.
136. Ook vragen de leden van de D66-fractie om te reflecteren op de vraag in hoeverre
het wenselijk is om veel gemeenten aan te zetten tot een grondige herziening van hun
inkoopprocedure – zoals dit wetsvoorstel als doel stelt – in plaats van tot het stimuleren
van een betere inkoop binnen de open house-procedure.
Het inrichten van inkoopprocedures is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Anders
dan de leden van de D66-fractie aannemen, zet ik met voorliggend wetsvoorstel dan
ook niet de gemeenten in den brede aan om al hun inkoopprocedures grondig te herzien.
Ik doe dat slechts voor de gevallen waarin op dit moment voor de meer complexe zorg
voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning gebruik wordt gemaakt van de open
house-procedure. Hoe goed een open house-procedure ook zou worden ingericht, feit
blijft dat het bij gebruik van zo'n procedure niet mogelijk is om te selecteren op
de beste aanbieders. En dat leidt tot de in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting
genoemde nadelen.
In de Monitor inkoop sociaal domein40 is, op basis van gesprekken met deskundigen van gemeenten en aanbieders, een trend
vastgesteld dat gemeenten inkoopinstrumenten bewuster inzetten. Met het programma
Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein zet ik in op het ondersteunen van de professionalisering
van inkoop van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning bij gemeenten en aanbieders.
Ik beoog met het ondersteunen van de professionalisering dat gemeenten inkoopprocedures
optimaal kunnen inrichten. Het inkopen in het sociaal domein via Sociale en Andere
Specifieke diensten (verlicht regime) biedt gemeenten de mogelijkheid om beste aanbieders
te selecteren en de uitvoeringslasten van deze keuze zoveel mogelijk te beperken.
137. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat de memorie van toelichting
suggereert dat het afstappen van de open house-procedure alleen een verlaging van
de administratieve lasten met zich meebrengt. Klopt dat?
Dat klopt niet. Zoals uit paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting blijkt, kan
overstappen op een aanbestedingsprocedure ook andere voordelen met zich brengen, te
weten:
– selectie van de beste aanbieders;
– meer duidelijkheid bij aanbieders over de omzet die zij kunnen bereiken;
– minder risico op het bij cliënten uitlokken van vraag naar zorg of ondersteuning.
138. De leden van de fractie van D66 vragen of een kwalitatieve vergelijking kan worden
gemaakt tussen de administratieve lasten die verband houden met inkoop via de open
house-procedure enerzijds en het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding
van deze wetswijziging anderzijds.
Het is lastig om de uitvoeringslasten van open house-procedures enerzijds en aanbestedingsprocedures
volgens het verlicht regime anderzijds met elkaar te vergelijken. Dat komt omdat die
lasten afhankelijk zijn van de vorm van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning
die wordt ingekocht en van het mogelijk aantal geïnteresseerde aanbieders. Heel algemeen
gezegd, geldt voor gemeenten het volgende. Bij een groot aantal aanbieders zal het
gebruik van een aanbestedingsprocedure voorafgaande aan de contractering tot de meeste
uitvoeringslasten leiden (omdat er geselecteerd moet worden), terwijl het gebruik
van een open house procedure tijdens de uitvoering van de contracten tot de meeste
uitvoeringslasten leidt (omdat er niet is geselecteerd, zijn er veel contracten, met
als gevolg een zware last aan contractmanagement van gemeenten). Daarnaast geldt dat
een gemeente die een open house-procedure gebruikt aanbieders de mogelijkheid mag
geven om tussentijds toe te treden, mits de voorwaarden waaronder dit gebeurt op voorhand
duidelijk zijn omschreven. Ook dit kan tot extra uitvoeringslasten bij de gemeente
leiden.
Voor aanbieders zullen de aan een open house-procedure verbonden uitvoeringslasten
in ieder geval voorafgaande aan de contractering doorgaans lager zijn dan de lasten
van een aanbestedingsprocedure. Dat komt omdat een gemeente in geval van open house
niet selecteert, zodat de aanbieders geen gegevens hoeven aan te leveren op grond
waarvan de gemeente die selectie kan maken.
Dit wetsvoorstel reduceert de uitvoeringslasten van een aanbestedingsprocedure volgens
het verlicht regime: ten gevolge van het schrappen van de verplichting om te gunnen
op basis van het emvi-criterium zal in een aanbestedingsprocedure volgens het verlichte
regime in de toekomst geen offertefase meer hoeven te worden ingebouwd. Dat betekent
dat gemeenten geen offertes meer hoeven te vragen, dat aanbieders of gecertificeerde
instellingen ze niet zullen hoeven op te stellen en dat gemeenten ze niet zullen hoeven
te beoordelen. De regering verwacht dat het voor gemeenten dientengevolge aantrekkelijker
wordt om in te kopen met behulp van aanbesteding in plaats van met behulp van een
open house-procedure.
139. De leden van de fractie van D66 willen weten of de extra administratieve lasten
als gevolg van de keuze van veel gemeenten om te stoppen met de open house-procedure
zijn meegenomen in de analyse van de lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel?
Allereerst merk ik op dat niet zeker is dat «veel» gemeenten zullen stoppen met inkoop
via open house-procedures, al hoop ik dat zij dit in ieder geval voor de inkoop van
de complexere zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning zullen doen. Het
is echter aan gemeenten om een keuze te maken in de methodiek van inkoop. Ook na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel blijft dit gelden.
Voorliggend wetsvoorstel schrapt een plicht uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 die een
optimaal gebruik van het verlicht aanbestedingsregime belemmert, namelijk de plicht
om te gunnen op basis van het emvi-criterium. In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting
worden de uitvoeringslasten van een aanbestedingsprocedure zonder deze plicht afgezet
tegen de uitvoeringslasten van een aanbestedingsprocedure met deze plicht, en niet
de uitvoeringslasten van een open house-procedure ten opzichte van een aanbestedingsprocedure
zonder de plicht te gunnen op basis van het emvi-criterium. Zoals uit het vorige antwoord
blijkt, is laatstbedoelde analyse kwalitatief nauwelijks mogelijk, zodat er ook geen
bedragen aan kunnen worden gekoppeld.
Voor zover aan de vraag van de leden de veronderstelling ten grondslag ligt dat gemeenten
ten gevolge van dit wetsvoorstel tussentijds zouden stoppen met open house-procedures,
merk ik op dat niet het geval zal zijn. Pas op het moment waarop er nieuwe contracten
moeten worden gesloten zal, indien de gemeente daartoe beslist, op inkoop door middel
van een aanbestedingsprocedure worden overgegaan.
140. De leden van de fractie van D66 willen weten waarom het risico op «reclame voor
eigen diensten bij cliënten» na het volgen van een open house-procedure groter is
dan na het volgen van een aanbestedingsprocedure volgen het verlicht regime.
Een open house-procedure heeft als kenmerk dat de gemeente een overeenkomst aangaat
met alle aanbieders die voldoen aan de gestelde vereisten en zich inschrijven. Het
is vervolgens aan de cliënt om voor de geïndiceerde hulp een aanbieder te kiezen.
Het risico bestaat dat het voor een aanbieder lonend kan zijn om reclame te maken
voor het eigen aanbod bij inwoners. Dit risico wordt versterkt indien een gemeente
als gevolg van open house met zoveel aanbieders overeenkomsten moet aangaan, dat de
gemeente meer capaciteit contracteert dan de in redelijkheid te verwachten vraag naar
de desbetreffende dienst. Dit risico speelt in mindere mate bij het inkopen via aanbesteden.
Bij een aanbesteding (al dan niet via het verlicht regime) kan de gemeente het aantal
aanbieders beperken, waardoor de omvang van de opdracht slechts wordt verdeeld over
een beperkt aantal geselecteerde aanbieders.
141. De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering eindelijk hun opvatting
deelt, dat een aantal vormen van zorg voor jeugdigen in de toekomst op regionaal niveau
moet worden ingekocht. Zij vragen om een uiteenzetting hierover.
Kort gezegd wordt overwogen om gemeenten te verplichten om kinderbeschermingsmaatregelen,
jeugdreclassering en bepaalde vormen van jeugdhulp door een regionale entiteit als
bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen in te laten kopen. Voor de jeugdhulp
wordt daarbij gedacht aan jeugdhulp die is opgelegd in het kader van strafrechtelijke
beslissingen (forensische jeugdzorg), specialistische en/of weinig voorkomende jeugdhulp
en specialistische verblijfsfuncties. Daarnaast wordt gedacht aan pleegzorg, gezinsvervangend
verblijf en jeugdhulp in het kader van urgente crisissituaties. De brief van 17 juni
2020 die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan Uw Kamer hebben gestuurd,
bevat een nadere uiteenzetting van de voornemens41. Deze worden op dit moment in een afzonderlijk wetsvoorstel (het wetsvoorstel «verbetering
beschikbaarheid zorg voor jeugdigen») uitgewerkt.
142. De leden van de SP-fractie zijn er voorstander van om de open house-procedures
te verminderen. Genoemde leden hopen dat hiermee veel ondeugdelijke aanbieders buiten
de deur kunnen worden gehouden. Deze leden vragen op welke wijze de open house-procedures
verminderd zullen worden, aangezien er gemeenten zijn die deze procedure momenteel
hanteren.
Met voorliggend wetsvoorstel zal het inkopen van zorg en ondersteuning via een aanbestedingsprocedure
aantrekkelijker worden. De plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium wordt
namelijk uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 geschrapt, wat betekent dat gemeenten aanbestedingsprocedures
kunnen inrichten zonder offertefase. Gemeenten die eigenlijk graag tussen aanbieders
zouden willen selecteren maar vanwege de aan een aanbestedingsprocedure verbonden
uitvoeringslasten kozen voor een open house-procedure, zullen in de toekomst voor
aanbesteding kiezen.
143 en 144. De leden van de SGP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat hierin grote
verantwoordelijkheid aan gemeenten wordt gegeven om minimumeisen en selectiecriteria
op te stellen. Genoemde leden vragen of gemeenten op dit moment voldoende toegerust
zijn om een aanbestedingsprocedure in te richten. Op welke wijze worden gemeenten
ondersteund bij het inrichten van deze procedures?
Gemeenten zijn gewend om in te kopen. Gemeenten kennen ook de processen van de Europese
aanbestedingen. Het inkopen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning
via de vereenvoudigde aanbestedingsprocedure (het verlicht regime) is bij gemeenten
echter nog relatief onbekend. Dat is begrijpelijk, want de nu nog in de Jeugdwet en
de Wmo 2015 voorkomende plicht om te gunnen op basis van het emvi-criterium (met als
gevolg dat er een offertefase in de aanbestedingsprocedure moet worden ingebouwd)
zorgt ervoor dat de aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime op dit moment
niet zo eenvoudig is. Juist om gemeenten de mogelijkheid te geven om het verlicht
regime ten volle te benutten, wordt in voorliggend wetsvoorstel voorgesteld om de
plicht om te gunnen op het emvi-criterium uit genoemde wetten te schrappen.
De handreiking «SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» biedt gemeenten goede handvatten om op administratief luwe wijze de beste aanbieders
te selecteren. Aan deze handreiking wordt al aandacht besteed op de website van het
www.inkoopsociaaldomein.nl. Daarnaast zal de handreiking in het najaar 2021 onder andere door middel van informatiebijeenkomsten
bij gemeenten en aanbieders onder de aandacht worden gebracht. Dit wordt verzorgd
door het programma Inkoop en aanbesteden Sociaal Domein.
145. Door het emvi-criterium te schrappen moeten gemeenten met een vereenvoudigde
aanbestedingsprocedure kunnen selecteren, waardoor ze «aan een beperkte groep van
beste partners kunnen gunnen», zo lezen genoemde leden op pagina 8 van de toelichting.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke wijze gemeenten
straks bepalen wie de beste aanbieders zijn.
De gemeenten zullen dat doen door goede (minimum)kwaliteitseisen te stellen, met daartegenover
een reële prijs. Als er meer gegadigden zijn dan het gewenste aantal aanbieders, kan
een gemeente of regio het aantal te contracteren aanbieders beperken door selectiecriteria
toe te passen. Deze selectiecriteria zien specifiek op aantoonbare kwaliteit van de
aanbieder. De gemeente zal dan nagaan in welke mate iedere aanbieder voldoet aan de
door haar opgestelde selectiecriteria, en de aanbieders die het best voldoen kiezen.
146. Voorts vragen de leden van de SGP-fractie hoe diversiteit en de breedte van het
zorgaanbod worden gegarandeerd als gemeenten in de toekomst nog slechts met «een beperkte
groep partners» gaan werken.
Als gemeenten in de toekomst voor een of meer vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke
ondersteuning besluiten om slechts een beperkte groep aanbieders contracteren, leidt
dit niet per definitie tot beperking van de diversiteit in het aanbod.
Dat het aantal door de gemeente gecontracteerde aanbieders in zo'n geval afneemt,
wil immers niet zeggen dat er geen productdifferentiatie mogelijk is. De nieuwe aanbieders
kunnen immers een palet aan verschillende producten aanbieden.
Desalniettemin erken ik dat «minder verschillende aanbieders» kan leiden tot «minder
differentiatie in de aangeboden diensten of in de wijze waarop diensten worden uitgevoerd».
Iedere aanbieder legt immers zijn eigen accenten. Het is de vraag of zo'n vermindering
in differentiatie problematisch zou zijn. In dat verband merk ik op dat gemeenten
altijd zullen moeten voorzien in een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod
van alle vormen van bij en krachtens de Jeugdwet en de Wmo 2015 beschreven zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Voor zover mogelijk, dient de cliënt
daarbij bovendien keuzemogelijkheid te hebben tussen aanbieders42. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. Als gemeenten vaker gaan werken met aanbestedingsprocedures
in plaats van open house-procedures, zou verschraling van het zorgaanbod in die zin,
dat vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning zullen verdwijnen
of dat cliënten geen keuzemogelijkheid hebben, dus niet moeten optreden. Wel is het
mogelijk dat er dan minder «varianten van hetzelfde» worden gecontracteerd.
147 en 148. De leden van de SGP-fractie vragen hoe vertegenwoordigers van cliënten
en (jeugd)zorgaanbieders bij de afspraken tussen gemeenten en aanbieders worden betrokken.
En op welke manier wordt gegarandeerd dat het systeem (de relatie, het gezin en de
sociale context) een belangrijke rol krijgt bij het maken van afspraken en het inrichten
van de zorg?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om vertegenwoordigers van cliënten te betrekken en
een plek te geven bij het inrichten van specifieke inkoopprocedures, maar dat is niet
verplicht. Wel verplichten de Jeugdwet en de Wmo 2015 de gemeenten om in hun verordeningen
te regelen hoe (organisaties van) cliënten worden betrokken bij de uitvoering. Zij
moeten in dat verband het recht krijgen om te adviseren over het beleid, en om daar
voorstellen voor te doen. Hieronder valt ook inkoopbeleid.
Om gemeenten en aanbieders te stimuleren om bij inkoopprocedures en de onderlinge
dialoog te focussen op kwaliteit van de zorg en ondersteuning vanuit het cliëntperspectief
(waarbij het systeem waarin de cliënt zich bevindt, zoals relatie, gezin en sociale
context, meespeelt), is binnen het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein
een handreiking «kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor
inkoop» opgesteld43. In aanvulling op de handreiking is een workshop ontwikkeld die gemeenten kunnen
inzetten om samen met aanbieders en cliënten in gesprek te gaan over belangrijke aspecten
van kwaliteit van de zorg en ondersteuning die meegenomen kunnen worden in de inkoop.
Uiteraard staat kwaliteit van zorg en ondersteuning vanuit cliëntperspectief ook centraal
in de opleidingen van het programma, zoals de Regionale leergang inkoop Wmo 2015,
waarin vanuit een visie/doelstelling toegewerkt wordt naar een passende inkoop. Zie
hiervoor ook mijn Kamerbrief van 8 december 202044.
149. In het SER-advies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen»45 wordt gewaarschuwd voor het gegeven dat gemeenten steeds meer op de stoel van de
jeugdzorgorganisatie en jeugdprofessional gaan zitten. Het onderhavige wetsvoorstel
geeft gemeenten een grote vrijheid bij het bepalen van de «criteria op basis waarvan
zal worden geselecteerd». Hoe verhoudt zich het bovenstaande tot de professionele
autonomie van zorgverleners? Krijgen zij wel voldoende ruimte om zorg zo in te richten
dat de zorg voor de cliënt en het gezin centraal komen te staan?
Er bestaat geen verband tussen selectiecriteria die gemeenten in aanbestedingsprocedures
kunnen hanteren om de beste aanbieders te kiezen en de professionele autonomie van
de jeugdhulpverleners. De ruimte die de jeugdhulpverleners hebben om hun hulp zo goed
mogelijk op de situatie van de cliënt en diens gezin af te stemmen, wordt door dit
wetsvoorstel niet geraakt.
3. Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet
150 en 151. De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten bij de inkoop van hulp,
zich ervan moeten vergewissen dat de instelling in staat is om hulpverlening conform
de wettelijke kwaliteitseisen uit te voeren. Hoe kan een gemeente dit vaststellen
en wat gebeurt er als een zorgaanbieder achteraf toch niet aan de verwachtingen blijkt
te kunnen voldoen?
De wettelijke kwaliteitseisen zijn de eisen waaraan de jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde
instelling of aanbieder van maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Ze zijn te
vinden in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet en hoofdstuk 3 van de Wmo 2015. De Inspectie
gezondheidszorg en jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houden
toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde
instellingen. Indien zij niet aan de kwaliteitseisen voldoen, kan een aanwijzing,
bevel, last onder bestuursdwang, dwangsom of boete worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande heeft een aanbieder een zelfstandige plicht om aan de wettelijke
kwaliteitseisen te voldoen. Dat laat natuurlijk onverlet dat de gemeente de plicht
heeft om de prijs zodanig vast te stellen, dat er voldoende aanbieders zijn die aan
die kwaliteitseisen kunnen voldoen. Daartoe dient de gemeente per opdracht voorafgaand
aan het vaststellen van de prijzen goed marktonderzoek onder aanbieders te doen. Voorts
kan de gemeente algemeen gestelde wettelijke kwaliteitseisen (bijvoorbeeld de eis
dat verantwoorde jeugdhulp moet worden verleend) concretiseren in minimumeisen of
selectiecriteria die bij een open house- of aanbestedingsprocedure worden gehanteerd.
Als een aanbieder of gecertificeerde instelling (via een inschrijving of een verzoek
tot deelname) aangeeft aan zo'n geconcretiseerde eis te voldoen, dient de gemeente
na te gaan of dit klopt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van screening, een audit
of het opvragen van bewijsstukken46. Daarnaast kan de gemeente in de contractvoorwaarden consequenties verbinden aan
het handelen in strijd met kwaliteitseisen tijdens de looptijd van de overeenkomst.
Blijkt de aanbieder of gecertificeerde instelling tijdens de looptijd van het contract
niet aan een of meer van de concrete eisen te voldoen, dan zal de gemeente hem vervolgens
op wanprestatie kunnen aanspreken. In het uiterste geval kan dit leiden tot ontbinding
van het contract.
152 en 153. De leden van de PVV-fractie vinden net als de regering dat goede zorg
voor jeugdigen staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel. Duizenden medewerkers
zijn echter in de afgelopen jaren vertrokken, mede vanwege de hoge werkdruk en de
beperkte middelen. Hoe gaat het onderhavige wetsvoorstel hier verandering in brengen?
Genoemde leden vragen wat zorgprofessionals concreet zullen merken van dit wetsvoorstel.
Voorliggend wetsvoorstel bevat de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur
(amvb) waarin zal worden geregeld met welke kostprijselementen een gemeente rekening
dient te houden bij het bepalen van de reële prijs voor zorg voor jeugdigen. Zonder
een reële prijs voor zijn diensten zal een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde
instelling niet in staat zijn voldoende, goed opgeleid personeel in dienst te nemen
en te behouden, met als gevolg dat de kwaliteit van de zorg niet duurzaam geborgd
zal kunnen worden. Het betalen van een reële prijs is dus een noodzakelijke voorwaarde
voor de opgave om het tekort aan voldoende, goed opgeleid personeel op te lossen.
Daarnaast nemen VWS en JenV in samenwerking met het veld actie om het werken in de
jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden; een gezamenlijke aanpak gericht op
zowel het behoud van personeel als ook het vergroten van de instroom.
Ook aan de arbeidsmarkttafel jeugd werken Rijk, Jeugdzorg Nederland en vakbond FNV
en CNV aan concrete projecten om de arbeidsmarktknelpunten aan te pakken. Personeelskrapte
is een taai probleem dat zorgbreed speelt en waarvoor geen simpele oplossing bestaat.
154. De leden van de PVV-fractie willen weten op welke wijze de voorgestelde wijzigingen
in de aanbestedingsprocedure bijdragen aan het verminderen van de wachtlijsten.
De met dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging in de aanbestedingsprocedures houdt
in dat in geval van gebruik van een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure niet meer
zal hoeven te worden gegund op basis van het emvi-criterium. Die wijziging heeft geen
gevolgen voor wachtlijsten.
155 en 156. De leden van de PVV-fractie constateren voorts dat een aantal gemeenten
nu al ver onder de kostprijs betaalt. Hoe gaat dit met dit wetsvoorstel veranderen?
Hoe gaat de regering deze gemeenten aanpakken?
Gemeenten zijn op dit moment op basis van artikel 2.12 van de Jeugdwet al verplicht
om in hun verordening regels op te nemen die een goede prijs-kwaliteitverhouding waarborgen.
Een prijs die voor voldoende aanbieders kostendekkend is, is daarbij een belangrijke
randvoorwaarde. Maar in de praktijk pakt dit op dit moment niet altijd goed uit. Met
dit wetsvoorstel wordt het mogelijk een amvb «reële prijzen Jeugdwet» op te stellen
waarmee een nadere explicitering van de elementen van een reële prijs kan worden gegeven
en regels kunnen worden gesteld over indexatie. Dit is zowel voor aanbieders als gemeenten
van belang. Voor aanbieders is van belang dat alle relevante kosten in beeld zijn,
en voor gemeenten wordt helder waarmee ze rekening moeten houden bij het vaststellen
van de reële prijs. Dat is ook van belang bij de verantwoording hierover richting
gemeenteraad.
Wij willen gemeenten en aanbieders ertoe bewegen zorgvuldiger reële prijzen vast te
stellen en goede afspraken te maken over de indexatie van prijzen gedurende de looptijd
van een contract. Door te werken met landelijk bepaalde kostprijselementen kunnen
gemeenten en aanbieders een beter gesprek voeren over waar zij rekening mee moeten
houden om te komen tot een reële prijs. In het convenant «Bevorderen continuïteit
jeugdhulp» dat op 1 juli 2021 is ondertekend47, is ook een gezamenlijke handreiking «inzicht in tarieven» opgesteld voor dit gesprek
tussen gemeenten en aanbieder. Om de handreiking te verfijnen en andere handvatten
te ontwikkelen die meer inzicht in tarieven genereren, hebben de convenantpartijen
afgesproken om een kennis- en informatiepunt in te richten. Dit zal partijen zowel
voor als na de inwerkingtreding van de amvb reële prijzen Jeugdwet kunne ondersteunen.
Het is de taak van de gemeenteraad om ervoor te zorgen dat het college zich houdt
aan de regels. De gemeenteraad moet dus controleren of de regels over de reële prijzen
worden nageleefd. Een aanbieder die van mening is dat een gemeente in een inkoopproces
geen reële prijs hanteert, kan dat bij de gemeenteraad aankaarten.
In de memorie van toelichting is opgenomen dat de aanbieder ook kan besluiten om de
kwestie aan de civiele rechter voor te leggen, en dat gewerkt wordt aan een mogelijkheid
tot buitengerechtelijke geschilbeslechting48. In het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp» is opgenomen dat de convenantpartijen
een geschillencommissie zullen inrichten, waaraan gemeenten en aanbieders onder andere
hun geschillen over prijzen kunnen voorleggen. Het gaat hierbij zowel om geschillen
tijdens het inkoopproces als geschillen nadat de contracten gesloten zijn. We hopen
dat hiermee een vorm van geschilbeslechting wordt gerealiseerd die toegankelijker,
sneller en goedkoper is dan geschilbeslechting door de civiele rechter. Voor 1 december
2021 zal worden besloten welke (soorten) geschillen bij de geschillencommissie kunnen
worden aangebracht en hoe de geschillenregeling voor de jeugd zal worden georganiseerd.
157. De leden van de CDA-fractie lezen dat in navolging van wat krachtens de Wmo 2015
al in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is geregeld, in de amvb «reële prijzen Jeugdwet»
de kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs voor zorg voor
jeugdigen moet worden opgebouwd. De amvb zal in ieder geval een verplichting tot indexatie
bevatten. Omdat het een nadere invulling van de bestaande wettelijke plicht betreft,
zal dit volgens de regering geen effect hebben op het budgettair kader van gemeenten.
Dit behoeft volgens genoemde leden een nadere uitleg. Kan de regering dit nader duiden
voor de Jeugdwet, juist gezien het Uitvoeringsbesluit van de Wmo 2015?
Het doel van de amvb is vermindering van het aantal disputen en het voorkomen dat
gemeenten te lage of te hoge prijzen betalen. De verwachting is dat de prijzen deels
zullen stijgen, deels zullen dalen ten gevolge van de invoering van de amvb. De amvb
reële prijzen Jeugdwet kan derhalve worden gezien als instrument op basis waarvan
de gemeenten en aanbieders in goede samenwerking tot de reële prijzen moeten komen
waartoe de Jeugdwet op grond van het huidige artikel 2.12 ook nu al verplicht. In
de nota van toelichting bij de amvb zal hierop nader worden ingegaan.
158. De leden van de SP-fractie vragen wanneer de amvb «reële tarieven Jeugdwet» bij
het parlement zal worden voorgehangen.
Op dit moment wordt binnen mijn ministerie en dat van J&V nog aan de tekst van de
amvb gewerkt. Ik kan nog niet aangeven wanneer de amvb zal worden voorgehangen.
159 en 160. Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering een garantie kan
geven dat er ook daadwerkelijk reële tarieven gehanteerd zullen worden. Daarbij vragen
zij wie zal gaan toezien op deze reële tarieven. Zal dit een taak voor de Jeugdautoriteit
worden?
Het is de taak van de gemeenteraad om ervoor te zorgen dat het college zich houdt
aan de regels die voor gemeenten gelden. De gemeenteraad moet dus controleren of de
regels over de reële prijzen worden nageleefd. Een aanbieder die van mening is dat
een gemeente in een inkoopproces geen reële prijs hanteert, kan dat bij de gemeenteraad
aankaarten.
In de memorie van toelichting is opgenomen dat de aanbieder ook kan besluiten om de
kwestie aan de civiele rechter voor te leggen, en dat gewerkt wordt aan een mogelijkheid
tot buitengerechtelijke geschilbeslechting49. Op 1 juli 2021 is het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp» ondertekend50, waarin wat betreft dat laatste staat dat de convenantpartijen een geschillencommissie
zullen inrichten, waaraan gemeenten en aanbieders onder andere hun geschillen over
prijzen kunnen voorleggen. Het gaat hierbij zowel om geschillen tijdens het inkoopproces
als geschillen nadat de contracten gesloten zijn. We hopen dat hiermee een geschilbeslechting
gerealiseerd wordt die toegankelijker, sneller en goedkoper is dan geschilbeslechting
door de civiele rechter. Voor 1 december 2021 zal worden besloten welke (soorten)
geschillen bij de geschillencommissie kunnen worden aangebracht en hoe de geschillenregeling
voor de jeugd zal worden georganiseerd.
Gelet op het voorgaande wordt de beslechting van geschillen over de reële prijzen
geen taak van de Jeugdautoriteit.
161. De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wordt gekozen voor landelijk kostendekkende
tarieven voor de Wmo 2015 en de jeugdzorg, zodat voorkomen wordt dat er alsnog te
lage tarieven worden gehanteerd.
Eerder heb ik aangegeven de invoering van een landelijk vastgesteld kostendekkend
tarief niet wenselijk te vinden51. Verschillende factoren hebben invloed op de kosten die organisaties maken. Die factoren
veranderen ook in de tijd. Het ontwikkelen van vernieuwende arrangementen voor cliënten
en het toepassen van innovatie in de organisatie, zijn voorbeelden van ontwikkelingen
die een kostprijs beïnvloeden. Dat is op zichzelf beschouwd ook wenselijk. Landelijke
prijzen zouden een remmende invloed hebben op deze voor de cliënt positieve ontwikkelingen.
Naast het bovenstaande passen landelijke minimumprijzen ook niet bij gedecentraliseerde
stelsel, waarbinnen gemeenten (i.c. de gemeenteraden) verantwoordelijk zijn voor de
beslissing welke zorgproducten precies zullen worden ingekocht en voor het stellen
van kwaliteitseisen aan voorzieningen op basis van de lokale ondersteuningsbehoefte
van burgers. Omdat de eisen die gemeenten aan de kwaliteit stellen (naast de landelijke
kwaliteitseisen) en de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen, betreft het
vaststellen van een reële prijzen altijd maatwerk. Landelijke prijzen beperken de
ruimte voor lokaal maatwerk en innovatie.
Op 8 juli jl. heeft uw Kamer een motie aangenomen52 waarin de Minister voor Rechtsbescherming onder andere wordt gevraagd om met de VNG
te komen tot een eenduidig minimumtarief voor de jeugdbescherming. Naar aanleiding
daarvan zal de Minister voor Rechtsbescherming samen met gemeenten en gecertificeerde
instellingen afspraken gaan maken over prestaties en met hen toewerken naar een genormeerde
en door hen gedragen caseload in de jeugdbescherming, die vervolgens als basis kan
dienen om op lokaal niveau afspraken te maken over het tarief53.
162.
De leden van de SP-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van rechtszaken
en conflicten die er sinds 2015 zijn geweest over verschillende interpretaties van
wat kostendekkende tarieven zijn en over de toepassing van de kostprijselementen bij
het vaststellen van een reële prijs.
Het Ministerie van VWS heeft geen sluitend overzicht van alle conflicten die over
de reële prijzen hebben gespeeld. Voor een overzicht van de rechtszaken, voor zover
gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, verwijs ik de leden van de SP-fractie naar de bijlage54 bij deze nota naar aanleiding van het verslag. In het eindrapport van de regiegroep
«reële prijs Wmo 2015» wordt een analyse gemaakt van de adviesverzoeken die bij de
regiegroep zijn ingediend en de uitgevoerde onderzoeken vanuit de regiegroep55. Daarnaast is ook in de evaluatie van de amvb «reële prijs Wmo 2015» aandacht besteed
aan de aard van discussies tussen gemeenten en aanbieders over prijzen en/of de toepassing
van de amvb56. Wat betreft de Jeugdwet verwijs ik de leden van de SP-fractie graag naar de bijlage.
163. De leden van de SP-fractie willen weten of de regering erkent dat kostprijselementen
voor discussie vatbaar zijn en dat deze niet altijd leiden tot uniforme en daadwerkelijke
kostendekkende tarieven.
De nog uit te werken amvb «reële prijs Jeugdwet» zal een lijst met kostprijselementen
bevatten waarmee een gemeente ten minste rekening moet houden bij het vaststellen
van een reële prijs. De kostprijselementen zullen zodanig worden geformuleerd, dat
deze de meest voorkomende kostensoorten omvatten waarmee aanbieders te maken hebben.
Om te voorkomen dat bepaalde, minder voorkomende, kostenvormen niet worden betrokken,
zal in de amvb worden benadrukt dat de gemeente «ten minste» rekening moet houden
met de genoemde kostprijselementen. Als er sprake is van andere kosten, bijvoorbeeld
door specifieke kwaliteitseisen of rapportageverplichtingen vanuit de gemeente, moet
hier ook rekening mee worden gehouden. Door het besluit op deze manier vorm te geven,
wil ik borgen dat met alle kosten rekening wordt gehouden en op basis daarvan ook
dekkende prijzen worden vastgesteld.
De toelichting bij het besluit zal per kostprijselement een korte omschrijving bevatten.
In deze omschrijving wordt uiteengezet wat globaal onder het kostprijselement wordt
verstaan. De definitie moet houvast bieden voor het gesprek over de kostprijselementen,
maar kan vanzelfsprekend niet voorkomen dat er in individuele gevallen discussie zal
ontstaan over de exacte afbakening van een kostprijselement. Bij het opstellen van
de amvb zal ik gebruik maken van de lijst van kostprijselementen uit de handreiking
«Inzicht in tarieven; Handreiking voor het goede gesprek tijdens contractering57», een bijlage bij het op 1 juli 2021 ondertekende convenant «Bevorderen continuïteit
jeugdhulp»58 Voorts is in het eerder genoemde Convenant afgesproken dat een geschillencommissie
wordt ingericht, waaraan gemeenten en aanbieders onder andere hun geschillen over
prijzen kunnen voorleggen.
Als gemeenten en aanbieders de eisen uit de nog te vervaardigen amvb «reële prijzen
Jeugdwet» juist toepassen, leidt dit tot een prijs die voor de meeste aanbieders kostendekkend
zal zijn. Deze prijs kan voor dezelfde vormen van jeugdhulp per gemeente verschillen,
omdat de kwaliteitseisen vanuit de gemeente en kostprijsopbouw per gemeente ook kan
verschillen.
164 en 165. In voorgaande jaren is er veel onrust geweest bij zorgverleners en hun
cliënten in het geval van overname van de organisatie tussen aanbieders vanwege faillissementen
of vanwege aanbestedingen. De leden van de SP-fractie wijzen op de onrust die kan
ontstaan bij overnames als het gaat om mogelijke verslechtering van arbeidsvoorwaarden.
Zij wijzen ook op het probleem dat koppels van cliënten en zorgverleners worden gescheiden.
Kan worden verduidelijkt hoe de gemeenten ervoor zorgen dat zorgverleners bij overname
niet achteruitgaan in salaris en arbeidsvoorwaarden en dat koppels van cliënten en
zorgverleners zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden?
Indien een overname tussen aanbieders plaatsvindt van zorg of ondersteuning in het
kader van de Wmo 2015 of de Jeugdwet hebben gemeenten op grond van de Jeugdwet en
de Wmo 2015 (artikel 2.13 Jeugdwet en artikel 2.6.5 Wmo 2015) de taak er op toe te
zien dat er overleg plaatsvindt tussen de vorige en de nieuwe aanbieder. Bedoeling
is dat de aanbieders in het overleg zoveel mogelijk inspanning leveren om de overname
van betrokken personeel en het voortzetten van bestaande relaties tussen hulpverleners
en cliënten te bewerkstelligen. Onder omstandigheden kan er daarnaast sprake zijn
van toepasselijkheid van «overgang van onderneming» (zie Boek 7, titel 10, afdeling
8 van het Burgerlijk Wetboek), wat betekent dat het betrokken personeel van de oude
aanbieder de rechten en plichten die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met de
oude aanbieder behoudt bij de nieuwe aanbieder.
Gemeenten zijn overigens niet verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van
de cao-afspraken door aanbieders. Aanbieders zijn primair zelf verantwoordelijk om
de voor hen geldende cao juist toe te passen.
166 en 167. De leden van de fractie van de Christen Unie vragen of systeemfuncties,
zoals opleiding, crisisdiensten of verplichtingen in het kader van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), onderdeel zullen worden van de kostendekkende
tarieven in de amvb «reële prijs Jeugdwet». Zo nee, waarom niet? Daarnaast vragen
de leden van de fractie van de Christen Unie of het convenant «Bevorderen continuïteit
jeugdhulp» en de handreiking «Het goede gesprek over tarieven» worden betrokken bij
de invulling van de amvb. Zo nee, waarom niet?
Het convenant, dat op 1 juli 2021 door de betrokken partijen is ondertekend59, en de daarbij behorende handreiking «Inzicht in tarieven; Handreiking voor het goede
gesprek tijdens contractering60» zullen inderdaad worden betrokken bij de invulling van de amvb «reële prijzen Jeugdwet».
De amvb is op dit moment nog in voorbereiding, maar het is de bedoeling om wat betreft
de kostprijselementen aan te sluiten bij de kostprijselementen uit de handreiking.
Op deze manier wordt geborgd dat de regelgeving aansluit bij de door de partijen zelf
ontwikkelde en gedragen classificatie van kostprijselementen.
Dat bij het vaststellen van de reële prijzen rekening moet worden gehouden door het
personeel te volgen opleidingen, is in deze kostprijselementen verdisconteerd. Hetzelfde
geldt voor een toeslag op het loon voor diensten buiten de gangbare werkdagen en tijden,
zoals aan de orde kan zijn bij crisisdiensten. Verplichtingen op grond van de Wvggz
moeten worden meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het kostprijselement «overheadkosten».
168. De leden van de SGP-fractie vragen of de amvb met betrekking tot de reële prijzen
al beschikbaar is.
Deze amvb is nog niet beschikbaar. Op dit moment wordt er binnen mijn Ministerie en
dat van J&V nog aan gewerkt. Ik kan nog niet aangeven wanneer de amvb zal worden voorgehangen.
4. Delegatiebepaling voor regels over op continuïteit gerichte opdrachtverlening of
subsidiëring
169. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering van mening is dat in drie maanden
een zorgvuldige zorgoverdracht kan plaatsvinden wanneer een contract met de gemeente
niet verlengd wordt.
Allereerst wil ik de leden van de PVV-fractie antwoorden dat de termijn van drie maanden
een minimumtermijn is. Gemeenten en aanbieders mogen, indien dat aangewezen is, dus een langere
termijn overeenkomen.
Voor maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wmo 2015 vind ik een minimumtermijn van
drie maanden inderdaad voldoende. Voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering
en jeugdhulp die is opgenomen in een strafrechtelijke beslissing dient, zoals in de
memorie van toelichting is aangegeven61, de minimumtermijn zes maanden te zijn; voor de overige jeugdhulp is drie maanden
voldoende.
170. De leden van de CDA-fractie lezen dat in overleg met de gemeenten en de VNG zal
worden nagegaan of het nodig is om naast de zorgvuldigheidseisen in de NvO bij of
krachtens amvb zorgvuldigheidseisen te regelen die gemeenten in hun verordeningen
dienen op te nemen. Aan welke soort zorgvuldigheidseisen wordt in eerste instantie
gedacht?
De zorgvuldigheidseisen waaraan in het kader van de inkoop van zorg voor jeugdigen
wordt gedacht, zijn te vinden op de pagina's 9 en 10 van de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel en betreffen:
– De inkoopprocedure is tijdig afgerond:
Voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp die is opgenomen
in een strafrechtelijke beslissing dient tussen het tekenen en de ingang van het contract
ten minste zes maanden te liggen. Voor andere vormen van jeugdhulp is de minimumtermijn
ten minste drie maanden. Aldus krijgen nieuw gecontracteerde aanbieders voldoende
tijd om zich goed op de uitvoering van hun opdracht voor te bereiden.
– Gemeenten sluiten meerjarige contracten af
De minimumcontractduur is drie jaar.
– Binnen inkoopcontracten worden afspraken gemaakt over de continuïteit van zorg voor
cliënten na afloop van een contract.
Gemeenten en aanbieders maken in hun inkoopcontracten en inkoopprocedure afspraken
over de continuïteit van zorg voor cliënten (na afloop van een contract).62
171 en 172. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar een onderbouwing
van de keuze om veel van de inhoudelijke invulling van de zorgvuldigheidseisen aan
gemeentelijke verordeningen en de amvb over te laten. Hoe is de afweging tussen beleidsvrijheid
van gemeenten en de borging van kwaliteit en continuïteit gemaakt? Voorts vragen deze
leden naar de rol van de NvO Jeugd en de NvO Maatschappelijke Opvang en Beschermd
Wonen in dit wetsvoorstel en in een amvb. In de toelichting lezen genoemde leden dat
de eisen uit de NvO in gemeentelijke verordeningen terug kunnen komen. Komt dit aanvullend
op andere zorgvuldigheidseisen in een amvb of komt dit op hetzelfde neer als de voorstellen
die de regering in de toelichting doet?
De Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn wetten die gemeenten in medebewind uitvoeren. Dat
betekent dat gemeenten bij de uitvoering zoveel mogelijk beleidsvrijheid wordt gelaten.
Om die reden wordt in voorliggend wetsvoorstel bepaald dat gemeenten bij verordening
regels stellen ter waarborging van de continuïteit. Voor het geval gemeenten dat onvoldoende
doen, bevat voorliggend wetsvoorstel een delegatiebepaling om hier bij of krachtens
amvb nadere regels over te stellen. Aldus kan, indien de gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid
op dit terrein te weinig nemen, de continuïteit alsnog worden gewaarborgd.
Overigens merk ik op dat er geen signalen zijn dat gemeenten te weinig zullen doen.
Integendeel, in de «Norm voor opdrachtgeverschap» zijn de drie zorgvuldigheidseisen
opgenomen waar ik, getuige de memorie van toelichting63, voor de zorg voor jeugdigen aan denk. Dat betekent dat ook de VNG en de gemeenten
van mening zijn dat deze eisen van groot belang zijn voor het waarborgen van de continuïteit
van deze zorg. Vooralsnog vind ik het voor de zorg voor jeugdigen dan ook niet nodig
om de delegatiebepaling waar voorliggend wetsvoorstel in voorziet, te gebruiken. De
zorgvuldigheidseisen voor de zorg voor jeugdigen zullen dan ook voorlopig niet in
een amvb worden verankerd.
Voor de Wmo 2015 geldt op dit moment al een in een amvb opgenomen zorgvuldigheidseis,
namelijk de eis dat tussen het sluiten van een contract voor het leveren van maatwerkvoorzieningen
en de daadwerkelijke ingangsdatum daarvan minstens drie maanden moeten zitten64. Voorgesteld wordt om deze eis te handhaven.
173. De leden van de fractie van de Christen Unie vragen voorts wat de regering vindt
van de wens van aanbieders om tot dwingender wetgeving voor gemeenten te komen, omdat
met deze wetswijziging de prijs nog steeds een belangrijk selectiecriterium kan zijn
en er met deze wetswijziging een mogelijke procedure bijkomt in plaats van dat er
procedures worden ingeperkt.
Allereerst wil ik opmerken dat er met voorliggend wetsvoorstel geen aanbestedingsprocedure
bijkomt. Wat het wetsvoorstel regelt, is dat er een belemmering voor het gebruik van
een reeds bestaande mogelijkheid – namelijk een aanbesteding volgens het verlicht
regime – uit de weg wordt geruimd, te weten de plicht om te gunnen op basis van het
emvi-criterium. In hoofdstuk 2 van deze nota naar aanleiding van het verslag wordt
hier verder op ingegaan.
Ten tweede wil ik opmerken dat prijs zowel in de huidige als in de toekomstige wijze
van bekostigen van zorg voor jeugdigen geen belangrijk selectiecriterium is. Ten gevolge
van het verbod om te gunnen op de laagste prijs, het gebod om altijd met de kwaliteit
rekening te houden en de plicht om altijd een reële prijs te betalen, stellen gemeenten
de kostprijselementen van de reëel prijs of de reële (basis)prijs vaak vantevoren
vast en maken ze deze bij de (voor)aankondiging van de aanbesteding bekend. Concurrentie
vindt dan eerder plaats op de kwaliteit van de te leveren diensten dan op de prijs
ervan.
Ten slotte is mij niet duidelijk wat de leden van de Christen Unie precies op het
punt van de zorgvuldigheidseisen willen vragen. In de internetconsultatie hebben Jeugdzorg
Nederland, GGZ Nederland, VGN, VOBC en Valente in een gezamenlijke reactie gesteld
het eens te zijn met de delegatiebepaling voor een amvb met zorgvuldigheidseisen voor
de inkoop van zorg voor jeugdigen. Ze hebben daarbij inderdaad opgemerkt dat ze het
nog beter zouden vinden als we de zorgvuldigheidseisen in de wet zelf zouden opnemen
en aldus vanuit het Rijk aan de gemeenten zouden opleggen. Er is echter geen verband
tussen het bij de wet of bij amvb opleggen van de zorgvuldigheidseisen enerzijds en
het aantal mogelijke inkoopprocedures of de mate waarin gemeente op prijs kunnen selecteren
anderzijds. In het antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie van de
Christen Unie heb ik aangegeven waarom ik de zorgvuldigheidseisen vooralsnog niet
in een amvb wil opnemen. Dezelfde argumenten gelden tegen het opnemen van de eisen
in de Jeugdwet zelf.
174 en 175. De leden van de fractie van de Christen Unie vragen of de regering de
opvatting is toegedaan dat onderdeel van de kwaliteit van diensten in de Wmo 2015,
duurzame relaties tussen aanbieder en cliënt, sociale aspecten en inbedding in het
lokale netwerk zijn. Is de regering voornemens dergelijke criteria op te nemen in
de amvb? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van opvatting dat gemeenten deze criteria mee moeten nemen bij de inkoop van
Wmo-diensten, maar ben niet voornemens om deze criteria op te nemen in een amvb. Het
is aan gemeenten om zelf criteria op te stellen voor de kwaliteit van de diensten
voor de ondersteuning die zij inkopen.
176 en 177. De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering «onder meer» denkt aan
het stellen van regels voor tijdige afronding van het inkoopproces, meerjarige contracten
en verplichte afspraken over de continuïteit van zorg. Kan de regering dit nader specificeren?
Is de desbetreffende amvb waar deze zorgvuldigheidseisen in worden vastgelegd al beschikbaar?
In paragraaf 4 van de memorie van toelichting heb ik de door mij gewenste zorgvuldigheidseisen
voor de inkoop van zorg voor jeugdigen naar mijn mening al voldoende gespecificeerd,
te weten:
– De inkoopprocedure is tijdig afgerond:
Voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp die is opgenomen
in een strafrechtelijke beslissing dient tussen het tekenen en de ingang van het contract
ten minste zes maanden te liggen. Voor andere vormen van jeugdhulp is de minimumtermijn
ten minste drie maanden. Aldus krijgen nieuw gecontracteerde aanbieders voldoende
tijd om zich goed op de uitvoering van hun opdracht voor te bereiden.
– Gemeenten sluiten meerjarige contracten af
De minimumcontractduur is drie jaar.
– Binnen inkoopcontracten worden afspraken gemaakt over de continuïteit van zorg voor
cliënten na afloop van een contract.
– Gemeenten en aanbieders maken in hun inkoopcontracten en inkoopprocedure afspraken
over de continuïteit van zorg voor cliënten (na afloop van een contract).65
Ik ben vooralsnog niet van plan om deze zorgvuldigheidseisen in een amvb op te nemen.
De Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn wetten die gemeenten in medebewind uitvoeren. Dat
betekent dat gemeenten bij de uitvoering zoveel mogelijk beleidsvrijheid wordt gelaten.
De VNG en de gemeenten onderschrijven bovengenoemde zorgvuldigheidseisen voor de inkoop
van zorg voor jeugdigen. Ze hebben ze daarom in de «Norm voor Opdrachtgeverschap»,
een vorm van zelfregulering, verwerkt. Ik vind het daarom nog niet nodig om dezelfde
eisen ook bij amvb op te leggen.
Voor de Wmo 2015 geldt op dit moment overigens wel al een in een amvb opgenomen zorgvuldigheidseis,
namelijk de eis dat tussen het sluiten van een contract voor het leveren van maatwerkvoorzieningen
en de daadwerkelijke ingangsdatum daarvan minstens drie maanden moeten zitten66. Voorgesteld wordt om deze eis te handhaven.
5. Gevolgen voor de regeldruk
178 en 179. De leden van de VVD-fractie lezen dat deze wetswijziging kan leiden tot
een reductie van 30 procent van de uitvoeringslasten. Wanneer wordt geëvalueerd of
deze lastenreductie daadwerkelijk is gerealiseerd? Ook vragen genoemde leden wat er
zal gebeuren met het mogelijk vrij te komen geld.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding zal
worden geëvalueerd. Het geld dat ten gevolge van reductie in de uitvoeringslasten
bespaard wordt, kan worden ingezet voor de daadwerkelijke hulpverlening.
180. De leden van de PVV-fractie constateren dat er nog veel te winnen valt met het
harmoniseren en standaardiseren van procedures rond inkoop, contracteren en verantwoording.
Op welke manier kan hier meer vorm aan gegeven worden?
Met de door de leden van de PVV-fractie bedoelde harmonisatie en standaardisatie kan
zeker nog veel op de uitvoeringslasten gewonnen worden. Ook de Stuurgroep Maatregelen
financiële beheersbaarheid Jeugdwet heeft dit geconstateerd67. In de Hervomingsagenda68 zullen de mogelijkheden hiertoe nader worden uitgewerkt. Tegelijkertijd werkt het
Ketenbureau i-Sociaal Domein aan een project «vermindering contractdiversiteit». Ook
dat is gericht op vermindering van de diversiteit in inkoopafspraken en daaruit voortvloeiende
verantwoordingsprocessen tussen gemeenten en aanbieders.
181 en 182. Wat betreft de regeldruk vragen de leden van de CDA-fractie of de regering
rekening heeft gehouden met de startkosten om te komen tot eenvoudige aanbestedingsprocedures
binnen het verlicht regime. Met name omdat de Raad van State stelt dat dit alleen
goed kan functioneren als het belang wordt ingezien van professionalisering van het
contractmanagement door de gemeenten. Genoemde leden lezen deze passage zo dat hier
door gemeenten in moet worden geïnvesteerd. Klopt dit?
Wat betreft de startkosten hebben mijn medewerkers in overleg met deskundigen van
gemeenten, onder meer aan de hand van zes pilots, geanalyseerd wat het aan investeringen
bij gemeenten vraagt om het verlicht regime te gaan gebruiken. In deze analyse is
vastgesteld dat het verlicht regime gebruik maakt van methoden en technieken die ook
al onderdeel zijn van de inzet van aanbestedingsprocedures of andere methoden van
inkoop. Voor de inschatting van de startkosten is er daarom van uitgegaan dat in algemene
zin aanbestedingsdeskundigen met de onderdelen van het verlicht regime bekend zijn.
In het verlicht regime worden deze onderdelen, met name het opstellen van onderscheidende
selectiecriteria, slim gecombineerd. Aanbestedingsdeskundigen bij gemeenten die overwegen
te kiezen voor inzet van een aanbestedingsprocedure volgens het verlicht regime, zullen
zich hierop moeten oriënteren, waarvoor zij ondersteuning kunnen aanvragen bij het
programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein. Daarentegen besparen aanbestedingsdeskundigen
ook tijd met de toepassing van het verlicht regime ten opzichte van een selectieve
inkoop met toepassing van het emvi-criterium. De inschatting is dat eventuele startkosten
al op zeer korte termijn worden gecompenseerd door tijdswinst in het aanbesteden.
Ik heb de passage in het advies van de Raad van State zo begrepen dat de Raad aandacht
vraagt voor professionalisering van de gehele gemeentelijke inkoopcyclus, en dus niet
alleen van het contractmanagement. Ik ben het eens met het belang van professionalisering
van inkoop in het sociaal domein door gemeenten, en vind inderdaad dat gemeenten hierin
zouden moeten investeren. Het Programma «Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein» ondersteunt
gemeenten om de cyclus van beleid, contractering en uitvoering op een consistente
wijze vorm te geven, onder ander door opleidingen en door te werken aan de professionalisering
van leveranciersmanagement (waaronder contractmanagement). In mijn brieven van 24 januari,
15 november 2019 en 8 december 2020 (Kamerstukken II, 34 477, nrs. 54, 67 en 77) heb ik de Tweede Kamer uitgebreid geïnformeerd over dit ondersteuningsprogramma.
183. Vervolgens heeft de Raad van State geopperd dat de financiële gevolgen van dit
wetsvoorstel wel eens groot zouden kunnen zijn door de eisen die aan de inkoop worden
gesteld. De regering deelt dit standpunt niet en geeft in paragraaf 5 ook aan dat
er middelen bespaard kunnen worden door te kiezen voor het verlichte regime. De leden
van de CDA-fractie vragen of het een het ander echter toch niet uitsluit. Kan de regering
hierop een nadere toelichting geven?
De Raad van State heeft geopperd dat als voor zorg voor jeugdigen bij amvb eisen kunnen
worden gesteld aan de prijs, kwaliteit en continuïteit van de jeugdzorg, dit gevolgen
kan hebben voor de prijzen. De regering heeft laten weten niet te verwachten dat de
amvb een algemeen prijsverhogend effect zal hebben. De amvb zal vooral tot gevolg
hebben dat gemeenten een beter inzicht krijgen in de prijsopbouw van de te leveren
zorgproducten en kan gezien worden als instrument op basis waarvan de gemeenten en
aanbieders in goede samenwerking tot de reële prijzen moeten komen waartoe de Jeugdwet
op grond van het huidige artikel 2.12 ook nu al verplicht.
184. De leden van de SGP-fractie lezen dat op voorhand niet valt te zeggen hoeveel
gemeenten gebruik zullen maken van de eenvoudigere aanbestedingsprocedures en hoe
zij de nieuw gegeven ruimte precies zullen benutten. Zij hebben ook gelezen dat het
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert om in te gaan op de vraag hoe en
in welke mate bij gemeenten en aanbieders (in mentaal opzicht) de terughoudendheid
om met de verlichte aanbestedingsprocedure van de EU-richtlijn te werken, wordt weggenomen,
zodat het effect van het wetsvoorstel maximaal wordt. Kan de regering hier nader op
reflecteren?
Het Programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein helpt gemeenten en aanbieders problemen
bij het inkopen en aanbesteden van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning
op te lossen binnen de huidige wet- en regelgeving. Het ondersteuningsprogramma zal
ook ondersteuning bieden aan gemeenten bij het overwegen van de toepassing van het
verlicht regime vanaf het moment waarop de wetswijziging van kracht wordt. In de handreiking
«SAS-zonder emvi (vereenvoudigd aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet)» wordt een aantal voorbeeldprocedures beschreven die gemeenten bij een aanbesteding
volgens het verlicht regime kunnen gebruiken. Een aantal gemeenten heeft al laten
weten enthousiast te zijn over de nieuwe mogelijkheden. Ik ondersteun aanbieders en
gemeenten op maat via de helpdesk op www.inkoopsociaaldomein.nl en het daaraan gekoppelde regioteam dat gerichte ondersteuning biedt, passend bij
de lokale situatie.
6. Bespreken adviezen en reacties uit de internetconsultatie
185. De leden van de PVV-fractie lezen dat in het aanpassingsvoorstel op dit moment
niets over het omgaan met onderaannemers wordt gezegd. Genoemde leden vrezen dat deze
wetswijziging ertoe zou kunnen leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt. Dit
wordt in de toelichting van het voorstel ook benoemd. Dit zou de administratieve lasten
voor aanbieders vergroten (veel contracten, ondoorzichtige relaties). Gemeenten kunnen
namelijk minder aanbieders contracteren. De huidige informatiestandaarden zijn alleen
geschikt voor declaraties van aanbieders aan gemeenten en niet voor onderlinge declaraties
van aanbieders in het kader van onderaanneming. In hoeverre is hier rekening mee gehouden?
Indien het wetsvoorstel ertoe leidt dat het aantal hoofdaannemers afneemt, betekent
dit niet automatisch dat het aantal onderaannemers zal toenemen, maar – zoals in de
memorie van toelichting aangegeven – het is wel mógelijk dat dat gebeurt. Logisch
geredeneerd zou dat betekenen dat de uitvoeringslasten van de gemeenten afnemen (want
zij hoeven minder contracten te sluiten), dat de uitvoeringslasten van de hoofdaannemers
toenemen (want zij moeten contracten met onderaannemers gaan sluiten) en dat de uitvoeringslasten
van de onderaannemers gelijk blijven (want contracten met gemeenten worden vervangen
door contracten met hoofdaannemers).
KPMG heeft in opdracht van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein onderzocht
wat de impact is van hoofd- en onderaannemerschap in het sociaal domein. De uitkomsten
zijn beschreven in het «Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap sociaal domein'69. Uit dit onderzoek blijkt dat bovenstaande logische redenering iets te ongenuanceerd
is. De impact van hoofd- en onderaannemerschap is namelijk sterk afhankelijk van de
invulling die gemeenten en zorgaanbieders eraan geven. Wel blijkt uit het onderzoek
dat een toename van het aantal onderaannemers de grootste impact heeft op de bedrijfsvoering
van hoofdaannemers. Een toename van de uitvoeringslasten wordt daarbij onderkend als
risico. Het afwegingskader biedt hiervoor mitigerende maatregelen. Overigens hoeft
het werken met onderaannemers niet altijd negatief uit te pakken. Uit het KPMG-onderzoek
blijkt dat dit kan leiden tot een betere kwaliteit van zorg en een beter passend,
integraal zorgplan voor de inwoner.
Gemeenten, Rijk en aanbieders hebben uitgebreide administratiesystemen (berichtenverkeer
met standaarden) ingericht voor facturatie en informatie-uitwisseling tussen gemeenten
en aanbieders. Vergelijkbare systemen zijn er niet voor aanbieders onderling, waardoor
communicatie en facturatie via veel verschillende en niet speciaal daartoe ingerichte
systemen verloopt. Er bestaat een mogelijkheid voor aanbieders om via Vecozo te communiceren,
maar dit is niet gelijk aan de wijze waarop aanbieders met gemeenten kunnen communiceren
rond de facturatie. Het ketenbureau I-Sociaal Domein onderzoekt momenteel de mogelijkheden
om het digitale berichtenverkeer ook voor aanbieders onderling in te richten.
186. De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal partijen vreest dat het schrappen
van het emvi-criterium en de introductie van de vereenvoudigde aanbestedingsprocedures
ertoe zal leiden dat de gemeenten minder aanbieders zullen contracteren. Het effect
zal nog groter worden indien de oproep wordt nagevolgd om voor complexere vormen van
zorg en ondersteuning de open house-procedure te vervangen door een aanbestedingsprocedure.
Het gevolg daarvan zal volgens deze partijen zijn, dat er meer onderaannemers komen.
Dat vinden die partijen geen goede ontwikkeling. De leden van de CDA-fractie kunnen
zich hier wel wat bij voorstellen, omdat onderaannemers niet worden beschermd door
de aan de gemeenten gerichte plicht om reële prijzen te betalen. De regering geeft
aan dat de opmerkingen zullen worden betrokken bij de uitwerking van de AMvB reële
prijzen Jeugdwet. De leden van de CDA-fractie vragen hoe onderaanneming in de amvb
reële prijzen Jeugdwet verwerkt zal worden.
Op grond van de Jeugdwet geldt reeds dat gemeenten in het kader van de aanbesteding
van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering reële prijzen moeten
vaststellen (artikel 2.12 Jeugdwet). Deze verplichting geldt op dit moment voor aanbieders
die door de gemeenten worden gecontracteerd in het kader van het aanbestedingsproces
en niet voor onderaannemers, welke door aanbieders zelf op een later moment worden
gecontracteerd. Met onderhavig wetsvoorstel worden de Wmo 2015 en de Jeugdwet zodanig
gewijzigd dat het mogelijk wordt ook nadere eisen te stellen aan de wijze waarop prijzen
voor onderaannemers tot stand komen. Het lijkt logisch om de amvb reële prijs Jeugdwet
ook van toepassing te laten zijn op onderaannemers. Bij de verdere uitwerking van
de amvb wil ik dit verder verkennen, ook met veldpartijen. Dan zal ook duidelijk worden
hoe dit het best geregeld zou kunnen worden.
187. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie of het zo is dat als kwaliteit en prijs
met elkaar in evenwicht moeten zijn, onderaannemerschap lastig ligt omdat gemeenten
daar niet direct grip op heben. Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering hierop
dan nader reflecteren?
Allereerst merk ik op dat jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen op grond
van de Jeugdwet al een zelfstandige plicht hebben om aan een aantal kwaliteitseisen
te voldoen. Die eisen zijn te vinden in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. De Inspectie
gezondheidszorg en jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houden
toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde
instellingen. Aangezien onderaannemers van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen voor de Jeugdwet ook zelf als jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling
worden beschouwd70, gelden de in hoofdstuk 4 geregelde kwaliteitseisen ook voor hen.
Gelet op het voorgaande heeft een onderaannemer in de Jeugdwet een zelfstandige plicht
om aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Daarnaast geldt dat indien een gemeente
een hoofdaannemer contracteert voor kwalitatief voldoende zorg, deze ervoor dient
te zorgen dat ook de zorg die zijn onderaannemers leveren van goede kwaliteit is.
Het is wenselijk dat de gemeente die een aanbieder contracteert daarbij stipuleert
dat de te leveren zorg van voldoende kwaliteit is, of deze nu door de aanbieder zelf
wordt geleverd of door eventueel door die aanbieder in te schakelen onderaannemers.
Desgewenst kan dat worden geëxpliciteerd door in het contract de plicht van de aanbieder
op te nemen om ervoor te zorgen dat zijn onderaannemers goede kwaliteit leveren. Dat
kan in algemene termen, maar ook kunnen bepaalde specifieke kwaliteitseisen worden
opgenomen.
Ook aanbieders van maatschappelijke ondersteuning hebben een zelfstandige plicht om
aan kwaliteitseisen te voldoen. Die eisen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wmo
2015. Anders dan in de Jeugdwet, zijn de kwaliteitseisen uit de Wmo 2015 niet direct
van toepassing op onderaannemers. Echter, ook hier geldt dat als een gemeente een
hoofdaannemer contracteert voor maatschappelijke ondersteuning van voldoende kwaliteit,
die hoofdaannemer ervoor dient te zorgen dat de ondersteuning die door zijn onderaannemers
wordt geleverd kwalitatief aan de maat is. En ook hier kan de gemeente dat desgewenst
in het contract expliciteren.
188. Voorts stellen de leden van de CDA-fractie de rol van de buitengerechtelijke
geschilbeslechting bij verschillen van mening over inkoop(prijzen) aan de orde. Er
wordt nagegaan of de buitengerechtelijke geschilbeslechting zich kan uitstrekken tot
(prijs)geschillen in de précontractuele fase. Genoemde leden horen graag in welk stadium
dit voorstel zich bevindt. Aangezien de regering het niet voor de hand vindt liggen
om de Jeugdautoriteit te belasten met het toezicht op de vraag of gemeenten in individuele
gevallen daadwerkelijk reële prijzen aanbieden, lijkt het deze leden raadzaam om dit
punt voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel duidelijk geregeld te hebben.
Op 1 juli 2021 is het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp» ondertekend71, waarin wat betreft dat laatste staat dat de convenantpartijen een geschillencommissie
zullen inrichten, waaraan gemeenten en aanbieders onder andere hun geschillen over
prijzen kunnen voorleggen. Het gaat hierbij zowel om geschillen tijdens het inkoopproces
als geschillen nadat de contracten gesloten zijn. We hopen hiermee een geschilbeslechting
te realiseren die toegankelijker, sneller en goedkoper is dan geschilbeslechting door
de civiele rechter. Voor 1 december 2021 zal worden besloten welke (soorten) geschillen
bij de geschillencommissie kunnen worden aangebracht en hoe de geschillenregeling
voor de jeugd zal worden georganiseerd.
189 en 190. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de vrees bestaat dat er door
dit wetsvoorstel meer onderaannemers komen en dat gemeenten geen grip hebben op de
kwaliteit van deze onderaannemers. Ziet de regering dit risico ook? Gemeenten kunnen
in het contract met de hoofdaannemer opnemen dat deze ervoor zorgt dat de onderaannemers
voldoende kwaliteit leveren. Is het mogelijk om gemeenten te verplichten om dit op
te nemen in contracten met hoofdaannemers? Zo ja, wat is de opvatting van de regering
hierover? Zo niet, waarom niet?
Indien het wetsvoorstel ertoe leidt dat het aantal hoofdaannemers afneemt, betekent
dit niet automatisch dat het aantal onderaannemers zal toenemen, maar – zoals in de
memorie van toelichting aangegeven – het is wel mógelijk dat dat gebeurt. Daarbij
wil ik opmerken dat het werken met onderaannemers niet altijd negatief hoeft uit te
pakken. Uit KPMG-onderzoek72 blijkt dat dit kan leiden tot een betere kwaliteit van zorg en een beter passend,
integraal zorgplan voor de inwoner.
Wat betreft de grip die gemeenten hebben op de kwaliteit van de zorg, geldt het volgende.
Allereerst merk ik op dat jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen op grond
van de Jeugdwet al een zelfstandige plicht hebben om aan een aantal kwaliteitseisen
te voldoen. Die eisen zijn te vinden in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. De Inspectie
gezondheidszorg en jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houden
toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde
instellingen. Aangezien onderaannemers van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen voor de Jeugdwet ook zelf als jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling
worden beschouwd73, gelden de in hoofdstuk 4 geregelde kwaliteitseisen ook voor hen.
Gelet op het voorgaande heeft een onderaannemer in de Jeugdwet een zelfstandige plicht
om aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Daarnaast geldt dat indien een gemeente
een hoofdaannemer contracteert voor kwalitatief voldoende zorg, deze ervoor dient
te zorgen dat ook de zorg die zijn onderaannemers leveren van goede kwaliteit is.
De gemeente kan dit inderdaad expliciteren door in het contract met de hoofdaannemer
op te nemen dat deze ervoor zorgt dat onderaannemers voldoende kwaliteit leveren.
Dat kan in algemene termen, maar ook kunnen bepaalde specifieke kwaliteitseisen voor
onderaannemers worden opgenomen.
Ook aanbieders van maatschappelijke ondersteuning hebben een zelfstandige plicht om
aan kwaliteitseisen te voldoen. Die eisen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wmo
2015. Anders dan in de Jeugdwet, zijn de kwaliteitseisen uit de Wmo 2015 niet direct
van toepassing op onderaannemers. Echter, ook hier geldt dat als een gemeente een
hoofdaannemer contracteert voor maatschappelijke ondersteuning van voldoende kwaliteit,
die hoofdaannemer ervoor dient te zorgen dat de ondersteuning die door zijn onderaannemers
wordt geleverd kwalitatief aan de maat is. En ook hier kan de gemeente dat desgewenst
in het contract expliciteren.
Gelet op het voorgaande vind ik het niet nodig om expliciet in de Jeugdwet of de Wmo
2015 te regelen dat gemeenten in hun contracten met hoofdaannemers moeten opnemen
dat zij ervoor zorgen dat hun onderaannemers voldoende kwaliteit leveren.
191. Ook willen de leden van de fractie van Groen Links weten of gemeenten verplicht
kunnen en zullen worden om onderaannemers reële prijzen te betalen.
Op grond van de Jeugdwet geldt reeds dat gemeenten in het kader van de aanbesteding
van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering reële prijzen moeten
vaststellen (artikel 2.12 Jeugdwet). Deze verplichting geldt op dit moment voor aanbieders
die door de gemeenten worden gecontracteerd in het kader van het aanbestedingsproces
en niet voor onderaannemers, welke door aanbieders zelf op een later moment worden
gecontracteerd. Met onderhavig wetsvoorstel worden de Wmo 2015 en de Jeugdwet zodanig
gewijzigd dat het mogelijk wordt ook nadere eisen te stellen aan de wijze waarop prijzen
voor onderaannemers tot stand komen.
Het lijkt logisch om de amvb reële prijs Jeugdwet ook van toepassing te laten zijn
op onderaannemers. Bij de verdere uitwerking van de amvb wil ik dit verder verkennen,
ook met veldpartijen.
192. De leden van de fractie van Groen Links vragen of toename van het aantal onderaannemers
er niet enkel toe zal leiden dat de administratieve lasten verschuiven van gemeenten
naar aanbieders.
Indien het wetsvoorstel ertoe leidt dat het aantal hoofdaannemers afneemt, betekent
dit niet automatisch dat het aantal onderaannemers zal toenemen, maar – zoals in de
memorie van toelichting aangegeven – het is wel mógelijk dat dat gebeurt. Logisch
geredeneerd zou dat betekenen dat de uitvoeringslasten van de gemeenten afnemen (want
zij hoeven minder contracten te sluiten), dat de uitvoeringslasten van de hoofdaannemers
toenemen (want zij moeten contracten met onderaannemers gaan sluiten) en dat de uitvoeringslasten
van de onderaannemers gelijk blijven (want contracten met gemeenten worden vervangen
door contracten met hoofdaannemers).
KPMG heeft in opdracht van het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein onderzocht
wat de impact is van hoofd- en onderaannemerschap in het sociaal domein. De uitkomsten
zijn beschreven in het «Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap sociaal domein'74. Uit dit onderzoek blijkt dat bovenstaande logische redenering iets te ongenuanceerd
is. De impact van hoofd- en onderaannemerschap is namelijk sterk afhankelijk van de
invulling die gemeenten en zorgaanbieders eraan geven. Wel blijkt uit het onderzoek
dat een toename van het aantal onderaannemers de grootste impact heeft op de bedrijfsvoering
van hoofdaannemers. Een toename van de uitvoeringslasten wordt daarbij onderkend als
risico. Het afwegingskader biedt hiervoor mitigerende maatregelen. Overigens hoeft
het werken met onderaannemers niet altijd negatief uit te pakken. Uit het KPMG-onderzoek
blijkt dat dit kan leiden tot een betere kwaliteit van zorg en een beter passend,
integraal zorgplan voor de inwoner.
6.1 Aanbesteden
193, 194 en 195. De leden van de D66-fractie constateren dat enkele partijen vrezen
voor «vriendjespolitiek» in de inkoop van het sociaal domein, maar dat de regering
deze vrees niet deelt. Waarom niet? Is het niet logisch dat dit risico groter wordt
als de mogelijkheden worden verruimd om af te zien van een gunningsprocedure die er
specifiek voor is gemaakt om een zo eerlijk mogelijke afweging te maken en het risico
op «vriendjespolitiek» te verminderen? Tevens vragen zij hoe toezicht zal worden gehouden
op een eerlijk verloop van de gunningen in de verlichte procedure.
Het verlicht regime houdt wat betreft de te volgen procedurestappen in dat de aanbestedende
dienst een (voor)aankondiging van de opdracht op TenderNed moet doen, moet toetsen
of de inschrijvingen voldoen aan de door de door haar gestelde technische specificaties,
eisen en normen, dat zij een proces-verbaal van de opdrachtverlening moet opstellen
en dat zij na sluiting van de overeenkomst bekend moet maken aan wie de overheidsopdracht
is gegund. Dat is geregeld in artikel 2.39, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012,
de wet waarmee de Aanbestedingsrichtlijn voor Nederland werd geïmplementeerd.
Bij de keuze van de opdrachtnemers, zo blijkt ook uit overweging 114 bij de Aanbestedingsrichtlijn,
dienen door de gemeenten daarnaast de basisbeginselen van transparantie, gelijke behandeling
(non-discriminatie) en proportionaliteit na te leven. Daaruit volgt onder meer dat
gemeenten hun keuzes goed en transparant moeten kunnen motiveren. Dit biedt aanbieders
de kans om hier tijdig op te anticiperen (bijvoorbeeld op het aantonen dat men voldoet
aan de gestelde technische specificaties) en hun eventuele klachten kenbaar te maken.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van hun eigen beleid en de
daaruit voortvloeiende inkoopkeuzes. Indien gemeenten zich niet aan de regels houden,
kunnen aanbieders via klachtenprocedures (van gemeenten zelf of van de Commissie van
Aanbestedingsexperts), de Nederlandse rechter en bij de EU (Europese Commissie) klagen
wegens schending van de (Europese) aanbestedingsregels.
Gelet op het voorgaande is de regering niet bang voor «vriendjespolitiek» in de verlichte
procedure.
196 t/m 199. De leden van de SP-fractie maken zich er zorgen over dat dit wetsvoorstel
niets regelt over het omgaan met onderaannemers, wat kan leiden tot meer contracten
en ondoorzichtige relaties. Waarom heeft de regering hier geen specifiek beleid voor
opgesteld, omdat het voorliggend wetsvoorstel juist uitgaat van minder regeldruk?
Wat is de verwachting van de regering ten aanzien van het aantal onderaannemers? Heeft
de regering ook de zorgen dat deze wetswijziging ertoe kan leiden dat het aantal onderaannemers
toeneemt? Wat verwacht de regering dan precies qua fraude en misstanden die hierbij
een groter risico vormen?
KPMG heeft in opdracht van het Programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein onderzocht
wat de impact is van hoofd- en onderaannemerschap in het sociaal domein. De uitkomsten
zijn beschreven in het Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap sociaal domein75. Er zijn zowel positieve als negatieve effecten van deze constructie gevonden.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aangegeven, leidt het wetsvoorstel
niet automatisch tot minder hoofd- en meer onderaannemers. Maar als gemeenten ten
gevolge van het wetsvoorstel meer gaan selecteren, kàn dit een gevolg van het wetsvoorstel
zijn. Dit hoeft geen effect te hebben op het totaal aantal aanbieders of het aantal
contractrelaties. Ook hoeft een toename van het aantal onderaannemers op zichzelf
niet negatief te zijn. De impact van hoofd- en onderaannemerschap is sterk afhankelijk
van de invulling die gemeenten en zorgaanbieders eraan geven. De grootste impact is
op de bedrijfsvoering van hoofdaannemers. Een toename van de uitvoeringslasten wordt
onderkend als risico. Het Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap biedt hiervoor
mitigerende maatregelen.
Er is géén grotere kans op fraude en misstanden naar voren gekomen in het onderzoek.
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat de door hen gecontracteerde zorg van goede kwaliteit
is. Een gemeente zal dit bij de hoofdaannemer bedingen. Deze zal er dan op zijn beurt
voor moeten zorgen dat zijn onderaannemers goede kwaliteit leveren. De aanbieders
zijn overigens zelf eerstverantwoordelijk voor een goede kwaliteit. Dat volgt uit
hoofdstuk 4 van de Jeugdwet en hoofdstuk 3 van de Wmo 2015, waarin de aanbieders een
aantal kwaliteitseisen wordt opgelegd (waaronder de eis dat er goede zorg voor jeugdigen
respectievelijk maatschappelijke ondersteuning wordt geleverd). Voor de onderaannemers
in de Jeugdwet geldt die eerstverantwoordelijkheid rechtstreeks, omdat niet alleen
hoofdaannemers, maar ook onderaannemers in de Jeugdwet als aanbieders worden beschouwd76. Voor de onderaannemers onder de Wmo 2015 geldt dit via de hoofdaannemer.
200. De leden van de SGP-fractie lezen in de consultatie bij dit concept-voorstel,
dat meerdere partijen aangeven dat het contracteren volgens de open house-procedure
niet verboden of ontmoedigd moet worden. Uit het voorstel blijkt dat de regering niet
van plan is om de open house-procedure te verbieden. Wel wil zij het gebruik ervan
ontmoedigen voor de complexere vormen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning. Kan worden aangeven hoe het wetsvoorstel het verschil mogelijk maakt
tussen de aanbestedingsroutes voor eenvoudigere en complexere vormen van zorg?
Mogelijk denken de leden van de SGP-fractie dat de open house-procedure een aanbestedingsprocedure
is. Dat is echter niet zo. Met voorliggend wetsvoorstel wordt een belemmering voor
de daadwerkelijke en volle toepassing van het verlicht regime uit de Aanbestedingsrichtlijn/de Aanbestedingswet 2012 uit de weg geruimd. Daardoor kunnen gemeenten eenvoudiger
Europees gaan aanbesteden. De regering hoopt dat gemeenten die op dit moment complexere
zorg en ondersteuning via een open house-procedure hebben gecontracteerd, ten gevolge
van het wetsvoorstel in de toekomst vaker voor Europees aanbesteden zullen kiezen.
Via de eenvoudige aanbestedingsprocedure kunnen alle vormen van jeugdzorg en maatschappelijke
ondersteuning – van eenvoudige naar complexere vormen – worden ingekocht.
201. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de informatiestandaarden ook gelden
voor de onderlinge declaraties van aanbieders in het kader van onderaanneming en niet
alleen voor declaraties van aanbieders aan gemeenten.
Gemeenten, Rijk en aanbieders hebben uitgebreide administratiesystemen (berichtenverkeer
met standaarden) ingericht voor facturatie en informatie-uitwisseling tussen gemeenten
en aanbieders. Vergelijkbare systemen zijn er niet voor aanbieders onderling, waardoor
communicatie en facturatie via veel verschillende en niet speciaal daartoe ingerichte
systemen verloopt. Er bestaat een mogelijkheid voor aanbieders om via het digitale
platform voor de zorg van Vecozo te communiceren, maar dit is niet gelijk aan de wijze
waarop aanbieders met gemeenten kunnen communiceren rond de facturatie. Het ketenbureau
I-Sociaal Domein onderzoekt momenteel de mogelijkheden om het digitale berichtenverkeer
ook voor aanbieders onderling in te richten.
202, 203 en 204. Voorts vragen de leden van de Christen Unie hoe zal worden voorkomen
dat het wetsvoorstel leidt tot verschraling van het zorgaanbod en veelal grote zorgaanbieders
worden gecontracteerd. Welke waarborgen biedt het wetsvoorstel daarvoor en welke waarborgen
kunnen daartoe in de amvb's worden opgenomen?
Ik neem aan dat de leden van de fractie van de Christen Unie bedoelen te vragen of
het wetsvoorstel er niet toe zal leiden dat vooral grote aanbieders worden gecontracteerd,
en zo ja, of dientengevolge het zorgaanbod niet zal verschralen.
Allereerst wil ik de eventuele vooronderstelling van deze leden wegnemen dat het contracteren
van een beperkt aantal grote aanbieders in plaats van vele kleine per definitie tot
verschraling van het zorgaanbod leidt. Dat het aantal door de gemeente gecontracteerde
aanbieders in zo'n geval afneemt, wil niet zeggen dat er geen productdifferentiatie
mogelijk is. Grote aanbieders kunnen immers een palet aan verschillende producten
aanbieden.
Vervolgens merk ik op dat de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde Gids Proportionaliteit77 voorschrijven dat de gemeente bij het vaststellen van minimumeisen en selectiecriteria
in principe78 ook het midden- en kleinbedrijf (en daarmee de kleinere aanbieders van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning) betrekt. Dit geldt voor alle Europese
aanbestedingen, dus ook voor die volgens het verlicht regime.
Voorliggend wetsvoorstel leidt ertoe dat bij een procedure volgens het verlicht regime
geen offertefase meer hoeft te worden ingebouwd. Kleinere aanbieders die eerder wegens
de complexiteit en de uitvoeringslasten afzagen van deelname aan een aanbestedingsprocedure,
zouden dientengevolge vaker aan een aanbesteding kunnen gaan deelnemen.
Het is dus niet zo, dat kleine aanbieders in een aanbestedingsprocedure geen kans
maken.
Ten slotte merk ik op dat «minder gecontracteerde aanbieders» desalniettemin kan leiden
tot «minder differentiatie in de aangeboden diensten of in de wijze waarop diensten
worden uitgevoerd». Iedere aanbieder legt immers zijn eigen accenten. Het is de vraag
of zo'n vermindering in differentiatie problematisch zou zijn. In dat verband merk
ik op dat gemeenten altijd zullen moeten voorzien in een kwalitatief en kwantitatief
voldoende aanbod van alle vormen van bij en krachtens de Jeugdwet en de Wmo 2015 beschreven
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Voor zover mogelijk, dient
de cliënt daarbij bovendien keuzemogelijkheid te hebben tussen aanbieders79. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. Verschraling van het zorgaanbod in die
zin, dat vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning zullen verdwijnen
of dat cliënten geen keuzemogelijkheid hebben, zou derhalve geen gevolg van het wetsvoorstel
moeten zijn. Wel kan voorliggend wetsvoorstel tot gevolg hebben dat er in de toekomst
minder «varianten van hetzelfde» worden gecontracteerd. Zeker indien dit het gevolg
is van vervanging van een open house-procedure door aanbesteding, wegen de voordelen
daarvan naar mijn mening op tegen de nadelen daarvan.
Gelet op het voorgaande vind ik het niet nodig om waarborgen tegen verschraling in
de Jeugdwet en de Wmo 2015 op te nemen, nog afgezien van het feit dat dergelijke waarborgen
erg lastig te formuleren en te operationaliseren zouden zijn. De delegatiebepalingen
die met voorliggend wetsvoorstel zijn voorzien, bieden geen mogelijkheid om regels
tegen verschraling op te stellen.
6.2 Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet
205, 206. De leden van de VVD-fractie vragen wie eindverantwoordelijk zou zijn in
het geopperde kennis- en informatiepunt dat gemeenten kan ondersteunen om te komen
tot een reële prijs. Hoe wordt dit kennis- en informatiepunt verweven met de gehele
aanbestedingsprocedure?
Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, VNG, branches van aanbieders
in de Jeugdwet en de Jeugdautoriteit zijn we bezig met de uitwerking en organisatie
van het kennis- en informatiepunt tarieven. De producten die in het kennis- en informatiepunt
tarieven worden ontwikkeld, moeten ondersteunend zijn aan de aanbestedingsprocedure.
207. De leden van de VVD-fractie stellen als sluitstuk vragen over het toezicht. Hier
lezen genoemde leden dat als aanbieders van mening zijn dat colleges de regels uit
de verordening niet goed naleven, zij dit kunnen aankaarten bij betrokken gemeenteraden.
Stelt de regering zich hier ook een officiële klachten- of geschillenprocedure bij
voor, of meer een laagdrempelige wijze om gemeenteraden door middel van commissies
te informeren? Hoe ziet de regering dit aankaarten voor zich?
Naar mijn mening is het zowel mogelijk om (commissies van) de gemeenteraad te benaderen,
als een klachtenprocedure als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht
te starten. Het eerste zal er direct op gericht zijn om de gemeenteraad te attenderen
op een misstand in de inkoopprocedure die de gemeenteraad volgens de klagende aanbieder
zou moeten rechtzetten. Het tweede zal in eerste instantie meer gericht zijn op genoegdoening
van de klagende aanbieder. Maar als hij in de klachtenprocedure gelijk krijgt, kan
dat voor de gemeenteraad natuurlijk een signaal zijn om op te treden.
208, 209 en 210. De leden van de D66-fractie merken op dat het succes van de amvb
reële prijzen jeugdzorg afhankelijk is van de controle daarop door de gemeenteraden.
Welke mogelijkheden hebben gemeenteraden om op effectieve wijze hierop toezicht te
kunnen houden? Is het reëel om van gemeenteraden te verwachten dat zij dat in voldoende
mate kunnen doen? Is het mogelijk hiervoor een instrument te ontwikkelen waarmee gemeenteraden
makkelijk inzicht kunnen hebben in de naleving van de amvb?
Het succes van de amvb reële prijzen Jeugdwet is niet alleen afhankelijk van actieve
controle door de gemeenteraad. Dat komt omdat aanbieders die van mening zijn dat de
gemeente geen reële prijs aanbiedt, dat op allerlei manieren aan de kaak kunnen stellen.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, kunnen ze de kwestie direct
onder de aandacht brengen van (commissies van) de gemeenteraad, of – al geeft dat
minder zekerheid dat de kwestie bij de gemeenteraad terechtkomt – een klacht indienen.
Maar daarnaast kunnen aanbieders die van mening zijn dat een gemeente geen reële prijs
aanbiedt voor de in te kopen diensten, zich wenden tot de civiele rechter of tot de
geschillencommissie die in het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp'80 wordt voorzien. Krijgt de aanbieder gelijk, dan zal de gemeente tot een nieuwe berekening
van de reële prijs moeten komen. De controlerende rol van de gemeenteraad is vooral
bedoeld voor gevallen waarin een wethouder (met de ambtenaren die de inkoop voorbereiden)
de regels structureel blijkt te overtreden. Dat dat het geval is, zal kunnen blijken
uit bovenbedoelde klachten van aanbieders of uit uitspraken van de civiele rechter
of geschillencommissie. In zo'n geval zal de gemeenteraad kunnen optreden.
7. Overig
211. Het lid van de fractie van BIJ1 heeft begrepen dat gunning op basis van het emvi-criterium
tot onnodige uitvoeringslasten leidt, maar constateert dat zo'n gunning met voorliggend
wetsvoorstel niet verboden wordt. Zij vraagt of zo'n verbod niet wenselijk zou zijn.
De regering vindt het te ver gaan om gemeenten te verbieden om bij het aanbesteden
te gunnen op grond van het emvi-criterium. Dat zou namelijk betekenen dat zij geen
reguliere Europese aanbestedingsprocedure kunnen houden. Soms kan het houden van zo'n
procedure – met een offertefase – wel degelijk waardevol zijn. Vooral wanneer gemeente
wil aansluiten bij de reeds geboden structuren in de reguliere Europese aanbestedingsprocedures
(bijvoorbeeld een procedure van innovatiepartnerschap of een procedure voor de concurrentiegerichte
dialoog). Dat kan de gemeente in sommige gevallen meer zekerheid bieden, omdat zij
meer bekend zijn met de daaraan verbonden voorwaarden.
212. Het lid van de fractie van BIJ1 is van mening dat een Jeugdautoriteit met wettelijke
bevoegdheden zou moeten toezien op het waarborgen van reële prijzen en bijbehorende
inhoudelijke voorwaarden. Zij vraagt of de regering het hiermee eens is en of aangegeven
kan worden wat is gedaan met de inbreng van onder andere Jeugdzorg Nederland bij de
vorig jaar gehouden internetconsultatie.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven81, is de regering het hier niet mee eens. Een aanbieder die van mening is dat een gemeente
bij de inkoop van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning geen reële
prijzen hanteert, zal dit kunnen voorleggen aan de civiele rechter. Daarnaast is op
1 juli 2021 is het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp» ondertekend82. Daar staat in dat de convenantpartijen een geschillencommissie zullen inrichten,
waaraan gemeenten en aanbieders onder andere hun geschillen over prijzen kunnen voorleggen.
Het gaat hierbij zowel om geschillen tijdens het inkoopproces als geschillen nadat
de contracten gesloten zijn. We hopen dat hiermee een geschilbeslechting wordt gerealiseerd
die toegankelijker, sneller en goedkoper is dan geschilbeslechting door de civiele
rechter.
Daarnaast is het de taak van de gemeenteraad om te controleren of zijn reële-prijsregels
in zijn verordening door de betrokken wethouder (en de ambtenaren die hij aanstuurt)
worden nageleefd. Daarnaast kan een aanbieder die van mening is dat een gemeente bij
het samenstellen van de door haar aangeboden reële prijs in strijd handelt met de
verordening, dit aan (een commissie van) de gemeenteraad melden. Ook kan een klacht
bij de gemeente worden ingediend.
Al met al vind ik dat er voldoende mogelijkheden zijn om gemeenten te dwingen tot
het betalen van een reële prijs. Ik vind het niet nodig om de Jeugdautoriteit in dezen
nog te belasten met een toezichthoudende of geschil beslechtende rol.
Gelet op het feit dat Jeugdzorg Nederland een van de ondertekenaars van bovengenoemd
Convenant is, ga ik ervan uit dat zij het bovenstaande inmiddels in ieder geval wat
de geschilbeslechting betreft onderschrijft.
213, 214 en 215. Gemeenten behouden bij de voorgestelde wetswijziging te veel beleidsvrijheid
om invulling te geven aan het inkoopbeleid, zo vindt het lid van de fractie van BIJ1.
Hierdoor blijft de bestaande problematiek bestaan, namelijk dat de inkoper die de
besluiten neemt op de stoel van de professional gaat zitten, terwijl de praktijk heeft
geleerd dat gemeenten de benodigde kennis ontberen. Genoemd lid vindt het jammer dat
het momenteel lijkt alsof het wetsvoorstel hier geen uitkomst voor biedt. Het lid
van de fractie van BIJ1 steunt dan ook het plan van denktank De Jeugdsprong83 om de inkoop te laten uitvoeren door regionale coöperaties van jeugdzorgprofessionals,
cliënten en ervaringsdeskundigen. Zij zullen hulp inkopen bij aanbieders die zoveel
mogelijk decentraal, dichtbij en kleinschalig uitvoeren. Hierdoor wordt investeren
in het ontwikkelen van alternatieven en bijbehorende scholing van personeel noodzakelijk.
Een uitgewerkt voorstel is te vinden in het plan van de Jeugdsprong waarover genoemd
lid eerder een motie heeft ingediend84. Dit lid hoort graag wat de opvatting van de regering is aangaande deze vorm van
inkoop op langere termijn. Heeft het plan van de Jeugdsprong een plek tijdens de formatie
en hoe gaat dit een basis vormen voor de inwerkperiode van de nieuwe bewindspersonen?
De Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd het manifest van de denktank Jeugdsprong,
net als de rapporten van andere relevante partijen, te betrekken bij het opstellen
van de Hervormingsagenda. Daarnaast zullen gemeenten met het wetsvoorstel «verbetering
beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» dat in voorbereiding is, verplicht worden om
bepaalde vormen van zorg voor jeugdigen regionaal in te kopen. Het is aan het nieuwe
kabinet om keuzes te maken met betrekking tot de inrichting van het jeugdstelsel.
216. Het lid van de fractie van BIJ1 is blij te lezen dat er met deze wetswijziging
grondslagen worden opgenomen voor het stellen van regels. Genoemd lid hoort graag
wanneer deze aangekondigde grondslagen te verwachten zijn en wie bepaalt wat er in
deze grondslagen komt. Dit lid stelt hierbij de vraag of gekeken wordt naar goede
praktijken zoals de aanbesteding in Utrecht.
De grondslagen waar het lid van de fractie van BIJ1 naar vraagt, zijn te vinden in
het wetsvoorstel zelf, namelijk in de voorgestelde artikelen 2.11, tweede en derde
lid, Jeugdwet en 2.6.6, eerste lid, Wmo 2016 in combinatie met het al bestaande artikel
2.6.6, tweede lid Wmo 2016. Het betreft grondslagen voor amvb's over reële prijzen
en over zorgvuldigheidseisen. Zoals ik in de memorie van toelichting heb aangegeven,
zijn er al bij amvb vastgestelde regels over reële prijzen voor de Wmo 2015, en is
er voor de Wmo 2015 ook al al een zorgvuldigheidseis85. Voor de Jeugdwet wordt op dit moment gewerkt aan een amvb reële prijs Jeugdwet (dit
zal de vorm krijgen van een wijziging van het Besluit Jeugdwet), terwijl er op dit
moment geen voornemens zijn om een amvb met zorgvuldigheidseisen op te stellen. Dat
laatste komt omdat de Norm voor Opdrachtgeverschap van de VNG en de gemeenten hier
al voldoende in voorziet. De tekst van de amvb reële prijs Jeugdwet zal bij de Tweede
en Eerste Kamer worden voorgehangen, zodat de Kamerleden er hun mening over kunnen
geven. Uiteindelijk wordt iedere amvb – dus ook de amvb reële prijzen Jeugdwet – door
Zijne Majesteit de Koning vastgesteld.
Het is mij niet duidelijk op welke Utrechtse aanbestedingsprocedure het lid van BIJ1
precies doelt. In Nederland, waaronder in de gemeente Utrecht, zijn diverse aanbestedingstrajecten
goed verlopen. Gemeenten en regio's kunnen van elkaar leren. Iedere aanbesteding is
anders en kent specifieke aandachtspunten. Het programma Inkoop en Aanbesteden in
het Sociaal Domein biedt mogelijkheden tot kennisdeling in de vorm van leernetwerken,
procesbegeleiding, begeleiding van pilots voor het aanbesteden zonder gunning op basis
van het emvi-criterium, en het delen van praktijkverhalen op de website van het programma
(www.inkoopsociaaldomein.nl). In deze praktijkverhalen worden naast voorbeelden uit aanbestedingstrajecten van
de gemeente Utrecht voorbeelden van aanbestedingstrajecten van andere gemeenten genoemd.
Op deze manier kan een specifieke regio/gemeente zelf bepalen of welke voorbeelden
zij (deels) voor haar eigen aanbestedingstraject wil gebruiken.
217. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt hoe de waardevolle kennis van mensen die
jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen via dit wetsvoorstel
meer ruimte kan krijgen tijdens de inkoop en in de uitvoering van deze zorg.
Gemeenten betrekken vertegenwoordigers van cliënten en ervaringsdeskundigen bij het
inrichten van inkoopbeleidsvoorbereiding of inkoopprocedures om hun waardevolle kennis
te benutten. Ook bij het verlicht regime, dat met deze wetswijziging gemakkelijker
inzetbaar zal worden, is dit van toepassing. In de Monitor inkoop sociaal domein 202026 is vastgesteld dat gemeenten, aanbieders en cliënten bij de inkoop zoveel mogelijk
uit willen gaan van de integrale benadering van zorg en ondersteuning vanuit cliëntperspectief.
Ik ondersteun deze ambitie, onder meer met het gezamenlijke programma Inkoop en Aanbesteden
Sociaal Domein. Om gemeenten en aanbieders te stimuleren om bij inkoopprocedures en
de onderlinge dialoog te focussen op kwaliteit van de zorg en ondersteuning vanuit
het cliëntperspectief, is een handreiking kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke
ondersteuning voor inkoop opgesteld. In aanvulling op de handreiking is een workshop
ontwikkeld die gemeenten kunnen inzetten om samen met aanbieders en cliënten in gesprek
te gaan over belangrijke aspecten van kwaliteit van de zorg en ondersteuning die meegenomen
kunnen worden in de inkoop. Uiteraard staat kwaliteit van zorg en ondersteuning vanuit
cliëntperspectief ook centraal in de opleidingen van het programma, zoals de Regionale
leergang inkoop Wmo 2015, waarin vanuit een visie/doelstelling toegewerkt wordt naar
een passende inkoop. Zie hiervoor ook mijn Kamerbrief van 8 december 202086.
Geen harde knip bij 18
218. Het doet het lid van de fractie van BIJ1 goed te horen dat met deze wetswijziging
gepoogd wordt de verschillen tussen de Wmo 2015 en de Jeugdwet in ieder geval in de
inkoop te verkleinen en de kans op continuïteit van zorgverlening te verbeteren. Dit
lost echter niet het immense probleem op van de harde knip van zorg tussen de jeugdzorg
voor jongeren onder de 18 jaar en de Wmo 2015 voor volwassenen boven de 18 jaar. Genoemd
lid ontvangt signalen uit gemeenten dat bij de inkoop, jeugdzorginstellingen verplicht
worden om te beloven dat zij de verlengde jeugdhulp tot een minimum beperken. Terwijl
dit lid enerzijds van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoort dat
het niet nodig is dit wettelijk vast te leggen, omdat gemeenten de mogelijkheid hebben
vaker de jeugdhulp te verlengen, sturen diezelfde gemeenten anderzijds juist aan op
het terugdringen van het inzetten van verlengde jeugdhulp. Kan de regering dit lid
nader uitleggen hoe dit wetsvoorstel kan bijdragen aan de continuïteit van zorg voor
jongeren rond hun 18e levensjaar?
Dit wetsvoorstel richt zich niet op het versoepelen van de overgang naar volwassenheid
voor jongeren. Ik onderken wel dat deze overgang lastig kan zijn voor jongeren, zeker
indien zij jeugdhulp ontvangen. Ik herken mij niet in het beeld dat gemeente inzetten
op het terugdringen van verlengde jeugdhulp.
Over het algemeen zetten gemeenten vaker verlengde jeugdhulp in. In 2020 ontvingen
14.830 jongeren van 18 jaar en ouder enige vorm van jeugdhulp. In 2019 waren dit 12.980
jongeren. Ook hebben gemeenten zich gecommitteerd aan het inzetten van verlengde jeugdhulp
voor jongeren in de pleegzorg en in gezinshuizen.
Daarnaast werk ik samen met de sector aan het versoepelen van de overgang naar volwassenheid
voor jongeren. We doen dit onder andere via:
– Het wetsvoorstel verlengde pleegzorg. Hiermee regelen we dat pleegkinderen standaard
tot hun 21e in het pleeggezin kunnen verblijven. Dit wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede
Kamer87.
– Ook voor jongeren in gezinshuizen is 21 jaar de nieuwe standaard. De VNG, Jeugdzorg
Nederland, VGN, Gezinshuis.com, Driestroom en het Rijk hebben hier een afspraak over
gemaakt.
– De landelijke aanpak 16–27. Deze gezamenlijke aanpak van het Nederlands Jeugdinstituut,
Movisie, Ingrado, Divosa, ExpEx, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), MBO Raad,
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), Jeugdzorg Nederland,
het Rijk en de gemeenten richt zich op het ondersteunen van kwetsbare jongeren bij
het bereiken van een stabiele basis op verschillende leefdomeinen (onderwijs, vrije
tijd & netwerk, werk & inkomen, wonen en welzijn).
– Er zijn regionale ondersteuningstrajecten «toekomstgericht werken» opgezet. Deze trajecten
zijn gericht op het versterken van vakmanschap en het versterken van doorlopende ondersteuning
vanuit inkoop en beleid.
Voor een volledig overzicht van alle lopende acties op dit thema verwijs ik u naar
de meest recente voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd.88
219. Kortom, wat het lid van de fractie van BIJ1 betreft is de richting van de aanpassingen
in het wetsvoorstel goed, maar moeten zij wat haar betreft aangevuld en aangescherpt
worden om de beoogde effecten daadwerkelijk te bereiken. Kan de regering dit lid laten
weten hoe ervoor gezorgd wordt dat de gewijzigde wetsartikelen geen dode letter worden,
maar dat zij echt zorgen voor een betere hulpverlening aan jongeren, ouders en gezinnen?
Zoals ook uit het voorgaande blijkt bestaat het wetsvoorstel eigenlijk uit drie onderwerpen,
die alle met de inkoop te maken hebben.
Allereerst wordt de verplichting geschrapt om op het emvi-criterium te gunnen. Dat
maakt de weg vrij voor eenvoudiger aanbestedingsprocedures, die in een handreiking
beschreven zullen worden. Gelet op het adagium «Waarom moeilijk doen, als het makkelijk
kan?» is er geen reden om aan te nemen dat gemeenten de nieuwe mogelijkheden niet
zullen gebruiken. Sterker, de gemeenten (en overigens ook de aanbieders) die bij het
opstellen van de handreiking betrokken zijn, zijn enthousiast over de nieuwe mogelijkheden.
Ten tweede wordt via het wetsvoorstel een grondslag in de Jeugdwet opgenomen voor
een amvb «reële prijzen Jeugdwet». In die amvb zullen de kostprijselementen worden
verankerd die in het op 1 juli 2021 ondertekende convenant «Bevorderen Continuïteit
Jeugdhulp» tussen de betrokken bewindspersonen van VWS en JenV, de VNG, de BGZJ en
de JA zijn overeengekomen. De kostprijselementen genieten derhalve de steun van gemeenten
én aanbieders. Indien er in een individueel geval verschil van mening zou ontstaan
over de vraag of een gemeente de kostprijselementen bij het bepalen van een prijs
wel goed heeft toegepast, zal zo'n geschil kunnen worden voorgelegd aan geschillencommissie
of aan de civiele rechter. De amvb reële prijzen Jeugdwet zal daarom naar ik verwacht
zeker geen dode letter worden.
Ten derde bevat het wetsvoorstel grondslagen voor een amvb met zorgvuldigheidseisen
die bij de inkoop van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning in acht
moeten worden genomen. Zo'n amvb hoeft er voorlopig niet te komen, omdat de VNG de
zorgvuldigheidseisen waar ik aan denk zelf al in haar «Norm voor Opdrachtgeverschap»
verankerd heeft.
De gemeenten zijn die Norm voor Opdrachtgeverschap op dit moment aan het implementeren.
Op dit punt is dus sprake van zelfregulering, en verwacht kan worden dat gemeenten
zich aan hun eigen regels zullen houden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport