Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 925 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022
Nr. 11 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 november 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 4 oktober 2021 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. Bij brief van 1 november 2021 zijn ze door de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
1. Wat is voor u de ondergrens van het aantal hectare in Nederland dat voor landbouw
beschikbaar moet blijven?
Een betekenisvolle ondergrens voor agrarische productie is niet te geven omdat het
areaal en het productievolume helemaal afhangen van de duurzaamheid van de productiewijze.
Voor een niet-duurzame landbouw, dat wil zeggen voor producten die op niet duurzame
wijze tot stand komen en voor agrarische grond die niet duurzaam beheerd wordt, is
per definitie geen toekomst – in Nederland en elders.
Voor duurzame landbouw zie ik goede perspectieven, die enerzijds sterk locatie-bepaald
zijn, dus afhankelijk van de grenzen die de fysieke en sociaaleconomische omgeving
stelt. En anderzijds beïnvloed worden door de (nationale en internationale) markt
– inclusief die binnen de EU. Om deze reden acht ik het niet zinvol om hierover, zoals
bedoeld in de vraagstelling, uitspraken te doen op nationale schaal.
Omdat behoud van een zo groot mogelijke duurzame voedselvoorziening van levensbelang
is, richt ik mijn beleid op het voortdurend verbeteren van de voorwaarden daarvoor.
Dat behelst niet alleen het op allerhande manieren ondersteunen van agrarisch ondernemers
die verder willen verduurzamen, maar ook op het stellen van grenzen aan handelwijzen
die de leefomgeving nu en later benadelen. Het behelst ook dat ik mij ervoor inzet
om bestaande, duurzaam gebruikte landbouwgronden daar waar zij concurreren met andere
vormen van grondgebruik, in beginsel beschikbaar te houden voor hoogwaardige voedselproductie.
2. Wat is voor u de ondergrens van het volume van de landbouwproductie in Nederland?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 1.
3. Kunt u uitgesplitst per jaar aangeven hoeveel geld er in 2020 is uitgegeven aan
artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken en hoeveel er is gereserveerd
voor 2021 en 2022? Kunt u aangeven waardoor dit verschil komt?
In 2020 is € 529,8 mln. gerealiseerd op de budgetten die nu onder artikel 22 Natuur,
visserij en gebiedsgericht werken vallen. Voor 2021 is er € 619,5 mln. geraamd en
voor 2022 € 462,7 mln. (Stand ontwerpbegroting 2022) De verschillen in de budgetstand
kennen diverse oorzaken. De belangrijkste reden voor de hogere uitgaven in 2020 en
2021 ten opzichte is dat er in 2020 en 2021 extra middelen beschikbaar zijn gekomen
uit de begrotingsreserve stikstof en dat in deze jaren de derde tranche van de Regio
deals uit gefinancierd wordt.
4. Wat is voor u de ondergrens aan oppervlakte visgrond in het Nederlandse gedeelte
van de Noordzee dat voor Nederlandse vissers beschikbaar moet blijven?
De ruimte op de Noordzee om te vissen wordt kleiner door met name de opgave voor windenergie
op zee en natuurherstel. Het is echter niet mogelijk om op dit moment een ondergrens
aan te geven van welke oppervlakte minimaal behouden kan en moet blijven voor de vissers.
Bij de verdere ontwikkelingen op de Noordzee zal zoals gebruikelijk het visserijbelang
moeten worden afgewogen tegen andere belangen die ook om ruimte op de Noordzee vragen.
Zo worden bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden in het aanvullend ontwerp
voor het Programma Noordzee 2022–2027 enkele voor de visserij belangrijke gebieden
in de zuidelijke Noordzee, die al aangewezen waren voor windenergie, geschrapt zodat
deze beschikbaar blijven voor de visserij. In het kader van het Noordzeeakkoord zijn
middelen beschikbaar voor de vloot om zich aan te passen aan de nieuwe situatie, deze
zijn uitgewerkt in de kottervisie.
5. Wanneer verwacht u dat de rechtszaken bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(CBb) met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel zijn afgerond?
De planning van de rechtszaken met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel gebeurt
door het CBb. Naar verwachting zijn deze rechtszaken voor 1 juli 2022 afgehandeld.
Op dit moment zijn er nog 117 openstaande beroepszaken.
6. Hoe lang duurt het nog, als de rechtszaken met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel
bij het CBb zijn afgerond, voordat er een lijst komt met initiële beschikkingen zoals
omschreven staat in het richtsnoer?
Mijn inzet is er op gericht in de loop van 2022 de initieel toegekende fosfaatrechten
openbaar te maken. Momenteel worden hiervoor de voorbereidingen getroffen.
7. Wanneer wordt de goedkeuring van de Europese Commissie voor de beleidsregel jongvee
en de vrijstellingsregeling zoogkoeien naar de Kamer gestuurd?
Op 25 september jl. heb ik uw Kamer het betreffende voorstel tot wijziging van de
Meststoffenwet toegestuurd. Het wetsvoorstel ziet onder meer op de wettelijke verankering
van de beleidsregel jongvee en de vrijstellingsregeling zoogkoeien en daarmee verduidelijking
van het begrip «melkvee». Als zodanig leidt dit niet tot het toekennen van meer fosfaatrechten
en is daarmee niet strijdig met de afgegeven staatssteunbeschikking. Op ambtelijk
niveau is dit getoetst bij de Europese Commissie en juist gebleken. Daarom is geen
(aparte) goedkeuring gevraagd.
8. Wanneer wordt de correspondentie tussen het Ministerie van LNV en de Europese Commissie
over de vrijstelling van het fosfaatrechtenstelsel voor jongvee in de zoogkoeienhouderij
naar de Kamer gestuurd?
Op 25 september jl. heb ik uw Kamer het betreffende voorstel voor wijziging van de
Meststoffenwet toegestuurd. Het wetsvoorstel ziet onder meer op de wettelijke verankering
van de vrijstellingsregeling voor jongvee in de zoogkoeienhouderij. In de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel wordt nader ingegaan op de Europese aspecten
van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel gaat niet gepaard met toezending van specifieke
correspondentie met de Europese Commissie hierover. Op correspondentie tussen de Minister
en de Europese Commissie zijn de openbaarheidsregels van de Europese Unie van toepassing,
alsook de geheimhoudingsverplichtingen die voortvloeien uit de Procedureverordening
(EU-verordening 1049/2001 («Eurowob») en Verordening (EU) 2015/1589, i.h.b. artikel 30
(«Procedureverordening»)). Dat neemt niet weg dat de uitkomsten van het overleg met
de Europese Commissie, te weten dat het wetsvoorstel past binnen de afgegeven staatssteunbeschikking
en derhalve geen aparte goedkeuringsprocedure nodig is, opgenomen zijn in de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel alsmede bij deze beantwoording (zie ook het antwoord
op vraag 7).
9. Wanneer worden de stukken die gevraagd werden door de Stichting Fosfaatknelgevallen
naar de Kamer gestuurd?
Op 30 april 2021 is namens de Stichting Fosfaatknelgevallen bij mijn ministerie een
verzoek om stukken ingediend op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering. Ik heb deze zogeheten exhibitievordering van de Stichting op 27 mei
2021 afgewezen omdat de vordering niet voldeed aan de daarvoor geldende wettelijke
vereisten. De strekking van een exhibitievordering heeft, anders dan een Wob-verzoek,
niet tot doel om de gevorderde informatie openbaar te maken voor een ieder, maar uitsluitend
om deze verstrekt te krijgen aan degene die de vordering instelt.
10. Hoeveel herbeschikkingen zijn er verstuurd aan veehouders om de intrekking via
de beleidsregel jongvee (gedeeltelijk) terug te draaien na uitspraak van het vonnis
van het CBb in zaak 18/2611 (ECLI:NL:CBB:2019:139)? Hoeveel extra fosfaatrechten heeft
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) toegekend naar aanleiding van bovenstaande
uitspraak?
Naar aanleiding van het intrekken van de beleidsregel jongvee hebben ruim 800 bedrijven
een herzien besluit ontvangen. Op basis van de herbeoordeling heeft RVO in totaal
256.736 kg (extra) fosfaatrechten toegekend.
11. Wat is uw uitleg over de onrechtmatige staatssteun in de zaak 18/2611 (ECLI:NL:CBb:2019:139)
onder punt 4.2? Bent u zich ervan bewust dat door deze onrechtmatige staatssteun er
meer fosfaatrechten uitgegeven zijn dan bedoeld en afgesproken is met de Europese
Commissie, en dat daardoor knelgevallen niet meer geholpen konden worden?
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in de uitspraak over de zaak 18/2611
(ECLI:NL:CBb:2019:139) in overweging 4.2 mijn verweer geparafraseerd weergegeven.
Het CBb passeert dit verweer in overweging 5.6 en spreekt in deze zaak uit dat de
verlening van fosfaatrechten «niet in strijd is met de regels met betrekking tot staatssteun».
Nu het CBb uitspraak heeft gedaan, is het namens mij gevoerde verweer in deze zaak
niet meer relevant en ben ik gehouden om aan deze uitspraak uitvoering te geven. In
reactie op het laatste deel van de vraag wil ik niet onvermeld laten, dat in het geval
een bedrijf rechtmatig extra fosfaatrechten toekomt deze altijd zijn toegekend, ongeacht
de hoeveelheid fosfaatrechten in de markt.
12. Wat is het verschil in reikwijdte en dus ook in de definitie van melkvee tussen
de Meststoffenwet en de goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel?
De goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel bevat geen eigenstandige definitie
van melkvee. De Europese Commissie heeft het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld aan
de hand van het wetsvoorstel tot invoering van het fosfaatrechtenstelsel zoals dat
destijds aan de Europese Commissie is voorgelegd. De definitie en de reikwijdte van
de Meststoffenwet vormen dus het uitgangspunt voor de goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel.
13. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vervolgonderzoek van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de invloed van geitenbedrijven op omwonenden?
Per brief van 9 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het
onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) (Kamerstuk 28 973, nr. 241). In mijn brief ben ik ingegaan op de invloed van de COVID-19-crisis op de (planning
van) de vervolgonderzoeken en heb ik aangegeven dat het de inschatting is dat het
totale VGO-III-onderzoek eind 2024 wordt afgerond. De onderzoekers hebben mij laten
weten dat onderdelen van het onderzoek inmiddels weer zijn opgestart. Zodra deelonderzoeken
afgerond zijn, zal uw Kamer, zoals toegezegd, geïnformeerd worden. Op basis van de
(tussen)resultaten wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn voor het nemen van risico
reducerende maatregelen.
14. Is er zicht op het einde van de «geitenstop»?
Dat is aan de provincies waar bouw- en of uitbreidingsverboden voor de melkgeitenhouderij
van kracht is. Iedere provincie maakt hierbij een eigen afweging.
15. Wanneer wordt het wetsvoorstel betreffende het mogelijk maken van afromingsvrije
lease van fosfaatrechten naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet die onder meer ziet op het mogelijk
maken van gedeeltelijk afromingsvrije lease van fosfaatrechten, heb ik op 25 september
jl. naar uw Kamer gestuurd.
16. Waarom is het wetsvoorstel voor afromingsvrije lease van fosfaatrechten nog niet
naar de Kamer gestuurd, gelet op de wens om het zo snel mogelijk in te voeren?
De Raad van State adviseerde het wetsvoorstel niet naar de Tweede Kamer te sturen
dan nadat van de Europese Commissie zekerheid is verkregen of het wetsvoorstel een
nieuwe staatssteungoedkeuring nodig maakt. Dit advies is opgevolgd. Inmiddels is ambtelijk
met de Europese Commissie afgestemd dat de voorgestelde uitzonderingen op de afromingsplicht
geen nieuwe staatssteunnotificatie behoeven, mits de staatssteungoedkeuring van het
fosfaatrechtenstelsel in acht wordt genomen en de fosfaatproductie te allen tijde
onder het plafond van de fosfaatproductie blijft. Zoals ik in het antwoord op vraag 15
heb aangegeven is het betreffende wetsvoorstel op 25 september jl. naar uw Kamer verzonden.
17. Kunt u de toestemming van de Europese Commissie (in verband met de staatssteunregels)
voor de beleidsregel jongvee fosfaatrechten naar de Kamer sturen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
18. Hoeveel bent u aanwezig geweest bij de Raadsvergaderingen in Brussel in 2019,
2020, 2021? Hoeveel Raadsvergaderingen waren er in totaal in 2019, 2020 en 2021?
Hierbij het overzicht van de Landbouw- en Visserijraden in 2019, 2020 en 2021:
Landbouw- en Visserijraden 2019
Virtueel of fysiek
Deelname Minister
Januari
Fysiek
Minister deelgenomen
Maart
Fysiek
Ambtelijke vervanging
April
Fysiek
Minister deelgenomen
Mei
Fysiek
Ambtelijke vervanging
Juni
Fysiek
Ambtelijke vervanging
Juli
Afgelast
N.v.t.
September
Fysiek
Minister deelgenomen
Oktober
Fysiek
Ambtelijke vervanging
November
Fysiek
Minister deelgenomen
December
Fysiek
Ambtelijke vervanging
Landbouw- en Visserijraden 2020
Virtueel of fysiek
Deelname Minister
Januari
Fysiek
Minister deelgenomen
Maart
Videoconferentie
Minister deelgenomen
April
Afgelast i.v.m. lockdown
N.v.t.
Mei
Videoconferentie
Minister deelgenomen
Juni
Videoconferentie
Minister deelgenomen
Juli
Fysiek
Minister deelgenomen
Augustus
Informele raad in Koblenz
Minister deelgenomen
September
Fysiek
Minister deelgenomen
Oktober
Fysiek
Minister deelgenomen
November
Videoconferentie
Minister deelgenomen
December
Fysiek
Minister deelgenomen
Landbouw- en Visserijraden 2021
Virtueel of fysiek
Deelname Minister
Januari
Videoconferentie
Minister deelgenomen
Februari
Videoconferentie
Minister deelgenomen
Maart
Fysiek
Minister deelgenomen
April
Videoconferentie
Minister deelgenomen
Mei
Fysiek
Minister deelgenomen
Juni
Fysiek
Minister deelgenomen
Juli
Fysiek
Ambtelijke vervanging
September
Informele raad in Slovenië
Ambtelijke vervanging
Oktober
Fysiek
Ambtelijke vervanging
19. Hoeveel extra natuur is er in 2020 en 2021 bij gekomen (op land en op zee)? Hoeveel
hectare natuur is er in Nederland, beschermd en onbeschermd?
Jaarlijks informeer ik uw Kamer, samen met de provincies, via de Voortgangsrapportage
Natuur over onder de andere de voortgang bij de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.
De zesde, meest recente Voortgangsrapportage Natuur had als peildatum 1 januari 2020
(Kamerstuk 33 576, nr. 200). Hierin is aangegeven dat op 1 januari 2020 696.944 hectare natuur (op het land)
binnen het Natuurnetwerk Nederland is gelegen. Al deze natuur valt onder het beschermingsregime
van het Natuurnetwerk Nederland. Een deel van deze natuur valt tevens onder het beschermingsregime
van Natura 2000.
De zevende Voortgangsrapportage Natuur ontvangt uw Kamer later dit najaar en heeft
als peildatum 1 januari 2021. Hierin zal ook de oppervlakte natuur buiten het Natuurnetwerk
Nederland zijn opgenomen. De oppervlakte natuur binnen en buiten het Natuurnetwerk
Nederland wordt jaarlijks geactualiseerd en gerapporteerd in de Voortgangsrapportage
Natuur. De achtste Voortgangsrapportage Natuur ontvangt u in het najaar van 2022 en
heeft als peildatum 1 januari 2021.
20. Hoeveel piekbelasters telt Nederland? Voor welk percentage stikstofuitstoot zijn deze piekbelasters verantwoordelijk?
De term piekbelaster is niet scherp omlijnd, het gaat om bedrijven met een hoge uitstoot
op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van
stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle
sectoren zijn. Binnen de landbouwsector is de eerste tranche van de Maatregel Gerichte
Opkoop (MGO) een voorbeeld van waar het over kan gaan. Deze regeling is gericht op
opkoop van veehouderijen die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar
gemiddeld op stikstofgevoelige hectares waarop de kritische depositiewaarde wordt
overschreden, gelegen binnen een afstand van 10 kilometer. Volgens opgave van het
RIVM zijn er ruim 800 veehouderijbedrijven die volgens deze voorwaarden als piekbelasters
kunnen worden aangemerkt. Samen stoten deze bedrijven circa 5 kton ammoniak uit. Dit
is circa 4% van de totale ammoniakuitstoot in Nederland.
21. Hoeveel stikstofreductie is bereikt in 2020 en 2021?
De emissies uit 2020 en 2021 zijn nu nog niet beschikbaar: (landbouw-)bedrijven hebben tot medio 2021 de tijd om de hiervoor benodigde informatie
over 2020 aan te leveren waarna – na verschillende controles door het bevoegd gezag –
deze eind 2021 door de Emissieregistratie worden vastgesteld en gepubliceerd. Daarna
kan er pas informatie worden verstrekt over de stikstofreductie.
22. Hoeveel boeren die de afgelopen jaren (2019 tot en met 2021) zijn gestopt zijn
een ander type houderij begonnen, zoals een geiten-, eenden- of kalverhouderij?
Dit is niet bekend. Deze cijfers worden niet apart bijgehouden.
23. Hoeveel projecten lopen momenteel waarvoor de afkapgrens van 25 kilometer wordt
gehanteerd voor vergunningverlening?
De introductie van de afkapgrens is relevant voor alle projecten die op 9 juli 2021
nog niet over een definitieve, onherroepelijke vergunning beschikten. Er dient bij
de implementatie van de afkapgrens oog te zijn voor interbestuurlijke besluitvorming,
het opstellen van benodigde handreikingen en communicatie richting initiatiefnemers
en externe partijen. Naar verwachting kan de afstandsgrens voor projectspecifieke
berekeningen eind 2021 of begin 2022 in het rekenprogramma AERIUS worden doorgevoerd.
De uitvoering van het natuurbeleid is gedecentraliseerd, inclusief de vergunningverlening
op grond van de Wet natuurbescherming. Daarnaast heeft een initiatiefnemer de mogelijkheid
om de natuurtoetsing te laten aanhaken bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Deze kan ook bij de gemeente worden ingediend. Om die reden is geen inzicht te bieden
in de hoeveelheid lopende trajecten die bij de diverse bevoegde gezagen op dit moment
in behandeling is.
24. Wat is de huidige status van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland?
Het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) is in uitvoering.
In navolging van het NMBP zijn uitvoeringsagenda’s per eiland opgesteld. De verwachting
is dat deze voor het eind van het jaar door het eilandbestuur worden vastgesteld.
Onderdelen van deze uitvoeringsagenda’s zijn inmiddels gestart en worden uitgevoerd.
Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitvoeringsagenda’s per eiland zodra deze zijn
opgesteld, conform de motie-De Groot (D66) en Bromet (GroenLinks) (Kamerstuk 33 576, nr. 209).
25. Hoeveel procent van het landbouwareaal voldoet aan mogelijke criteria voor uitzonderingen
van de huidige plannen om bufferstroken in te zetten in het zevende actieprogramma
Nitraatrichtlijn?
In het ontwerp 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheid wil bieden
aan waterbeheerders om minder brede teeltvrije zones aan te wijzen waar bredere zones
niet nodig of effectief zijn. Om deze afweging gelijk te houden tussen waterbeheerders,
zal een wetenschappelijk onderbouwde leidraad worden opgesteld, waarbij onder andere
gekeken wordt naar de effectiviteit van een teeltvrije zone onder specifieke omstandigheden
en de opgave voor de waterkwaliteit ter plekke. Deze leidraad zal de komende periode
worden opgesteld door de ministeries in samenspraak met wetenschappers, waterbeheerders
en sector. De huidige planning is om deze leidraad in het tweede kwartaal van 2022
gereed te hebben. De invoering van de teeltvrije zones is in het ontwerp 7e actieprogramma voorzien per 1 januari 2023. Het is op dit moment dan ook nog niet
duidelijk wat de totale omvang van het areaal zal zijn.
26. Hoeveel zou het naar schatting kosten om deelname aan het Deltaplan Agrarisch
Waterbeheer volledig te verplichten?
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) is een faciliterend programma waarbinnen
boeren gestimuleerd worden om op het eigen bedrijf maatregelen te nemen die zorgen
voor beperking van nutriëntenbelasting uit de landbouw van grond- en oppervlaktewater,
voor beter bodembeheer en verbetering van waterberging. Daarbij kan een ondernemer
uit een veelheid aan maatregelen kiezen voor die maatregelen die specifiek voor het
eigen bedrijf nuttig en geschikt zijn. Met een aantal maatregelen zijn geen tot weinig
kosten gemoeid; anderen vragen investeringen. Voor een substantieel effect is het
vaak nodig dat boeren in een zeker gebied gezamenlijk maatregelen treffen.
DAW is ontstaan op initiatief van de overkoepelende land- en tuinbouworganisaties
(LTO) en beoogt om in samenwerking met waterschappen, provincies en Rijk vrijwillig
bij te dragen aan de wateropgaven volgend uit de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn
Water. Door de vrijwilligheid wordt de inzet en het vakmanschap van de boer aangesproken
en zo resultaten met DAW bereikt. Het adagium van de DAW is echter «vrijwillig, doch
niet vrijblijvend». Het wordt agrarisch ondernemers duidelijk gemaakt dat bijvoorbeeld
terugdringen van uit- en afspoeling van nutriënten noodzakelijk is en dat als daar
niet op vrijwillige basis aan gewerkt wordt, verplichtingen op termijn onontkoombaar
zijn. Gegeven de variëteit aan toegesneden maatregelen met uiteenlopende kosten, is
het inschatten van de kosten van een verplichte deelname aan DAW moeilijk, naast dat
dit moeilijk te verenigen is met het uitgangspunt van het programma. Het Rijk steunt
DAW financieel voor onder andere de kosten van programmamanagement, bodemadviseurs
en bijvoorbeeld de ontwikkeling en verspreiding van kennismodules.
27. Wat is de zelfvoorzieningsgraad van de Nederlandse landbouw?
Er is geen nationaal cijfer waarmee de zelfvoorzieningsgraad van de gehele Nederlandse
landbouw kan worden vastgesteld, dit verschilt per landbouwproduct.
Zelfvoorzieningsgraden geven echter niet altijd een goede indicatie voor de mate waarin
de Nederlandse landbouw in staat is om de Nederlandse bevolking te voorzien van voldoende
voedsel. Zo zijn de hoge voorzieningsgraden van de meeste dierlijke producten gebaseerd
op de import van grote hoeveelheden veevoer. Ook hangt de zelfvoorzieningsgraad natuurlijk
in belangrijke mate af van onder andere het consumptiepatroon maar ook van de teeltmogelijkheden
van bepaalde gewassen in een land.
Wageningen Economic Research houdt voor verschillende landbouwproducten zelfvoorzieningsgraden
bij, hieronder vindt u de zelfvoorzieningsgraden van een aantal agrarische producten
in 20191:
Product
Zelfvoorzieningsgraad in %
Consumptiemelk
73,5
Consumptiemelkproducten
77,5
Boter
407,7
Boter en boterolie
146,7
Kaas
224,6
Room
63,8
Niet-mager melkpoeder
195,3
Mager melkpoeder
104,8
Gecondenseerde melk
147,9
Wei
96,6
Eieren
275,0
Rundvlees
60,0
Kalfsvlees
1060,0
Pluimveevlees
161,0
Varkensvlees
325,0
Paardenvlees
84,0
Schapenvlees
74,0
Totaal aardappelen
219,0
Pootaardappelen
211,0
Consumptieaardappelen
535,0
Zetmeelaardappelen
98,0
Suiker
252,0
Graan
10,0
28. Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Sneller en de Groot
(Kamerstuk 31 532, nr. 246) over inzicht in de mate waarin supermarkten en andere ketenpartners bijdragen aan
een duurzaam voedselsysteem?
Met de Kamerbrief Consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel (Kamerstuk 31 532, nr. 267) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik met Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL)
heb afgesproken om ten behoeve van rapportage op het gebied van duurzaamheid gezamenlijk
te bekijken hoe deze vorm kan krijgen. Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie
(FLNI) heeft kort daarna aangegeven ook graag nauw betrokken te blijven. Inmiddels
wordt er gewerkt aan een eerste onderzoeksopzet. De eerste fase van het beoogde onderzoek
heeft als doel om geschikte indicatoren te identificeren. Daarbij zal o.a. worden
gekeken naar bestaande rapportages van de bedrijven zelf.
29. Welke stappen zijn gezet om de keten beter te betrekken in de verduurzaming van
de gehele voedselketen?
De verduurzaming van de agrarische sector is een opgave voor de gehele voedselketen.
Gezamenlijk zullen we werk moeten maken van de transitie. Een transitie waarbij ik
niet alleen streef naar ecologische duurzaamheid maar waarbij ook de sociale en economische
duurzaamheid geborgd is. Waarbij boeren en tuinders worden gewaardeerd voor de stappen
die zij zetten naar verduurzaming. Ketenpartijen kunnen daar een belangrijke rol in
spelen. Als Minister van LNV vind ik het daarom van belang om stakeholders uit te
nodigen bij te dragen aan de omslag naar duurzame landbouw en mee te denken over passend
beleid. Concreet betrek ik partijen onder andere middels het Marktprogramma Verduurzaming
Veehouderij, waarbij een meerjarig samenwerkingsverband is opgezet waarin ketenpartijen
met concrete pilotprojecten werken aan het verhogen van het duurzame marktaandeel.
Ook zie ik een belangrijke rol weggelegd voor supermarkten. Met hen heb ik afspraken
gemaakt over een breder aanbod van duurzame producten, betere monitoring en verdere
vermindering van voedselverspilling (Kamerstuk 31 532, nr. 255). Inmiddels heb ik met CBL afgesproken gezamenlijk te bekijken hoe duurzaamheidsrapportages
van supermarkten vorm kunnen worden gegeven. Richting de consument geeft het Voedingscentrum
met behulp van de Schijf van Vijf advies over wat een gezond, veilig en duurzaam voedingspatroon
is. Daarnaast biedt het Voedingscentrum ondersteuning bij het gezonder en duurzamer
inrichten van de voedselomgeving (aanbieders van voedsel zoals sportkantines, bedrijfsrestaurants,
horeca en catering).
30. Welke kosten zijn verbonden aan het niet behalen van de doelen uit de Kaderrichtlijn
Water en de Nitraatrichtlijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met de vertragingen
die dat potentieel kan opleveren op andere terreinen?
Nederland zet zich in om de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn
te halen. Naar aanleiding van de motie-De Groot en Grinwis (Kamerstuk 27 625, nr. 543) wordt uw Kamer dit najaar geïnformeerd over de mogelijke consequenties van het niet
behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Onvoldoende bijdrage door de landbouw
uit hoofde van de Nitraatrichtlijn aan de Kaderrichtlijn Water, zal (naast een mogelijke
infractieprocedure) kunnen leiden tot de weigering van de Europese Commissie Nederland
voor 2022 en verder een derogatie te verlenen voor dierlijke mest. Als gevolg daarvan
zal er onder andere meer mest moeten worden afgevoerd en verwerkt. Een schatting uit
2016 van Wageningen Economic Research gaat bij het wegvallen van een derogatie uit
dat de kosten van de mestafzet van rundveemest stijgt met circa € 116 mln. (op basis
van mestafzetprijzen 2015), toename van de kosten van de rundveehouderij door extra
benodigde stikstofkunstmest met circa € 30 mln. En voor fosfaatkunstmest met € 9 mln.
In de akkerbouw dalen deze kosten met circa € 3 mln. Daarnaast zal dit gevolgen hebben
voor onder meer de mestverwerkingscapaciteit.2
31. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken over landbouw en natuur
in het klimaatakkoord? Wat is de stand van zaken van de gebiedsprocessen, per provincie?
Eind oktober 2021 is de uw Kamer via de Klimaatnota, de Monitor Klimaatbeleid en de
Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het klimaatbeleid. De KEV laat
zien wat de te verwachten emissies zijn bij uitvoering van het beleid. De Monitor
Klimaatbeleid kijkt terug op de vorderingen over het afgelopen jaar. In de Klimaatnota
die uw Kamer reeds ontvangen heeft, duidt het kabinet de voortgang die volgt uit beide
rapportages. Voor de onderdelen in het Klimaatakkoord die volgens het kabinet goed
gaan en minder goed gaan, verwijs ik uw Kamer naar de Klimaatnota. Nadere informatie
over de stand van zaken van de afspraken uit het Klimaatakkoord is beschikbaar via
het online dashboard van de Monitor Klimaatbeleid, waarin de voortgang van de belangrijkste
afspraken is weergegeven.
De realisatie van de klimaatopgave verloopt deels via gebiedsprocessen. Een van de
belangrijkste onderdelen van het Klimaatakkoord waarvoor dat het geval is, is de opgave
in de veenweidegebieden. Via onder meer provinciale gebiedsprocessen zijn zes provincies
met veenweidegebieden bezig met het opstellen van de eerste generatie veenweidestrategieën.
De werkwijze daarbij en de fase waarin de provincies in dit proces zitten, verschilt
per provincie. Ik ben met de betreffende provincies in gesprek om dat beeld op te
halen. Het streven is dat alle provincies uiterlijk voorjaar 2022 een eerste veenweidestrategie
hebben opgesteld.
32. Hoeveel zou het naar schatting kosten om alle garnalenvisserij op de Waddenzee
definitief te stoppen?
Een ruwe schatting, op basis van eerdere uitkoop van 19 vergunningen en uitgaande
van vrijwillige deelname, is dat de opkoop van de resterende 70 vergunningen circa
€ 50 mln. zou kosten. In geval van een gedwongen sanering zal het bedrag hoger uit
kunnen vallen. Hierbij is geen rekening gehouden met mogelijke kosten voor het effect
van het wegvallen van de garnalenvisserij voor de verwerkende- en afzetbedrijven.
33. Hoeveel hectare bos is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren gegaan
in Nederland?
Iedere vier jaar brengt de Wageningen Universiteit de Nederlandse Bosinventarisatie
uit, waarin onder meer de verandering in het bosoppervlak van Nederland is opgenomen,
uitgesplitst per provincie. De meest recente versie stamt uit 2017. Eind november
2021 wordt een nieuwe versie uitgebracht voor de periode 2017–2021. Zodra deze gegevens
uitgebracht zijn, zal ik uw Kamer deze toesturen.
In de periode 2013–2017 is volgens deze rapportage netto ongeveer 5.400 hectare bos
verdwenen, met name als gevolg van omvorming naar andere natuur. Dit getal van 5.400
hectare wijkt enigszins af van de aan de Verenigde Naties gerapporteerde gegevens
(netto ontbossing in de periode 2013–2017 van 10.850 hectare), omdat de achteraf in
2017 geconstateerde ruis in de gegevens van 2013 (bijvoorbeeld lommerrijke wijken
die foutief gedeeltelijk werden meegeteld als bos) niet meer kan worden aangepast
in de rapportage van 2013. Dit is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden
Van Kooten-Arissen en Wassenberg (Kamerstuk 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen,
nr. 2717).
34. Hoeveel hectare natuur is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren gegaan
in Nederland?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 19.
35. Hoeveel hectare visgronden zijn er de afgelopen tien jaar omgezet in natuur of
windmolenparken?
De afgelopen jaren zijn de volgende oppervlakten van de Nederlandse Noordzee en Waddenzee
gesloten ter bescherming van natuur:
Noordzeekustzone (zie voor de zones en voorwaarden het toegangsbeperkingsbesluit en
Beheerplan Natura2000 Noordzeekustzone 2016–2022):
– Zone I, ca. 14.500 hectare, is gesloten voor alle visserij.
– Zone II, ca. 21.600 hectare, is gesloten voor bodemberoerende visserij met uitzondering
van garnalenvisserij.
Voordelta:
– Een bodembeschermingsgebied van 29.836 hectare is gesloten voor zware boomkorvisserij
(>260 pk).
– Vijf rustgebieden vrijwel geheel binnen het bodembeschermingsgebied (zie voor de voorwaarden
voor de uitzonderingen de relevante toegangsbeperkingsbesluiten en het Natura 2000
Beheerplan Voordelta 2015–2021):
o Slikken van Voorne: het jaarrond geldt in ca. 700 hectare een toegangsverbod. Wat
betreft visserij is er een uitzondering voor bepaalde zegenvisserij.
o Hinderplaat: het jaarrond is ca. 1.250 hectare gesloten voor enige activiteit. Wat
betreft visserij is er een uitzondering van 1 september tot 1 mei voor bepaalde sleepnet
visserij kleiner dan 260 pk. Daarnaast is staand wantvisserij (met kieuwnetten of
warnetten) onder voorwaarden het jaarrond toegestaan.
o Bollen van de Ooster: het jaarrond geldt er een absoluut toegangsverbod in het zomerrustgebied,
dat beslaat ca. 1550. In het winterrustgebied, ca. 2740, geldt van 1 november tot
1 april een absoluut toegangsverbod. Wat betreft visserij is er onder voorwaarden
een uitzondering voor garnalenvisserij in het winterrustgebied van 1 november tot
15 december.
o Middelplaat: het jaarrond geldt een verbod om activiteiten te verrichten in een gebied
van ca. 340 hectare. Van 1 november tot 1 april is het verboden om in het winterrustgebied
van ca. 870 hectare activiteiten te verrichten. Voor visserij geldt een uitzondering
voor garnalenvisserij in de periode 1 november tot 15 december.
o Bollen van het Nieuwe zand: van 1 november tot 15 mei geldt voor ca. 2.504 hectare
een absoluut toegangsverbod. Van 15 mei tot 1 november is in ca. 1.634 hectare elke
vorm van bodemberoerende activiteiten niet toegestaan.
– Een onderzoeksgebied van ca. 40 ha is verboden voor visserij met uitzondering van
bepaalde hengel- en zegenvisserij.
Vlakte van de Raan:
– Ca. 2.200 hectare is gesloten voor bodemberoerende visserij.
Met de uitvoering van het Noordzeeakkoord wordt in 2023 13,7% van het Nederlandse
deel van de Noordzee gesloten voor bodemberoerende visserij, waarvan 2,8% wordt gesloten
voor alle vormen van visserij. In 2030 is 15% van de Nederlandse Noordzee gesloten
voor bodemberoerende visserij.
Waddenzee:
– Voor de garnalenvisserij is de afgelopen 10 jaar ruim 5.200 ha gesloten.
– Voor de mosselzaadvisserij is dat ruim 11.000 ha.
Voor wat betreft windmolenparken is er geen sprake van omzetting van visgronden in
windmolenparken. De Noordzee kent geen eigendomsrechten buiten de 12- mijlszone en
zowel vissers als windparkeigenaren hebben geen alleenrecht op het gebruik van gebieden
op de Noordzee. Vormen van passieve visserij en aquacultuur kunnen onder voorwaarden
in windparken worden toegestaan. Voor bodemberoerende visserij zijn windparken echter
verboden, zoals ook vastgelegd in het Noordzeeakkoord. Dit is met name omdat dit tot
hoge (verzekerings)kosten zou leiden voor zowel windparkeigenaren als vissers. Dit
kan veranderen wanneer technische innovatie dit in de toekomst wel mogelijk maakt.
Als de vraag zo geïnterpreteerd wordt dat het hier gaat om hoeveel hectare de afgelopen
tien jaar als gevolg van de bouw van windparken gesloten is voor bodemberoerende visserij,
dan gaat het om de volgende windenergiegebieden:
– Borssele: 35.600 hectare
– Hollandse Kust zuid: 33.900 hectare (dat in aanbouw is en waarvan nu al 2 kavels gesloten
zijn behalve voor bouwverkeer en vanaf begin volgend jaar de andere 2 kavels ook gesloten
zijn)
– Eneco Luchterduinen: 2600
– Gemini: 9400
In totaal betreft dit 81.500 hectare. De overige windparken (Prinses Amaliawindpark
en Offshore Windpark Egmond aan Zee) zijn ouder dan 10 jaar.
36. Kunt u een overzicht geven van het aantal hectare natuur en hectare bos per provincie?
Zie de tabel hieronder voor de meest recente cijfers van natuur binnen het Natuurnetwerk
Nederland (NNN), uit de zesde Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200). De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.
De meest recente cijfers over de oppervlakte bos in Nederland stammen uit 2017. Eind
november 2021 worden cijfers met als peildatum 1 januari 2021 gepubliceerd. Het grootste
deel van de hectares bos maakt tevens deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Hectares natuur binnen het NNN eind 2019
Hectares bos begin 2017
Groningen
21.096
7.144
Fryslân
79.376
12.376
Drenthe
60.842
34.799
Flevoland
26.274
15.760
Noord-Holland
53.247
15.082
Overijssel
59.196
38.064
Utrecht
29.272
19.870
Gelderland
132.738
97.878
Zuid-Holland
26.007
10.476
Zeeland
37.441
4.694
Noord-Brabant
120.651
74.875
Limburg
50.804
34.708
Nederland
696.944
365.726
37. Welke provincie heeft de meeste vierkante meters natuur per inwoner? Welke provincie
heeft de minste vierkante meters natuur per inwoner?
Zie de tabel hieronder voor het aantal hectare NNN per inwoner. Voor de meest recente
cijfers van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de zesde Voortgangsrapportage
Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200) gebruikt. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar aan uw Kamer
toegestuurd. De cijfers over de inwonersaantallen komen van het CBS, peildatum 1 januari
2021. De provincie Drenthe heeft het hoogste aantal ha NNN per inwoners en de provincie
Zuid-Holland het laagste, op basis van onderstaande gegevens.
Hectares natuur binnen het NNN eind 2019
Aantal inwoners op 1 januari 2021
(bron: CBS)
Aantal ha NNN per inwoner
Groningen
21.096
586.937
0,036
Fryslân
79.376
651.435
0,122
Drenthe
60.842
494.771
0,123
Flevoland
26.274
428.226
0,061
Noord-Holland
53.247
2.888.486
0,018
Overijssel
59.196
1.166.533
0,051
Utrecht
29.272
1.361.153
0,022
Gelderland
132.738
2.096.603
0,063
Zuid-Holland
26.007
3.726.050
0,007
Zeeland
37.441
385.400
0,097
Noord-Brabant
120.651
2.573.949
0,047
Limburg
50.804
1.115.872
0,046
Nederland
696.944
17.475.415
38. Welke gemeente heeft de meeste vierkante meters natuur per inwoner? Welke gemeente
heeft de minste vierkante meters natuur per inwoner?
Het natuurbeleid is vanuit het Rijk naar de provincies gedecentraliseerd. Het Rijk
beschikt niet over deze informatie.
39. Hoeveel varkenshouders zijn er het afgelopen jaar gestart dan wel gestopt?
Het aantal varkensbedrijven in Nederland bedroeg in 2019 4.090, in 2020 3.560 en in
2021 3.400 (bron CBS) (2021 is voorlopig cijfer). Er worden geen gegevens bijgehouden
van varkenshouders die gestart en/of gestopt zijn. Wel nemen 278 varkenshouders deel
aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderij.
40. Hoeveel veehouderijen telt Nederland? Hoeveel veehouderijen zijn er het afgelopen
jaar gestart dan wel gestopt?
Het aantal veebedrijven in Nederland:
Jaar
Graasdierbedrijven1
Hokdierbedrijven2
2018
32.397
6.122
2019
31.611
5.969
2020
31.084
5.435
Bron: CBS
X Noot
1
Rundvee, schapen, geiten, paarden en pony’s.
X Noot
2
Varkens, kippen, kalkoenen, slachteenden, konijnen, edel pelsdieren.
Er worden geen gegevens bijgehouden van veehouderijen die gestart en/of gestopt zijn.
41. Kunt u in percentages uitdrukken welke sectoren en welke bedrijven binnen de land-
en tuinbouwsector hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de meeste stikstofuitstoot?
Het percentage ammoniakemissie per sector binnen de landbouw is terug te vinden in
het Compendium voor de Leefomgeving3. Onderstaande tabel geeft de ammoniakemissie in percentages door land- en tuinbouw
per diercategorie in 2018 weer. Het RIVM kan op grond van de AVG geen cijfers op bedrijfsniveau
leveren.
Ammoniakemissie door land- en tuinbouw per diercategorie 2018
Rundvee
Varkens
Pluimvee
Schapen en geiten
Overig vee
Kunstmest en overig
% van totale ammoniakemissie
57,9%
16,9%
9,0%
2,6%
1,4%
12,2%
De emissie van (glas)tuinbouw bedroeg in 2018 5,2 kton NOx. Dit is omgerekend naar stikstof 1,6 kton. Dit bedraagt circa 0,76% van de totale
stikstofuitstoot.
42. Waarom heeft u in de begroting geen aparte post voor subsidiëring van kweekvlees
opgenomen? Hoeveel subsidie gaat er naar kweekvlees? Hoeveel subsidie gaat er naar
de vleesverwerkende sector c.q. veehouderijen?
De ontwikkeling van kweekvlees is één van de kansrijke initiatieven om te komen tot
een duurzamere productie en consumptie van eiwitten. Subsidies kunnen worden verstrekt
voor innovaties die passen in het kader van de Kennis- en innovatieagenda Landbouw,
Water en Voedsel (KIA LWV). In de begroting worden slechts enkele voorbeelden genoemd
waarvoor subsidie kan worden ingezet. Op dit moment is er nog geen subsidieverzoek
ingediend door kweekvleesbedrijven. Wel ben ik in 2021 met de kweekvleesbedrijven
een traject gestart om de productiemogelijkheden in Nederland verder te verkennen.
Tevens werken deze partijen in overleg met LNV aan een voorstel om in te dienen bij
het Nationaal Groeifonds.
Voor wat betreft de subsidies aan de vleesverwerkende sector c.q. veehouderijen verwijs
ik u naar de antwoorden op vragen 127 t/m 131.
43. Hoeveel hectare landbouwgrond is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren
gegaan in Nederland?
In 2021 bedroeg het totale areaal cultuurgrond 1.812.150 ha (voorlopig cijfer). In
2011 bedroeg het totale areaal cultuurgrond 1.858.390 ha. Dat betekent dat in de afgelopen
tien jaar het totale areaal cultuurgrond met 46.240 ha is afgenomen.4
44. Welke taken van de oorspronkelijke Dienst Landelijk Gebied (DLG) worden tegenwoordig
nog uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Een aantal van de werkzaamheden van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) zijn overgenomen
door RVO en lopen nog steeds. De overige taken zijn overgenomen door provincies en/of
Kadaster. Voor RVO betreft de uitvoering van (inter)nationale projecten, adviestaken
en ondersteunende activiteiten; deze taken worden in opdracht van het Rijk uitgevoerd.
Het gaat om de volgende onderwerpen:
• «Programmatische Aanpak Grote Wateren» in samenwerking met Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer.
• Natura 2000 en PAS.
• Gebiedsgerichte ondersteuning van de energietransitie in de programma’s Hernieuwbare
Energie op Rijksgronden en Opwekking Energie op Rijksgronden in samenwerking met Rijkswaterstaat
en het Rijksvastgoedbedrijf.
• Mestbeleid: meerjarig samenwerkingsprogramma DAW (Deltaplan Agrarisch Waterbeheer)
in samenwerking met LTO en Kadaster.
• Internationaal Agrobeleid; uitvoeringsgerichte ondersteuning van internationale projecten
voor voedselzekerheid, water, landgebruik en gebiedsontwikkeling via het Postennetwerk.
• Internationaal Natuurbeleid; uitvoeringsgerichte ondersteuning van het natuurbeleid
op de BES eilanden.
• Ecologische advisering natuurwetgeving, aanvraag ontheffingen van ruimtelijke ingrepen
die gevolgen hebben voor de natuur.
• GIS Competence Center; het destijds bestaande samenwerkingsverband tussen RVO en DLG
is geheel gebundeld bij RVO en thans ingebed in een bredere Afdeling Data.
• Bureau Beheer Landbouwgronden; bij de decentralisatie van het natuur- en plattelandsbeleid
naar de provincies zijn de gronden van BBL overgedragen aan de provincies.
• Advisering bij uiteenlopende programma’s op het gebied van natuur, agrarische en gebiedsvraagstukken,
zoals vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), herstructurering
glastuinbouw, uitvoering Natuurpakket Westerschelde en ondersteuning van het College
van Rijksadviseurs.
45. Hoe wordt de oorspronkelijke loketfunctie van de DLG voor gebiedsgerichte regelingen
tegenwoordig ingevuld?
Gebiedsgerichte maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincies,
dat geldt ook voor de loketfunctie. De daarbij behorende budgetten en FTE’s zijn ten
tijde van de opheffing van DLG voor dat deel overgedragen aan de provincies.
46. Wat is het ijkpunt/peilmoment waarlangs de staat van habitats in het kader van
de instandhoudingsverplichting in de Habitatrichtlijn wordt gelegd?
Het ijkpunt of peilmoment voor het bepalen of verslechtering is voorkomen (art. 6,
tweede lid, Habitatrichtlijn) is het moment dat de aanwezige soorten en habitats werden
beschermd in een Natura 2000-gebied. Volgens de Wet natuurbescherming is een gebied
een Natura 2000-gebied zodra het is aangewezen in een aanwijzingsbesluit (in geval
van de Vogelrichtlijn) dan wel is geplaatst op de Communautaire Lijst (in geval van
de Habitatrichtlijn). Dit moment wordt bij toestemmingsverlening de referentiedatum
genoemd. In de praktijk wordt in alle gevallen het moment van aanwijzen als ijkmoment
genomen, ook voor Habitatrichtlijngebieden (die eerst worden geplaatst op de Europese
lijst en vervolgens worden aangewezen). Vandaar dat de zogenoemde «t0-habitatkaarten»
(zoals ook gebruikt in AERIUS) de situatie bij aanwijzing weergeven. De reden hiervoor
is dat het behoudsniveau in de aanwijzingsbesluiten (omvang en kwaliteit die minimaal
behouden moeten worden) is gekoppeld aan het moment van aanwijzen.
Op landelijk niveau moeten de lidstaten een «gunstige staat van instandhouding» bereiken
voor de soorten en habitattypen van communautair belang. Het niveau daarvan mag in
beginsel niet lager zijn dan hij was op het moment dat de Habitatrichtlijn in werking
trad (1994).
47. Hoe staat het in het kader van precisielandbouw met de invoering van Europese
regelgeving die nationale regels vervangt voor het vliegen met drones?
Vanaf 31 december 2020 gelden Europese regels voor drones in Nederland. Deze regels
gelden in alle landen van de Europese Unie en zorgen voor veiligheid in de lucht en
op de grond. Tot 1 januari 2022 is er een overgangsregeling van kracht voor houders
van een RPas Operator Certificate (ROC) voor drone besturing en ROC-light houders
met een geldig Operator Certificaat van vóór 31-12-2020. De implementatie van de EU
regelgeving geeft drone operators die betrokken zijn bij precisielandbouw meer mogelijkheden
dan onder voormalige nationale regelgeving.
Voor meer toelichting verwijs ik graag naar de volgende websites van de rijksoverheid
en de Inspectie Leefomgeving en Transport5.
48. Kunt u een overzicht geven van lopende Europese wet- en regelgeving die primair
raakt aan de agrarische sector, bijvoorbeeld de Van boer tot bord-strategie, Fit for
55, End the Cage Age et cetera?
Conform de informatie-afspraken die tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en uw
Kamer zijn gemaakt, wordt uw Kamer elk kwartaal door mij geïnformeerd over de lopende
EU-wetgevingsvoorstellen op LNV-terrein. De meest recente kwartaalrapportage, met
het door u gevraagde overzicht, is op 26 oktober naar uw Kamer gestuurd. Terzijde
merk ik op dat de door u genoemde voorbeelden geen EU-wetgevingshandelingen zijn en
derhalve niet worden genoemd op deze kwartaaloverzichten. De Boer-tot-bord-strategie en End of the cage age zijn Mededelingen en moeten nog in wetgevingshandelingen worden uitgewerkt door de
Europese Commissie. Na verschijning van die voorstellen worden ze in het overzicht
opgenomen, zoals dat in het kwartaaloverzicht van het derde kwartaal 2021 ook zal
gebeuren voor het Fit for 55-onderdeel LULUCF.
49. Welke ideeën bestaan op uw ministerie over het aan piekbelasters aanbieden van
een begeleide transformatie van intensieve veehouderij naar voedselbosbouw, dat als
teeltmethode geen stikstofemissies veroorzaakt en tegelijkertijd wel stikstof fixeert?
Om de stikstofdepositie door piekbelasters te verminderen wordt in aanmerking komende
veehouders de mogelijkheid gegeven hun activiteiten te stoppen met hulp van de reeds
opengestelde Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en de
nog te publiceren en open te stellen Landelijke beëindigingsregeling veehouderij.
Het stopzetten van de veehouderijactiviteiten en het daardoor eventueel vrijkomen
van grond bieden kansen om de landbouw te extensiveren. Welke wijze van extensivering
het meest passend is hangt van veel factoren af, zoals de kenmerken van de grond,
de toekomstplannen van de betrokken landbouwer en de ondernemers in de omgeving en
de ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten. De provincie heeft een belangrijke
regierol in de gebiedsgerichte aanpak, met de eigenaren van de landbouwgrond. Voedselbosbouw
kan een interessante vorm van extensivering zijn, waarvoor gebruik gemaakt kan worden
van stimulerende regelingen van Rijk en provincies.
50. Hoe wordt bij de inrichting van de pilot grondfonds bepaald aan welke nieuwe bestemmingssoorten
prioriteit wordt toegekend? Ziet u ruimte om voedselbosbouw in deze pilot naar voren
te laten komen?
In mijn brief aan uw Kamer over beëindigingsregeling veehouderijlocaties en stikstofaanpak
(Kamerstuk 35 334, nr. 164) van 31 augustus 2021 heb ik aangegeven hoe wordt gewerkt aan het uitvoeringsgereed
maken van de pilot grondfonds stikstofaanpak (motie van het lid Dik-Faber (CU) c.s.,
Kamerstuk 35 600, nr. 47). Daarbij is aangegeven dat de pilotgrondfonds zal worden betrokken bij het in samenhang
realiseren van de verschillende grote beleidsopgaven in het landelijk gebied en bedoeld
is om de realisatie te bespoedigen. Om dat te realiseren ga ik met de medeoverheden
afspraken maken, ook gezien hun rol op het terrein van sturing op de ruimtelijke ordening.
De integrale gebiedsprocessen en de daaruit voortkomende gebiedsplannen geven de richting
aan welke wijze van inrichting het meest passend is. Voedselbosbouw zou in een nieuwe
bestemming een uitkomst kunnen zijn.
51. Hoe staat het met het onderzoek naar de belemmeringen voor het omzetten van landbouwgrond
in (voedsel)bos?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in de verzamelbrief Natuur (september 2021) werk
ik momenteel via verschillende lijnen aan het stimuleren van, en aan de verruiming
van mogelijkheden voor bomen op landbouwgrond. Ik zet mij in dit kader met name in
voor landschapselementen en agroforestry, waarbij voedselbossen als een van de vormen
van agroforestry wordt gezien. Daarbij dient gezegd te worden dat er op dit moment
geen specifiek onderzoek naar belemmeringen loopt. Voor een belangrijk deel zijn de
belemmeringen al in kaart gebracht, onder andere door een rapport vanuit de Green
Deal Voedselbossen6 waarin het ministerie participeert, door de WUR7 en door het Louis Bolk Instituut8. Vanuit deze inzichten werk ik daarom waar mogelijk al aan maatregelen, bijvoorbeeld
via het NSP, en samen met RVO aan een informatiecampagne over mogelijkheden voor het
opgeven van bomen op landbouwgrond in de gecombineerde opgave. Vanuit de huidige rapporten
blijkt ook dat belemmeringen op verschillende overheidslagen kunnen spelen, en dat
samenhang nodig is om deze beter te begrijpen en tot oplossingen te komen. Voorbeelden
zijn geldende beperkingen en voorwaarden ten aanzien van houtopstanden in bestemmingsplannen,
waardoor agroforestry in bepaalde gevallen niet past. Daarom organiseer ik nog dit
jaar, zoals toegezegd in de verzamelbrief natuur, een werkbijeenkomst met een of meerdere
geïnteresseerde provincies en gemeenten om knelpunten in de ruimtelijke ordening alsook
de oplossingsrichtingen te verkennen. Door een aantal provincies en gemeentes zijn
al oplossingen gevonden voor deze gesignaleerde knelpunten, en gezamenlijk zal daarom
bekeken worden hoe deze kennis breder gedeeld en besproken kan worden met andere provincies
en gemeentes. Ook zal het thema knelpunten en oplossingen verder geagendeerd worden
op de landelijke aftrap van het landelijk netwerk agroforestry begin december.
52. Hoe denkt u op schema te blijven voor de bossenstrategie zonder hier in de huidige
begroting volledige financiële dekking voor vrij te stellen? Waar ziet u ruimte om
de ontbrekende financiële dekking rond te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Bossenstrategie is een deel van de ambitie van de Bossenstrategie
is financieel geïnstrumenteerd. Voor de uitbreidingsambitie betreft dit de 3.400 hectare
bovenwettelijke compensatie, waarvoor via het Programma Natuur € 210 mln. is vrijgemaakt.
Daarnaast geldt voor de ambitie van 15.000 hectare extra bos die binnen het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) gerealiseerd mag worden dat provincies gebruik kunnen maken van onder
andere de bestaande middelen voor inrichting, verwerving en beheer uit het Natuurpact.
In aanvulling daarop heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld via Staatsbosbeheer
om op Rijksgronden minimaal 800 hectare bos aan te planten, vanuit de middelen voor
het Klimaatakkoord. Ook het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail kunnen
van deze middelen gebruik maken voor bosaanleg. Provincies komen eind van 2021 met
een programmering voor de opgave van bosuitbreiding binnen het NNN. Daarnaast zijn
er nog diverse initiatieven die, zoals de private investeringsmogelijkheid van koolstofcertificaten
via Stichting Nationale Koolstofmarkt, de aanplant kunnen bekostigen.
De 19.000 hectare buiten het NNN worden gerealiseerd in functiecombinaties met andere
doelstellingen, zoals waterkwaliteit en waterveiligheid in de uiterwaarden van de
grote rivieren of beekdalen en als onderdeel van de woningbouwopgave zodat nieuwe
woningen ook in een groene omgeving komen te liggen. Voor dit onderdeel zijn echter
nog geen extra middelen voorzien in de huidige begroting. Indien deze gehele opgave,
inclusief grondverwerving, met additionele middelen gedekt moet worden, bedraagt dit
naar schatting € 1.425 mln. voor de opgave van 19.000 hectare of gemiddeld € 75.000
per hectare.
Naast uitbreiding richt de strategie zich ook op het toekomstbestendig maken van de
bestaande bossen. Sommige maatregelen, zoals het bevorderen van loofbomen, kunnen
deels worden opgenomen in het gangbare beheer of worden bekostigd met bestaande subsidiestromen,
bijvoorbeeld de Europese LIFE en Horizon-subsidies. Andere maatregelen kunnen soms
meeliften op autonome ontwikkelingen of investeringen die vanuit een ander (aanpalend)thema
gedaan worden, zoals de natuurlijke afname van de wilddruk op de Veluwe door een tijdelijk
gebrek aan voedsel of maatregelen die de afvoer van (grond)water vertragen. Hieronder
vallen ook de investeringen vanuit het Programma Natuur waar bossen binnen Natura
2000-gebieden van profiteren. Ten slotte rest echter nog een forse opgave waarvoor
tot op heden geen structurele financiering bestaat. De orde van grootte van deze opgave,
zowel in hectares als kosten, is nog niet scherp in beeld, maar omvat een groot deel
van de bossen op arme zandgrond en de door ziekte aangetaste essenbossen op de rijkere
gronden. Provincies brengen de opgave medio 2022 in kaart.
53. Kunt u aangeven met welke partners uw ministerie samenwerkt inzake de ontwikkeling
van bos op landbouwgrond?
Met betrekking tot de ontwikkeling van bos op landbouwgrond zet ik mij met name in
om agroforestry en landschapselementen te stimuleren. Een voorbeeld van een samenwerking
met partners in dit kader is het aanvalsplan landschapselementen, waarbij mijn ministerie
contact heeft met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK),
verschillende provincies en partners van het Deltaplan biodiversiteitsherstel, waaronder
natuur- en landschapsorganisaties als LandschappenNL en agrarische partijen als Boerennatuur.
Een andere samenwerking vindt plaats in het kader van het landelijk netwerk agroforestry,
waarvan ik de opbouw momenteel samen met RVO faciliteer en coördineer. De kern van
dit netwerk is het creëren van een sterke driehoek van stakeholders vanuit overheid,
onderzoek en onderwijs, en de praktijk om kennis nationaal te ontsluiten. Ik ben momenteel
op ambtelijk niveau met partijen vanuit deze groepen in gesprek om de opbouw van een
landelijk netwerk te verkennen en vorm te geven, waaronder overheden op gemeentelijk
en provinciaal niveau (bijvoorbeeld de provincie Gelderland en Brabant), met kennisinstellingen
als de WUR, het Louis Bolk instituut en Van Hall Larenstein, en met partners vanuit
de praktijk, waaronder de Stichting Agroforestry, de Stichting Voedselbosbouw, ZLTO,
en MVO Nederland. Het landelijk netwerk dient als een platform waarin er voor alle
partijen die de ontwikkeling van agroforestry in Nederland willen aanjagen een plek
is. Begin december vindt daarom een landelijke aftrap van dit netwerk plaats, waar
ik alle geïnteresseerde partijen uitnodig om deel te nemen aan dit netwerk en om verder
in gesprek te gaan.
54. Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie over de gehele Rijksbegroting?
Het Ministerie van LNV heeft in 2022 voor dierproevenbeleid en voor alternatieven
voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
• Voor het TPI procesbudget: € 500.000,–;
• Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000,–;
• Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het voor
2022 opgetelde totaalbudget € 2.260.018. Dit bedrag is opgebouwd uit een reservering
van € 1.263.536,– voor het MKMD programma 2018–2020 en een reservering van € 996.482,–
voor het vervolg programma MKMD 2021–2023.
• InTraVacc: € 1,7 mln;
• RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 850.000,–;
• Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid
(WOT-vv, proefdiervrije innovatie) ca. € 700.000,–;
• Plan van aanpak dierproeven en alternatieven/ vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten
(3V-projecten) € 300.000,–;
• Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2.225.000,–;
• Samenwerking met andere departementen binnen de NWA-call «Alternatieven voor dierproeven: een nieuwe manier van veiligheidsbeoordeling». Per deelnemend departement is de bijdrage voor 2022 (gemiddeld) € 100.000,–.
Deze extra bijdrage vanuit de deelnemende departementen (LNV, Defensie, Economische
Zaken en Klimaat (EZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) is totaal € 300.000,– over 3 jaar. OCW/NWO verdubbelt de totale bijdrage
van € 1,5 mln, resulterend in een totaal bedrag van € 3,0 mln. (looptijd is 3 jaar
t/m 2023).
Naast de bijdrage aan de genoemde NWA call, hebben de andere departementen in 2022
de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven:
• het Ministerie van OCW € 2,3 mln. (voor dierenwelzijn en alternatieven samen uit subsidie
aan Biomedical Primate Research Centre (BPRC));
• het Ministerie van IenW € 350.000,–;
• het Ministerie van VWS € 700.000,–;
• het Ministerie van Defensie ca. € 150.000,–.
55. Hoeveel dieren, uitgesplitst naar landbouwdieren, gezelschapsdieren en in het
wild levende dieren zijn door de watersnoodramp in Limburg naar schatting gewond geraakt
en/of overleden?
Op deze vraag naar het aantal gewonde of overleden dieren door de juli-overstromingen
in verschillende categorieën kan geen antwoord met concrete getallen gegeven worden.
Er zijn geen op te tellen registraties of schattingscijfers beschikbaar. Agrariërs
en terreinbeheerders hebben hun landbouwhuisdieren en grote grazers in veiligheid
gebracht waar dat nodig was. Naast de berichten over de 100 kilometer afgedreven koe
uit Echt en het bij Roermond geredde kalf zijn er geen berichten over vermiste en
aangetroffen levende of verdronken dieren. Onvermijdelijk zullen er in de natuur veel
kleine dieren verdronken zijn door de overstroming. Zinvolle schattingen hoeveel dieren
dit betreft zijn er echter niet te maken.
56. Kunt u toelichten hoe u de geraamde uitgave van 80 miljoen euro aan «minder intensief
landgebruik veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden» uit tabel 19.2 van de Bijlagen
bij de Miljoenennota (Kamerstuk 35 925, nr. 2) gaat besteden, aangezien dit bedrag niet is terug te vinden in de ontwerpbegroting?
Hoe verhoudt dit zich tot de klimaatmiddelen die in de ontwerpbegroting 2022 staan?
Deze € 80 mln. is bestemd voor de Gerichte opkoop en staat in de LNV begroting 2022
onder Art. 21 / Duurzame Veehouderij (subsidies) en Art. 22 / Natuur en biodiversiteit
op land (opdrachten). In totaal is hier € 481,4 mln. voor beschikbaar vanuit het Klimaatakkoord
en de Aanpak stikstof.
57. Kunt u aangeven of een deel van de extra middelen (6,8 miljard euro) die het kabinet
beschikbaar stelt voor klimaat ten goede komt aan de klimaatopgaven waar LNV voor
staat? Zo ja, hoeveel geld is daarvoor beschikbaar en hoe zal dit worden besteed?
Van de extra middelen die het kabinet uittrekt voor klimaat, is een deel bestemd voor
de landbouw. Zo wordt een extra investering gedaan van € 15,4 mln. in het Warmtenet
Westland. De reden om nu te investeren ligt in de combinatie met aardwarmteprojecten
waarvoor de betreffende warmtenetten die komende tijd worden aangelegd groter worden
gedimensioneerd om ze ook voor restwarmte te benutten. Tevens komt een maatwerksubsidie
van € 23 mln. beschikbaar voor een project voor externe levering van CO2 aan de glastuinbouw. De middelen zijn gereserveerd en staan nog op de Aanvullende
Post van het Ministerie van Financiën.
Naast deze twee concrete maatregelen zijn ook andere onderdelen relevant voor de klimaatopgave
van LNV. Het openstellingsbudget voor de SDE++ regeling 2022 wordt verhoogd, deels
ten behoeve van CO2 opslag en deels ten behoeve van andere technologieën waaronder duurzame warmteopties.
Het financieel ondersteunen van deze warmteopties zal de noodzakelijke energietransitie
in de glastuinbouw bevorderen. Met de extra middelen voor klimaat zal ook het budget
voor de MIA/Vamil lijst worden opgehoogd. Landbouwbedrijven kunnen hiervan kunnen
profiteren als zij investeren in bedrijfsmiddelen die op de lijst staan voor een investeringsaftrek
of versnelde afschrijving.
58. Kunt u toelichten welke stappen u heeft gezet om ervoor te zorgen dat de periodieke
rapportages meer inzicht opleveren in de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid
dan de vroegere beleidsdoorlichtingen? Zijn de gekozen thema’s voor de periodieke
rapportages voldoende afgebakend om te komen tot dat inzicht?
Elke Minister is op basis van de Comptabiliteitswet 2016 verantwoordelijk voor het
periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid.
Voorheen vond dit plaats via periodieke beleidsdoorlichtingen en sinds de invoering
van de Strategische Evaluatieagenda (SEA) via zogenaamde periodieke rapportages. Ook
periodieke rapportages zullen in de praktijk voornamelijk synthese-onderzoeken zijn
die gebaseerd worden op onderliggende evaluatieonderzoeken. Om ervoor te zorgen dat
periodieke rapportages meer inzichten opleveren dan vroegere beleidsdoorlichtingen
is het voorhanden zijn van voldoende en kwalitatief sterke evaluaties op dossierniveau
daarom van groot belang. Het Ministerie van LNV heeft de SEA daarom dusdanig ingericht
dat het per thema mogelijk is om aan de voorkant actief te sturen op een passende
evaluatieagendering. In de begroting is daarom zichtbaar gemaakt hoe wordt toegewerkt
naar toekomstige periodieke rapportages: per thema worden zowel de recent opgeleverde
als de toekomstig geplande evaluatieonderzoeken (op dossierniveau) weergegeven. Deze
onderzoeken kunnen gebruikt worden als onderliggende evaluatieonderzoeken voor toekomstige
periodieke rapportages. De gekozen thema’s zijn gebaseerd op een ontwikkeld beleidstheoretisch
kader dat recht doet aan de diversiteit aan overlappende beleidsopgaven van LNV.
Om tot betere inzichten te komen wat betreft de doeltreffendheid en doelmatigheid
van het LNV-beleid zijn over de gehele beleidscyclus stappen genomen om de kwaliteit
te verbeteren. Aan het begin van de beleidscyclus worden er waar mogelijk beleidstheorieën
en monitoringsschema’s opgezet waaraan ook streefwaarden en (als de opzet het toelaat)
controlegroepen worden toegevoegd. De komende jaren zullen de inzichten in de doeltreffendheid
en doelmatigheid van het beleid naar verwachting aanzienlijk toenemen door de aanwezigheid
van deze monitoringsschema’s. Aan het einde van de beleidscyclus wordt er nadrukkelijk
meer aandacht besteed aan de opzet van een goede methodologische uitvraag en helder
geformuleerde onderzoeksvragen. Daarbij wordt expliciet gevraagd om de evaluatie uit
te voeren middels een goed gefundeerde evaluatie-aanpak waarin wordt aangegeven welke
methodes door het onderzoeksbureau gebruikt worden om de doeltreffendheid en doelmatigheid
te meten.
59. Kunt u toelichten hoe de evaluatieplanning en de planning van de periodieke rapportages
tot stand komt? Waarom worden er vooral bij het thema land- en tuinbouw evaluatieonderzoeken
uitgevoerd parallel aan of na afronding van de periodieke rapportage? Welke implicaties
heeft dat voor de kwaliteit van die rapportage?
De planning van de evaluaties op dossierniveau hangt af van de fase waarin het beleidsinstrument
zit. Een evaluatie levert doorgaans pas interessante inzichten op als er belangrijke
mijlpalen in het instrument zijn bereikt. Vervolgens kan bepaald worden of het verstandig
is om het instrument aan te passen of om ervoor te kiezen om het instrument integraal
door te zetten. Deze onderzoeken op dossierniveau kunnen vervolgens worden gebruikt
voor een periodieke rapportage per beleidsthema eens in de 4–7 jaar. Slechts een aantal
van de nu geplande evaluaties binnen het thema land- en tuinbouw vallen in hetzelfde
jaar als de geplande periodieke rapportage. Het zal dan ook nagenoeg geen impact hebben
op de kwaliteit van de rapportage. Evaluaties die gepland staan na de periodieke rapportage
van het thema land- en tuinbouw in 2025 kunnen meegenomen worden in de daaropvolgende
periodieke rapportage.
60. Kunt u toelichten waarom veruit het grootste deel van de geplande onderzoeken
ex post evaluaties zijn? Hoe kijkt u aan tegen het verrichten van ex ante en ex durante
evaluaties als instrumenten om lopend beleid te verbeteren?
Het klopt dat veel van de evaluaties een hoofdzakelijke ex-post karakter hebben. Wat
belangrijk is om daarbij te vermelden is dat veel onderwerpen een meerjarige opzet
hebben. Dit betekent dat er bij deze evaluaties ook veel aandacht wordt besteed aan
het ophalen van aanbevelingen ter versterking van deze instrumenten in de toekomst.
In die zin hebben veel deze ex-post evaluaties ook een ex-durante component en wanneer
er ook nog aandacht wordt besteed aan de achterliggende aannames van het beleid zelfs
een ex-ante component. In die zin zijn er dus veel evaluaties met een formele ex-post
opzet waar ook veel bijsturing/toekomstgerichte componenten in zitten. Desalniettemin
worden er steeds vaker trajecten opgezet om ook ex-ante evaluaties op te zetten bij
nieuwe programma’s en instrumenten.
61. Waar is aandacht voor voedselzekerheid in Nederland terug te vinden in de begroting?
Voedselzekerheid in Nederland is geen zelfstandige beleidsdoelstelling. Het is wel
een van de doelen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) om te zorgen voor
een stabiele voorziening van betaalbare levensmiddelen binnen de Europese Unie. Het
GLB vormt daarmee het beleidsmatige en instrumentele kader voor de EU waaronder Nederland.
62. Zijn de sociaal en economische baten en lasten meegenomen bij de vaststelling
van het stikstofbeleid waarvoor 672,6 miljoen euro voor is gereserveerd?
Met de maatregelen uit de structurele aanpak wordt stevig ingezet op natuurherstel,
opdat geleidelijk ook meer ruimte ontstaat voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Daarbij geldt dat een goede staat van de natuur ook van belang is voor een duurzame
sociaaleconomische ontwikkeling. Bij het opstellen en uitwerken van de maatregelen
ten behoeve van het stikstofbeleid wordt zowel gekeken naar wat ecologisch nodig is
als wat sociaaleconomisch verantwoord, haalbaar en betaalbaar is.
Het programma stikstofreductie en natuurverbetering zal, zoals vastgelegd in het Besluit
stikstofreductie en natuurverbetering, een nadere beschrijving bevatten van de voorziene
sociaaleconomische effecten van de maatregelen die onder het programma vallen. Dit
is reeds meegedeeld aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 160) en heeft betrekking op de maatregelen die onderdeel zijn van het structurele pakket.
Het bedrag van € 676,6 mln. verwijst naar de middelen die op de LNV-begroting staan
voor 2022. In totaal is er ruim 6 mld. gereserveerd voor de aanpak t/m 2030.
63. Is er van de € 6,8 miljard die extra is uitgetrokken voor klimaatbeleid in de
Miljoenennota, ook een deel bestemd voor het Ministerie van LNV?
Voor het antwoord op vraag 63 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.
64. Op welk percentage van de hectares stikstofgevoelige natuur werd in 2019, 2020
en 2021 de kritische depositiewaarde (kdw) onderschreden?
Die gegevens zijn nog niet bekend. Het laatste jaar waarvoor deze gegevens bekend
zijn, is 2018. De cijfers over 2019 zullen worden gepubliceerd bij de eerstvolgende
release van AERIUS.
65. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de konijnenhouderij,
voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en
welk concreet doel wordt hiermee gediend?
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,16 mln. beschikbaar voor
de konijnenhouderij. Het betreft hier publiek-private onderzoekprojecten (PPS) en
beleidsondersteunend onderzoek gericht op het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn
in de konijnenhouderij. Dit bedrag is exclusief de lopende financieringsaanvragen.
In artikel 23 Subsidies Kennisverspreiding en groen onderwijs is in 2022 via de Subsidieregeling
Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe) € 13,1 mln. beschikbaar voor het
programma «Innovatie op het boerenerf». Het doel van het programma is om kennis over
verduurzaming en praktijkgerichte innovaties sneller te laten doorstromen naar land-
en tuinbouwers. De Sabe is een subsidiemodule waarbij op basis van een openstelling
subsidies worden verstrekt. Er is vooraf geen toedeling van het budget naar sectoren
gemaakt.
In artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij is in 2022 € 1,3 mln. beschikbaar voor
diverse projecten gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij. Deze middelen
zijn beschikbaar voor de ondersteuning van de dierlijke sectoren bij het uitvoeren
van hun sectorale verduurzamingsplannen. Er is geen verdeling naar sectoren gemaakt
en de uiteindelijke financiële bijdragen per sector zijn verschillend van aard en
afhankelijk van de opgaven en de aard van organisatie in de sector.
66. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de geitenhouderij,
voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en
welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij
is in 2022 een bedrag van € 249,2 mln. gereserveerd voor de veehouderij. Dit bedrag
is niet vooraf verdeeld over sectoren. Deze regeling heeft tot doel reductie van de
ammoniakemissie.
De Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen onder
artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij (hierna: Sbv) heeft als doel om integrale
en brongerichte technieken en managementmaatregelen voor de veehouderij te onderzoeken
en te ontwikkelen in zowel bestaande als in nieuwe stalsystemen. De Sbv wordt gefaseerd
voor de verschillende veehouderijsectoren opengesteld op basis van betrouwbare referentiewaarden
om stal- en broeikasgasemissies te kunnen meten. Voor 2022 is er € 15,9 mln. beschikbaar.
Bij de voorbereiding van elke openstelling wordt bekeken hoe het budget over de diercategorieën
wordt verdeeld, gebaseerd op de beschikbare referentiewaarden en de aangevraagde subsidiebedragen
per diercategorie in de vorige openstellingen van de Sbv.
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,22 mln. beschikbaar voor
de geitenhouderij. Het betreft hier uitgaven ten behoeve van het in maart van dit
jaar goedgekeurde PPS-voorstel «Versnelling verduurzaming van de melkgeitenhouderij».
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022
in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame
veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
Het Ministerie van LNV heeft voor 2022 € 11,2 mln. begroot voor de preventie en bestrijding
van meldings- en/of bestrijdingsplichtige dierziekten via het Diergezondheidsfonds.
Het ministerie draagt bij aan bewaking en monitoring van deze ziekten en aan voorzieningen
in geval van een dierziekteuitbraak (zoals vaccins, destructiecapaciteit en bestrijdingsmaterialen).
Daarnaast draagt het ministerie 50% van de kosten voor de Autoriteit diergeneesmiddelen.
De bijdrage van het ministerie is onder te verdelen in € 3,6 mln. voor de rundvee-,
€ 0,4 mln. vleeskalver-, € 2,4 mln. varkens-, € 1,3 mln. pluimvee-, € 0,8 mln. geiten-
en € 0,7 mln. schapensector. Het overige bedrag wordt besteed aan preventie en bestrijding
van dierziekten bij wilde dieren, dierentuin dieren en hobbydieren en voor uitvoeringskosten
(bezwaar en beroepsprocedures).
67. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de schapenhouderij,
voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en
welk concreet doel wordt hiermee gediend?
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,05 mln. beschikbaar voor
de schapenhouderij. Het gaat hierbij om het programma Kennis op Maat.
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022
in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame
veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de schapenhouderij € 0,7 mln. bij aan het
Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.
68. Kunt u aangeven wat het verschil tussen verplichtingen en uitgaven voor artikel 22
Natuur, visserij en gebiedsgericht werken veroorzaakt?
In de budgettaire tabel van artikel 22 is een afwijking te zien tussen het verplichtingen-
en uitgavenbudget in de jaren 2021 t/m 2023. Deze afwijking wordt voornamelijk veroorzaakt
door de aangegane verplichtingen van het Programma Natuur. In 2021 zijn de specifieke
uitkeringen aan provincies voor de inzet van de gebiedsgerichte maatregelen en boscompensatie
beschikt. Daarmee is een bedrag van € 641 mln. verplicht, terwijl de uitbetalingen
in 2021, 2022 en 2023 plaatsvinden. Hierdoor ontstaat de hogere raming van verplichtingen
t.o.v. de uitgaven in 2021 en gebeurt het tegenovergestelde in de jaren erna.
69. Hoeveel euro van de totale uitgaven van 2022 voor artikel 22 Natuur, visserij
en gebiedsgericht werken is afkomstig uit kasschuiven van 2021? Hoeveel euro is werkelijk
bestemd voor nieuwe uitgaven voor artikel 22 in 2022?
Van de geraamde uitgaven van € 462,7 mln. voor 2022 op artikel 22 is € 37,5 mln. afkomstig
uit middelen die via een kasschuif meegenomen zijn uit 2021.
Het verschil van € 425,2 mln. op de totale uitgaven van art. 22, is bestemd voor andere
uitgaven.
70. Welk deel van de 6,8 miljard euro extra ten behoeve van klimaat is voor u bestemd?
Voor het antwoord op vraag 70 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.
71. Aan welke concrete projecten en/of plannen bent u voornemens (uw deel van) de
extra 6,8 miljard euro ten behoeve van klimaat te investeren?
Voor het antwoord op vraag 71 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.
72. Wat zijn de duurzame grenzen binnen de milieugebruiksruimte en welke daarvan worden
op welke manier nu overschreden door de verschillende sectoren die worden benoemd
(te weten landbouw, tuinbouw en visserij)?
LNV hanteert bij de grenswaarden van de milieugebruiksruimte primair de vigerende
kaders voor stikstof (doelen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering), voor
klimaat (Klimaatakkoord) en voor waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water). De doelen
die daarin gesteld worden hebben verschillende streefwaarden en vragen van landbouw,
tuinbouw en visserij gebiedsgericht verschillende inspanningen. De samenstelling van
emissies en de milieubelasting zijn per gebied verschillend. In generieke zin is niet
te zeggen op welk manier de verschillende sectoren hieraan bijdragen.
73. Hoe ziet de totstandkoming van de genoemde kritische prestatie-indicatoren eruit
en worden sectoren hierbij betrokken?
In lijn met eerdere aankondigingen (zie met name het Realisatieplan voor de LNV-visie9) heb ik opdracht gegeven voor een project om te komen tot een set van kritische prestatie-indicatoren
(KPI’s) voor alle agro-sectoren, waarmee op bedrijfsniveau verduurzaming van de productie
kan worden gestimuleerd. Een kennisconsortium samengesteld uit onderzoekers van de
WUR, Louis Bolk Instituut en Boerenverstand is gevraagd om op basis van bestaande
KPI-systemen (zoals voor zuivel en akkerbouw, maar ook initiatieven op provinciaal
niveau, zoals in Drenthe en Noord-Brabant), een dergelijke integrale set van KPI’s
op te stellen. Deze worden in verschillende fasen van ontwikkeling besproken met maatschappelijke
stakeholders. Eind november a.s. wordt een werkconferentie gehouden om de basisset
van «KPI’s voor kringlooplandbouw» te bespreken met deskundigen en betrokkenen uit
verschillende gebieden en sectoren. Daarna zal met deze basisset in de praktijk ervaring
worden opgedaan in gebiedspilots, waaraan boeren en ketenpartijen gaan deelnemen.
Bij de toepassing van de KPI’s zal ruimte (moeten) zijn voor regionaal maatwerk en
voor specifieke eisen en omstandigheden die per sector spelen. De resultaten van de
pilots zullen in 2022 worden gepresenteerd. Ook zal in 2022 verder onderzoek worden
gedaan naar vraagstukken van beschikbaarheid en betrouwbaarheid van (meet)gegevens,
gevolgen van het toepassen van KPI’s voor bedrijfsvoering en bedrijfsinkomsten en
de mogelijkheid en bereidheid van private en publieke partijen voor het belonen en
waarderen van positieve scores.
74. Hoe wordt bepaald of sprake is van een bronmaatregel voor stikstofreductie en
welke eisen worden hieraan gesteld?
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Programma
Aanpak Stikstof10 maakt duidelijk dat stikstofreductiemaatregelen, die naar hun aard kunnen dienen
om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 6, eerste en tweede lid, Habitatrichtlijn
(Hrl) (behoud borgen en verslechtering voorkomen) alleen als beschermingsmaatregelen
ter mitigatie van effecten van nieuwe plannen en projecten in de zin van artikel 6,
derde lid, van de Hrl kunnen worden ingezet als deze niet nodig zijn voor behoud van
de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten
in een Natura 2000-gebied of het op termijn bereiken van de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen.
75. Welke middelen zijn er uitgetrokken om multifunctionele landbouw te stimuleren?
Dit jaar wordt er € 142.803 uitgetrokken om diverse onderzoeken op het gebied van
multifunctionele landbouw te financieren, waaronder een nieuwe «5-meting» meting van
de structuur en omzet van multifunctionele activiteiten op agrarische bedrijven in
2020, om op die manier weer actueel inzicht te krijgen in de economische ontwikkeling
van de multifunctionele landbouw.
76. Kunt u een (grove) schatting geven van het aantal woningen dat tussen 2019–2021
niet gebouwd is vanwege de stikstofcrisis? Hoeveel woningen schat u dat er tussen
2020 en 2030 minder gebouwd kunnen worden vanwege stikstofbeperkingen, op basis van
het huidige beleid?
Ten algemene geldt dat er schaarste is aan stikstofdepositieruimte. De woningbouw
ondervindt daar hinder van. Het kabinet doet het maximale om de woningbouw vlot te
trekken. Het beschikbaar stellen van depositieruimte via het stikstofregistratiesysteem
en de in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering geïntroduceerde partiële vrijstelling
van de Natura 2000-vergunningplicht wat betreft de gevolgen van de stikstofdepositie
door activiteiten van de bouwsector zijn daar voorbeelden van. De ruimte die via het
stikstofregistratiesysteem beschikbaar komt vanuit de Srv zal een bijdrage kunnen
gaan leveren aan een deel van de woningbouwopgave. Woningbouwprojecten zijn bottom-up
geïnitieerde projecten. Om een woningbouwproject te kunnen realiseren, spelen meerdere
factoren een rol, niet alleen de beschikbaarheid van stikstofdepositieruimte. Een
(grove) inschatting van het aantal woningen dat tussen 2019–2021 niet gebouwd is vanwege
stikstofproblematiek is dan ook niet te geven, ook vooruitkijkend naar 2030 is niet
te zeggen hoeveel woningen er niet gebouwd kunnen worden vanwege stikstofbeperkingen.
77. Kunt u toelichten waarom u uw stikstofbeleid niet op cijfers uit 2021 baseert
maar op stikstofemissiecijfers uit 2018?
Het RIVM verwacht in december 2021 de AERIUS Monitor 2021 te publiceren met depositiedata
gebaseerd op de emissies uit 2019. De emissies uit 2020 zijn nu nog niet beschikbaar.
Voor beleidsdoorrekeningen wordt gebruik gemaakt van de Klimaat- en Energieverkenning
(KEV). Deze wordt aan het eind van ieder kalenderjaar gepubliceerd en geeft inzicht
in de historische en geprognotiseerde uitstoot van broeikasgassen.
In april 2020 werd voor uitwerking van het structurele pakket met stikstof bronmaatregelen
gerekend met de (toen meest recente) KEV 2019, waarbinnen 2018 als basisjaar diende.
Nieuwe doorrekeningen van beleid maken gebruik van de meest recente KEV publicatie.
Ook AERIUS Monitor maakt gebruik van de meest recente KEV publicatie en data uit de
Emissieregistratie. Bijvoorbeeld: AERIUS Monitor 2020 maakt voor historische inzichten
en prognoses naar 2030 gebruik van de KEV 2019 en de data uit de Emissieregistratie
van 2018.
78. Kunt u een cijfermatige inschatting maken wat de effecten zullen zijn op de stikstofneerslag
in Nederland door uw investeringen van 672,6 miljoen euro extra aan stikstofaanpak?
Een inschatting van de effecten van de stikstofbronmaatregelen is in 2020 door het
PBL gemaakt. PBL heeft daarbij het effect van de totale investeringen in stikstofbronmaatregelen
voor de landbouw tot 2030 becijferd. Volgens die inschatting leveren de maatregelen,
met een totaal budget van ruim € 2 miljard, een depositiereductie in 2030 van globaal
tussen de 120 en 170 mol N per hectare per jaar op.
79. Wat zijn de totale geraamde uitgaven voor stikstofmaatregelen in 2022, en welke
maatregelen zullen hiermee worden genomen?
De totaal geraamde uitgaven in 2022 op de LNV begroting en voor LNV-maatregelen op
de Aanvullende Post zijn als volgt:
Uitgavenoverzicht stikstof (x 1.000) Miljoenennota 2022
2022
Totaal beschikbare middelen stikstof LNV
959.500
Totale reeks op departementale begroting
710.500
Totale reeks reservering Aanvullende Post (AP)
249.000
Maatregelen volledig overgeboekt naar departementale begrotingen
672.600
Programma Natuur (LNV art. 22)
LNV
250.000
Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (srv, stikstofdeel) (LNV art. 21/24)
LNV
66.300
Verdunnen mest (LNV art. 21/23)
LNV
56.900
Vergroten aantal uren weidegang (totaal) (LNV art. 21)
LNV
1.000
Gerichte opkoop (LNV art. 21/22)
LNV
249.300
w.v. financiering uit onderuitputting srv
w.v. financiering uit begrotingsreserve
249.300
Natuurbank (uit begrotingsreserve) (LNV art. 22)
LNV
10.000
Natuurimpuls (uit begrotingsreserve) (LNV art. 22)
LNV
20.900
Mestbeleid (LNV art. 22)
LNV
18.200
Middelen deels overgeboekt naar begroting, deels op AP
156.900
w.v. op begroting LNV
37.900
w.v. resterend op AP
119.000
Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer (LNV art. 21/23)
LNV
25.400
w.v. op begroting LNV
16.400
w.v. resterend op AP (art. 55)
9.000
Omschakelprogramma (LNV art. 21)
LNV
110.000
w.v. op begroting LNV
w.v. resterend op AP (art. 55)
110.000
Programmakosten DGS (LNV art. 22/50)
LNV
21.500
w.v. op begroting LNV
21.500
w.v. resterend op AP (intensivering) (art. 55)
Reservering voor maatregelen op AP (art. 55)
130.000
Landelijke beëindigingsregeling (lbv)
LNV
100.000
Reservering pilot grondfonds (financiering uit middelen lbv)
LNV
30.000
Stalmaatregelen
LNV
80. Heeft u voor eind 2022 een tussendoel gesteld voor het bereiken van de omgevingswaarde
die in de Stikstofwet is vastgelegd voor 2025? Zo ja, op welk niveau? Zo nee, waarom
niet?
Deze tussendoelen zijn nog niet vastgesteld. De tussendoelen worden afgeleid van de
landelijke omgevingswaarden en mogelijk de ruimtelijke vertaling daarvan. Op basis
van welke indicator, voor welke jaartallen en de hoogte van de tussendoelen wordt
op dit moment verder uitgewerkt in het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering.
Deze wordt naar verwachting medio 2022 vastgesteld.
81. Hoeveel PAS-melders zijn reeds voorzien van een vergunning en hoeveel zijn in
afwachting van een vergunning?
Tijdens het PAS zijn er 3637 meldingen ingediend. Tot 6 oktober jl. zijn er voor 2436
meldingen gegevens aangeleverd om te verifiëren. Initiatiefnemers aan wie bijvoorbeeld
na het indienen van de melding een vergunning is verleend of als de melding een tijdelijke
en inmiddels afgeronde activiteit betrof, hebben logischerwijs geen gegevens aangeleverd.
Van 10 meldingen heeft het bevoegd gezag vastgesteld dat geen vergunning nodig is,
aangezien middels intern salderen is verzekerd dat er geen sprake is van significant
negatieve effecten op de natuur. Verder zijn 14 meldingen positief geverifieerd en
wachten zodoende op het beschikbaar komen van stikstofruimte uit de maatregelen. Voor
de andere 2412 meldingen loopt het verificatieproces nog.
82. Zijn er ook niet-landbouw gerelateerde PAS-melders, zoals Lelystad Airport? Zo
ja, welke zijn dat?
Er gold tijdens de looptijd van het PAS een meldplicht voor bepaalde activiteiten
in verschillende sectoren, te weten: landbouw, infrastructuur, industrie en het gebruik
van gemotoriseerde voertuigen voor wedstrijden. In de categorie «landbouw» zijn er
2973 PAS-meldingen (88%) gedaan. De overige meldingen (664) zijn gedaan in een van
de andere sectoren.
83. Waarom is er gekozen voor het grotendeels leunen op technische maatregelen voor
stikstofreductie, terwijl enerzijds onderzoek laat zien dat deze vaak minder goed
presteren dan verwacht, en anderzijds deze maatregelen veelal niet goed samengaan
met de klimaatopgave en dierenwelzijn?
Het kabinet heeft een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd, die erop gericht
zijn om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen en de natuur te herstellen.
Dat gebeurt met management maatregelen (gericht op onder andere weidegang, mestverdunning
en veevoer), technische maatregelen (gericht op innovaties m.b.t. stallen, mestverwerking
en het omschakelprogramma) en door meerdere beëindigingsregelingen. Het kabinet heeft
hierbij nadrukkelijk oog voor de samenhang met andere onderwerpen, zoals de reductie
van methaan en lachgas voor de klimaatopgave en het belang van dierenwelzijn.
84. Waarop baseert u uw vertrouwen in de effecten van technische stalmaatregelen,
terwijl de eerder verstrekte subsidies van in totaal € 760 miljoen euro voor emissiearme
systemen, de emissies nauwelijks hebben doen dalen.
Berekeningen van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) van de ammoniakemissies
uit stallen wijzen erop dat de hogere implementatiegraad van de emissiearme huisvestingssystemen
heeft geleid tot een emissiereductie van ammoniak van 4,9 kt uit stallen (op basis
van vergelijking van de periode 2016–2018 ten opzichte van de periode 2012–2014)11.
Dat neemt niet weg dat uit onderzoek naar luchtwassers blijkt dat bepaalde luchtwassers
niet altijd de beoogde emissiereductie realiseren. De Staatssecretaris van IenW heeft
uw Kamer bij brief van 2 juli 2020 geïnformeerd over de stand van zaken12.
Ook zijn er aanwijzingen dat andere stalsystemen dan luchtwassers niet altijd daadwerkelijk
de beoogde emissiereductie realiseren. In mijn brief van 13 oktober 202013 aan uw Kamer heb ik hierover aangegeven: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht
aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit
omdat het CDM aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed,
waaronder het management van de veehouder». Dit onderzoek is afgelopen zomer gestart
en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2022 worden afgerond.
85. Kunt u aangeven op welke termijn u effecten verwacht van de aanpak van de buitenlandse
stikstofuitstoot die neerslaat in de Nederlandse natuur?
In de periode tot 2030 is de verwachting dat stikstof afkomstig van buitenlandse bronnen
in Nederland met ongeveer 20% reduceert (gemiddeld 100mol/ha/jaar). Het RIVM heeft
deze verwachte reductie gebaseerd op de toekomstige buitenlandse emissies waarvoor
de ramingen gebruikt zijn die IIASA in 2017 in opdracht van de Europese Commissie
maakte op basis van de officieel aan de EU rapporteerde nationale emissies. In het
kader van de NEC-Richtlijn (nationale emissie plafonds) hebben landen in Europa gemeld
extra maatregelen te gaan treffen. Duitsland heeft bijvoorbeeld aangekondigd richting
2030 te streven naar een forse emissiereductie. Nederland werkt ook aan een aanpak
om met buurlanden te komen tot meer inzicht in en samenwerking gericht op reductie
van stikstofdepositie aan weerzijden van de grens.
86. Hoe is de motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 000, nr. 30) verwerkt in de stikstofaanpak?
Het gaat hier volgens ons om Kamerstuk 35 600, nr. 30. Het ontwikkelen van een modelensemble vindt plaats in het kader van de uitwerking
van het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Als deze studie
naar het modelensemble gereed is (naar verwachting in de loop van 2025) zal blijken
wat de eventuele doorwerking in de stikstofaanpak is.
De analyse naar alternatieven voor de KDW is afgerond en naar uw Kamer toegestuurd
(Kamerstuk 33 576, nr. 251). De conclusie uit de analyse is dat er momenteel geen bruikbare alternatieven zijn
voor het vervangen dan wel nuanceren van de kritische depositiewaarden voor gebruik
in het toetsingskader. Daarmee leiden deze conclusies niet tot concrete aanpassingen
of aanvullingen van de stikstofaanpak.
De gevraagde maatschappelijke kosten-batenanalyse zal invulling krijgen in het op
te stellen Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, zoals ook meegedeeld aan
uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma, dat naar verwachting medio 2022 kan worden vastgesteld, zal een
beschrijving bevatten van sociaaleconomische effecten en de weging van de haalbaarheid
en betaalbaarheid van de in dit programma opgenomen maatregelen. Daarmee wordt dit
onderdeel van de motie dus betrokken bij de invulling van de stikstofaanpak.
87. Kan er een overzicht worden gegeven van alle stikstofgevoelige gebieden in Nederland,
Vlaanderen, Noord-Rijn Westfalen en Nedersaksen waarbij wordt samengewerkt met de
betrokken EU-lidstaten om de uitstoot van stikstof te reduceren? Kan daarbij ook worden
aangegeven welke sectoren of activiteiten in die gebieden zorgen voor deze stikstofdepositie
in hun eigen regio en de aangrenzende regio’s, oftewel waar deze neerslaat?
Inzicht in de (ruimtelijke) herkomst en samenstelling van de stikstofdepositie op
stikstofgevoelige natuurgebieden in de grensregio’s is een van de onderdelen van de
buitenlandaanpak waar op dit moment aan wordt gewerkt. Sinds afgelopen juni is in
AERIUS Monitor voor Nederland en per hexagoon zichtbaar hoe de stikstofdepositie is
verdeeld vanuit de verschillende buitenlanden (België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk en overig) en ook de verdeling hiervan over de sectoren (landbouw, verkeer,
industrie en overig).
Op dit moment is er geen overzicht beschikbaar van gebieden waar sprake is van grensoverschrijdende
samenwerking. Wel zijn we regelmatig met onze buurlanden in gesprek om te komen tot
nadere afspraken, waar bijvoorbeeld ook de gezamenlijke verklaring op de Vlaams-Nederlandse
Top van 4 november 2020 aan bijdraagt. Ook werkt provincie Noord-Brabant samen met
het Ministerie van LNV voor het Natura 2000-gebied Brabantse Wal aan een aanpak als
voorbeeld voor andere gebieden rond de grens met Vlaanderen. Hierbij wordt samenwerking
gezocht met Vlaamse stakeholders. Parallel wordt in beeld gebracht voor welke gebieden
deze aanpak gebruikt kan worden.
88. Op welke manier gaat u het beleid ten aanzien van vernatting van natuurgebieden
in veenweidegebieden vormgeven (in het kader van het Urgenda-vonnis)?
Peilverhoging, experimenten met nieuwe teelten en omvorming naar natuur kan een positief
effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsgerichte aanpak die vorm wordt
gegeven als onderdeel van de veenweide-aanpak is een integrale aanpak, waarbij ook
andere programma’s en processen een rol spelen. Bij de op te stellen Regionale veenweidestrategieën
is de relatie met de gebiedsgerichte aanpak voor stikstof, de Regionale Energie Strategie
(RES), klimaatadaptatie van landbouw en natuur en de relatie met de inzet voor kringlooplandbouw,
biodiversiteit, waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en bodemdaling groot.
Wat betreft de veenweide-aanpak, heb ik met mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2020
(Kamerstuk 32 813, nr. 562) mijn inzet geschetst met betrekking tot de 1e fase van het Veenplan. Dit Veenplan is gericht op het realiseren van 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030 in de veenweidegebieden in Nederland die in gebruik zijn in
de landbouw, te realiseren via een adaptieve en gebiedsgerichte aanpak onder regie
van provincies. Het kabinet heeft daarvoor in het Klimaatakkoord totaal € 276 mln.
aan rijksmiddelen beschikbaar gesteld. Hiervan is in 2020/2021 € 100 mln. uitgekeerd
aan provincies om een start te maken met de regionale veenweidestrategieën en de gebiedsgerichte
aanpak als onderdeel van de veenweide-aanpak en € 76 mln. wordt ingezet voor pilots
en onderzoek waaronder het nationaal onderzoeksprogramma broeikasgasemissies veenweide
(NOBV). De resterende € 100 mln. staat op de aanvullende post van het Ministerie van
Financiën gereserveerd voor de uitrol van maatregelen in de periode 2022–2030. Op
dit moment wordt voor het doel van 2030 ingezet op maatregelen op landbouwgronden
zoals waterinfiltratie (zoals onderwaterdrainage en drukdrainage), natuurinclusieve
landbouw met een hoger grondwaterpeil, kansen voor natte teelten (bijv. lisdodde,
eendenkroos, wilde rijst, veenmos – nu nog in ontwikkelingsfase) en omzetten van landbouwgrond
naar natte natuur. Het
Veenplan richt zicht daarmee (nog) niet op vernattingsmaatregelen in natuurgebieden.
89. Klopt het dat er voor de vernatting van natuurgebieden geen budget is gereserveerd?
Hoe kunt u dit beleid dan uitvoeren?
In het kader van het Programma Natuur zijn middelen gereserveerd voor onder meer hydrologische
maatregelen. Deze maatregelen richten zich primair op het tegengaan en herstel van
verdroging in en rondom de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit wordt door
middel van een gebiedsgerichte aanpak via de provincies ingezet. Op basis van een
inventarisatie van de provincies is ongeveer 20% van het budget van het programma
natuur gereserveerd voor hydrologische maatregelen (€ 40–45 mln. per jaar). Dit percentage
is zo benoemd in het uitvoeringsprogramma natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 216). Het bedrag is indicatief.
90. Op welke manier gaat u het beleid ten aanzien van vernatting van natuurgebieden
vormgeven en welk budget is hiervoor?
Voor het antwoord op vraag 90 verwijs ik naar het antwoord op vraag 89.
91. Is het nieuwe inzicht omtrent «koeienmethaan» verwerkt in deze begroting?
De wetenschappelijke inzichten met betrekking tot methaan, die onder andere in het
meest recente Intergovernmental Panel on Climate Change report (IPCC-rapport) staan, worden in VN-verband besproken. Eventuele nieuwe inzichten
kunnen, na het doorlopen van een standaardprocedure binnen de VN, leiden tot aanpassing
van de internationale klimaatafspraken. Aanpassing van deze afspraken zal doorvertaling
krijgen in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
92. Kan worden aangegeven welke deelsectoren binnen de landbouw, tuinbouw en visserij
last hebben – in verschillende regio’s – van verschillende effecten van klimaatverandering
en wat deze effecten zijn (bijv. verzilting of verdroging)?
Op basis van modellen en waarnemingen voorspelt het KNMI vier klimaattrends: het wordt
warmer, het wordt natter, het wordt droger en de zeespiegel stijgt. De impact van
deze trends verschilt per gebied, sector en teelt. Wateroverlast is bijvoorbeeld een
risico in het rivierengebied (vollopen uiterwaarden in het groeiseizoen) en het Heuvelland
in Limburg (overstroming Maas en zijtakken). Piekbuien kunnen echter in heel Nederland
voor wateroverlast zorgen. Droogte is een risico, met name in de gebieden op de hoge
zandgronden in Oost en Zuid Nederland, en raakt alle sectoren daar. Verzilting, als
gevolg van onder andere een stijgende zeespiegel in combinatie met bodemdaling, speelt
in het westen en noorden van het land langs de kust en in Flevoland. Dit raakt de
land- en tuinbouw in de Zuidwestelijke Delta, maar ook enkele kapitaalintensieve zoutgevoelige
teelten zoals boomteelt (Boskoop) en bloembollen (Duin- en Bollenstreek, Kop van Noord-Holland).
Daarnaast kent de fruitteelt ook een specifiek hitte-risico.
Extremere weersomstandigheden hebben ook impact op veehouderijbedrijven. Te denken
valt aan hittestress bij landbouwhuisdieren, gederfde gewasopbrengsten en minder voer
van eigen land, en dieren die door extreme (natte of warme) weeromstandigheden minder
naar buiten kunnen. De genoemde bodemdaling en verzilting hebben ook gevolgen voor
de (melk-)veehouderij in de veenweidegebieden.
De lokale staat van het water- en bodemsysteem en de ruimtelijke inrichting van het
gebied moet ervoor gaan zorgen dat het water goed verwerkt wordt in geval van teveel
water, maar ook dat het meer dan nu het geval is in het gebied wordt vastgehouden
voor perioden van droogte. Ook kan een keuze voor een weerbaarder gewas of ras, en
teeltsysteem in zijn geheel, helpen de effecten van klimaatverandering op te vangen.
Voor de veeteelt kunnen maatregelen genomen worden om hittestress bij landbouwhuisdieren
te verminderen14.
Het is momenteel onvoldoende duidelijk in welke mate de visserij last zal hebben van
de effecten van klimaatverandering. Effecten door klimaatverandering zoals temperatuurstijging
van het zeewater en verzuring kunnen een effect hebben op huidige doelsoorten en kunnen
mogelijkheden bieden voor andere soorten. De mate waarin de visserij kan meebewegen
op deze veranderingen zal mede bepalen in hoeverre de visserij last zal ervaren van
klimaatverandering.
Het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw15 is ontwikkeld om boeren en tuinders te helpen weerbaarder te worden tegen klimaatverandering,
passend bij de lokale omstandigheden. Op grond van dit actieprogramma wordt gewerkt
aan onder meer water- en bodemmaatregelen, een regionale aanpak en kennisprojecten
zoals Klimaatadaptatie in de praktijk (KLIMAP) en PPS Klimaat- en waterrobuust Laag
Nederland.
93. Wat is een «deel [van] de op dit moment benodigde financiële middelen» voor het
realiseren van de bos- en natuurareaal? Hoeveel is er benodigd om zowel de 80.000
hectare natuur als de 37.000 hectare nieuw bos te realiseren?
De inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur binnen het Natuurnetwetwerk Nederland
is gedekt via de afspraken uit het Natuurpact (2013). De daarbij behorende middelen
worden via de algemene uitkering van het Provinciefonds aan de provincies ter beschikking
gesteld. Aanvullend is in het Programma Natuur afgesproken dat provincies hieruit
de aankoop van zogenoemde sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk Nederland kunnen
financieren.
Voor de financiering van de uitbreidingsambitie van de Bossenstrategie verwijs ik
u naar het antwoord op vraag 52.
94. Hoeveel van de middelen in het Programma Natuur zijn er gereserveerd voor de ambitie
om «versneld het NNN te realiseren in samenwerking met de provincies»? Welk ander
of extra instrumentarium dan geld is hiervoor nodig?
De inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur binnen het Natuurnetwetwerk Nederland
is gedekt via de afspraken uit het Natuurpact (2013). De daarbij behorende middelen
worden via de algemene uitkering van het Provinciefonds aan de provincies ter beschikking
gesteld. Aanvullend hierop is in het Programma Natuur afgesproken dat provincies hieruit
de aankoop van zogenoemde sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk Nederland kunnen
financieren. Hiervoor is niet een vooraf een bedrag gereserveerd; het Rijk beoordeelt
voorstellen hiertoe van de provincies.
Provincies beschikken over verschillende instrumenten om de realisatie van het Natuurnetwerk
Nederland te versnellen. Het is aan provincies om te beoordelen welk instrumentarium
in hun provincie nodig is om het Natuurnetwerk Nederland conform afspraak in 2027
te realiseren.
95. Wanneer vindt de tussenevaluatie van het Programma Natuur plaats? Op welke manier
wordt de uitvoering van het Programma gemonitord?
Eind 2022 / begin 2023 zal er een evaluatie plaatsvinden. Op basis van deze evaluatie
zal eventueel bijsturing voor fase 2 (2024 en verder) volgen.
In het programma Natuur zal gemonitord worden op de uitvoering van de maatregelen,
het op orde brengen van de condities en het realiseren van doelbereik. Jaarlijks moeten
de provincies rapporteren over de voortgang van de voorgenomen maatregelen.
96. Wanneer komt er duidelijkheid over de voorwaarden van de Landelijke Beëindigingsregeling
voor Veehouderijlocaties?
Tijdens de internetconsultatie eind dit jaar worden de voorgenomen voorwaarden van
de regeling bekend gemaakt. De definitieve regeling wordt naar verwachting medio 2022
gepubliceerd. De hoofdlijnen van de Lbv heb ik reeds aangekondigd in mijn brief aan
uw Kamer van 31 augustus 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 164). Daarin heb ik aangegeven dat de Lbv wordt gericht op locaties met melkvee, pluimvee
en varkens. Veehouders kunnen de subsidie per locatie aanvragen. Subsidieaanvragen
worden daarbij gerangschikt op kostenefficiëntie en moeten voldoen aan een nog vast
te stellen minimale stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden. Veehouderijlocaties
met de laagste benodigde vergoeding per mol stikstofreductie komen bij overtekening
van het subsidieplafond met voorrang in aanmerking voor subsidie.
97. Welke maatregelen heeft u voor 2022 in de planning om zo veel mogelijk veehouderijen
op de hoogte te stellen en deel te laten nemen aan de Landelijke beëindigingsregeling
voor veehouderijlocaties (Lbv) en welke middelen zijn hiervoor gereserveerd?
Voor de eerste tranche van de Lbv heeft het kabinet € 720 mln. gereserveerd en voor
de tweede tranche € 250 mln. In aanloop naar de bekendmaking van de regeling zal een
communicatieplan worden opgesteld. Daarbij zal ingezet worden op rechtstreekse communicatie
naar veehouders, naar gemeenten en provincies en naar agrarische bedrijfsadviseurs
en accountants. Ook de sectororganisaties worden op de hoogte gebracht en er zal bekendheid
aan de Lbv gegeven worden via berichtgeving in de media en via de website van RVO.
98. Welk type agrarische bedrijven heeft zich aangemeld voor de pilot die loopt voor
het «Omschakelprogramma» en in welke mate is er sprake van intensieve en reguliere
bedrijven?
Er hebben reeds veertien bedrijven een aanvraag ingediend bij het Pilot-Investeringsfonds
Duurzame Landbouw (stand 6 oktober). Van deze veertien aanvragen waren er negen melkveehouderijen,
drie varkenshouderijen, één pluimveehouderij en één vleesveebedrijf.
Een onafhankelijke beoordelingscommissie bij het Nationaal Groenfonds, bestaande uit
deskundigen met expertise op het gebied van stikstofemissiereductie in de landbouw,
duurzaamheid of kringlooplandbouw, beoordeelt de bedrijfsplannen die door deze ondernemingen
worden ingediend op de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelen van het fonds.
99. Hoeveel geld vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) – in bedrag en
percentage – gaat naar terreinbeherende organisaties?
Er vinden in beginsel geen betalingen van directe inkomenssteun plaats aan Terrein
Beherende Organisaties (TBO’s). TBO’s zijn namelijk geen direct begunstigde van GLB-subsidies
in de eerste pijler. Sinds 2016 mogen TBO’s geen directe inkomenssteun meer aanvragen,
omdat hun hoofdactiviteit niet het uitvoeren van een landbouwbedrijf is. Dit is sindsdien
niet meer mogelijk als gevolg van een wijziging in de definitie van «actieve landbouwer».
Wel is het mogelijk dat TBO’s een landbouwbedrijf oprichten en op basis hiervan directe
inkomenssteun kunnen aanvragen. Op dit moment is er minimaal één TBO, die hierdoor
directe inkomenssteun ontvangt. Het bedrag is op het totaal van het GLB zeer klein.
In het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) worden geen subsidies
verstrekt aan TBO’s.
Het is wel mogelijk dat TBO’s indirect gefinancierd worden uit het GLB door een verhoging
van de pandrechten. Hierbij gaat het om een privaatrechtelijke rechtsverhouding (pandcontract)
tussen TBO en pachter, welke zich echter aan onze waarneming onttrekt.
100. Hoeveel GLB-geld – in bedrag en percentage – gaat naar adviesbureaus?
Als gemachtigde kunnen adviesbureaus directe inkomenssteun aanvragen in het kader
van de eerste pijler van het GLB. Er zijn adviseurs die onder eigen relatienummer
directe inkomenssteun aanvragen, omdat zij landbouw als hoofdactiviteit hebben of
een aanvullende accountantsverklaring hebben ingediend. Het gaat hierbij in 2020 om
26 adviseurs voor een bedrag van ruim € 225.000 aan uitbetaalde directe inkomenssteun
op het totaal van de directe betalingen van € 717 mln.
Bij het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) noch bij de interventieregeling
onder het GMO wordt GLB-steun verleend aan adviesbureaus.
Wel kan indirect GLB-geld verstrekt worden aan adviesbureaus door opdrachten van individuele
boeren, producentenorganisaties of agrarische collectieven. Zo is over het uitvoeringsjaar
2020 voor een subsidiebedrag van € 1.316.058 aan vooral teelt technisch advies voldaan
door de producentenorganisaties in het kader van de GMO (5,27% van het totale GMO
bedrag over 2020).
Daarnaast zijn er maatregelen gericht op vergroting van de duurzaamheid en verdere
professionalisering van de sector door het stimuleren van de inhuur van onafhankelijke
expertise. Een voorbeeld hiervan is de nationaal gefinancierde Subsidiemodule Agrarische
Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE), die gericht is op onafhankelijk advies op het
gebied van de duurzame landbouw. Het is mogelijk dat deze in 2022 deels uit het GLB
wordt gefinancierd.
101. Hoeveel geld is vanuit de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en
managementmaatregelen (Sbv) beschikbaar en hoe kan de boer in aanmerking komen voor
de subsidies?
Vanuit het Regeer- en Hoofdlijnen- en Klimaatakkoord is over de jaren 2020–2030 € 172 mln.
beschikbaar gesteld voor de Sbv om integrale en brongerichte technieken en managementmaatregelen
voor de veehouderij te ontwikkelen. Van het beschikbare budget over 2020–2030 is € 40 mln.
geoormerkt voor de varkenshouderij, € 15 mln. voor de pluimveehouderij en € 5 mln.
voor de melkgeitenhouderij. Verder wordt de Sbv gefaseerd voor de verschillende veehouderijsectoren
opengesteld op basis van betrouwbare referentiewaarden om stal- en broeikasgasemissies
te kunnen meten. Per openstelling wordt gekeken welk budget per diercategorie beschikbaar
wordt gesteld.
De Sbv bestaat uit een innovatiemodule en een investeringsmodule. In de innovatiemodule
wordt subsidie gegeven voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten om nog niet-bewezen
innovaties te ontwikkelen. Een veehouder kan in samenwerking met ten minste één onderzoeksorganisatie
een subsidieaanvraag indienen bij RVO om een innovatieve techniek of managementmaatregel
te onderzoeken en te ontwikkelen. De volgende openstelling van de innovatiemodule
is voorzien voor het vierde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7). De investeringsmodule is gericht op de investering in de aanschaf en het gebruiksklaar
maken van bewezen brongerichte innovaties. Hiervoor kan een veehouder een subsidieaanvraag
indienen bij RVO. De investeringsmodule is in 2021 voor de tweede keer opengesteld
voor investeringen die specifiek gericht zijn op technieken ten aanzien van pluimveestallen
die de emissie van fijnstof tegengaan. De investeringsmodule wordt op een later moment
ook opengesteld voor andere diercategorieën. Onderzocht wordt voor welke diercategorieën
en voor welke investeringen in bewezen brongerichte innovaties, openstelling mogelijk
is. Op basis hiervan wordt besloten over toekomstige openstellingen van de investeringsmodule
en de bijbehorende voorwaarden.
102. Waarom komt de kalverhouderij niet in aanmerking voor de beëindigingsregelingen?
Kalverhouderijen komen niet in aanmerking voor deelname aan de (voorgenomen) Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), omdat deze is voorbehouden aan de
sectoren die gereguleerd worden met productierechten (melkvee, varkens en pluimvee).
Er is overigens een alternatief voor piekbelastende kalverhouderijen: de maatregel
gerichte opkoop, die door de provincies wordt uitgevoerd (de Regeling provinciale
aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden).
103. Kunt u garanderen dat het nu al openstellen van de Subsidiemodules brongerichte
verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), terwijl er nog geen juridisch
houdbare langetermijn-aanpak voor de stikstofcrisis ligt (en de reductiedoelen waarschijnlijk
verhoogd zullen worden), niet bijdraagt aan een lock-in voor de sector?
De Sbv bestaat uit twee verschillende modules: de innovatiemodule en de investeringsmodule.
De innovatiemodule van de Sbv is nodig zodat nieuwe, brongerichte en integrale technieken
en managementmaatregelen beschikbaar komen voor veehouders. Voor de aanpak van stikstof
is cruciaal dat bewezen effectieve innovaties beschikbaar komen om daarmee integraal emissiebeperkende methoden
te ontwikkelen. Daarom wordt ervoor gekozen om de innovatiemodule open te stellen,
en niet te wachten tot de lange termijn maatregelen voor de stikstofaanpak vastgesteld
en uitgewerkt zijn. De investeringsmodule is ervoor bedoeld om bedrijven te ondersteunen
bij de brede toepassing van bewezen brongerichte en integrale technieken en managementmaatregelen.
Bij toekomstige openstellingen van deze investeringsmodule wordt in de bijbehorende
voorwaarden rekening gehouden met de stikstofaanpak om lock-in te voorkomen. Als er bij volgende openstellingen redenen zijn om de te ondersteunen
investeringen ruimtelijk te richten kan de regeling daarop aangepast worden.
104. Welke rol speelt gecultiveerd vlees als het gaat om integrale plannen voor verduurzaming
van de veeteeltsector, bijvoorbeeld via de daarbij behorende Kennis- en innovatieagenda?
Gecultiveerd vlees, ook wel kweekvlees, is een interessante innovatie die een aanvulling
zou kunnen worden op het palet van eiwitten waaruit de consument kan kiezen. Kweekvlees
biedt een kans om een nieuw en innovatief voedselproductiesysteem te introduceren.
Kweekvlees past in de Kennis- en Innovatieagenda Landbouw, Water en Voedsel (KIA LWV).
105. Welke rol speelt gecultiveerd vlees in het vergroten van het dierenwelzijn en
de diergezondheid?
Kweekvlees is een manier om dierlijke eiwitten te produceren zonder het dier te hoeven
slachten. Het vlees kan gekweekt worden door middel van weefsel verkregen door een
biopt, met 1 gram geoogste cellen kan in theorie 10.000 kilogram vlees worden gemaakt.
Voor productie van kweekvlees is het dus niet nodig om dieren te houden.
106. Wat is het plan van aanpak en wie zijn betrokken bij het harmoniseren van criteria
voor duurzaamheid?
Het project om criteria voor duurzaamheid te harmoniseren is onderdeel van het project
«Advancing sustainable animal products» (ASAP), dat zich richt op harmonisatie in
de Noordwest-Europese markt op vrijwillige basis. De Noordwest-Europese markten voor
dierlijke producten zijn sterk verweven en vormen het belangrijkste afzetgebied voor
Nederlandse producenten. Het uitgangspunt bij harmonisatie wordt gezocht in bestaande
systemen die in de markt functioneren, zoals systemen die keurmerken vergelijken en
labels die een duurzaamheidsscore toekennen aan producten. Het project onderzoekt
in hoeverre deze systemen een basis bieden voor een geharmoniseerde manier om de duurzaamheid
van dierlijke producten in beeld te brengen in Noordwest-Europa. Hierbij wordt de
samenwerking gezocht met een zo breed mogelijk palet aan stakeholders: buitenlandse
overheden, marktpartijen zoals supermarkten en verwerkers, maatschappelijke organisaties
zoals organisaties die keurmerken beheren, en onderzoekers die bijvoorbeeld expertise
hebben op het gebied van life-cycle assessment. Ook wordt de Europese Commissie (EC)
over de voortgang geïnformeerd, onder meer vanwege het feit dat de EC in het kader
van de Farm2Fork-strategie kaders voor duurzaamheidslabelling op Europees niveau wil
introduceren. Naast het project gericht op harmonisatie van duurzaamheidsinformatie,
omvat ASAP ook een parallel project gericht op het harmoniseren van dierenwelzijnskeurmerken
via een method-of-production-label met aanvullende dierenwelzijnsindicatoren.
107. Is de eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop (MGO) reeds gesloten? Wanneer
wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten?
Provincies voeren momenteel de eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop uit.
De eindtermijn waarop provincies koopovereenkomsten met ondernemers moeten hebben
afgesloten is 4 juli 2022. Uw Kamer zal spoedig daarna worden geïnformeerd over de
uitkomsten, inclusief een verwachting wanneer welke stikstofopbrengsten ingeboekt
kunnen worden. Dit hangt mede af van het moment waarop de feitelijke bedrijfsactiviteiten
na de koopovereenkomst worden beëindigd. Naar verwachting zal uw Kamer in het najaar
2024 geïnformeerd worden over de uiteindelijke uitkomsten van de eerste tranche.
108. Zijn bij de eerste tranche van de MGO alle dier- en fosfaatrechten van veehouders
opgekocht en doorgehaald? Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de eerste tranche
verwachten?
Bij opkopen van veehouderijen met productierechten worden alle rechten in eigendom
opgekocht en doorgehaald. Eén van de voorwaarden voor deelname is dat tenminste 80%
van de rechten in eigendom zijn van de ondernemer. Momenteel vindt een tussentijdse
evaluatie plaats van de eerste tranche. De resultaten daarvan vormen mede input voor
de invulling van de tweede tranche die naar verwachting in het eerste kwartaal 2022
wordt opengesteld. Het rapport van de tussentijdse evaluatie wordt naar verwachting
begin december 2021 met uw Kamer gedeeld.
109. Kunt u toelichten waarom u meer gelden wil overhevelen naar de tweede pijler?
Volgend jaar wordt 15% van het budget van de eerste pijler overgeheveld naar de tweede
pijler. Dat is in overleg met provincies en waterschappen besloten en reeds genotificeerd
bij de Europese Commissie. Dat is meer dan afgelopen jaren toen gemiddeld 8,5% is
overgeheveld. Een hoger overhevelingsbudget biedt de mogelijkheid om binnen het NSP
met tweede pijler interventies budget gerichter in te zetten op het verbeteren van
de economische positie van de boer en het behalen van de milieu- en klimaatdoelen.
Dat is in lijn met de inzet om middelen te verschuiven van inkomenssteun naar doelgerichte
betalingen.
110. Kan er een overzicht worden gegeven van alle klimaatdoelen in Europa waar de
landbouw een rol in zal spelen onder de Green new deal en welke rol het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) in dit verband speelt?
De landbouw speelt een rol in het realiseren van:
• EU klimaatdoel 2050: Klimaatneutraal;
• EU klimaatdoel 2030: 55% netto-emissiereductie ten opzichte van 1990;
• ESR (EU)doel 2030: 40% emissiereductie ten opzichte van 2005;
• LULUCF (EU) doelstelling 2030: 310 Mton koolstofvastlegging;
• EU Methaan strategie: een focus op het beperken van methaanemissies. Hierin zijn geen
concrete doelstellingen genoemd, deze moeten volgen uit nog te publiceren voorstellen
voor aanpassing van bestaande EU regelgeving.
De ESR, LULUCF en de EU Methaan strategie zijn onderwerp van onderhandeling en de
doelstellingen kunnen veranderen.
Onder het nieuwe GLB (2023–2027) moet minimaal 40% van de bestedingsplannen klimaatrelevant
zijn en zal daarmee ondersteunend zijn aan klimaatbeleid in het domein van de landbouw
en landgebruik.
111. Vormt de af- of toename van het gebruik van biomassaverbranding onderdeel van
het stikstofbeleid? Wordt dit eventueel meegenomen in het basispad voor de ontwikkeling
van de stikstofuitstoot?
De af- of toename van biomassaverbranding maakt geen expliciet onderdeel uit van het
maatregelenpakket van de structurele aanpak stikstof. Eventuele reductie als gevolg
van reeds genomen maatregelen omtrent biomassa worden via het autonome pad (basispad)
gemonitord. Er gelden uitstootnormen voor stikstof die in 2022 aangescherpt worden.
Daarnaast heeft het Ministerie van EZK de subsidie op kleine pelletkachels gestaakt,
omdat de klimaatwinst niet opwoog tegen de nadelen voor luchtkwaliteit, onder andere
door stikstofuitstoot.
112. Is er in de begroting een budget vrijgesteld als back-up plan om boeren te onteigenen
mocht het kabinet haar stikstofdoelen niet tijdig behalen?
Er zijn middelen beschikbaar voor de maatregelen van het kabinet voor de structurele
aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82, Kamerstuk 35 334, nr. 133 en Kamerstuk 35 334, nr. 244). Onteigening maakt daarvan geen deel uit.
113. Kunt u uitleg geven wat u voornemens bent te doen met de gebieden die door uw
opkoop vrijgekomen zijn, zoals bijvoorbeeld van veehouderijen?
Bij het opkopen van piekbelasters maakt het opkopen van grond en opstallen niet altijd
onderdeel uit van de transactie, maar hier wil ik met de pilot grondfonds wel aan
bijdragen. Deze pilot richt zich vooralsnog op aankoop van gronden van agrariërs die
meedoen aan de Lbv en dit in aanvulling op en in goede samenwerking met medeoverheden
zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over Lbv, MGO en grondfonds van 31 augustus
2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 164). De integrale gebiedsprocessen en de daaruit voortkomende gebiedsplannen geven de
richting aan welke wijze van inrichting het meest passend is. Het vrijkomen van grond
biedt onder andere kansen om de landbouw te extensiveren, de natuur te versterken,
invulling te geven aan rood-voor-rood, of ruimte te creëren voor woningbouw.
114. Kunt u toelichten of u voornemens bent om het scenario van boeren te onteigenen
nader te onderzoeken, mocht het kabinet niet tijdig de stikstofdoelen behalen?
De structurele aanpak stikstof is erop gericht om het evenwicht tussen de natuur en
economische activiteiten te herstellen. Het kabinet heeft in april 2020 een maatregelenpakket
gepresenteerd met zowel maatregelen gericht op boeren die willen stoppen en boeren
die willen blijven. Daarmee is een belangrijke basis gelegd voor de stikstofaanpak.
Mede ten behoeve van de formatie brengt het kabinet ook een aantal vervolgstappen
in kaart.
Daar waar voortzetting van bepaalde agrarische activiteiten niet of slechts onder
andere condities kan worden verenigd met de verplichtingen ten aanzien van de natuur
zijn aanpassingen in de bedrijfsvoering of bedrijfsbeëindiging mogelijk aan de orde.
Bij realisatie van de stikstofdoelstellingen is vrijwilligheid voor het kabinet het
uitgangspunt en vormt eventuele inzet van dwingender instrumenten, waaronder de reeds
bestaande mogelijkheid tot onteigening, het sluitstuk. Eventuele noodzaak tot inzet
hiervan zal mede afhankelijk zijn van de lokale situatie en omstandigheden die nu
in kaart worden gebracht.
115. Kunt u toelichten waar de geschatte optelsom van de operatiekosten van 17 miljard
euro voor het onteigenen van boeren in een artikel in de nrc (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/09/05/kabinet-plan-voor-onteigening-2-a4…) vandaan komt?
Afgelopen zomer is PBL gevraagd om twee beleidspakketten te analyseren, zoals terug
te vinden is in de «PBL Quickscan van twee beleidspakketten voor het vervolg van de structurele aanpak
stikstof» (https://www.pbl.nl/publicaties/quickscan-van-twee-beleidspakketten-voor…, 21 augustus 2021). De variant A die door het PBL is geanalyseerd betreft een budget
van € 8 miljard voor gerichte opkoop van fosfaat- en dierrechten en stallen. In dit
scenario is er in de kostenraming van uitgegaan dat een derde deel van de opkoop onder
onteigeningsvoorwaarden (130 procent vergoeding) kan plaatsvinden. Dit wordt gecombineerd
met een budget van netto € 9 miljard om grond op te kopen en vervolgens af te waarderen
onder voorwaarde van extensief landbouwkundig gebruik. Dat maakt samen € 17 miljard.
Op pagina 12 en 13 van het rapport kunt u de financiële onderbouwing van de variant
terugvinden.
116. Kunt u toelichten waarom het opkopen van boeren blijkens een artikel in de nrc
(https://www.nrc.nl/nieuws/2021/09/05/kabinet-plan-voor-onteigening-2-a4…) door uw ambtenaren geraamd wordt op slechts 9 miljard euro en het onteigenen op
17 miljard euro?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 115.
117. Wat is, gelet op de opkoopregelingen en het doorhalen van fosfaatrechten, het
feit dat het aantal fosfaatrechten voor de melkveehouderij onder het melkveefosfaatplafond
zit en de doorgaande afroming bij een lager afromingspercentage, het perspectief op
het zo snel mogelijk verlagen van het afromingspercentage in het fosfaatrechtenstelsel
van 20 naar 10%?
Artikel 77b van de Meststoffenwet bepaalt dat uiterlijk twee weken nadat het totaal
aantal fosfaatrechten niet meer bedraagt dan het fosfaat productieplafond, het afromingspercentage
dient te worden aangepast van 20% naar 10%. Het totaal aantal fosfaatrechten betreft
de fosfaatrechten in gebruik bij de melkveehouderij en bij de vleesveehouderij gezamenlijk.
Op dit moment bevindt het totaal aantal fosfaatrechten zich nog boven het fosfaatplafond
voor de melkveehouderij. Op 1 oktober 2021 was er 85.279.924 kilogram aan fosfaatrechten
in gebruik in de melkveehouderij en in de vleesveehouderij. Het totaal aantal fosfaatrechten
in de markt zit daarmee boven het sectorale fosfaatplafond voor de melkveehouderij,
dat 84.900.000 kg bedraagt.
118. Welke Europese wet- en regelgeving beperkt boeren nu om hun natuurlijke mineralen
uit te rijden op eigen land?
De Nitraatrichtlijn stelt een maximum aan het gebruik van dierlijke mest, uitgedrukt
in 170 kilogram stikstof per hectare (kg N/ha). Nederland heeft voor de jaren 2020
en 2021 een derogatie op deze Nitraatrichtlijn waardoor boeren, onder voorwaarden,
250 kg N/ha of 230 kg N/ha mogen uitrijden afhankelijk van het gebied waar zij gevestigd
zijn. Onder dierlijke meststoffen wordt verstaan: uitwerpselen van voor gebruiks-
of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde
maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen,
alsook producten daarvan. Ook verwerkte dierlijke mest valt dus onder deze richtlijn.
119. Hoe ondersteunt u het verdund aanwenden van mest met water om de ammoniakemissie
bij mestaanwending te verminderen?
In december 2021 zullen twee subsidiemodules, gefinancierd uit het Europees Herstelfonds
(EHF) opengesteld worden binnen het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma
(POP3+). Eerder heb ik uw Kamer in mijn brief van 7 juli 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 293) over de invulling van het Economisch herstelfonds geïnformeerd. Binnen de openstelling
van één van de twee subsidiemodules, te weten «Investeringen in groen-economisch herstel»,
is het mogelijk om 60% van onder andere een investering in hemelwateropvang als subsidie
te verstrekken aan landbouwers. Voor jonge landbouwers geldt een steunpercentage van
75%. Bij gemiddelde neerslag zou met dit hemelwater, opgevangen vanaf de stal- en
schuurdaken, de mest verdund kunnen worden in de verhouding 2 delen mest, 1 deel water.
Afhankelijk van het animo voor deze regeling werk ik verder aan een nationale Regeling
waterbassins mest. Deze regeling is bedoeld voor het subsidiëren van hemelwateropvang
in de regio’s waar oppervlaktewater schaars is.
120. Hoeveel fulltime-equivalent (fte) is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar
voor dierenwelzijn?
Bij het team dierenwelzijn van het ministerie was op 1 oktober 2021 21 fte beschikbaar.
De fte’s worden ingezet op dossiers die alle gehouden dieren betreffen waaronder gezelschapsdieren,
dierentuindieren (inclusief dierentuinregeling), landbouwhuisdieren en proefdieren.
Daarbij werken mensen afhankelijk van ontwikkelingen op verschillende dossiers. Ruwweg
is de verdeling: 9 op gezelschapsdieren en proefdieren, 10 op landbouwhuisdieren en
2 voor de afhandeling van WOB verzoeken.
121. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor vissenwelzijn?
Er is ongeveer 1 fte beschikbaar voor vissenwelzijn.
122. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor welzijn van
landbouwhuisdieren?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord bij vraag 121.
123. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor welzijn van
gezelschapsdieren?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord bij vraag 121.
124. Is er een berekening beschikbaar van de impact van het geplande mestbeleid op
het verwachte kunstmestgebruik?
Nederland heeft het streven om in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn de Nederlandse landbouwsector een generieke mogelijkheid
te bieden om Renure meststoffen te produceren en te gebruiken. Dit zijn producten
uit mestverwerking die kunstmest uit fossiele bronnen kunnen vervangen. Dit is momenteel
nog niet toegestaan vanuit de Nitraatrichtlijn, maar Nederland streeft in Europees
verband naar een mogelijkheid om deze Renure meststoffen als kunstmestvervanger in
te zetten. Dit kan leiden tot een vermindering van het gebruik van kunstmest uit fossiele
bron. Andersom is het zo dat als het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn door de Europese Commissie als onvoldoende wordt
geacht om een derogatie te verkrijgen voor Nederland voor het gebruik van stikstof
uit dierlijke mest, het kunstmestgebruik op grasland zal kunnen toenemen door de terugval
van 230 kg N/ha (Zand Midden en Zuid, Löss) of 250 kg N/ha (overige delen Nederland)
dierlijke mest naar 170 kg N/ha generiek voor heel Nederland. Het verschil zal dan
kunnen worden opgevuld met kunstmest.
Mede gelet op deze onzekerheden heeft geen specifieke berekening plaatsgevonden van
de verwachte effecten op het kunstmestgebruik.
125. Wat is het huidige aantal fosfaatrechten in de markt, en zit dit onder of boven
het fosfaatplafond?
Op 1 oktober 2021 was er 85.279.924 kilogram aan fosfaatrechten in gebruik in de melkveehouderij
en in de vleesveehouderij. Het totaal aantal fosfaatrechten in de markt zit daarmee
boven het sectorale fosfaatplafond voor de melkveehouderij, dat 84.900.000 kg bedraagt.
126. Welk deel van de (in totaal) geproduceerde mest in de veehouderij wordt niet
direct (zonder verwerkingsstappen) weer op het land gebruikt? Welk deel wordt verbrand,
vergist en geëxporteerd?
De meest recente cijfers van het CBS zijn uit 2019. In onderstaande tabel wordt voor
stikstof en fosfaat inzicht gegeven in de hoeveelheid mest die er wordt geproduceerd,
hoeveel mest er beschikbaar is voor bemesting, hoeveel mest er in Nederland wordt
afgezet bij akkerbouwers, hoeveel mest er verbrand en geëxporteerd wordt.16 Het CBS houdt geen aparte cijfers bij over de hoeveelheid mest die wordt gebruikt
voor vergisting. Na vergisting kan het digestaat op de binnenlandse markt afgezet
worden, maar wordt ook vaak geëxporteerd.
Onderwerp
Stikstof (mln.kg)
Fosfaat (mln.kg)
Mestproductie
490
156
Gasvormige verliezen
66
0
Beschikbaar voor bemesting
424
156
– Eigen bedrijf
270 (64%)
85 (54%)
– Binnenlandse afzet
91 (21%)
33 (21%)
– Verbranding
19 (4%)
8 (5%)
– Export
44 (10%)
30 (19%)
127. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de varkenshouderij?
Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk
concreet doel wordt hiermee gediend (zoals het uitfaseren van de kraamkooi, bedrijfsbeëindiging
of emissiereductie)?
In 2022 loopt de uitvoering van de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv)
onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij door. Hiervoor is in 2022 € 67 mln.
gereserveerd. Met de Srv ontvangen deelnemende varkenshouders een subsidie voor het
beëindigen van hun bedrijf(slocatie). De Srv is gericht op de reductie van geuroverlast
en draagt daarnaast ook bij aan reductie van andere emissies, waaronder stikstof en
broeikasgassen.
Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.
Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.
In artikel 21 Subsidies Mestbeleid in 2022 is € 3 mln. beschikbaar voor de Regeling
kunstmestvervanging en mestverwerking. Er is nog geen toebedeling naar diersoort (varkens/vleeskalveren)
aangebracht. De regeling heeft het doel om de stikstofuitstoot te verminderen. Daarnaast
is de regeling ook gericht op het reduceren van broeikasgasemissies.
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 1,9 mln. beschikbaar voor
de varkenshouderij. Het gaat hierbij om meerdere publiek-private onderzoekprojecten
(PPS), beleidsondersteunend onderzoek en Kennis op maat gericht op de varkenshouderij.
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022
in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame
veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de varkenshouderij € 2,4 mln. bij aan het
Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.
128. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de melkveehouderij?
Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk
concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de Subsidieregeling zeldzame melkkoeien onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij
is in 2022 € 0,5 mln. beschikbaar. Deze regeling heeft tot doel zeldzame melkkoeien
te behouden.
Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.
Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.
In artikel 21 Subsidies Mestbeleid in 2022 is € 55,1 mln. beschikbaar uit de Subsidieregeling
opvang hemelwater waarmee melkveebedrijven op zandgrond de mest verdund kunnen uitrijden
om op deze wijze de ammoniakemissie verder te verminderen.
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 beschikbaar voor de melkveehouderij:
• Innovatieve mestaanwendingsmethoden gericht op reductie van de ammoniakemissie en
het verbeteren van de benutting van mineralen in dierlijke mest: € 1,8 mln.
• Meerdere publiek-private onderzoeksprojecten (PPS-en) en Kennis op maat gericht op
onderzoek en kennisverspreiding over verduurzaming van de melkveehouderij: € 1,2 mln.
• In het kader van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA, onderdeel van NWO) is € 0,6 mln.
begroot voor twee onderzoeksprojecten: melkveehouderij in veenweidegebieden met hogere
grondwaterstanden en verduurzaming dierlijke productieketen.
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
In artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij in 2022 zijn de volgende bedragen beschikbaar
voor de melkveehouderij:
• Kennisontwikkeling en -verspreiding over een integrale aanpak van methaan- en ammoniakemissies
via het dier- en voerspoor: € 2,6 mln.
• Onderzoek, pilots en demo’s gericht op emissiereductie van ammoniak en methaan uit
stallen en mestopslagen van varkens en voornamelijk melkvee: € 2,6 mln.
• Kennisverspreiding over emissiearm veevoer waarmee de ammoniakemissie wordt gereduceerd
via het Programma Innovatie op het boerenerf: € 3 mln.
• Vergroting van het aantal uren weidegang via voorlichting, demo’s, onderwijs en scholing:
€ 1 mln. Hiermee wordt de ammoniakemissie verder verminderd.
• Voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij
gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord
op vraag 65.
Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de rundveehouderij € 3,6 mln. bij aan het
Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.
Daarnaast is uit de intensivering enveloppes op de LNV-begroting in 2022 € 2,5 mln.
gereserveerd voor de uitvoering van de veevoerpilot in de gangbare melkveehouderij
en de pilot stikstofefficiëntie in de biologische melkveehouderij met als doel reductie
van de ammoniakemissie.
129. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalverhouderij?
Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk
concreet doel wordt hiermee gediend (zoals investering in alternatieve vloeren voor
kalveren)?
Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,3 mln. beschikbaar voor
de kalverhouderij. Het gaat dan om beleidsondersteunend onderzoek en publiek-private
onderzoeksprojecten (PPS-en).
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022
in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame
veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
De investeringsregelingen (welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren, ammoniakreductie
in stallen voor vleeskalveren) en de kwaliteitsregeling voor de kalversector worden
betaald uit Europese middelen (platteland ontwikkelingsprogramma) en staan niet op
de begroting van het Ministerie van LNV.
Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de kalverhouderij € 0,4 mln. bij aan het
Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.
130. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de pluimveehouderij,
uitgesplitst naar de leghennenhouderij en de vleeskuikenhouderij? Voor welke specifieke
maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt
hiermee gediend?
Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.
Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.
In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 1,3 mln. beschikbaar voor
de vleeskuikenhouderij, en € 0,5 mln. voor leghennenhouderij (inclusief projecten
betreffende ouderdieren). Het gaat dan om beleidsondersteunend onderzoek en publiek-private
onderzoeksprojecten (PPS-en).
Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022
in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame
veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.
Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de pluimveehouderij € 1,3 mln. bij aan
het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag
65.
131. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de eendenhouderij?
Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk
concreet doel wordt hiermee gediend?
Er is geen geld van de begroting specifiek voor de eendenhouderij gereserveerd. Voor
de bedragen die voor de pluimveehouderij in het algemeen zijn begroot verwijs ik naar
het antwoord op vraag 130.
132. Welk gezag is bevoegd om te controleren op de spuit- en teeltvrije zones langs
waterwegen, die eventueel ingesteld zullen worden met het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
en/of het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP)?
Het aanhouden van teeltvrije zones langs oppervlaktewater is op dit moment al verplicht
in relatie tot het gewasbeschermingsmiddelen- en mestbeleid. Deze zijn vastgelegd
in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De NVWA en de waterschappen houden hierop
toezicht. Voorzien is dat onder het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het Nationaal Strategisch Plan de breedte van
deze teeltvrije zones kan worden aangepast.
133. Zou u de rol van Nederland in Europa als het aankomt op de toelating van groene
en duurzame gewasbescherming op de Europese markt als een koplopersrol omschrijven?
Zo nee, waarom neemt Nederland die rol niet op zich, gezien de kennis die in Nederland
aanwezig is?
Nederland speelt een voorlopersrol in de Europese Unie op het gebied van kennis van
de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen.
Micro-organismen vormen een belangrijke groep binnen de categorie laag-risicomiddelen.
De Nederlandse voorlopersrol uit zich in bijdragen van Nederlandse experts in de ontwikkeling
van specifiek op deze groep toegesneden toelatingscriteria en een naar verhouding
groot aantal aanvraagdossiers voor deze groep van werkzame stoffen die het Ctgb ontvangt
ter beoordeling.
134. Op welke wijze wordt het parlement betrokken bij de totstandkoming van de aangekondigde
nationale strategie voor het vergroten van biologische productie en consumptie in
Nederland?
De planning is om toe te werken naar een strategie die voor de zomer 2022 met uw Kamer
wordt gedeeld.
135. Omvat deze aangekondigde strategie de volledige opgave die Brussel vraagt in
het kader van de ambities uit de Van boer tot bord-strategie?
De aangekondigde strategie heeft alleen betrekking op het deel uit de van Boer-tot
Bord-strategie die gaat over biologische productie en consumptie. In de van Boer tot
Bord-strategie is er door de Europese Commissie een doelstelling geformuleerd die
stelt dat «tegen 2030 ten minste 25% van de EU landbouwgrond voor biologische landbouw
wordt gebruikt en dat de biologische aquacultuur aanzienlijk groeit». Op basis van
de Boer tot bord-strategie is op 25 maart 2021 een «Actieplan voor de ontwikkeling
van de biologische sector» gepubliceerd. Daarin wordt aan elke lidstaat gevraagd om
te komen met een eigen nationale strategie, met eigen nationale doelstellingen. De
nationale strategie die door mij wordt opgesteld geeft invulling aan deze vraag.
136. Wat is een voorbeeld van de overschrijding van soortengrenzen bij nieuwe veredelingstechnieken?
Soorten zijn in de plantenwereld duidelijk afgebakend. Binnen het regeerakkoord is
afgesproken dat de inzet van moderne veredelingstechnieken zich moet beperken tot
binnen de soortgrens. Dus van maïs naar maïs is een voorbeeld van gewenste toepassing.
Een voorbeeld van ongewenste overschrijding van die grens zou zijn als DNA, afkomstig
uit een ander plantensoort, zoals een varen, overgezet zou worden naar maïs.
137. Kunt u een nadere toelichting geven op de uitvoering van de Nationale Eiwitstrategie
als het gaat om de rol van nieuwe eiwitbronnen en het verkrijgen van eiwitten uit
nevenstromen, zoals productie van eiwitten in micro-organismen en in de vorm van gecultiveerd
vlees?
In de Nationale Eiwitstrategie (NES) worden verschillende sporen aangegeven die potentie
hebben om substantieel bij te dragen aan de vermindering van de afhankelijkheid van
eiwitten van buiten de EU. Nederland heeft te weinig landbouwgrond om de import van
eiwitten met eigen teelt te dekken, vandaar dat ook veel aandacht uitgaat naar hergebruik
van eiwitten uit reststromen en productie van nieuwe eiwitten zoals uit micro-organismen.
Ook ontwikkelingen zoals gekweekt vlees zijn perspectiefvol, zeker als ook de benodigde
grondstoffen in Nederland geproduceerd kunnen worden.
In de reguliere onderzoeksprogramma’s van de WUR wordt al veel aandacht besteed aan
vele vraagstukken die spelen rondom de teelt, het hergebruiken van eiwitten uit rest
en nevenstromen, nieuwe eiwitten uit microbiële oorsprong, eiwitten uit nieuwe teelten
en dierlijke productie (insecten) en de verwerkingsuitdagingen die er liggen om uit
deze eiwitten smakelijke en voedzame producten te maken voor humane consumptie. Via
publiek private samenwerkingsprojecten in het kader van de Kennis- en Innovatie Agenda
Landbouw Water & Voedsel wordt gericht onderzoek gedaan naar toepassingen van nieuwe
eiwitten, het oplossen van knelpunten in productie en verwerking van eiwitten en het
ontwikkelen en versterken van (nieuwe) ketens.
138. Welke middelen heeft u om een impuls te geven aan het ontwikkelen van nieuwe
eiwitbronnen en het verkrijgen van eiwitten uit nevenstromen?
Er zijn veel mogelijkheden om nieuwe eiwitbronnen en hergebruik van zij- en reststromen
te benutten. De hiervoor benodigde technologie is deels voorhanden en zal deels nog
(verder) ontwikkeld moeten worden. Zo verken ik of het mogelijk is het SBIR-instrumentarium
gedurende de looptijd van de strategie verschillende keren in te zetten om dergelijke
innovaties te stimuleren. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om praktijk voorbeelden
van innovatieve technieken of clusters van innovators te ondersteunen met inzet van
kennis, faciliteiten of financiële middelen.
139. Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om een koplopersrol in Europa te nemen
wanneer het gaat om groene en duurzame gewasbescherming gezien de kennis die in Nederland
aanwezig is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 133.
140. Welke stappen worden concreet gezet om te komen tot Europese harmonisatie als
het gaat om toelating van gewasbeschermingsmiddelen?
Verordening (EG) 1107/2009 vormt het Europese geharmoniseerde kader voor de goedkeuring
van werkzame stoffen op Europees niveau en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
op zonaal en nationaal niveau. Nederland speelt een actieve rol in door de Europese
Commissie ingestelde expertwerkgroepen om de gevolgde procedures te optimaliseren
en beoordelingsmethodieken te actualiseren.
141. Hoeveel budget is er gereserveerd voor onderzoek naar vissenwelzijn en specifiek
naar bedwelmingsmethoden?
Dit jaar is het driejarige Publiek Private Samenwerkingsproject «Stunning Fish at
Sea» gestart om het bedwelmen van schol en tarbot aan boord van schepen te operationaliseren.
Projectbudget is € 615.000. LNV draagt hier financieel, via topsector agri en food,
aan bij.
142. Worden er gesprekken met de sector gevoerd over het bedwelmen van vissoorten?
Zo ja, over welke vissoorten?
Ja, Wageningen Research voert gesprekken met diverse bedrijven in het kader van lopend
onderzoek. Het betreft de belangrijkste door Nederlandse bedrijven gevangen soorten.
143. Kunt u een opsomming geven van de wetenschappelijke rapporten die in uw opdracht
over vissenwelzijn zijn geschreven?
De afgelopen 25 jaar zijn er meer dan 20 rapporten geschreven in het kader van door
LNV gefinancierd onderzoek. Een aantal recente rapporten zijn:
• Abbink, W.; Blom, E.; Pelgrim, Thamar; Vries, P. de; Vis, J.W. van de; Schram, E.
(2015): Het effect van een verhoogde ammoniak concentratie in het water op fysiologie,
groei en voeropname van Europese paling (Anguilla anguilla). IMARES, (Rapport / IMARES
C187/15) – 18 p.
• Van de Vis, H., Bracke, M., Reimert, H., Burggraaf, D., Blanco, A. en Gerritzen, M.
(2015): Bedwelmen en doden van gevangen vissen. IMARES Rapport C017/15, 15 pp.
• Van de Vis, H., Bracke, M., Reimert, H., Burggraaf, D., Blanco, A. en Gerritzen, M.
(2016): Bedwelmen en doden van gevangen vissen: schol. IMARES Rapport C007/16, 20
pp.
Een nog lopend beleidsondersteunend onderzoek met betrekking tot het bedwelmen van
vis wordt afgesloten met een eindverslag dat december/januari verschijnt.
144. Kunt u het wetenschappelijke rapport van IMARES en Livestock Research, waar naar
gerefereerd wordt in het Palsed Visserij Innovatie eindrapport (onderdeel van het
Nederlandse Operationeel Programma «Perspectief voor een duurzame visserij» en gefinancierd
door EU visserijfonds, aanvraagnummer: 4600004227858, blz 21), naar de Kamer sturen?
In het Palsed project was het schrijven van een manuscript het projectresultaat van
IMARES en Livestock Research. Het manuscript is momenteel in afronding voor publicatie
waardoor ik uw Kamer het op dit moment nog niet kan toesturen. Ik zal het uw Kamer
toesturen zodra het artikel is afgerond.
145. Op welke wijze geeft Nederland aandacht aan dierenwelzijn binnen de context van
de uitwerking van de strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de
aquacultuur in de EU?
Er zijn specificaties ontwikkeld voor het bedwelmen gevolgd door slacht voor aal,
Afrikaanse en Claresse meerval, gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish,
tarbot en snoekbaars. Momenteel zijn ook gebruiksklare systemen ontwikkeld voor het
bedwelmen van aal en Afrikaanse en Claresse meerval.
Sinds 2018 is een nationale regeling van kracht in Nederland voor het elektrisch bedwelmen
van aal voor de slacht.
In de afgelopen jaren is ook onderzoek gedaan naar waterkwaliteit in RAS-systemen
voor de vissoorten aal, snoekbaars en meerval. Hierbij zijn grenswaarden voor waterkwaliteitsparameters
zoals nitraat en nitriet bepaald voor welzijn tijdens de opkweek.
146. Op welke wijze gaat Nederland vormgeven aan de vier deelonderwerpen op dierenwelzijn
die aangegeven zijn in de strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling
van de aquacultuur in de EU?
Via het Europese fonds (EMVAF) en op basis van het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur
(NSPA) worden gelden ter beschikking gesteld voor vervolgonderzoek op het gebied aquacultuur
waaronder vissenwelzijn. Het operationeel programma en het NSPA ligt nu ter goedkeuring
voor in Brussel.
147. Welke partijen zijn betrokken bij het nieuwe internationale publiek-privaat programma
«Klimaatslim voedsel produceren»?
De Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) is op 23 september 2014 op
de klimaattop in New York door Nederland gelanceerd en wordt sindsdien gehost door
de FAO.17 () GACSA bevordert voedselzekerheid en klimaatdoelstellingen door het samen brengen
van bedrijven, kennisinstellingen, overheden en financiers die werken aan klimaatslimme
landbouw. In totaal zijn er 534 partijen aangesloten bij de GACSA.18 () Via regionale netwerken bouwt GACSA nieuwe partnerschappen en versterkt bestaande
samenwerking op climate smart agriculture (CSA) om te zorgen voor een weerbaarder mondiaal voedselsysteem. Speerpunt is het
ontsluiten van publieke en private kennis op het gebied van CSA om wereldwijd duurzame
oplossingen en handelingsperspectieven op het boerenerf beschikbaar te maken.
148. Welke concrete actie wordt er ondernomen om de handel met het Verenigd Koninkrijk
optimaal te laten verlopen, bijvoorbeeld als het gaat om pootgoed?
Vanaf het begin is gecommuniceerd dat Brexit gepaard zal gaan met efficiëntieverlies
in het handelsverkeer en dat er frictie in het proces van aanpassen aan de nieuwe
situatie zal zijn. Daarom heeft de Nederlandse overheid steeds gewezen op het belang
van een gedegen voorbereiding door alle betrokken partijen in de handelsketens.
Gebleken is dat de mate van aanpassingsfrictie in sommige gevallen fors kan zijn.
Sinds 1 januari jl. is er daarom nauwe samenwerking tussen het Ministerie van LNV,
de NVWA, de Europese Commissie, het bedrijfsleven en autoriteiten in het Verenigd
Koninkrijk (VK) om de handel tussen de EU en het VK waar mogelijk te faciliteren en
de onvermijdelijke aanpassingsfrictie in goede banen te leiden. Bedrijven kunnen verder
doorlopend terecht bij de klantcontactcentra van de voor hen relevante keuringsdiensten.
Ook zijn er nog altijd stakeholderbijeenkomsten met LNV, NVWA en bedrijfsleven. Dit
maakt dat het contact tussen LNV en NVWA en het bedrijfsleven laagdrempelig is en
men elkaar goed weet te vinden bij vragen en/of problemen. Tenslotte worden er ook
nog steeds serious games aangeboden aan het bedrijfsleven. Het is nuttig gebleken om het bedrijfsleven op deze
manier bij te staan bij het zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Er wordt mee doorgegaan
zolang dat functioneel is.
Aangezien het VK met het Border Operating Model (BOM) heeft gekozen voor een gefaseerde
invoer van grenscontroleprocessen hoeven momenteel nog niet alle zendingen naar het
VK voorzien te zijn van een gezondheidscertificaat. Het Nederlandse exporterend bedrijfsleven
zal zich dus moeten voorbereiden op deze nog komende veranderingen. Daarbij geldt
dat – zoals reeds meerdere malen aan uw Kamer gecommuniceerd – het BOM van het VK
nog altijd in ontwikkeling is. Dit brengt voor de agro-food/vers export naar het VK
soms nog onzekerheden met zich mee die in bepaalde gevallen pas opgelost kunnen worden
als ze zich in de praktijk voordoen.
Met betrekking tot de handel in pootgoed geldt er een EU-importverbod. Nederland wijst
doorlopend op het belang van wederzijdse markttoegang voor pootgoed. Zowel de Europese
Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van Nederland dat er een oplossing
wordt gevonden voor deze situatie, hierover staat Nederland ook in contact met andere
EU-lidstaten. Met instemming van de Europese Commissie is het Ministerie van LNV in
overleg met de sector om opnieuw mogelijkheden te onderzoeken om de export op te starten
richting het VK.
149. Hoeveel grote pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad als bedwelmingsmethode?
Vier grote pluimveeslachterijen maken permanent gebruik van een elektrisch waterbad
als bedwelmingsmethode en vier pluimveeslachterijen hebben een waterbad als back-up
(peildatum oktober 2021).
150. Hoeveel middelgrote en kleine pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad
als bedwelmingsmethode?
Eén middelgrote pluimveeslachterij maakt permanent gebruik van een elektrisch waterbad
als bedwelmingsmethode (peildatum oktober 2021).
151. Hoeveel kippen, onderverdeeld naar vleeskuikens en leghennen, en hoeveel eenden
zijn in 2020 geslacht met het elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode?
In 2020 zijn 87,8 miljoen vleeskuikens (inclusief haantjes), 5,6 miljoen leghennen
en 4,5 miljoen eenden geslacht bij de slachthuizen die permanent gebruik maken van
een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode. De NVWA houdt geen cijfers bij van
het aantal dieren dat in 2020 is geslacht op slachthuizen met een waterbad als back-up.
152. Hoeveel inspecties zijn er in 2020 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die de
waterbadmethode gebruiken?
In 2020 zijn 100 inspecties op het aanhangen, bedwelmen en doden van pluimvee en 5
systeeminspecties op het doden van dieren in pluimveeslachterijen die de waterbadmethode
gebruiken uitgevoerd. Tijdens regulier toezicht, audits en cameratoezicht is er ook
toezicht op de waterbadbedwelming.
In 2020 waren 12 inspecties gepland voor de uitvoering van extra toezicht op waterbadbedwelming
met behulp van een scoopmeter (vervanging voor «meetkip»). In verband met de corona-uitbraak
is één inspectie met de scoopmeter uitgevoerd bij één slachterij die destijds permanent
de waterbadmethode gebruikte.
De NVWA heeft in de periode november 2020 t/m april 2021 op een alternatieve wijze
aanvullend toezicht op waterbadbedwelming uitgevoerd. Er zijn zes inspecties uitgevoerd
bij zes slachterijen die destijds permanent gebruik maakten van waterbadbedwelming.
Vier slachterijen die gebruik maken van waterbadbedwelming als back-up zijn ook geïnspecteerd.
De alternatieve inspectie op waterbadbedwelming is controle van de weergave door de
apparatuur en bewaring van deze gegevens.
153. Hoeveel inspectierondes zijn er in 2020 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die
de waterbadmethode gebruiken?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 152.
154. Waren de inspecties bij pluimveeslachterijen op de waterbadbedwelming in 2020
aangekondigd?
De inspecties door de NVWA bij pluimveeslachterijen op de waterbadbedwelming vinden
onaangekondigd plaats.
155. Hoeveel inspecties op de waterbadbedwelming hebben er in 2019 en 2020 plaatsgevonden
met behulp van de zogenaamde «meetkip»?
De NVWA heeft in 2019 en 2020 geen inspecties uitgevoerd met behulp van de «meetkip»,
omdat deze zijn vervangen door inspecties voor de uitvoering van extra toezicht op
waterbadbedwelming met behulp van een scoopmeter. In 2019 heeft de NVWA twee inspecties
met de scoopmeter uitgevoerd bij twee slachterijen die destijds permanent gebruik
maakten van waterbadbedwelming. Zie voor de inspecties bij pluimveeslachterijen die
de waterbadmethode gebruiken in 2020 het antwoord op vraag 152.
156. Wat waren de nalevingspercentages op het gebied van bedwelming bij pluimveeslachterijen
die nog de waterbadmethoden gebruiken als bedwelmingsmethode, per slachterij?
De NVWA heeft in 2020 bij de inspecties op het gebied van bedwelming (zie vraag 152)
bij pluimveeslachterijen die permanent gebruik maken van de waterbadmethode als bedwelmingsmethode
100% naleving vastgesteld. Hierbij is gekeken naar hoeveel overtredingen er bij een
slachterij geconstateerd zijn op het gebied van bedwelming die geleid hebben tot een
schriftelijke waarschuwing of boeterapport. De vier slachterijen die gebruik maken
van waterbadbedwelming als back-up voldeden niet tijdens de alternatieve inspectie
(zie vraag 152); ze voldeden niet aan de eisen voor ingebruikname. Voor ingebruikname
moeten de bedrijven aan de NVWA aantonen dat het waterbad voldoet aan de inrichtingseisen.
157. Hoeveel dieren zijn er in 2020 onbedwelmd aangesneden bij de onverdoofde rituele
slacht, uitgesplitst per diersoort?
In onderstaande tabel worden de gevraagde aantallen dieren, uitgesplitst per diersoort
weergegeven. Aan deze tabel is ook de in vraag 159 gevraagde uitsplitsing toegevoegd.
Onverdoofde rituele slacht 2020
Diersoort
Totaal onbedwelmd
Na aansnijden direct nabedwelmd
Kort voor verstrijken 40 seconden nabedwelmd
Op aanwijzing NVWA nabedwelmd
Niet nabedwelmd
Geit
2.946
1.933
2
1
1.010
Kalf
859
537
38
2
282
Rund
5.266
2.424
220
33
2.589
Schaap
55.360
30.599
474
107
24.180
Totaal
64.431
35.493
734
143
28.061
158. Hoeveel dieren zijn er in 2020 met voorafgaande bedwelming aangesneden bij de
rituele slacht, uitgesplitst per diersoort?
De gegevens aangaande de rituele halssnede in combinatie met voorafgaande bedwelmde
slacht worden niet door de NVWA bijgehouden.
159. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren in 2020 per diersoort uitsplitsen
naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal
dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het
aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden
het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren dat werd nabedwelmd op aanwijzing
van de NVWA?
Zie het antwoord op vraag 157.
160. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest in 2020
-per diersoort- uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een
bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden
een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen
40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren
dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing weer.
Offerfeest 2020
Diersoort
Totaal geslacht
Totaal onbedwelmd
na aansnijden direct nabedwelmd
Kort voor verstrijken 40 seconden nabedwelmd
Op aanwijzing NVWA nabedwelmd
Niet nabedwelmd
Rund
1.712
1.173
1.094
38
7
34
Schaap
45.027
23.022
11.479
82
8
11.453
Totaal
46.739
24.195
12.573
120
15
11.487
161. Hoeveel dieren zijn er onbedwelmd geslacht tijdens het offerfeest in 2021, uitgesplitst
per diersoort?
162. Hoeveel dieren zijn er geslacht met voorafgaande bedwelming tijdens het offerfeest
in 2021?
163. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest in 2021
per diersoort uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een
bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden
een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen
40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren
dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Antwoord op vraag 161, 162 en 163
Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing weer.
Offerfeest 2021
Diersoort
Totaal geslacht
Totaal bedwelmd
Totaal onbedwelmd
Direct nabedwelmd na aansnijden
Nabedwelmd vlak voor verstrijken 40 seconden
Nabedwelmd op aanwijzing NVWA
Niet nabedwelmd
Rund
1.412
585
827
235
0
0
592
Schaap
35.541
20.175
15.366
3.800
61
0
11.505
Totaal
36.953
20.760
16.193
4.035
61
0
12.097
164. Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd tijdens het offerfeest in 2021 en
tot welke sancties of maatregelen heeft dit geleid?
De NVWA heeft tijdens het Offerfeest 2021 in totaal 12 overtredingen geconstateerd
waarvoor een Rapport van Bevindingen is opgemaakt.
De NVWA heeft tijdens het Offerfeest 2021 op twee veehouderijen illegale slacht aangetroffen.
Eén casus betrof een illegale slachting van vijf schapen, waarbij nog 18 levende schapen
werden aangetroffen. De NVWA heeft proces-verbaal opgemaakt voor meerdere verdachten.
De andere casus betrof een illegale slachting van zes schapen waarbij nog twee schapen
levend werden aangetroffen, echter zonder identificatie. De NVWA heeft toestemming
gegeven om deze 2 levende schapen zijn af te laten voeren naar een opvang, en heeft
proces-verbaal opgemaakt voor één verdachte. Aan deze toestemming zitten voorwaarden
verbonden t.a.v. deze dieren, zoals het voorgoed uitgesloten worden voor de slacht.
165. Hoeveel gevallen van illegale onverdoofde slachtingen zijn ontdekt in 2020 en
in 2021?
De NVWA heeft in de periode januari 2020 t/m september 2021 zes constateringen gedaan
van illegaal slachten: drie in 2020 en drie in 2021. In antwoord 166 op feitelijke
vragen bij de slotwet van LNV over 2020 (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 8) is abusievelijk aangegeven dat het in 2020 om één geval/slachtplaats ging. De NVWA
houdt geen registratie bij of deze illegale slachtingen verdoofd of onverdoofd hebben
plaatsgevonden.
166. Bij hoeveel slachterijen wordt nog standaard CO2 bedwelming gebruikt bij varkens?
Bij vijf grote slachterijen wordt standaard CO2 bedwelming gebruikt bij varkens (peildatum oktober 2021).
167. Bij hoeveel slachterijen worden varkens bedwelmd met een andere methode dan CO2 bedwelming en welke methoden zijn dat?
Er zijn 67 slachterijen in Nederland waar in 2021 tenminste één varken geslacht is
op basis van de gegevens die tot 20 oktober jl. geregistreerd zijn in een systeem
van de NVWA. Bij 62 slachterijen worden varkens standaard met één van de volgende
methoden bedwelmd: elektrisch-automatisch met restrainer, elektrisch-handmatig, penetrerend
penschiettoestel. De laatste twee methodes worden ook als back-up gebruikt.
168. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de zoektocht naar alternatieven
voor CO2-bedwelming bij varkens?
Ik volg internationale ontwikkelingen ten aanzien van alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens actief, maar tot op heden is voor het bedwelmen van varkens,
naast elektrisch bedwelmen, geen praktisch toepasbaar alternatief voorhanden. Zoals
ik in mijn brief van 27 oktober 2020 schreef (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) blijkt dat bedwelming met Low Pressure Atmosphere Stunning (LAPS) het welzijn van varkens niet dusdanig verbetert dat het als reëel alternatief
kan worden gezien voor CO2 bedwelming. Zodra er betere alternatieven voorhanden lijken, zal ik uw Kamer hierover
informeren.
169. Hoeveel kangoeroevlees is er vanuit Australië geïmporteerd in 2020 en 2021? Hoeveel
hiervan was bestemd voor de Nederlandse markt en hoeveel is doorgevoerd naar andere
landen?
In 2020 zijn er 13 zendingen (183 ton in kg) kangoeroevlees geïmporteerd, waarvan
10 zendingen (126 ton) Nederland als bestemming hadden, 1 zending (23 ton) voor België
bestemd was, 1 zending (15,6 ton) voor Duitsland en 1 zending (18,4 ton) voor Frankrijk.
In 2021 (t/m september) zijn 2 zendingen (30 ton in kg) kangoeroevlees geïmporteerd,
waarvan 1 zending bestemd was voor Nederland (16 ton) en 1 zending voor Frankrijk
(14 ton).
170. Heeft de NVWA in 2020 en 2021 partijen kangoeroe- en andere exotische wildproducten
bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van pathogenen?
Zowel in 2020 als in 2021 heeft de NVWA geen kangoeroe bemonsterd en geanalyseerd.
Wel heeft de NVWA andere wildproducten uit derde landen (van buiten de EU) bemonsterd
bij import in Nederland. Hierbij gaat het om 8 partijen in 2020 en 20 partijen in
2021.
171. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten
werden pathogenen aangetroffen?
In 13 van de 28 partijen (46%) is een pathogeen aangetroffen. Hierbij moet worden
opgemerkt dat dat niet in alle gevallen leidt tot de conclusie dat het een schadelijk
levensmiddel betreft. De wettelijke norm wordt niet in alle gevallen overschreden.
172. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten
werd E-coli aangetroffen?
In 8 partijen (29%) is E. coli aangetroffen. Hierbij moet worden opgemerkt dat er
geen analyse is uitgevoerd op E. coli als soort, maar analyses zijn uitgevoerd op
Shiga Toxine producerende E. coli (STEC – in 8 partijen aanwezig) en specifieke antibiotica
resistente E. coli (ESBL, AmpC en carbapenemase producerend – niet aangetoond).
173. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten
werd salmonella aangetroffen?
In 3 van de 28 in 2020 en 2021 geanalyseerde wildproductpartijen (11%) is Salmonella
aangetroffen.
174. Kunt u een opsomming geven van alle open normen die worden ingevuld en/of waarvan
het voornemen is om die in te vullen?
Thans wordt gewerkt aan invulling van de volgende open normen:
• Passend noodsysteem voor aanvoer van verse lucht in stallen als het hoofdventilatiesysteem
uitvalt. Indien het kunstmatig ventilatiesysteem uitvalt, treedt een alarmsysteem
in werking dat regelmatig wordt getest.
• Leerdoelen waaraan een cursus voor een houder van een risicohond aan moet voldoen.
• Aanpassing beleidsregels kwaliteit van de wildopvang.
• Nadere invulling van enkele algemeen geformuleerde termen in traceerbaarheidsvoorschriften
voor levensmiddelen en diervoeders die zijn opgenomen in de Algemene Levensmiddelenverordening
en in uitvoeringsverordening (EU) 931/20112. Het gaat dan om termen zoals «onmiddellijk»,
«onverwijld» en «snel».
Het voornemen is om eind van dit jaar te starten met nadere invulling van de volgende
open normen:
• Bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden tegen slechte weersomstandigheden
en zo nodig roofdieren.
• Het klimaat in stal mag niet schadelijk zijn voor varkens.
• Eisen aan vloeren in stallen voor vleeskalveren.
• Nadere invulling van de in het Besluit diergeneeskundigen opgenomen voorwaarden voor
het mogen couperen van staarten van biggen: kwetsuren van oren en staarten; door de
varkenshouder getroffen maatregelen om staartbijten te voorkomen, waaronder het aanpassen
van omgevingsfactoren en beheerssystemen.
• Toereikende hoeveelheid water voor gezelschapsdieren.
• Rechtstreekse levering op plaatselijk niveau van kleine hoeveelheden primaire productie
van diervoeders aan lokale veehouderijen.
175. Kunt u een tijdspad geven van het proces voor de invulling van de open normen?
In mijn reactie op de evaluatie Wet dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) heb ik een aantal open normen genoemd die reeds nader zijn ingevuld, waaronder een
beleidsregel waarmee een verbod is ingesteld op transport van dieren bij een buitentemperatuur
van tenminste 35 graden Celsius. Voor de zomer van 2022 is nadere invulling voorzien
van de open norm uit de diervoederhygiëneverordening over rechtstreekse levering door
boeren van kleine hoeveelheden diervoedergrondstoffen van het eigen bedrijf aan lokale
veehouderijbedrijven voor het gebruik op die bedrijven, en van de open norm uit het
Besluit houders van dieren over een passend nood- en alarmsysteem voor mechanische
ventilatie in stallen. De internetconsultatie voor het voorstel voor wijzing van het
Besluit houders van dieren in verband met deze nood- en alarmsystemen is half oktober
van dit jaar afgerond (zie voor meer informatie: Overheid.nl | Consultatie wijziging
Besluit houders van dieren in verband met de nood- en alarmsystemen zoals in artikel 2.5
(internetconsultatie.nl)).
176. Wanneer verschijnt Zo Doende 2020, het jaarlijkse overzicht van dierproeven en
proefdieren?
De NVWA streeft ernaar om zo snel mogelijk, maar uiterlijk begin 2022 de Zo Doende
te publiceren.
177. Wat is de reden dat het jaarlijkse overzicht van dierproeven en proefdieren (Zo
Doende) steeds later wordt uitgebracht?
Het jaarlijkse overzicht dierproeven en proefdieren «Zo Doende» van de NVWA is de
afgelopen jaren in april 2019 (Zo doende 2017, Kamerstuk 32 336, nr. 89), in januari 2020 (Zo doende 2018, Kamerstuk 32 336, nr. 107) en op in december 2020 (Zo doende 2019)19 verschenen. Het publiceren van de Zo Doende kost tijd, omdat de inhoud zowel afstemming
vereist met externe partijen als interdepartementaal en het rapport pas opgesteld
kan worden na het indienen van de EU-rapportage aangezien deze cijfers onderdeel zijn
van de «Zo Doende».
178. Op welke data en locaties heeft de NVWA onaangekondigde inspecties uitgevoerd
naar handel in en huisvesting van exotische dieren in de afgelopen 4 jaar en wat waren
de bevindingen?
De term «exotische dieren» is geen afgebakend begrip. De NVWA registreert alleen of
dieren of producten van dieren onder een wetgevingsregime vallen of niet, dus of een
dier beschermd is of dat een dier als invasieve exoot is aangewezen. Of een inspectie
aangekondigd of onaangekondigd plaatsvindt, wordt niet geregistreerd. Daarnaast kan
niet uit de data worden afgeleid of het een inspectie met betrekking tot levende dieren
of producten van dieren betreft.
179. Op welke data en locaties heeft de NVWA aangekondigde inspecties uitgevoerd naar
handel in en huisvesting van exotische dieren in de afgelopen 4 jaar en wat waren
de bevindingen?
Zie mijn antwoord op vraag 178.
180. Hoeveel en op welke data zijn er de afgelopen jaren exotische dieren in beslag
genomen door handhavingsinstanties (uitgesplitst naar NVWA, douane, politie, Landelijke
Inspectiedienst Dieren (LID)) en op grond waarvan gebeurde dat?
In de tabellen in bijlage 1 zijn de in 2019 en 2020 in beslag of in bewaringgenomen
levende dieren weergegeven (bron RVO)20. De term «exotische dieren» betreft geen specifieke afgebakende groep diersoorten.
Landbouwhuisdieren en in Nederland gangbare gezelschapsdieren zoals de hond, huiskat
en het konijn zijn buiten beschouwing gelaten.
181. Hoeveel van de inbeslaggenomen exotische huisdieren zijn de afgelopen jaren opgevangen
en hoeveel geëuthanaseerd?
Het is niet mogelijk om aan te geven of de in bewaring of in beslaggenomen levende
dieren, zoals weergegeven in het antwoord op vraag 180, specifiek «huisdieren» betrof.
Het merendeel van deze dieren zijn opgevangen; in een enkel geval zijn dieren geëuthanaseerd
(2019, tweemaal; 2020, tweemaal).
182. Kunt u aangeven hoeveel dieren er in 2020 en 2021 op reptiel- en vogelbeurzen
verhandeld zijn?
Deze informatie is niet beschikbaar bij de NVWA en wordt ook niet geregistreerd bij
andere overheidsinstanties.
183. Kunt u aangeven of er inspecties zijn uitgevoerd op reptiel- en vogelbeurzen
in 2020 en 2021 en hoeveel dat er zijn geweest?
In de periode januari 2020 t/m september 2021 zijn er inspecties uitgevoerd op twee
beurzen. In 2020 is de vogelbeurs in Zwolle gecontroleerd. In 2021 is de reptielenbeurs
in Houten geïnspecteerd.
184. Kunt u aangeven wat de bevindingen zijn geweest van de uitgevoerde inspecties
in 2020 en 2021 op reptiel- en vogelbeurzen?
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 heeft de NVWA in samenwerking met de politie en
de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen
en is een handelaar aangehouden21.
Bij de controle van de reptielenbeurs in Houten in 2021 zijn twee overtredingen ten
aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA
van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s in beslag genomen,
omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
185. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen 3 jaar bij de LID/NVWA gedaan
rondom het gebruik van (exotische) dieren met als voornaamste doel vermaak (tv-programma’s/theater/dierentuin/folklore/markten
et cetera)?
Het aantal meldingen over mogelijke misstanden bij dierentuinen, dierparken en bij
optredens of verhuur van dieren bij de NVWA betrof in 2019 39. In 2020 betrof het
26 meldingen. In 2021 betreft het tot begin oktober 16 meldingen. Zoals vermeld bij
vraag 178 is de term exotische dieren geen afgebakende definitie. Voor het beantwoorden
van deze vraag is gekeken naar diersoorten anders dan landbouwhuisdieren, honden en
katten en cavia’s en konijnen.
De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en
Veiligheid, heeft laten weten dat er de afgelopen 3 jaar geen meldingen zijn gedaan
bij de LID rondom het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak.
Tussen 1 januari 2019 en 7 oktober 2021 zijn er bij de LID in totaal 7 dossiers aangemaakt
betreffende het gebruik van honden, paarden/pony’s en pluimvee ter vermaak.
186. Hoeveel inspecties zijn er de afgelopen 3 jaar geweest (LID/politie /NVWA) rondom
het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak?
De NVWA houdt geen registratie bij over hoeveel inspecties in deze categorie hebben
plaatsgevonden. Ten algemene wordt bij overtredingen van de Wet dieren het specifiek
interventiebeleid dierenwelzijn gevolgd. Overtredingen kunnen gelet op ernst en omvang
leiden tot een schriftelijke waarschuwing, een herstelmaatregel, een bestuurlijke
boete of een proces-verbaal.
De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en
Veiligheid, heeft laten weten dat er bij de LID geen meldingen zijn gedaan rondom
het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak, dus hebben er ook
geen inspecties plaatsgevonden.
De politie, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, registreert inzet niet op het doel en type dier.
187. Welke definitie van bushmeat hanteert LNV?
In internationaal verband (Convention on Biological Diversity) wordt er over bushmeat
gesproken als het gaat om «vlees van wilde oorsprong». LNV hanteert geen eigen definitie
van bushmeat. De Europese regelgeving over diergezondheid en over vleeskeuring voorzien
niet in specifieke voorschriften ten aanzien van zogenaamd «bushmeat» en maakt derhalve
geen onderscheid met ander vlees (Kamerstuk (Aanhangsel) vergaderjaar 2020–2021, nr. 1147).
188. Hoe ziet de monitoring en controle bij wilde/exoten diertransporten en wilde/exoten
dierenhandel in Nederland er momenteel uit?
Diertransporten met exotische dieren worden weinig (maar eens of een paar maal per
jaar) geïnspecteerd, omdat er veel minder vervoersbewegingen zijn dan transporten
van landbouwhuisdieren. Ook worden er relatief weinig inspecties uitgevoerd, omdat
het veel lastiger is om dit vervoerstype te onderscheiden tijdens een transportcontrole,
omdat het «gewone» bestelbusjes betreft in plaats van veewagens.
De NVWA voert inspecties uit bij houders van exotische dieren op basis van verzoeken
vanuit RVO, meldingen, verzoek van medehandhavers en n.a.v. controleprogramma’s NVWA.
Ook wordt er, met name bij controleprogramma’s van de NVWA, gekeken naar internethandel.
De NVWA controleert bij zowel bedrijven als burgers (importeurs en exporteurs), maar
ook bijvoorbeeld bij dierentuinen en beurzen of dieren legaal en op de juiste wijze
worden gehouden.
189. Hoe groot is momenteel de capaciteit om de internationale handel in exotische
dieren te controleren en verhandelde dieren te onderzoeken op bekende en onbekende
ziektekiemen?
Het team natuur van de NVWA voert deze controles uit. De capaciteit van het team natuur
is 23 fte. Het team controleert naast de handel in beschermde dieren en planten ook
fout hout, invasieve exoten, het naleven van het Nagoya protocol en het welzijn van
exotische dieren. Het is niet exact te duiden welke capaciteit specifiek voor controle
op exotische dieren wordt ingezet, omdat meerdere items in een inspectie kunnen samenvallen.
De NVWA voert bij de import van dieren een fysieke controle uit die erop toeziet dat
de dieren er klinisch gezond uitzien, maar er worden geen monsters genomen om te onderzoeken
op ziektekiemen. Dit is geen verplichting uit nationale of EU-regelgeving. Enkel bij
in het uitzonderlijke geval van vermoedens van aangifteplichtige ziektes worden monsters
genomen.
190. Zijn er de afgelopen 5 jaar meldingen bij de NVWA/LID van misstanden bij het
Dolfinarium Harderwijk gedaan? Zo ja, welke?
De afgelopen vijf jaar (2017–2021) zijn vijf meldingen gedaan over mogelijke misstanden
bij het Dolfinarium bij de NVWA. Twee meldingen betrof het niet meer voort laten voortbestaan
van het Dolfinarium, omdat dieren hun soorteigengedrag niet kunnen uitvoeren. Een
klacht welke tweemaal is ingediend door dezelfde melder betrof het inzetten van dieren
die in contact met mensen komen, gebruik van medicatie bij de dieren en ook het niet
kunnen uitvoeren van soorteigen gedrag. Hierop is nog een vervolgmelding gedaan door
de melder met aanvullend de klacht dat bezoekers niet op de hoogte worden gebracht
van het risico op zoönoses.
De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en
Veiligheid, heeft laten weten in de afgelopen 5 jaar geen meldingen te hebben ontvangen
van misstanden bij het Dolfinarium Harderwijk.
191. Hoeveel dieren zijn er in 2018, 2019 en 2020 gedood bij verzamelplaatsen en hoeveel
daarvan zijn afgevoerd naar Rendac?
De tabel hieronder geeft voor de jaren 2018, 2019 en 2020 het aantal runderen, varkens,
schapen en geiten weer die zijn gedood bij verzamelplaatsen die in het Identificatie
& Registratiesysteem zijn gemeld (peildatum 12 oktober 2021). Volgens deze gegevens
zijn al deze dieren naar Rendac afgevoerd.
Jaar
Rund
Varken
Schaap
Geit
2018
4.664
21.431
374
204
2019
3.901
17.969
437
144
2020
4.086
14.853
403
185
192. Hoeveel dieren zijn er in 2018, 2019 en 2020 levend aangetroffen tussen de kadavers
die bij Rendac waren aangeboden voor destructie?
Indien er door destructiebedrijf Rendac tussen de door hen op te halen kadavers een
nog levend dier wordt aangetroffen doet Rendac hiervan melding bij de NVWA. In de
periode 2018 tot en met 2020 heeft de NVWA 37 meldingen van Rendac ontvangen over
levende dieren tussen kadavers. Het betreft zowel runderen, varkens en pluimvee. Niet
voor alle meldingen is de diersoort gespecificeerd. Rendac krijgt jaarlijks ruim 650.000
meldingen om kadavers van verschillende diersoorten op te halen.
193. Wanneer worden de inspectieresultaten uit slachthuizen uit de periode juli 2018
tot nu (de naleefmonitor) naar de Kamer gestuurd?
In de afgelopen jaren heeft de NVWA gewerkt aan een nieuwe presentatievorm, die meer
feitelijke informatie geeft over het aantal controles en het aantal geconstateerde
overtredingen per slachthuis die hebben geleid tot een schriftelijke waarschuwing
of boeterapport. De planning is dat de resultaten over 2019 en 2020 van het aantal
controles en overtredingen nog dit jaar worden gepubliceerd op de website van de NVWA.
195. Wat is het totale budget dat in de periode 2012–2022 per jaar vanuit LNV naar
de NVWA is gegaan/gaat?
Onderstaande tabel bevat de gevraagde bedragen. De bedragen zijn de totale budgetten.
Jaar
Bedrag (euro x miljoen)
2012
€ 132,7
2013
€ 153,3
2014
€ 139,9
2015
€ 149,9
2016
€ 162,3
2017
€ 166,9
2018
€ 184,4
2019
€ 211,4
2020
€ 214,3
20211
€ 250,5
2022
€ 239,2
Totaal
€ 1.994,0
X Noot
1
Voor het lopende jaar is prognose OB 2022 opgenomen.
194. Is er een monitoring of evaluatie voorzien voor de regiodeals?
In alle 30 Regio Deals zijn afspraken gemaakt over monitoring en evaluatie. Monitoring
vindt plaats op het niveau van individuele projecten en op het niveau van doelstellingen
en overkoepelende ambitie van de Regio Deal (ontwikkeling brede welvaart). Op basis
van deze monitoring stellen de regio’s een keer per jaar een voortgangsrapportage
op die wordt besproken in het Rijk – Regio overleg van de Regio Deal. Zo vindt een
periodiek gesprek plaats over de voortgang van de deal en of er eventueel bijstellingen
nodig zijn (lerende aanpak). Het PBL draagt in opdracht van het Ministerie van LNV
bij aan kennisontwikkeling en handelingsperspectief, onder andere wat betreft het
opzetten van de monitoring.22 Verder leren in het Regio Deal Lab Governance regio’s onderling en met het Rijk van
elkaar, onder andere op het gebied van samenwerking, sturing en governance23, en is de in opdracht van LNV door het CBS de regionale Monitor Brede Welvaart ontwikkeld24. Wat betreft evaluatie geldt dat Lysias in 2020 een tussentijdse evaluatie heeft
uitgevoerd naar de systematiek van de Regio Deals (Kamerstuk 29 697, nr. 90). Ook zal iedere Regio Deal na afloop van de dealperiode worden geëvalueerd. De evaluatie
van de Regio Envelop staat gepland voor 2023.
196. Hoeveel pelsdierhouderijen zijn inmiddels gestopt en hoeveel pelsdierhouderijen
zijn nog operationeel?
Alle pelsdierhouderijen zijn gestopt. Op 8 januari jongstleden is het verbod op de
pelsdierhouderij, in verband met de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij,
van kracht geworden.
197. Hoeveel geld van de regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers zal
naar verwachting nog worden terugbetaald vanwege verkeerde inschatting?
Voor de totale regeling is vanwege een te pessimistische inschatting vooraf door de
ondernemer over het verloop van de coronacrisis, intrekking van de aanvraag of het
ontbreken van een definitieve aanvraag voor vaststelling, € 29 mln. gefactureerd om
terug te betalen. Hiervan is reeds € 23,5 mln. terugbetaald en staat nog € 5,5 mln.
open.
198. Kunt u aangeven wat de achtergrond is van het feit dat in 2025 de subsidie Brongerichte
verduurzaming stallen (F29) toeneemt naar 51,6 miljoen euro, aangezien dit veel hoger
is dan de andere jaren?
In 2025 is het beschikbare budget hoger omdat het middelen betreft voor financiering
over een langere periode, terwijl nog niet duidelijk is welk ritme hierbij moet worden
aangehouden. Daarnaast is de verwachting dat meerdere openstellingen zullen leiden
tot een oplopend kasbeslag. Projecten kennen namelijk een maximale looptijd van 5
jaar en de bevoorschotting vindt gespreid plaats. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de looptijd van de Sbv tot en met 2024 (Kamerstuk 29 383, nr. 356). Hierna vindt een evaluatie plaats op basis waarvan de Sbv verlengd kan worden tot
en met 2030. Na de evaluatie zal het beschikbare budget vanaf 2025 op basis van nieuwe
openstellingen verdeeld worden over meerdere jaren.
199. Kunt u aangeven hoeveel euro er gaat naar artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht
werken zoals weergegeven in de tabel? Is dit een opsomming van alle uitgaven en komt
dit overeen met bladzijde 3? Zo nee, welke uitgaven missen nog?
In 2022 is er een bedrag van € 462,7 mln. geraamd op artikel 22. Een uitsplitsing
van deze raming is te vinden in de budgettaire tabel van artikel 22. Het totaalbedrag
van de tabel komt overeen met het weergegeven bedrag in het diagram op pagina 3 van
de begroting.
200. Kunt u specificeren welke dierentuinen gebruik hebben gemaakt van de coronasteun
ter waarde van 39 miljoen euro en per dierentuin aangeven hoeveel zij aan steun hebben
ontvangen? Waarom is de resterende 33 miljoen euro nog niet beschikbaar gesteld door
het Ministerie van Financiën?
Onderstaand een overzicht van de dierentuinen die gebruik hebben gemaakt van de eerste
openstelling (periode van 18 maart 2019 t/m 30 september 2019). Voor deze openstelling
zijn alle aanvragen beoordeeld en beschikt. De vaststelling van deze bedragen moeten
nog plaatsvinden. De verwachting is dat voor het einde van het jaar de beoordeling
van de vaststellingen zullen zijn afgerond. In onderstaand overzicht is weergegeven
welke verplichtingen zijn aangegaan.
Dierentuin
Aangegane verplichting
Wereld Tuinen Landgraaf (Mondo Verde)
1.213.512,80
Ouwehands Dierenpark B.V.
2.048.531,85
Vlinderparadijs Papiliorama
323.887,18
Apenheul
2.272.770,00
Taman Indonesia
94.562,59
Stichting Muzeeaquarium Delfzijl
11.625,34
Dierenpark «Amersfoort» B.V.
2.267.648,29
Hof van Eckberge B.V.
381.557,94
Berkenhof B.V.
227.235,83
Dekker Anthuriums
108.350,91
Vlinders aan de Vliet
51.714,37
Vogelbush Eureka
58.138,28
De Orchideeënhoeve B.V.
688.481,96
Wildlands Adventure Zoo Emmen B.V.
2.819.108,90
Faunapark Flakkee
254.654,67
Kasteelpark Born
475.671,33
Happy Birds Breeding & Trading B.V.
755.769,43
Stichting Vogelpark Avifauna
1.409.443,00
Stichting Artisklas Haarlem
21.269,81
GaiaPark B.V.
2.293.888,80
Reptielen- en Amfibieënhuis De Aarde
27.112,37
Stichting Plaswijckpark
1.356.614,92
Landgoed Hoenderdaell B.V.
1.314.068,77
Stichting Reptielenhuis De Oliemeulen
72.994,65
DoeZoo
126.537,00
Dierenrijk Europa Exploitatie B.V.
697.139,43
De Wereld van Merlijn
218.282,14
Kabouterland
115.124,09
Stichting Almere Jungle
128.338,18
Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde
4.331.971,39
Stg tot ISH vd Dierg. vh Kon. Zoöl. Genootsc. Natura Artis Magistra
3.027.030,78
Stichting «Amelander Musea»
88.969,85
Dierenpark De Vleut B.V.
116.742,43
Dierenpark Zie-ZOO B.V.
194.885,05
Koninklijke Burgers» Zoo
2.856.844,17
Delta Park Neeltje Jans B.V.
1.280.377,66
Dierenpark Overloon Exploitatie B.V.
220.078,27
Beekse Bergen Exploitatie B.V.
1.773.862,79
Aqua Zoo Friesland Exploitatie B.V.
157.629,00
Dolfinarium Harderwijk B.V.
1.967.671,34
Center Parcs Netherlands N.V.
62.334,95
Stichting Van Blanckendaell Park
156.968,51
* Naast bovenstaande goedgekeurde aanvragen is er ook 1 aanvraag ingetrokken en 1
afgekeurd op inhoudelijke punten.
De resterende € 33 mln. was gereserveerd voor een periode van sluiting van de dierentuinen
van 5 november 2020 t/m 18 november 2020 en 15 december 2020 t/m het einde van het
eerste kwartaal van 2021. Dit is later opgehoogd tot een bedrag/reservering van € 72,5 mln.
t/m het einde van het tweede kwartaal 2021. Omdat dierentuinen voor het einde van
het tweede kwartaal – te weten 19 mei 2021 (dierentuinen met buitenlocaties) dan wel
5 juni 2021 (dierentuinen met binnen locaties) – weer bezoekers mochten ontvangen,
is de uiteindelijke reservering vastgesteld op € 52,7 mln. die via een tweede openstelling
van de regeling beschikbaar zal worden gesteld(zie kamerstuk, 35 420, nr. 311).
Ook de tweede openstellingsregeling moet de normale procedure doorlopen en dat kost
tijd. Inmiddels is de concept regelingstekst via een prenotificatie ingediend bij
de Europese Commissie en is de verwachting dat in het laatste kwartaal van 2021 de
regeling opengesteld wordt waarna in het begin van 2022 voorschotten kunnen worden
overgemaakt.
201. Kan er een indicatie worden gegeven op welke posten er mutaties nodig zijn binnen
de begrotingsoverzichten op pagina 18 tot 20 op deze in lijn te laten komen met de
verzwaarde Europese doelen onder Fit-for-55?
Er kan nog geen indicatie gegeven worden op welke posten er mutaties nodig zijn, omdat
een eventuele doorwerking van het verzwaarde Europese doel onder Fit for 55 voor landbouw
een nationale invulling betreft van de nieuwe Effort Sharing Regulation opgave. Het
is aan het nieuwe kabinet om straks een keuze te maken welke sectoren, die onder de
Effort Sharing Regulation vallen, een extra klimaatopgave krijgen en hoe deze ingevuld
moet worden. Voor het onderdeel landgebruik wordt het nieuwe nationale doel in het
kader van de LULUCF verordening waarschijnlijk gerealiseerd door middel van het huidig
en geplande klimaatbeleid.
202. Kunt u aangeven hoeveel van de 6 miljoen voor bodem, bos en natuur afkomstig
is uit artikel 22 en hoeveel is afkomstig uit artikel 23?
Van de beschikbare 6,0 mln. voor Bodem, bos en natuur uit het Klimaatakkoord wordt
in 2022 € 5,3 mln. geraamd op artikel 22 onder Klimaatimpuls Natuur en Biodiversiteit
(€ 5,1 mln.) en onder Bijdrage aan Staatsbosbeheer (€ 0,2 mln.). Het geraamde bedrag
op artikel 23 bedraagt € 0,5 mln. Het resterende bedrag van € 0,2 mln. wordt ingezet
op artikel 50.
203. Kunt u aangeven hoeveel van de 230,5 miljoen voor de gerichte opkoop 2021 afkomstig
is uit artikel 21 en hoeveel uit artikel 22? En hoe is dit verdeeld voor de 249,3 miljoen
voor 2022?
Voor de Maatregel gerichte opkoop is in 2021 € 230 mln. beschikbaar. Hiervan is € 133,4 mln.
geraamd op artikel 21, € 96,1 mln. op artikel 22 en op artikel 24 € 0,6 mln. ten behoeve
van de uitvoering door RVO. Het geraamde bedrag voor 2022 voor de Maatregel gerichte
opkoop (€ 249,3 mln.) is volledig gereserveerd op artikel 21.
204. Hoeveel euro is er in 2020 uitgegeven aan gerichte opkoop vanuit artikel 22?
En hoeveel euro, graag uitgesplitst per jaar, is er voor gerichte opkoop vanuit artikel 22
gereserveerd in 2021 en 2022?
In 2020 is er € 0,5 mln. vanuit artikel 22 aan de Maatregel gerichte opkoop uitgegeven.
Het gaat om een bijdrage aan het BTW-Compensatiefonds en om de ondersteuning van de
aankoopcalculator. Voor 2021 is er op artikel 22 € 96,1 mln. gereserveerd voor de
Maatregel gerichte opkoop. Voor 2022 zijn er geen uitgaven geraamd op artikel 22.
De gereserveerde middelen van de Maatregel Gerichte Opkoop vanaf 2022 staan volledig
op artikel 21.
205. Kunt u aangeven wat er is uitgegeven van de 230,5 miljoen euro die voor 2021
gereserveerd staat voor de Maatregel Gerichte Opkoop en hoeveel koopovereenkomsten
dit betreft?
Tot op heden is er € 95,7 mln. uitgegeven aan voorschotten en uitvoeringskosten van
de Maatregel gerichte Opkoop. In het voorjaar van 2021 is € 95,0 mln. via een specifieke
uitkering naar de provincies overgeheveld. De provincies voeren de eerste tranche
van de Maatregel gerichte opkoop uit. Het is op dit moment niet aan te geven hoeveel
koopovereenkomsten binnen deze tranche afgesloten kunnen worden. De eerste koopovereenkomsten
worden naar verwachting in het voorjaar van 2022 afgesloten.
206. Kunt u aangeven wat er beoogd wordt met de 15,4 miljoen euro die de komende jaren
is gereserveerd voor «Warmtesysteem Westland» en wie gebruikmaken van deze middelen?
Warmte Systeem Westland (WSW) is het stapsgewijs realiseren van een regionaal warmtenet
voor restwarmte in het Westland. Daarbij worden kleine warmtenetten bij aan te leggen
aardwarmteprojecten groter gedimensioneerd en gekoppeld. Hierdoor ontstaat uiteindelijk
een regionaal netwerk waarmee restwarmte vanuit Rotterdam, via aansluiting op de beoogde
leiding van Rotterdam naar Den Haag (WarmtelinQ), benut kan gaan worden.
De investeringen in het warmtenet van WSW worden gedaan door Warmte Netwerk Westland
C.V.
De € 15,4 mln. is bestemd voor ondersteuning van een deel van het WSW. Het gaat om
de investeringen die, vanwege de samenhang met de voor 2022 geplande investeringen
voor de aardwarmteprojecten, in 2022 moeten starten. Beoogd wordt met de ondersteuning
de overdimensionering van de aardwarmtenetten en de koppelleidingen mogelijk te maken.
207. Wat wordt er verstaan onder «Maatwerksubsidie CO2-levering glastuinbouw» en wie en op welke wijze kan er aanspraak maken op deze subsidie?
Er is € 23 mln. gereserveerd op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën.
Beoogd wordt met een incidentele subsidie, concrete extra investeringen door een partij
– die hiertoe voorstellen heeft gedaan – in CO2-infrastructuur en CO2-leveringen te ondersteunen. Doel is op relatief korte termijn extra CO2-levering naar de glastuinbouw mogelijk te maken. Het beschikbaar krijgen van externe
CO2 voor de groei van de planten maakt energiebesparing en het beter benutten van de
aardwarmtebronnen op de glastuinbouwbedrijven mogelijk
208. Waarvoor is de gereserveerde 5 miljoen euro voor 2022, die voortkomt uit Urgenda,
bedoeld?
Dit bedrag is bedoeld voor de uitbreiding van de bestaande subsidieregeling Energie-efficiëntie
Glastuinbouw (EG) met LED-belichting. In totaal is hier € 30 mln. voor beschikbaar,
waarvan € 5 mln. nog op de aanvullende post staat. De EG is gericht op het stimuleren
van een aantal specifieke investeringen in energiebesparing die CO2-reductie tot gevolg hebben. Door de uitbreiding met LED-belichting wordt de vervanging
van SON-T belichting in bestaande kassen en de installatie van LED-belichting in nieuwe
kassen gestimuleerd.
209. Waarom is de inzet voor het Omschakelfonds beperkt tot de jaren 2022 en 2023?
Er is in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) destijds in totaal 175 mln. door het kabinet beschikbaar gesteld voor het Omschakelfonds
(thans: Omschakelprogramma), verdeeld over de jaren 2020–2023. Afhankelijk van het
verloop van het Pilot-Investeringsfonds en andere regelingen wordt een mogelijke toekomstige
inzet van het Omschakelprogramma na 2023 bezien.
210. Hoeveel euro zal er in totaal van 2021 naar 2022 worden doorgeschoven voor artikel 22
Natuur, visserij en gebiedsgericht werken, graag uitgesplitst per onderdeel? Kunt
u aangeven waardoor deze onderuitputting is veroorzaakt?
In totaal bestaat het budget voor 2022 op artikel 22 voor € 37,5 mln. uit middelen
die vanuit 2021 zijn doorgeschoven. Het gaat om de volgende posten:
• Regeling versneld natuurherstel (€ 20,9 mln.) en Natuurbank (€ 10,0 mln.): deze middelen
zijn afkomstig uit de begrotingsreserve stikstof. Omdat de reserve in 2021 ophoudt
te bestaan, zijn de middelen in 2021 op de begroting geplaatst en vervolgens over
de jaren heen doorgeschoven in lijn met de verwachte uitfinanciering van de regeling
en de Natuurbank.
• Veenweide (€ 4,0 mln.): de uitfinanciering van de onderzoeksopdrachten sloot niet
aan bij het oude kasritme.
• Verduurzaming IJsselmeer (€ 2,1 mln.): vertraging vanwege het wachten op goedkeuring
van de saneringsregeling door de Europese Commissie.
• Visserijvrije zones (€ 0,5 mln.): verschuiving van de ingangsdatum van de regelgeving.
211. In welke mate behoudt het Ministerie van LNV betrokkenheid bij de effectieve
inzet van middelen voor walstroom die vanuit de onderuitputting van de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen (Srv) overgeheveld gaat worden naar het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat?
De subsidieregeling walstroom zeevaart is een bronmaatregel uit het structurele pakket.
Het Ministerie van LNV heeft in dit kader belang bij een effectieve inzet van de middelen
ten behoeve van de omgevingswaarde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering.
De middelen vanuit de onderuitputting van de Srv zullen vanwege snelheid en efficiëntie
toegekend worden op basis van dezelfde subsidieregeling. Het Ministerie van LNV is
betrokken bij de totstandkoming van deze regeling vanuit de coördinerende rol die
bij programma-DG Stikstof is belegd voor de gehele stikstofaanpak. Hierdoor behoudt
het Ministerie van LNV betrokkenheid bij ook de effectieve inzet van de middelen vanuit
de onderuitputting van de Srv. Voor de subsidieregeling walstroom zeevaart wordt gewerkt
met tranches waardoor eventueel bijgestuurd kan worden op het resultaat.
212. Waarom doen er minder varkenshouderijen dan verwacht mee aan de Srv en waarom
heeft u ervoor gekozen de onderuitputting over te hevelen naar Walstroom zeevaart
en 7 MIRT-projecten, en er niet voor gekozen het binnen de eigen begroting bijvoorbeeld
op te laten gaan aan natuurherstellende werkzaamheden? Welke 7 MIRT-projecten betreft
dit en hoeveel stikstof wordt er met deze projecten gereduceerd dan wel extra uitgestoten?
Een deel van de aanvragers heeft een subsidieaanvraag voor de Srv ingediend zonder
al een definitieve keuze te hebben gemaakt om te stoppen. Varkenshouders hebben op
basis van het aanbod een keuze gemaakt, waarbij de hoogte van het subsidiebedrag en
het borgen van een toekomstperspectief op de betreffende locatie, zowel economisch
als privé (woonfunctie), belangrijke afwegingen zijn geweest. Bij circa 35% van de
verstrekte subsidiebeschikkingen hebben deze afwegingen uiteindelijk niet geresulteerd
in de beëindiging van een varkenshouderijlocatie en is de beschikking daarom ingetrokken
(Kamerstuk 35 334, nr. 164).
Het budget dat oorspronkelijk voor de Srv was gereserveerd is bedoeld voor het vlot
trekken van de toestemmingsverlening aan woningbouw en 7 MIRT-projecten en ook voor
stikstofreductie ten behoeve van het structurele pakket. Door de mindere stikstofopbrengst
van de Srv is een restopgave ontstaan voor stikstofruimte voor woningbouw en 7 MIRT-projecten.
Ook voor de bijdrage die de Srv zou leveren voor de legalisering van de PAS meldingen
ontstaat een extra opgave. Om in deze opgaven te voorzien heb ik, in samenwerking
met de provincies, afspraken gemaakt over een pakket alternatieve maatregelen gericht
op tijdige en locatie-specifieke stikstofruimte. Dit pakket omvat ophoging van het
budget van de eerste tranche van de regeling provinciale aankoop veehouderijlocaties
met € 133,4 mln., intensivering van de regeling voor walstroom zeevaart met € 20 mln.
(inclusief een reservering van € 1 mln., voor stikstofruimte vanuit de industriële
sector voor het woningbouwknelpunt Zaandstad) en € 15 mln. voor project-specifieke
mitigatie van de 7 MIRT-projecten (Kamerstuk 28 973, nr. 244). Na onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is om maatregelen voor het verkrijgen
van stikstofruimte vanuit de industriële sector voor het woningbouwknelpunt Zaanstad
aan het pakket toe te voegen. Het budget voor intensivering van de regeling zeevaart
walstroom blijft daarom € 20 mln. Het betreft de volgende MIRT-projecten: A1/A28 Knooppunt
Hoevelaken, A4 Haaglanden – N14, A6 Almere Buiten Oost – Lelystad, A12/A27 Ring Utrecht,
A27 Houten – Hooipolder, A58 Eindhoven – Tilburg en A58 Sint Annabosch – Galder. De
bijdrage van deze projecten aan de stikstofdepositie en de omvang van de benodigde
mitigatie wordt per project nader in beeld gebracht in de planuitwerking.
213. Voor welke zeven MIRT-projecten is de onderuitputting van 15 miljoen euro van
de Srv gebruikt en hoeveel geld heeft elk project gekregen?
Voor het antwoord op de vraag welke 7 MIRT projecten gebruik kunnen maken van deze
€ 15 mln. verwijs ik naar het antwoord op vraag 212. Deze middelen zijn nog niet verdeeld
over specifieke projecten. De benodigde mitigatie wordt per project nader in beeld
gebracht in de planuitwerking.
214. Hoe kunnen glastuinbouwbedrijven aanspraak maken op de 25 miljoen euro LED-subsidie,
die voortkomt uit Urgenda 2.0? Wat zijn de minimumvereisten, bijvoorbeeld in hectare?
Hoeveel hectare glastuinbouw maakt momenteel nog gebruik van de traditionele SONT-verlichting?
Bedrijven kunnen aanspraak maken op een deel van de € 25 mln. LED-subsidie, die voortkomt
uit Urgenda 2.0, wanneer zij SON-T verlichting in hun kas volledig vervangen door
LED verlichting. De subsidies worden verstrekt vanuit de subsidiemodule Energie-efficiëntie
Glastuinbouw (EG).
Er zijn verschillende vereisten om in aanmerking te komen voor subsidie, onder andere
gerelateerd aan de lichtstroom en minimale en maximale eisen voor bepaalde kleuren
licht in het lichtspectrum. Verder mag bijvoorbeeld het geïnstalleerde vermogen aan
LED verlichting niet hoger zijn dan 80% van het vermogen SON-T verlichting dat ten
tijde van de aanvraag van de subsidie aanwezig is in de kas. Glastuinbouwbedrijven
zijn verplicht om een meetrapport aan te leveren om aan te tonen dat zij aan deze
vereisten voldoen. De vereisten zijn er op gericht dat met de subsidie daadwerkelijk
energie bespaard wordt.
Het areaal van belichte teelten wordt geschat op ongeveer 40% van het totale areaal
glastuinbouw. Het totale areaal was 9.688 hectare in 2019, volgens de Energiemonitor
van de Nederlandse glastuinbouw 2019. Bij het grootste deel van het areaal belichte
teelten wordt op dit moment nog volledig of gedeeltelijk gebruik gemaakt van SON-T
verlichting. Hoeveel hectare dit precies is, is niet te zeggen.
215. Hoeveel boeren zullen naar verwachting meedoen aan de Regeling waterbassins mest?
Het budget is geraamd op deelname van circa 8.000 melkveehouders. Dit is gebaseerd
op het feit dat ongeveer 10.000 melkveehouders meer dan 20% van hun percelen op zand
hebben, en naar inschatting 80% van deze melkveehouders onvoldoende toegang tot het
oppervlaktewater heeft om hun mest in significante mate te verdunnen met water.
216. Hoe wordt de Regeling waterbassins mest op stikstofwaarde gezet? Verloopt dit
op dezelfde wijze als de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)?
Doel van de Regeling waterbassins is het stimuleren van de opvang van hemelwater en
het voorkomen van afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater. Het opgevangen
water kan vervolgens benut worden om de mest verdund (2:1) aan te wenden bij gebruik
van een zodenbemester op grasland gelegen op zandgronden. Het verdund aanwenden van
mest is een bronmaatregel in het kader van de stikstofaanpak, waarvan de voortgang
gemeld is in de Kamerbrief over de uitwerking van de managementmaatregelen melkvee
(Kamerstuk 35 334, nr. 159). Bij deze brief is ook een doorrekening van de managementmaatregelen aan uw Kamer
gezonden. De effecten van deze managementmaatregel zullen niet per bedrijf bepaald
worden, maar op sectorniveau.
217. Wat is het beoogde doel voor de 10,3 miljoen euro die wordt onttrokken aan de
begrotingsreserve Landbouw ten behoeve van de gewijzigde sloop- en ombouwregeling
voor de pelsdierhouderij? Komt dit bedrag bovenop de 32 miljoen euro die eerder is
uitgetrokken voor de subsidiëring van sloop- een ombouwkosten?
Voor de sloop- en ombouwregeling is een budget van in totaal € 32 mln. beschikbaar.
Een belangrijk deel van dit budget valt binnen de begrotingsreserve landbouw. In 2021
is € 12 mln. begroot om te kunnen voorzien in betalingen voor de subsidiering van
de sloop- en ombouwkosten. Van de begrotingsreserve landbouw wordt daartoe € 10,3 mln.
onttrokken. Het resterende budget is reeds aanwezig op de LNV-begroting.
218. Waar bestaan de 1,5 miljoen euro aan «uitvoeringskosten» bij natuurherstel uit?
In het voorjaar van 2021 is de eerste tranche van de Regeling versneld natuurherstel
opengesteld. Voor de uitvoering van deze en de volgende tranche is € 5,0 mln. gereserveerd,
waarvan € 1,5 mln. in 2022. Binnen de uitvoering van de regeling vallen verschillende
taken waaronder advisering bij de ontwikkeling van de regeling; informeren van de
doelgroep; afhandeling subsidieaanvragen en secretariaat-taken voor de adviescommissie
die de aanvragen beoordeelt. Deze taken worden door RVO uitgevoerd.
219. Hoeveel stikstofruimte hebben de reeks opgesomde maatregelen gefinancierd vanuit
de stikstofmiddelen reeds opgeleverd?
Van deze reeks maatregelen is de Srv de eerste maatregel die heeft geleid tot stikstofemissiereductie,
waarvan een deel beschikbaar komt als stikstofdepositieruimte ten behoeve van woningbouw
en MIRT-projecten. Een deel van deze emissiereductie heeft betrekking op het oorspronkelijke
subsidieplafond van € 120 mln. dat stamt uit het regeerakkoord van 2017. Dit deel
is niet afkomstig uit de stikstofmiddelen en de effecten vallen toe te rekenen aan
het autonome pad. Een ander deel betreft de ophoging van het subsidieplafond met € 60 mln.
in het kader van het Urgendavonnis; dit betreft middelen die expliciet zijn ingezet
als bijdragend aan het stikstofeffect (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Een ander deel van de reductie heeft betrekking op de ophoging van het budget vanuit
de stikstofmiddelen. Het RIVM heeft juni jl. op mijn verzoek een inschatting gemaakt
van het stikstofeffect van deze twee ophogingen van het subsidieplafond en raamde
dit op gemiddeld 2,8 N mol/ha/j op alle stikstofgevoelige hectares in de Natura 2000-gebieden.
Deze inschatting heb ik uw Kamer bericht in mijn brief van 30 juni jl. (Kamerstuk
28 973, nr. 244).
220. Wat verstaat u onder 1.100 tot 2.000 hectare aan natuurmaatregelen en hoe bent
u tot dit aantal gekomen?
In de natuurcompensatiebank worden natuurcompensatiemaatregelen op «voorraad» opgenomen.
De maatregelen strekken tot verbetering of uitbreiding van typen natuurlijke habitats
of van leefgebieden van soorten en zijn afgestemd op de compensatie die overheden
in de toekomst naar verwachting nodig hebben voor de mogelijke schade aan voor stikstof
gevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden als gevolg van door hen
geïnitieerde projecten. De maatregelen kunnen worden gebruikt voor projecten die voldoen
aan de voorwaarden van artikel 2.8, vierde lid, van de Wet natuurbescherming («adc-projecten»).
Dat betekent dat sprake moet zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang
om het project te realiseren en dat er voor het project in deze vorm en op deze locatie
geen reële alternatieven zijn, naast de voorwaarde dat door het tijdig realiseren
van natuurcompensatie de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
De aantasting door adc-projecten wordt in een passende beoordeling gekwantificeerd
tot een oppervlakte met een mate van aantasting. Als compensatie bestaat de natuurcompensatiemaatregel
eveneens uit een oppervlakte waarop verbetering plaatsvindt. Staatsbosbeheer heeft
eerst een pilot uitgevoerd (13 mln.); er resteert nog 112 mln. Er is op basis van
de eerste uitkomsten van de pilot een ambtelijke inschatting gemaakt dat het resterende
bedrag de mogelijkheid biedt om 1.100–2.000 hectares natuurmaatregelen te realiseren.
Hierbij is rekening gehouden met kosten vanwege grondverwerving, de kosten van het
realiseren van maatregelen, de kosten van het fysiek beheer nadat de maatregel is
gerealiseerd en uitvoeringskosten.
221. Waarom is 10,3 miljoen extra ingezet voor de gewijzigde sloop- en ombouwregeling
voor de pelsdierhouderij?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 217.
222. Bent u bekend met glastuinbouwbedrijven die grotendeels of alleen aan horeca
leveren en daardoor het hardst zijn getroffen tijdens de coronacrisis? Klopt het dat
zij ook geen gebruik mochten maken van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Ziet u mogelijkheden om het verlies te compenseren uit de terugontvangst sierteelt/aardappels
van 5 miljoen euro?
Ik ben bekend met het segment in de tuinbouw dat vooral aan horeca levert en die hard
zijn getroffen in tijden dat horeca gesloten waren. Dat is de reden waarom de Regeling
Tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 zowel een tegemoetkoming voor
de sierteelt als ook het horecasegment van de voedingstuinbouw bevat. Na de eerste
maanden zijn de mogelijkheden voor de tuinbouw om gebruik te maken van andere regelingen
verruimd. Naast de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), waarbij agrarische
bedrijven in het eerste tot en met derde kwartaal een opslag kregen voor de verzorging
van planten en dieren, is de Regeling Ongedekte Vaste kosten (OVK) land- en tuinbouw
opengesteld. Dit is voor grote bedrijven waar de maximale tegemoetkoming vanuit de
TVL onvoldoende uitkomst biedt om vaste kosten te dekken. Buiten de verschillende
mogelijkheden die de regelingen voor de tuinbouw biedt, zie ik geen mogelijkheid om
het verlies verder te compenseren. Voor alle steunregelingen heeft het kabinet afgesproken
dat overgebleven middelen en terugontvangsten terugvloeien naar de algemene middelen.
223. Hoeveel veehouderijen zijn er per provincie sinds de openstelling van de Regeling
provinciale aankoop veehouderijen reeds gericht opgekocht?
Provincies zijn daar nog mee doende. Er zijn nog geen koopovereenkomsten gesloten.
Zie ook antwoord op vraag 107.
224. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Caribisch
Nederland voor 2022?
De geraamde uitgaven zijn bedoeld voor de structurele ondersteuning van de eilanden
op het terrein van beheer en monitoring en onderzoek en het Rijksbeheer van het Nationaal
park Sababank. Daarnaast zijn de uitgaven bestemd voor maatregelen ter bescherming
en herstel van het koraal zoals aangekondigd in het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch
Nederland 2020–2030.
225. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Vermaatschappelijking
Natuur en Biodiversiteit?
Voor een overzicht van de te nemen maatregelen met het geraamde budget voor Vermaatschappelijking
natuur en biodiversiteit verwijs ik u naar de toelichting bij de financiële instrumenten
op pagina’s 59, 60 en 61 van de ontwerpbegroting.
226. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Vermaatschappelijking
Natuur en Biodiversiteit op Land?
Voor een overzicht van de te nemen maatregelen met het geraamde budget voor Natuur
en biodiversiteit op land verwijs ik u naar de toelichting bij de financiële instrumenten
op pagina’s 59, 61 en 62 van de ontwerpbegroting.
227. Wat zijn concrete resultaten van het Nationale actieplan groente en fruit over
2020 en 2021?
Het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) is onderdeel van de Voedselagenda
en wordt binnenkort geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze evaluatie
vindt plaats in de tweede helft van 2021. De aanbevelingen worden naar verwachting
eind januari 2022 opgeleverd en zal ik naar uw Kamer sturen. Het NAGF heeft in 2020–2021
de volgende activiteiten uitgevoerd. Veggipedia is de onafhankelijke encyclopedie
over groenten en fruit en zag zijn bezoekersaantallen met 240 procent stijgen naar
1,5 miljoen in 2020 t.o.v. 2019. Het breidde daarnaast de functionaliteit uit met
de «Koken met restjes tool» om consumenten te helpen voedselverspilling tegen te gaan.
De campagne Zorg voor Groenten en Fruit gaf aandacht voor medewerkers in de keten
en stimuleerde de keuze voor groente en fruit. De campagne is door 4,5 miljoen mensen
bekeken. Op 14 oktober 2020 organiseerde NAGF de eerste Nationale Groente- en Fruitdag
waaraan 75 partners meewerkten en waar 20 miljoen mensen iets van hebben meegekregen
via verscheidene mediakanalen. Aan de tweede editie in oktober 2021 werken 120 partners
mee. Er is een online nudging experiment uitgevoerd in samenwerking met een retailer.
Het onderzoeksresultaat hiervan was 7 procent hogere verkoop van groente en fruit.
De resultaten van dit nudging experiment zijn breed gecommuniceerd. In 2021 is op
initiatief van NAGF een coalitie van 22 partijen aan de slag gegaan met het Internationaal
Jaar van Groenten en Fruit. Onderdeel hiervan was de Geef Kleur Door campagne. Naast
al deze projecten heeft NAGF een netwerk opgebouwd binnen Nederland en onder andere
in België en het Verenigd Koninkrijk.
228. Welke voortgang hebben supermarkten gemaakt in het promoten van meer plantaardige producten conform de Nationale voedseltop?
Er zijn tijdens de Nationale Voedseltop geen afspraken met supermarkten gemaakt over
het promoten van meer plantaardige producten. In het Klimaatakkoord25 staat wel een afspraak over supermarkten en het promoten van meer plantaardige producten.
Op pagina 152 van het Klimaatakkoord staat: «Supermarkten stimuleren klimaatvriendelijke
producten in de winkel, door deze als «gemakkelijkste én normaalste keuze» voor consumenten
te positioneren. In het bijzonder dragen zij bij aan de eiwittransitie en het verleiden
van de consument om meer plantaardige eiwitten ten opzichte van dierlijke producten
en producten uit de Schijf van Vijf conform het preventie-akkoord te consumeren. Zij
vervullen tevens een actieve rol in Alliantie Verduurzaming voedsel, inclusief implementatie
en monitoring.» CBL vervult een actieve rol in de Alliantie Verduurzaming Voedsel.
Daarnaast voert LNV regelmatig gesprekken met CBL en de supermarkten over hun rol
in verduurzaming van de voedselketen en de voedselomgeving van de consument. Tot op
heden is er geen monitor die inzicht geeft in de voortgang die supermarkten maken
in het promoten van meer plantaardige producten. Er wordt momenteel wel gewerkt aan
een inventarisatie van indicatoren op basis waarvan supermarkten rapporteren over
duurzaamheid.
229. Hoe heeft de Green Deal Verduurzaming voedselconsumptie concreet bijgedragen
aan meer groente op het bord in de horeca?
De Green Deal Verduurzaming Voedselconsumptie liep van 2015 t/m 2018 en had tot doel
om het voedingspatroon van de Nederlandse consument te verduurzamen via de horeca,
de catering, de retail en het onderwijs. Deelnemende partijen wilden daartoe samenwerking
in de voedselketen stimuleren en projecten gericht op het verduurzamen van voedselpatronen
aanjagen. Uit de evaluatie26 blijkt dat er veel inspanningen zijn verricht, maar dat concrete effecten op verduurzaming
van de voedselconsumptie moeilijk meetbaar zijn.
230. Welke resultaten zijn er behaald bij kiosken en pompstations om de gezonde keuze
de gemakkelijke keuze te maken conform de doelstellingen van de Nationale voedseltop?
Tijdens de Nationale Voedseltop in 2017 heeft het Diabetesfonds het initiatief genomen
dat u aanhaalt. Ondanks enthousiaste inzet van een aantal partijen is dit initiatief
helaas gestrand. Ondertussen staat in het Nationaal Preventieakkoord een actie om
het aanbod onderweg gezonder te maken. Het Voedingscentrum kan aanbieders, ook uit
de categorie «onderweg», ondersteunen via hun richtlijn Eetomgevingen. NS retail is
in haar kioskwinkels gestart met experimenten om interventies voor gezonder en duurzamer
aanbod te testen. De animo vanuit tankstations om stapjes hiertoe te zetten begint
te groeien. De inzet op het makkelijker maken van de gezonde keuze is de verantwoordelijkheid
van mijn collega, Staatssecretaris Blokhuis van VWS.
231. Wat is de voortgang en welke resultaten zijn er behaald met het Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant plantaardige eiwitten?
Op 19 maart 2019 hebben de partijen bij het IMVO-convenant plantaardige eiwitten gezamenlijk
besloten het genoemde convenant te beëindigen en de uitvoering van de afspraken uit
het convenant op een andere manier gestalte te geven. Uw Kamer is middels een brief
van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 11 juni
2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 308) hiervan op de hoogte gesteld.
232. Wat is voortgang ten aanzien van de Nationale voedselagenda en het voedingsbeleid?
De Voedselagenda van 2015 in relatie tot het voedingsbeleid wordt in de tweede helft
van 2021 geëvalueerd. De aanbevelingen worden naar verwachting eind januari 2022 opgeleverd
en zal ik naar uw Kamer sturen. Over enkele onderdelen van de Voedselagenda heb ik
uw Kamer al geïnformeerd over evaluatie of voortgang. Zo heb ik de evaluatie van het
Voedingscentrum27 naar uw Kamer gestuurd, een Kamerbrief over voortgang en beleidskader van de programma’s
DuurzaamDoor en Jong Leren eten28 en een Kamerbrief over voortgang van het programma Jong Leren Eten29.
Het doel van de Voedselagenda van 2015 was om (inter)nationaal bij te dragen aan duurzamere
en gezondere voeding. De voedselagenda richtte zich met name op informeren en leren
(Jong Leren Eten; DuurzaamDoor), transparantie en innovatie in de voedselketen. Huidige
beleidsdoelstellingen zijn vermindering van voedselverspilling en een betere balans
in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten. Het Voedingscentrum speelt
een belangrijke rol in het voorlichten van consumenten en het bieden van concreet
handelingsperspectief (zoals «eetwissels»). De nog lopende instrumenten van de Voedselagenda
2015 zijn opgenomen in de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden30 (2018) en de uitwerking van het LNV-beleid, zoals de beleidssporen Missiegedreven
Kennis en Innovatiebeleid voor Jong Leren Eten en DuurzaamDoor en de Community of
Practice True Price.
233. Wordt de uitgesproken ambitie tijdens de Nationale voedseltop om als Nederland
in 2030 wereldwijd koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding gehaald?
De Nationale Voedseltop in 2017 was georganiseerd om invulling te geven aan de Voedselagenda
voor veilig, gezond en duurzaam voedsel. Verschillende programma’s dragen bij aan
de ambitie om in 2030 koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding:
• Het programma Jong Leren Eten heeft er toe geleid dat op steeds meer scholen op structurele
wijze voedseleducatie plaatsvindt door middel van lespakketten, schoolfruit, smaaklessen
en gezonde schoollunches. Daarnaast hebben kinderen zich voedselvaardigheden eigen
gemaakt doordat ze geoefend hebben met koken en tuinieren en lessen op de boerderij
hebben gevolgd.
• Met behulp van de SBIR-regeling (Small Business Innovation Research) New Food Challenge
«plantaardige eiwitten op je bord»31 van 2017 tot 2019 hebben ondernemers nieuwe producten ontwikkeld op basis van plantaardige
eiwitten met als doel om plantaardige producten een belangrijker plaats in het dagelijkse
eetpatroon te geven.
• De Monitor duurzaam voedsel 202032 laat zien dat de bestedingen aan duurzaam voedsel toenemen. In 2020 was er een groei
van 7% ten opzichte van het jaar ervoor. Het marktaandeel is daarmee toegenomen van
14% naar 16%.
• Milieu Centraal brengt met subsidie van LNV via een benchmark een ordening in het
grote aantal op voeding voorkomende keurmerken en bedrijfslogo’s met een duurzaamheidsclaim,
resulterend in de Keurmerkenwijzer. Milieu Centraal maakt vervolgens een lijst van
topkeurmerken die het consumenten makkelijker maakt om een bewuste, duurzamer keuze
te maken als zij voor het schap van de supermarkt staan.
• De Voedselconsumptiepeiling33 2012–2016 die het RIVM in 2018 publiceerde, liet een voorzichtige verbetering van
het Nederlandse voedingspatroon zien. In de loop van 2022 publiceert het RIVM de nieuwe
Voedselconsumptiepeiling, waaruit zal blijken in hoeverre consumenten gezonder en
duurzamer zijn gaan eten.
• De Schijf van Vijf van het Voedingscentrum is erop gericht de gezonde en duurzame
keuze makkelijker te maken, zowel via (het aanbod in) de voedselomgeving als via informatie
voor de consument en professionals, en verbindt daarmee nadrukkelijk gezondheid en
duurzaamheid. Daarnaast biedt het Voedingscentrum ondersteuning bij het gezonder en
duurzamer inrichten van de voedselomgeving (aanbieders van voedsel zoals sportkantines,
bedrijfsrestaurants, horeca en catering) en stimuleert het Voedingscentrum het vergroten
van de voedselvaardigheid.
• Het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF), een samenwerkingsverband van overheid,
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, zet zich in voor een hogere consumptie
van groente en fruit, conform de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het NAGF
wordt in de tweede helft van 2021 als onderdeel van de Voedselagenda geëvalueerd op
doeltreffendheid en doelmatigheid. Voor meer informatie over de activiteiten van het
NAGF verwijs ik naar vraag 227.
Bovengenoemde programma’s dragen weliswaar bij aan de ambitie om in 2030 koploper
te zijn in gezonde en duurzame voeding, maar er is meer inzet nodig voor een gezond
consumptiepatroon en een substantiële vermindering van de klimaatdruk en milieu-impact
van voedselconsumptie. De belangrijkste aangrijpingspunten hiervoor zijn minder voedselverspilling,
een duurzaam consumptiepatroon met meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten,
meer groenten en fruit van het seizoen en meer consumptie van duurzaam geproduceerd
voedsel herkenbaar aan duurzaamheidskeurmerken. Eventuele nieuwe beleidsdoelstellingen
en daarbij behorende instrumenten zijn aan een volgend kabinet.
234. Welke inspanningen zijn nodig om Nederland in 2030 koploper te laten zijn in
gezonde en duurzame voeding?
De manier waarop we ons voedsel produceren, maar ook wat we consumeren, heeft impact
op de uitstoot van broeikasgassen en veroorzaakt milieudruk. Bij een duurzaam voedselsysteem
staat niet alleen de primaire producent centraal, maar ook de ketenpartijen (levensmiddelenindustrie,
catering, horeca en supermarkten) en consumenten om te komen tot een duurzame en gezonde
voedselconsumptie. Aangrijpingspunten om de klimaatdruk en milieu-impact van voedselconsumptie
te verminderen zijn minder voedselverspilling, een duurzaam consumptiepatroon met
een groter aandeel van eiwitten op plantaardige basis, meer groenten en fruit van
het seizoen en meer consumptie van duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan de
duurzaamheidskeurmerken. Beleidsdoelen zijn een halvering van de voedselverspilling
in 2030 t.o.v. 2015. Daarnaast streven we er naar dat het gemiddelde voedingspatroon
in Nederland gezond en duurzaam is volgens de Schijf van Vijf met daarbinnen een verhouding
van 50% plantaardige en 50% dierlijke eiwitten. Ook streven we naar een verdere stijging
van het marktaandeel van duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan een duurzaamheidskeurmerk.
Voor het bevorderen van een gezonde en duurzame consumptie worden verschillende instrumenten
ingezet waaronder voorlichting en stimulering. Eventuele nieuwe beleidsdoelstellingen
en daarbij behorende inzet aan instrumenten zijn aan een volgend kabinet.
235. Welk ministerie heeft de regie bij het uitvoeren van de Transitieagenda Biomassa
en voeding als het gaat om het behalen van een balans van 50:50 in verhouding dierlijke
en plantaardige eiwitten en hoe wordt daar concreet invulling aan gegeven?
De balans van 50:50 in de verhouding dierlijke en plantaardige eiwitten is opgenomen
in het Klimaatakkoord. Dit gaat om een gezond en duurzaam voedingspatroon, waarop
de Ministeries van LNV en VWS samenwerken. Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie
in het programma Jong Leren Eten en aandacht voor het vervangen van vlees door noten
en peulvruchten in de klimaatcampagne Iedereen doet Wat, wordt ingezet op verandering
van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor
duurzame en gezonde voeding (waaronder een betere balans tussen dierlijke en plantaardige
eiwitten) makkelijker wordt voor de consument. Daarnaast is op 16 oktober 2021 de
City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend, mede door de Ministeries
van BZK, LNV en VWS. De City Deal heeft als overkoepelend doel de versnelling van
de transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem, waarbij in 2030 de bevolking
een plantaardiger voedingspatroon heeft, in lijn met de Schijf van Vijf. Daarnaast
wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht
in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere
voedingskeuzes. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen
het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich
op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR-regeling «plantaardige eiwitten
op je bord» die van 2017 tot 2019 liep richtte zich op het stimuleren van innovaties
om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasisprogramma
«The protein transition». De NWO heeft het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten
uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek
door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame
consumptie.
236. Wanneer worden de richtlijnen voedingsbeleid herzien door de Gezondheidsraad?
Op 21 september heeft de Gezondheidsraad haar werkprogramma 2022 gepubliceerd. In
2022 zal begonnen worden met een update van de Richtlijnen goede voeding. Hierin zal
de commissie ook aandacht besteden aan de duurzaamheid van voedingsmiddelen en aan
factoren die van invloed zijn op het koop- en eetgedrag van mensen.
237. Hoe wordt de effectiviteit van het Voedingscentrum gemeten als het gaat om daadwerkelijke
implementatie van de Schijf van Vijf bij de Nederlandse bevolking?
De effectiviteit van het Voedingscentrum wordt gemeten door periodiek te evalueren
in hoeverre zij hun middelen doeltreffend en doelmatig inzetten en in hoeverre zij
geschikt zijn voor de taken die zij uitvoeren. De doelstelling van het Voedingscentrum
is dat alle Nederlanders een gezonde, duurzame en veilige voedselkeuze kunnen maken.
De Schijf van Vijf is de praktische vertaling van de Richtlijnen goede voeding van
de Gezondheidsraad en is daarmee een onmisbaar voorlichtingsmodel over voeding in
Nederland dat wetenschappelijk onderbouwd is. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) meet met de Voedselconsumptiepeiling34 in hoeverre de Nederlanders volgens de Schijf van Vijf eten.
238. Hoe meet het Voedingscentrum haar doelstellingen ten aanzien van het aandeel
plantaardig en dierlijk in het eetpatroon van de Nederlandse bevolking (50:50 in 2030)?
Op basis van de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad stelt het Voedingscentrum
voedingsadviezen die in de Schijf van Vijf staan op, waaronder de aanbeveling ten
aanzien van een 50:50 balans in het aandeel plantaardige en dierlijke eiwitten in
het eetpatroon. Het RIVM doet met de Voedselconsumptiepeiling onderzoek naar de mate
waarin het Nederlandse voedingspatroon overeenkomt met de aanbevelingen van de Schijf
van Vijf.
239. Wanneer is de volgende evaluatie van het Voedingscentrum voorzien als het gaat
om de effectiviteit van de Schijf van Vijf en het behalen van de doelstellingen op
het gebied van de eiwittransitie?
In de regel vindt iedere vijf jaar een evaluatie plaats in hoeverre het Voedingscentrum
de middelen die zij van het ministerie ontvangt doeltreffend en doelmatig inzet en
in hoeverre zij geschikt is voor de taken die zij uitvoert. De afgelopen evaluatie
vond plaats over de periode van 2013 t/m 2018. De resultaten hiervan heb ik in juni
202035 naar uw Kamer verstuurd. De volgende evaluatie is voorzien om in 2025 te worden uitgevoerd.
240. Hoe wordt door het Voedingscentrum invulling gegeven aan de aanbeveling uit het
vorig evaluatierapport om meer te doen aan bevorderen van duurzame voedselkeuzes bij
de consument?
Het Voedingscentrum zet zich ervoor in dat alle Nederlanders een gezonde, duurzame
en veilige voedselkeuze kunnen maken. Uit de evaluatie over 2013 t/m 2018 bleek al
dat het zeer aannemelijk is dat het Voedingscentrum doeltreffend is en een positieve
impact heeft op duurzaam eetgedrag van Nederlanders36. Het Voedingscentrum biedt handelingsperspectief om gezond en duurzaam te kunnen
eten en eetomgevingen zo in te richten dat ze gezond en duurzaam kiezen ondersteunen.
Dit komt onder meer tot uiting in het advies om duurzaam te eten in 7 stappen. In
2019 is het Voedingscentrum gestart met de Eetwisselcampagne, waarin consumenten concreet
handelingsperspectief wordt gegeven om in kleine stappen aanpassingen in hun eetpatroon
te maken waardoor het gezonder en duurzamer wordt. In juni 2021 was 50% van de Nederlanders
boven de 18 jaar bekend met de campagne, waarin aandacht is voor eetmomenten (2019),
locaties (2020) en recepten (2021). Daarnaast is het Voedingscentrum beschikbaar voor
implementatiehulp in allerlei eetomgevingen met de Richtlijn Eetomgevingen waarin
gezond en duurzaam hand in hand gaan en loopt de pilot Verduurzaming Eetomgevingen,
waarin verduurzamingsstrategieën worden uitgeprobeerd op locatie. Via hun Youtube
kanaal zet het Voedingscentrum met verschillende videoformats in op duurzamer eten,
waaronder meer plantaardig eten.
241. Hoe wordt de keuze voor meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten betrokken
bij de inzet voor het bevorderen van een meer duurzaam eetpatroon? Hoe wordt de voortgang
hierop gemeten?
Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten en
aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de klimaatcampagne
Iedereen doet Wat wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur
en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding makkelijker
wordt voor de consument. Daarbij wordt ingezet op een betere balans tussen dierlijke
en plantaardige eiwitten conform de Schijf van Vijf. Op 16 oktober 2021 is de City
Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend, een samenwerkingsverband tussen
de Ministeries van BZK, LNV en VWS, verschillende gemeentes, Voedingscentrum, Taskforce
Korte Keten, Platform 31 en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht). De City Deal heeft
als ambitie een gezonde en duurzame voedselomgeving, waar de gezonde en duurzame keuze
(conform de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum) de gemakkelijke en vanzelfsprekend
keuze is, toegankelijk en betaalbaar voor iedereen. Daarnaast wordt er beleidsondersteunend
onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten
zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes. Het RIVM
doet met de Voedselconsumptiepeiling37 onderzoek naar de mate waarin het Nederlandse voedingspatroon overeenkomt met de
aanbevelingen van de Schijf van Vijf. De eerstvolgende Voedselconsumptiepeiling verschijnt
in de loop van 2022.
242. Wat is de stand van zaken betreffende de ambitie uitgesproken door de sectortafel
«Landbouw en landbouwgebruik» in het Klimaatakkoord, om voor 2030 de omzet uit klimaatvriendelijke
voedingsmiddelen te vergroten met 10%?
In het Klimaatakkoord zijn diverse afspraken opgenomen waarmee consumenten worden
gestimuleerd om klimaatvriendelijke keuzes te maken in het aankoopgedrag. In het Klimaatakkoord
is geen streefdoel vastgelegd voor verhoging van het aandeel klimaatvriendelijke voedingsmiddelen
in de omzet. Wel is afgesproken dat supermarkten klimaatvriendelijke producten als
gemakkelijkste en normaalste keuze positioneren in de schappen van hun winkels en
dat zij consumenten verleiden om meer plantaardige eiwitten ten opzichte van dierlijke
eiwitten te consumeren.
CBL vervult een actieve rol in de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Daarnaast vinden
er regelmatig gesprekken plaats tussen LNV, CBL en supermarkten over de rol van supermarkten
in verduurzaming van de keten en de eetomgeving van de consument. Tot op heden is
er geen monitor die inzicht geeft in de specifieke voortgang die supermarkten hebben
gemaakt in het promoten van meer plantaardige producten. Er wordt momenteel wel gewerkt
aan een inventarisatie van indicatoren op basis waarvan supermarkten rapporteren over
hun duurzaamheid.
243. Welke maatregelen dragen concreet bij aan het versterken van de sociaaleconomische
positie van de agrarisch ondernemer, anders dan premie Brede Weersverzekering of saneringsregelingen?
De sociaaleconomische positie van de agrarische ondernemer is een belangrijke prioriteit
van mijn beleid. In de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) heb ik een uiteenzetting van mijn beleid met uw Kamer gedeeld. Zo wil ik het GLB
inzetten om agrarische bedrijven toekomstbestendiger te maken en boeren te belonen
voor maatschappelijke prestaties ten aanzien van de duurzaamheidsuitdagingen. Aanvullend
zijn er nationaal heb ik meerdere programma’s op het gebied van innovatie waarmee
de productiviteit en toekomstbestendigheid van de sector wordt versterkt. Deze zorgen
zowel nu als in de toekomst voor een versterking van de sociaal economische positie.
Zo is bijvoorbeeld de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (SABE)
opengesteld waarmee agrarische ondernemers subsidie kunnen ontvangen voor advies over
hoe zij hun bedrijfsvoering kunnen verbeteren. Ook zet ik mij in om de financiering
in verduurzaming van de agrarische sector te bevorderen, dit doe ik onder andere met
het Borgstellingskrediet voor de Landbouw en het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
Het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw dat onderdeel is van het omschakelprogramma
is sinds deze zomer van start. De subsidieregelingen voor bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven
zijn vanaf 1 november beschikbaar en de openstelling van de werkkapitaalregeling volgt.
Daarnaast zijn er trajecten rond korte ketens en multifunctionele landbouw om deze
alternatieve vormen van inkomsten onder de aandacht te brengen en verder te versterken.
Tenslotte noem ik mijn inzet rond het verbeteren van de positie van de boer in de
keten, zoals het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, het bevorderen van samenwerking
en het vergroten van markttransparantie.
244. Waarom is in de begroting voor het jaar 2022 te lezen dat in 2021 € 45.000 naar
de Centrale Commissie Dierproeven gaat, terwijl er in 2021 € 2.166.000 begroot was?
Voor de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is voor het jaar 2022 € 2.225.000 begroot.
Deze bijdrage aan de CCD is in zijn geheel opgenomen in de totale bijdrage aan RVO.
Het bedrag van € 45.000 betreft een restpost op het begrotingsinstrument van 2021.
245. Welke budgettaire ontwikkelingen hebben er plaatsgevonden tussen de begrotingen
van de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, en de voorlopige begroting over het jaar 2022
in het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI)? Zit er een dalende,
gelijkblijvende, of stijgende trend in het budget voor de TPI?
Bij de start van TPI is toegezegd jaarlijks een budget van € 1 mln.vanuit LNV vrij
te maken als «procesgeld» voor het versnellen van de transitie naar proefdiervrije
innovatie. In 2018 is uw Kamer separaat geïnformeerd over de besteding van deze middelen.
In de praktijk is een lager bedrag dan € 1 mln.per jaar uitgegeven, onder meer omdat
expertise en menskracht uit eigen huis is benut. Het TPI procesbudget voor 2022 is
€ 500.000,– en vergelijkbaar met de begroting van 2021.
246. Wat was de invloed van de zware regenval in Limburg op het gebruik van de Brede
Weersverzekering en was het begrote bedrag daarmee afdoende?
De zware regenval in Limburg van juli dit jaar was midden in het groeiseizoen, ruim
nadat de telers hun verzekeringspolis voor de Brede weersverzekering 2021 hadden kunnen
afsluiten. Derhalve is er geen invloed van deze regenval op de deelname aan de Brede
weersverzekering in 2021.
247. Wat zijn de gevolgen van vrijwillige uitkoop of onteigening van landbouwgrond
voor boeren in de inkomstenbelasting, erf- en schenkbelasting en overdrachtsbelasting?
248. Is het juist dat een boer die stopt met zijn of haar bedrijf deze fiscaal gezien
«staakt» en daarover een rekening moet betalen?
249. Klopt het dat er een regeling bestaat om niet af te hoeven rekenen na staking
in geval van overheidsingrijpen en herinvestering, maar dat het in de praktijk moeilijk
blijkt hier gebruik van te maken? Waarom is dat het geval?
250. Is het juist dat boeren die uitgekocht of onteigend worden en waarbij de bedrijfsvoering
dus wordt stopgezet, te maken krijgen met de voortzettingseis van vijf jaar en daardoor
geen gebruik kunnen maken van de opvolgingsfaciliteit? Is het tevens juist dat zij
daardoor mogelijk fiscaal moeten afrekenen? Kunt u uitleggen in welke gevallen bovenstaande
zich al dan niet voordoet?
251. Klopt het dat boeren die worden uitgekocht of onteigend mogelijk te maken krijgen
met overdrachtsbelasting bij onteigening van de grond? Wanneer is dat het geval?
Antwoorden op vraag 247 tot en met 251
Wanneer een boer zijn onderneming voor de inkomstenbelasting beëindigt, betekent dit
– net als voor iedere ondernemer die zijn onderneming beëindigt – dat in beginsel
belasting verschuldigd is over de stakingswinst. De stakingswinst bestaat uit de zogenoemde
stille reserves (het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van vermogensbestanddelen
en de fiscale boekwaarde daarvan) en de fiscale reserves (egalisatiereserve, herinvesteringsreserve
en oudedagsreserve). Voor zover de winst ziet op de waardeaangroei van grond bij voortzetting
van de agrarische bestemming wordt de winst mogelijk vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling.
Er zijn onder voorwaarden enkele faciliteiten beschikbaar die de fiscale gevolgen
van de bedrijfsbeëindiging mitigeren. Te denken valt aan de stakingsaftrek ter grootte
van maximaal € 3.630 (bedrag in 2021) en het uitstellen van belastingheffing over
de stakingswinst indien de opbrengst wordt aangewend voor een fiscaal gefaciliteerde
oudedagsvoorziening (stakingslijfrente of FOR-lijfrente). Verder geldt specifiek voor
de varkenshouders dat de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is aangemerkt
als «overheidsingrijpen» voor de toepassing van de herinvesteringsreserve, zodat er
meer mogelijkheden zijn om de fiscale boekwinst van een bedrijfsmiddel te reserveren
en af te boeken op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel in een nieuwe onderneming.
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties wordt op dit moment opgesteld.
Bezien zal worden of deze regeling eveneens kan worden aangewezen als overheidsingrijpen.
Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de erf- en schenkbelasting
geldt een aantal voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat de verkregen onderneming
gedurende vijf jaar na de verkrijging door de verkrijger moet worden voortgezet. Als
aan een voorwaarde niet wordt voldaan, wordt de voorwaardelijk vrijgestelde schenk-
of erfbelasting alsnog verschuldigd. Een uitzondering op deze regel geldt indien een
onderneming geheel of gedeeltelijk wordt gestaakt als gevolg van overheidsingrijpen
en de waarde van het ondernemingsvermogen binnen een bepaalde termijn wordt geherinvesteerd
in een onderneming waaruit de eerder bedoelde verkrijger weer winst gaat genieten.
In dat geval wordt de voortzettingstermijn geschorst gedurende de periode dat nog
niet is geherinvesteerd. Ook in dit kader is van belang of de Landelijke beëindigingsregeling
veehouderijlocaties zal worden aangewezen als overheidsingrijpen.
Overdrachtsbelasting wordt geheven van de verkrijger van onroerende zaken. Voor verkrijgingen
door de overheid (de staat, provincies, gemeenten en waterschappen) geldt voor de
overdrachtsbelasting een vrijstelling. Dit kan aan de orde zijn bij vrijwillige uitkoop
of onteigening van landbouwgronden. Voor enkele vrijstellingen van overdrachtsbelasting
geldt een voortzettingstermijn van de onderneming gedurende drie jaar na een vrijgesteld
belastbaar feit. Als de onderneming ten gevolge van uitkoop of onteigening van grond
wordt gestaakt binnen de genoemde termijn, zou dit in een incidenteel geval kunnen
leiden tot het alsnog verschuldigd worden van de niet-geheven overdrachtsbelasting.
De specifieke fiscale gevolgen kunnen per boer verschillen en zijn afhankelijk van
de individuele feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
252. Wat zijn de economische gevolgen van vrijwillige uitkoop of onteigening voor
de schaarste en prijs van landbouwgrond? Hoe werkt dit door in de onteigeningsvergoeding
voor bestaande boeren? Ontstaat als gevolg van vrijwillige uitkoop/onteigening mogelijk
een ongelijkheid voor bestaande en nieuwe boeren?
De economische gevolgen van mogelijk opkoop van grond voor de schaarste en prijs van
landbouwgrond is van veel factoren afhankelijk, onder andere van de omvang van de
aankopen, de uiteindelijke bestemming van deze aangekochte landbouwgrond, het opbrengend
vermogen van de grond en de vraag naar landbouwgrond. Het is bij grootschalig overheidsingrijpen
bovendien mede afhankelijk van de besluitvorming over de betaalde prijzen, wat er
met de aangekochte grond gebeurt en of de eventueel aangekochte grond snel weer op
de markt wordt aangeboden. Eveneens is de verdeling tussen nieuwe en bestaande boeren
mede afhankelijk van de toewijzingscriteria als grond wederom wordt aangeboden. Het
is daarom ten algemene niet op voorhand goed te duiden wat mogelijke gevolgen kunnen
zijn voor onteigeningvergoedingen en risico’s op ongelijkheid tussen bestaande en
nieuwe boeren.
253. Wat is uw plan voor handhaving op de managementmaatregelen voor stikstofreductie,
zoals aanpassing van het voerspoor, meer weidegang en het aanlengen van mest met water?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het bij de managementmaatregelen gaat om sectorafspraken.
Op bedrijfsniveau worden de managementmaatregelen niet gemonitord en gehandhaafd.
Desalniettemin zijn in de afspraken met de sector concrete resultaatsverplichtingen
opgenomen die de sectorpartijen belooft hebben na te komen.
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 20 juli jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 159) zal gedurende de looptijd van de sectorafspraken zal de voortgang worden gemonitord.
De resultaten van deze monitoring zullen vervolgens worden besproken in het Bestuurlijk
Overleg met de agropartijen, zodat er nauw de vinger aan de pols kan worden gehouden
en ontwikkelingen meegenomen kunnen worden. Jaarlijks zal worden bezien hoe het staat
met de uitvoering van maatregelen en of er bijsturing nodig is om de gewenste effecten
te behalen. Daarnaast is het van belang dat er goed zicht is op de voortgang van de
uitvoering van het totale pakket van bron- en natuur(herstel)maatregelen en de gevolgen
hiervan. Daarom wordt er ook een monitorings- en bijsturingssystematiek opgesteld
onder het programma stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er tijdig kan worden
ingegrepen als dat nodig is om te voorkomen dat de omgevingswaarden niet gehaald worden.
In de sectorafspraken, tevens opgenomen in de brief van 20 juli jl., wordt daarnaast
beschreven wat de sectorpartijen, in samenwerking met de overheid, doen om de maatregelen
succesvol uit te rollen. Voor weidegang wordt gewerkt aan kennisontwikkeling en kennisverspreiding
middels het demonstratieproject Grip op Gras van Stichting Weidegang. Daarnaast wordt
de mogelijkheid om extra uren weidegang te belonen als groene dienst via de ecoregeling
in het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) momenteel verder uitgewerkt.
Ook wordt er gewerkt aan een adequate registratie en borging van de extra uren weidegang
en wordt in samenspraak met provincies ingezet op het versterken van grondgebondenheid
en vergroten van huiskavels.
Voor de veevoermaatregel worden er nog dit jaar veevoerpilots gestart waarin groepen
van (gangbare) melkveehouders laten zien in hoeverre het mogelijk is om kosteneffectieve
maatregelen te nemen die de bedrijfsresultaten, waar mogelijk, positief beïnvloeden,
inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering en geen negatief effect hebben op diergezondheid,
dierenwelzijn, klimaat, bodem etc.
254. Kunt u inzicht geven in de huidige status van de gesprekken met de sector over
zaken als het aanpassen van het voerspoor en het aanlengen van mest met water, in
het kader van de stikstofmaatregelen?
In het kader van de aanpak van de stikstofproblematiek is in het afgelopen jaar met
diverse sectorpartijen in de melkveehouderij gesproken over de invulling van de drie
managementmaatregelen, namelijk het optimaliseren van veevoer, meer beweiding en verdunde
aanwending van mest op grasland gelegen op zandgronden bij het gebruik van een zodenbemester.
Op 20 juli 2021 heb ik u geïnformeerd over het proces en de uitwerking van managementmaatregelen
(Kamerstuk 35 334, nr. 159). Met betrekking tot de eerste twee managementmaatregelen zijn concrete resultaatsverplichtingen
afgesproken; in 2025 mag het ruw-eiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen niet meer
dan 160 gram per kilogram droge stof bedragen en vanaf 2023 is het aantal uren weidegang
ten opzichte van 2018 met 180 uren extra toegenomen. Voor de maatregel verdunde mestaanwending
op zandgrond is er sprake van een inspanningsverplichting waarbij het streven is om
te komen tot de afspraak dat in 2025 de helft van de mest die met een zodenbemester
op grasland gelegen op zandgronden wordt uitgereden, verdund (2 delen mest op 1 deel
water) wordt aangewend. Onder meer de beschikbaarheid van dan wel de toegang tot voldoende
water, zeker bij kavels op afstand, en de effectiviteit van de maatregel ten opzichte
van ondergronds aanwenden van mest maakt dat er geen resultaatsverplichting is afgesproken.
De bedoeling is om nog dit najaar in de (technische) werkgroepen de voortgang van
de drie managementmaatregelen aan de orde te stellen.
255. Kunt u aangeven waarom de reservering van 12,9 miljoen euro en de 780 miljoen
euro die door de Coalitie Toekomstgerichte Melkveehouderij (CTM) is becijferd als
noodzakelijk voor de verduurzaming van de veehouderij, zo ver uit elkaar liggen? Hoe
denkt u met de inzet van dit geld het doel te bereiken?
Het genoemde bedrag van € 12,9 miljoen heeft betrekking op Opdrachten voor de verduurzaming
van de gehele veehouderij in 2022. Het heeft o.a. betrekking op klimaatprojecten,
weidegang en stikstofbeperkende maatregelen via het veevoer. Daarnaast zijn er andere
posten in de LNV-begroting opgenomen voor de verduurzaming van de melkveehouderij
en het verlagen van stikstof. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 128.
In de kamerbrief van 20 juli 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 159) is de samenhang tussen het plan van de Coalitie Toekomstbestendige Melkveehouderij
(CTM) en het structurele maatregelpakket voor stikstof weergegeven. Naast de managementmaatregelen
op het gebied van veevoer, weidegang en verdund uitrijden van mest op zandgrond omvat
het plan van CTM onder andere de aanpak van stalmaatregelen en structuurversterking.
256. Hoe is het geld in de LNV-begroting van 2021 voor het Nationaal Programma Landbouwbodems
besteed? Welke voortgang is hiermee geboekt op het doel van koolstofvastlegging?
Vanuit de LNV-begroting van 2021 wordt geld besteed aan het Nationaal Programma Landbouwbodems
(NPL). Vanuit dit programma is wordt onder meer gewerkt aan de uitvoering van onderzoeksprojecten
voor de kennisontwikkeling rondom koolstofvastlegging van maatregelen voor duurzaam
bodembeheer, kennisverspreiding, samenwerking met ketenpartijen en ondersteuning van
regionale ontwikkelingen.
Voor 2021 bedraagt het budget voor het NPL in totaal rond de € 7 mln. Hiervan betreft
het onderzoeksbudget dat is overgeheveld aan Wageningen Universiteit & Research voor
Slim Landgebruik (een samenwerking tussen onder andere Wageningen Universiteit & Research,
het Louis Bolk Instituut en CLM), ongeveer € 3,5 mln. Hierbinnen vindt onderzoek plaats
naar de effecten van maatregelen in Lange Termijn Experimenten (LTE’s) en praktijkonderzoek
binnen bestaande netwerken van veehouderij en akkerbouw. Voor de kennisverspreiding
wordt circa € 1,7 mln. aan Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) besteed en ongeveer
€ 1 ton aan de nationale bodemtop en de samenwerking met ketenpartijen. Het overige
deel wordt besteed aan onder meer een pilot opleiding aan de Aeres hogeschool en overige
initiatieven. Daarnaast is een tussenevaluatie van het Nationaal Programma Landbouwbodems
opgestart in 2021. Hierover zal ik uw Kamer voor de zomer 2022 inlichten.
Het Nationaal Programma Landbouwbodems is er op gericht om invulling te kunnen geven
aan de afspraak in het klimaatakkoord: het jaarlijks extra vastleggen van 0,5 Mton
CO2-eq in landbouwbodems vanaf 2030. De focus van de werkzaamheden binnen het Nationaal
Programma Landbouwbodems ligt in deze fase op de kennisontwikkeling en -verspreiding.
Hierom zijn nog geen kwantitatieve gegevens over daadwerkelijke voortgang op het doel
van koolstofvastlegging beschikbaar. Dit zal binnen het proces richting 2030 nader
worden ingevuld.
257. Kunt u aangeven hoe de maatschappelijke partners in 2022 betrokken zullen worden
bij de uitvoering van het Nationaal Programma Landbouwbodems?
Maatschappelijke partners worden op dit moment op diverse manieren betrokken bij het
Nationaal Programma Landbouwbodems. Zo wordt er jaarlijks de nationale bodemtop georganiseerd,
die dit jaar op 1 december zal plaatsvinden. In de afgelopen jaren is er onder leiding
van de onafhankelijke trekker van het Nationaal Programma Landbouwbodems Jan Jacob
van Dijk samengewerkt met diverse partijen uit de agroketen om te komen tot realisatie
van de doelstellingen van het NPL. Er vinden reguliere overleggen plaats met partijen
over de bijdrage die zij leveren aan duurzaam bodembeheer, dit is vastgelegd in verschillende
afspraken (Kamerstuk 30 015, nr.79). Daarnaast wordt er met verschillende kennisinstellingen samengewerkt om meer inzicht
te krijgen over de staat van de Nederlandse landbouwbodems, de maatregelen die genomen
kunnen worden om deze te verbeteren, de effecten van deze maatregelen en de mogelijkheden
om koolstof vast te leggen in landbouwbodems. In het door LNV gefinancierde onderzoeksprogramma
Slim Landgebruik zijn er met regelmaat stakeholdersoverleggen met maatschappelijke
partners.
Dhr. Van Dijk heeft het ministerie laten weten per 1 december 2021 te stoppen met
zijn rol als onafhankelijk trekker. Op dit moment wordt verkend hoe zijn opvolging
vorm moet krijgen.
258. Welke specifieke projecten staan er op de planning voor 2022 die de transitie
naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw realiseren en zijn hiervoor ramingen
van beschikbaar in hoeverre deze bijdragen aan stikstofreductie?
Er is een veelheid aan projecten nodig om de transitie naar een duurzame veehouderij
te realiseren. Een deel van de projecten komt voort uit de structurele aanpak van
de stikstofproblematiek. De bronmaatregelen voor de veehouderij die daarin zijn aangekondigd
dragen bij aan een transitie naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw. Voor
2022 gaat dat om o.a.:
– Opstellingen van de Subsidie voor brongerichte verduurzaming van stallen
– Voor het verdund aanwenden van mest is het de bedoeling om volgend jaar een regeling
voor waterbassins op te stellen.
– Er wordt door de sector in samenwerking met de overheid gewerkt aan het succesvol
uitrollen van maatregelen op het terrein van weidegang en veevoer. Zie voor een toelichting
hierop het antwoord op vraag 253.
– Met betrekking tot het omschakelprogramma wordt volgend jaar bepaald hoe verder gegaan
wordt na de pilot met het investeringsfonds, naast de openstelling van een werkkapitaalregeling
en regelingen in de Sabe voor bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven.
– De openstelling van de landelijke beëindigingsregeling
– De verdere uitvoering van de maatregel gerichte opkoop.
Voor deze maatregelen zijn ramingen gemaakt die aangeven in hoeverre ze op termijn
bijdragen aan de stikstofreductie. Voor meer informatie over de ramingen verwijs ik
naar de toelichting op de structurele aanpak stikstof (kamerstuk 35 334, nr. 82), de uitwerking van de managementmaatregelen voor de melkveehouderij (Kamerstuk 35 334, nr. 159) en de brief over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderij (Kamerstuk 35 334, nr. 164).
Voor de transitie naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw is vanzelfsprekend
veel meer nodig, bijvoorbeeld inzet om de vraag naar duurzame producten te vergroten
(nodig voor verdienvermogen), gebiedsgerichte inzet in bijv. de experimenteergebieden
en GLB-pilots, praktische informatie voor boeren en de ontwikkeling van een systeem
van kritische prestatie-indicatoren. Voor het volledige overzicht van projecten die
hieraan bijdragen verwijs ik naar het tweede overzicht realisatie visie Waardevol
en verbonden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 78).
259. Hoe is de weidegang momenteel juridisch geborgd waardoor geen risico meer bestaat
op een eis tot weidegang op vergunning?
Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de
situatie waarbij de dieren op stal staan en maatschappelijk gewenst is, ben ik van
mening dat voor het starten van beweiden of extra uren weidegang geen natuurvergunning
nodig is. Deze lijn is in overeenstemming met het tussentijds advies van de commissie
Remkes over beweiden en bemesten en wordt met de provincies ingebracht bij juridische
procedures.
260. Kunt u aangeven hoe het budget voor het Nationaal Programma Landbouwbodems wordt
besteed?
Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Landbouwbodems wordt het budget besteed
aan de verschillende onderdelen van het programma: kennisontwikkeling, kennisverspreiding,
samenwerking met ketenpartijen, ondersteuning van regionale ontwikkelingen en overige
initiatieven die duurzaam bodembeheer versterken. Voor de wijze van besteding kan
ik naar de beantwoording van vraag 256 verwijzen.
261. Kunt u een cijfermatige inschatting maken wat de effecten zullen zijn van uw
investeringen aan klimaat op de Nederlandse uitstoot van CO2?
Voor een inschatting van de effecten van het beleid op de uitstoot van broeikasgassen
verwijs ik uw Kamer naar de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2021 van PBL, die
op 28 oktober jl. is gepubliceerd. De KEV bevat projecties van de broeikasgasemissies
van de sectoren landbouw en landgebruik in 2030, op basis van vastgesteld en voorgenomen
beleid op 1 mei 2021. Het gaat hierbij om het beleid dat op die datum voldoende concreet
was uitgewerkt. PBL rekent jaarlijks het beleid door. De informatie over de in 2030
te verwachten emissies die uit de doorrekening volgt, kan aanleiding geven om het
klimaatbeleid bij te stellen.
262. Kunt u aangeven op welke wijze de pilots onder het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
Gewasbescherming 2030 zich verhouden tot de inspanningen binnen het Nationaal Strategisch
Plan (NSP)?
De pilotprojecten op bedrijfs-, sector en regionaal niveau, die in het kader van het
Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gaan lopen, zijn primair
gericht op het opdoen en delen van ervaring met weerbare planten en teeltsystemen
en verbinden van land- en tuinbouw met natuur. De resultaten daarvan komen naar het
zich laat aanzien waarschijnlijk pas beschikbaar nadat het NSP is vastgesteld. Wel
is de verwachting dat deze resultaten kunnen bijdragen aan de maatschappelijke doelen
die met het NSP worden beoogd, zoals duurzame bodems, klimaatadaptatie en minder emissies
naar het milieu. Mogelijk kunnen de resultaten ook benut worden voor het verder optimaliseren
van de eco-regeling.
263. Wat zijn de tussendoelen bij het realiseren van de Toekomstvisie gewasbescherming?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 203038 bevat de volgende (tussendoelen):
1) Planten en teeltsystemen zijn weerbaar
2021
•
Er is instrumentarium beschikbaar voor de agrarische ondernemer op bedrijfsniveau,
die het pakket aan handelingsperspectieven voor het versterken van weerbaarheid inzichtelijk
maakt.
•
Er is instrumentarium beschikbaar die inzicht geeft in de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen
binnen weerbare teeltsystemen
2022
•
Er is een nulmeting van de handelingsperspectieven voor het creëren van weerbaarheid
per sector en van de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen binnen weerbare teeltsystemen
per sector.
2023 t/m 2030
•
Er is een dalende trend te zien in de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen als
gevolg van de (door)ontwikkeling van weerbare teeltsystemen per sector.
2) Land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden
2021
Er is inzicht in de samenhang tussen plantaardige productie, gewasbescherming en biodiversiteit.
Indicatoren hiervoor worden als prototypen toegepast in de praktijk.
2025
Rendabele maatregelen die zowel de weerbaarheid van het teeltsysteem als de biodiversiteit
versterken worden toegepast in de betreffende regio’s, sectoren en teelten en gewaardeerd
door de keten.
2030
Rendabele maatregelen die zowel de weerbaarheid van het teeltsysteem als de biodiversiteit
versterken zijn gangbaar in de praktijk en gewaardeerd in de keten, ook internationaal.
3) Nagenoeg geen emissies
2023
•
afname van het aantal overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen
in oppervlaktewater met 90% ten opzichte van 2013;
•
afname van het aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm in oppervlaktewater bestemd
voor drinkwaterbereiding, met 95% ten opzichte van 2013;
2027
•
nagenoeg geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf en vanuit gebouwen,
bij het vullen en uitwendig reinigen van spuitapparatuur en vanuit de glastuinbouw;
•
Geen normoverschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen
in oppervlakte water.
•
Daarnaast gelden de doelen van de KRW voor 2027. Het uitgangspunt vanuit het Uitvoeringsprogramma
Gewasbescherming is dat deze doelen gehaald worden.
2030
•
nagenoeg geen emissies meer van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de open teelten
4) Nagenoeg geen residuen
2023
Nagenoeg geen residuen op land- en tuinbouwproducten voor voedselconsumptie.
2027
Zelfde als in 2023.
2030
Zelfde als in 2023.
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks
monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit
moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Het is de bedoeling
om bepaalde (tussen)doelen op basis van deze systematiek nader te concretiseren.
264. Hoeveel van de 18,2 miljoen euro voor «uitvoering, monitoring en handhaving»
van het mestbeleid gaat naar handhaving?
Het doorlopende opdrachtenpakket aan RVO en NVWA voorziet in de reguliere handhavingsactiviteiten
op onder meer het mestdomein. Zoals in de toelichting bij de begroting is aangegeven
hebben deze middelen tot doel het mestbeleid in 2022 te kunnen uitvoeren, monitoren
en handhaven om zo aan de Europese verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Van dit
bedrag is € 12,4 mln. gericht op (verbetering van de) handhaving. Dit betreft bestuursrechtelijke
handhaving door RVO, strafrechtelijke handhaving door de NVWA en invoering van het
realtime vervoersbewijs dierlijke mest. Daarnaast betreft het inzet voor het Landelijk
Meetnet Effecten Mestbeleid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
waarmee wordt voorzien in metingen van de grondwaterkwaliteit conform de vereisten
van de Nitraatrichtlijn en continuering van het bestaande mestbeleid waaronder lopende
onderzoekstrajecten.
265. Kunt u aangeven hoe de gebiedsgerichte pilotprojecten waarmee telers gestimuleerd
worden om weerbare plant en teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming toe te
passen en emissies naar het milieu verder te reduceren zich verhouden tot de inspanningen
binnen het Nationaal Strategisch Plan (NSP)?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 262.
266. Wat is de stand van zaken betreffende de ontwikkeling van een uniforme landelijke
richtlijn voor vergoedingen aan zelfstandige, lokale en regionale wildopvangcentra?
In mijn brief van 28 juli 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) over de uitvoering van deze en andere moties en toezeggingen met betrekking tot
de opvang van wilde dieren heb ik aangegeven dat er geen uniforme landelijke richtlijn
geformuleerd kan worden, vanwege de grote verschillen tussen opvangcentra en de behoefte
aan maatwerk. Er wordt daarom niet meer gewerkt aan de ontwikkeling van een dergelijke
richtlijn.
Ik heb in deze brief ook aangegeven welke aanvullende acties ikzelf, samen met de
provincies en de opvangcentra, wel neem om de opvangcentra een betere en duidelijke
basis te bieden op grond waarvan zij hun activiteiten kunnen uitvoeren. Onderdeel
hiervan is een aanpassing van de beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten welke
binnenkort gereed zal zijn. Daarnaast heb ik in deze brief ook de aanbeveling gedaan
richting de opvangcentra om zich goed te organiseren en gezamenlijk inzichtelijk te
maken wat de opvang van wilde dieren kost.
267. Op welke wijze houdt u rekening in uw budget met de uitkomst van de zienswijze
Raad voor Dierenaangelegenheden over de zorgplicht van wilde dieren in nood conform
de in 2019 aangenomen moties Wassenberg/Graus?
Ik heb de Raad van de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd om een zienswijze die antwoord
geeft op de vraag of en hoe een hulpbehoevend dier moet worden geholpen en door wie.
Dit is een principiële vraag die los staat van de vraag wie de opvang financiert.
Deze zienswijze is nog niet gereed. Wanneer deze zienswijze gereed is zal ik deze
zorgvuldig bestuderen en uw Kamer een appreciatie sturen.
Ik kan mij voorstellen dat de zienswijze van de RDA aanleiding geeft tot een discussie
over hoe de kosten voor de opvang van wilde dieren zouden moeten worden gefinancierd.
Dat wacht ik af en zie derhalve nu nog geen aanleiding om budget te reserveren voor
de opvang van wilde dieren.
268. Hoe vaak heeft de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming gehandhaafd afgelopen
jaar?
Van 1 januari 2021 tot 7 oktober 2021 heeft de LID 7.475 inspecties ter plaatse en
3.628 administratieve inspecties uitgevoerd en hierbij de volgende acties ondernomen:
Strafrecht
Procesverbaal aangezegd
28
Procesverbaal met inbeslagname
28
Procesverbaal van bevindingen
55
Procesverbaal van verhoor
20
Vordering
15
Totaal
146
Bestuursrecht
Toezichtsrapport
371
Toezichtsrapport hercontrole niet akkoord
6
Toezichtsrapport (hercontrole) met inbewaringname
52
Totaal
429
Overig
Afspraak / waarschuwing
644
Afstand dieren
57
Bevindingenbrief niet akkoord
1
Overdracht melding aan ketenpartner of DB
67
Totaal
769
269. Hoeveel geld gaat er naar het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie, buiten
de regie om?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 54, waar
een overzicht is gegeven van alle budgetten in relatie tot alternatieven voor dierproeven.
Zonder de TPI proceskosten, komt het totaal budget van dat overzicht uit op: € 9.631.018,–.
Als daar ook de bijdragen van de andere departementen bij opgeteld worden, komt het
totaal budget voor 2022- buiten de regie om- uit op: € 13.131.018,–.
270. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen 3 jaar bij de LID gedaan
rondom de handel in en huisvesting van exotische dieren?
Tussen 1 januari 2019 en 7 oktober 2021 heeft de LID de 338 dossiers aangemaakt betreffende
exotische dieren:
Diercategorie
Roofvogel / uil
101
Exotisch dier
54
Insect / amfibie / reptiel
183
Totaal
338
Exotisch dier
Serval / caracal / savannah
19
Eekhoorn
14
Dromedaris / kameel
11
Stinkdieren
3
Prairiehondje
1
Stekelvarkens
1
Diversen
5
Totaal
54
Insect / amfibie / reptiel
Schildpadden
61
Slangen
50
Baardagamen
16
Hagedissen
8
Gekko’s
8
Leguanen
7
Axolotl
7
Kikkers
6
Krokodillen
5
Spinnen
5
Kameleons
2
Schorpioenen
2
Gilamonster
1
Diversen
5
Totaal
183
271. Kunt u het budget van 1 miljoen euro voor bevordering van het welzijn van landbouwhuisdieren
nader specificeren? Wat wordt hiermee betaald? Aan wie wordt dit betaald? Welke maatregelen
bent u voornemens uit dit budget te financieren om brandveiligheid van stallen te
bevorderen?
De belangrijkste activiteiten waarvoor in 2022 binnen dit budget geld is gereserveerd
zijn: financiering van het Vertrouwensloket dierenwelzijn landbouwhuisdieren; (onderzoek
naar) ontwikkeling van een benchmark zorg jonge dieren; vervolgplan aanpak natuurlijke
geboortes van vleesveerunderen van Projecten LTO Noord. Ten behoeve van brandpreventie
en brandveiligheid is op dit budget een bedrag opgenomen voor ondersteuning van de
LTO-projectleiding van het actieplan brandveilige stallen.
In mijn brief over de aanpak van stalbranden van 8 oktober 2021 heb ik onder andere
aangegeven dat ik verbetering van de brandveiligheid en het dierenwelzijn als harde
voorwaarde ga stellen om in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage via de subsidiemodules
brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen. Daarnaast wordt komende
maanden bezien hoe veehouders financieel nader ondersteund kunnen worden bij het realiseren
van gewenste aanpassingen om stallen brandveiliger te maken.
272. Waar zullen de middelen voor Programma Internationale Agroketens (PIA), bedoeld
voor het versterken van de internationale positie van de Nederlandse agro- en foodsector
(€ 2,6 miljoen) concreet aan worden uitgegeven en wat zijn hierbij de doelstellingen?
Het PIA-instrument biedt het Landbouwradennetwerk financiering voor kleinschalige,
seedmoney-achtige activiteiten. Met behulp van deze gelden wordt een breed scala aan
activiteiten uitgevoerd of gefaciliteerd. Het varieert van informeren over lokale
landbouw- en marktontwikkelingen, het bevorderen van samenwerking tot positioneren
van de Nederlandse agrosector en beleidsprioriteiten. Dit betreft webi/seminars, expertmeetings,
handelsmissies en aanwezigheid op agrarische vakbeurzen, inkomende handels- en overheidsmissies
of experts, en de website agroberichtenbuitenland.nl.
Met de inzet wordt bijgedragen aan de internationalisering van het Nederlandse agrosector
en draagt daarmee bij aan het verdien-vermogen van onze economie en aan een duurzame
voedselproductie- en systeem. Dit gebeurt o.a. door het onderhouden en waar nodig
versterken van de (politieke) beleidsdialoog met voor landbouw/agroketens belangrijke
partnerlanden, het handhaven en waar mogelijk vergroten van marktoegang, het bevorderen
van export- en importactiviteiten van de Nederlandse agrarische sector en het bevorderen
van de export van innovaties en kennis van de Nederlandse agrarische sector.
273. Wat is het totale budget dat vanuit deze begroting wordt uitgetrokken voor het
versterken van de internationale positie van de Nederlandse agro- en foodsector, dus
inclusief de budgetten voor (de uitvoering van) het Landbouwradennetwerk en wat zijn
hierbij de doelstellingen?
Het Ministerie van LNV zet zich al jaren – met ambassades, andere departementen, financiële
en kennisinstellingen, multilaterale organisaties, NGO's, bedrijven en andere relevante
stakeholders – in op het versterken van de internationale inzet op de ontwikkeling
van duurzame, circulaire landbouw en voedselsystemen, efficiënte en duurzame handelsketens
en mondiale voedselzekerheid, waarbij rekening worden gehouden met het Nederlandse
verdienvermogen (producten, kennis en innovatie).
Daarbij ondersteunt LNV het Nederlandse innovatieve en duurzame agrobedrijfsleven
om mondiaal zo goed mogelijk gepositioneerd te zijn en bij te dragen aan landen die
zich op het gebied van landbouw en voedselzekerheid verder willen ontwikkelen. Deze
inzet vindt plaats op Europees, bilateraal en multilateraal niveau.
Middelen en instrumenten die vanuit de begroting van LNV hierbij worden ingezet zijn
onder andere het Programma Internationale Agroketens (PIA, € 2,6 mln.), het Landbouwattachénetwerk
(LAN, € 18,6 mln) en bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame
economische- en landbouwontwikkeling en veerkrachtige voedselsystemen, mondiale voedselzekerheid
en (internationale) partnerschappen (€ 1,4 mln).
274. Welk deel van het budget dat is gereserveerd voor de bijdrage aan het College
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wordt ingezet voor
snellere toegang van groene laag-risicomiddelen bijvoorbeeld door de instelling van
een speciaal loket?
Ik heb uw Kamer recent per brief geïnformeerd dat het College voor de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) al een «green team» heeft, dat heel goed
geëquipeerd is om aanvragen van deze middelen snel te kunnen beoordelen. Ik heb hierin
ook geschetst dat ik wil ik kijken wat ervoor nodig is om laag-risicomiddelen makkelijker
toegang te geven in de procedures en dergelijke. Een van de mogelijkheden is het verlenen
van voorrang bij het beoordelen van middelen (een zogenaamde short cut). Ik ga met
het Ctgb in gesprek hoe een dergelijke procedure vormgegeven kan worden.
De kosten voor het beoordelen van aanvragen van werkzame stoffen of van gewasbeschermingsmiddelen
worden betaald door de aanvrager. Het budget dat de rijksoverheid ter beschikking
stelt voor beleidsadvisering op het terrein van gewasbeschermingsmiddelen wordt onder
andere gebruikt voor het deelnemen aan expertgroepen om de procedures te optimaliseren
en de datavereisten toe te snijden op dit type werkzame stoffen / gewasbeschermingsmiddelen.
Het is niet mogelijk om aan te geven welk deel van het budget hiervoor uiteindelijk
wordt gebruikt. Dit is namelijk onder andere afhankelijk van de frequentie waarmee
deze expertgroepen vergaderen.
275. Welk deel van het budget voor de bijdrage aan het College voor de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wordt ingezet voor snellere toegang van
groene laag-risicomiddelen, bijvoorbeeld door de instelling van een speciaal loket?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 274.
276. Is er een scenario uitgewerkt voor het geval Nederland de derogatie verliest
en is hier rekening mee gehouden in de begroting? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom
niet?
In mijn brief van 15 oktober 2021 (kenmerk2021Z18160) heb ik de consequenties geduid wanneer derogatie van de Nitraatrichtlijn niet zal
worden verleend aan Nederland. Naar verwachting zal het wegvallen van derogatie grote
gevolgen hebben voor de mestmarkt in Nederland. De mestverwerkingscapaciteit en exportmogelijkheden
zullen op korte termijn onvoldoende zijn om het gehele mestoverschot te kunnen plaatsen
bij verlies van de derogatie. De druk op de mestmarkt zal zo fors toenemen dat de
gevolgen daarvan zeer grote impact kunnen hebben op de gehele landbouw in Nederland.
Daarom blijft mijn inzet gericht op het verkrijgen van derogatie. Verder zal een dergelijke
situatie niet zondermeer met middelen uit de begroting op te lossen zijn.
277. Is de veronderstelling juist dat invasieve uitheemse rivierkreeften onder de
Visserijwet vallen en dat het Rijk derhalve eerstverantwoordelijk is voor het beheer
van deze invasieve exoot?
Ja, bevissing van de invasieve uitheemse rivierkreeften die op de Europese Unielijst
voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan, is geregeld in zowel de Visserijwet
als ook via een vrijstelling in de Regeling natuurbescherming (artikel 3.30). Bevissing
is de Nederlandse beheersmaatregel tegen invasieve uitheemse rivierkreeften van de
Europese Unielijst zoals bedoeld in artikel 19 van de Europese Exotenverordening (1143/2014).
Daarbij is de inzet gericht op beheersing van de soorten omdat het niet mogelijk wordt
geacht om de soorten nog op een haalbare en kosteneffectieve wijze uit te roeien.
Artikel 3.30 van de Regeling natuurbescherming maakt bevissing als beheersmaatregel
juridisch mogelijk (vrijstelling op beperkingen van artikel 7 van de Europese Exotenverordening).
278. Bent u voornemens zo nodig geld uit te trekken voor het programma voor de aanpak
van uitheemse rivierkreeften?
Momenteel wordt onder regie van het bestuurlijk overleg rivierkreeft een programma
voor de aanpak van uitheemse rivierkreeften opgesteld. In dit bestuurlijk overleg
participeren alle betrokken overheden en sectororganisaties met als doel om tot een
gezamenlijk gedragen aanpak voor beheersing van de rivierkreeft te komen. Het gaat
hierbij om de beantwoording van onderzoeksvragen en kennisvergaring, maar ook wordt
in beeld gebracht welke juridische voorwaarden noodzakelijk zijn om beheersing effectief
te kunnen vormgeven. Op basis hiervan zal vervolgens een gezamenlijke aanpak worden
geformuleerd, waarbij het de insteek is dat alle betrokken partijen vanuit de eigen
rol en verantwoordelijkheid hieraan bijdragen.
279 Klopt het dat de bestrijding van de invasieve exoot de Amerikaanse rivierkreeft onder
de Visserijwet valt en daarmee een rijksverantwoordelijkheid is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 277.
280. Welke middelen zijn er op de begroting gereserveerd om na de gesprekken met het
Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de
Unie van Waterschappen en provincies over het bestrijden van de Amerikaanse rivierkreeft,
over te gaan tot het bestrijden van deze invasieve exoot?
Er zijn op dit moment geen middelen gereserveerd op de LNV-begroting voor de uitvoering
van de bestrijding van uitheemse rivierkreeften. Bestrijding vraagt vermoedelijke
regionale sturing en maatwerk per gebied die aan de realisatie van natuur- en waterdoelen
verbonden is. Tijdens de ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak wordt samen met
IPO, VNG en UvW (verantwoordelijk voor het formuleren en behalen van de KRW-doelstellingen)
gekeken naar de verdeling van taken en (financiële) verantwoordelijkheden voor een eventuele bestrijdingsorganisatie voor de Amerikaanse
rivierkreeft.
Wel worden op dit moment door LNV middelen ingezet voor onderzoek om te komen tot
een onderscheidend en effectief vangtuig om rivierkreeft mee weg te vangen. De vraag
of in de toekomst middelen moeten worden vrijgemaakt voor intensivering van de bestrijding
is nu nog niet aan de orde, omdat nog zeer onduidelijk is of een effectieve bestrijdingsmethode
ontwikkeld kan worden. Uitheemse rivierkreeften zijn in Nederland wijdverspreid en
door de eigenschappen van de soort (snelle reproductie in hoge aantallen) en de lastige
Nederlandse omstandigheden (Nederland waterland) is het (nog) niet mogelijk om deze
uitheemse rivierkreeften op een kosteneffectieve wijze te bestrijden. Het bestuurlijk
overleg en het programma hebben tot doel om tot een realistische en uitvoerbare aanpak
van de uitheemse rivierkreeften te komen. Er wordt door veel partijen hard gewerkt
aan een beter handelingsperspectief, maar er zijn nog de nodige stappen te zetten
voordat een (kosten-) effectieve, veilige en uitvoerbare (en handhaafbare) bestrijdingsaanpak
voorhanden zal zijn.
281. Welke provincies hebben welk bedrag toegezegd voor de «voortvarende start» van
de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto?
De provincies Friesland, Groningen, Overijssel, Noord Holland, Zuid Holland, Utrecht
en Gelderland zijn aan de slag met de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto. Voor
de start in 2022 zijn met uitzondering van de provincies Groningen en Gelderland de
gebieden geselecteerd en de beheerkosten voor het zware beheer berekend. Een eerste
en voorlopige berekening daarvan laat zien dat met de uitbreiding van het beheer circa
€ 2,5 mln. gemoeid is, dat door het Rijk wordt gefinancierd. De provincies hebben
de intentie om een zelfde bedrag voor de inrichtingskosten voor hun rekening te nemen.
282. Welke «18 tot 26 kansgebieden» zijn in beeld om ingericht te worden voor leef-
en foerageergebied voor weidevogels en heeft het de voorkeur om 18 gebieden volledig
in te richten of 26 gedeeltelijk?
Op basis van gesprekken met de agrarische collectieven en gebiedspartners besluiten
provincies welke gebieden wanneer in aanmerking kunnen komen voor het Aanvalsplan
Grutto. De volgende gebieden zijn op dit moment in beeld om in 2022 met een uitbreiding
van het agrarisch natuurbeheer te starten: Aldeboarn/De Deelen, Idzegea, Baarderadiel
en Kollumer Grien in de provincie Friesland, Amstelland en Zeevang in de provincie
Noord Holland, Krimpenerwaard en Alblasserwaard in de provincie Zuid Holland, Eemland
en de Venen in de provincie Utrecht, Mastenbroekpolder/ IJsseldelta, Wieden-Weerribben
en Lieder-Molenbroek in de provincie Overijssel. Het aantal gebieden dat met de beschikbaar
gestelde middelen kan worden ingericht en beheerd is afhankelijk van de daadwerkelijke
kosten die hiermee gemoeid zijn. Het heeft de voorkeur om de gebieden volledig in
te richten en te beheren binnen het totaal beschikbare budget.
283. Kan er – om de resterende 17 miljoen euro – te financieren voor het Aanvalsplan
Grutto een publiek-privaat fonds worden opgericht door LNV, de provincies en initiatiefnemers?
Voor de nationale cofinanciering van de GLB-middelen voor het Aanvalsplan Grutto zijn
provincies en Rijk gezamenlijk op zoek naar mogelijkheden voor financiering. In de
LNV-begroting zijn geen middelen gereserveerd voor de nieuwe GLB-periode 2023–2027.
Het idee om een publiek-privaat fonds op te richten is sympathiek maar stuit tegelijkertijd
op het bezwaar dat de provinciale- en rijksmiddelen zich onttrekken aan de begrotingssystematiek
en daarmee de controle van de Tweede Kamer en provinciale staten op de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de besteding.
284. Wordt geprognosticeerd te ontwikkelen natuurareaal ook op Natura 2000-status
gezet of is hier een minder rigide status voor beschikbaar?
Natuurontwikkeling vindt veelal plaats ten behoeve van het realiseren van het Natuur
Netwerk Nederland, en heeft dan een planologische bescherming die minder strikt is
dan het Natura 2000-regime. Natuurontwikkeling die plaats vindt buiten het bestaande
Natura 2000-netwerk krijgt niet zomaar een Natura 2000-status. De aanwijzing van Natura
2000-gebieden is bijna afgerond, waarna het netwerk in Nederland compleet is. Nieuwe
habitattypen die zich buiten het netwerk ontwikkelen hoeven dan niet zomaar te worden
beschermd als Natura 2000-gebied. Er zijn strenge criteria voor het toevoegen van
arealen aan Natura 2000, in relatie tot de noodzaak voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen,
die in individuele gevallen moeten worden beoordeeld.
285. Hoe zijn het reductiedoel van 3,5 Mton en de ambitie van zes Mton broeikasgasreductie
in 2030 opgebouwd qua verschillende broeikasgassen en hoe groot is het percentage
per broeikasgas? Welke sectoren stoten deze gassen het meeste uit?
De opgave in de landbouw en het landgebruik is om tenminste 3,5 Mton broeikasgasreductie
(uitgedrukt in CO2-equivalenten) te realiseren met een ambitie van 6 Mton reductie. Deze doelen moeten
worden bereikt met een afname van de uitstoot van koolstofdioxide, methaan en lachgas
en met meer vastlegging van koolstof. Methaan komt met name vrij in de veehouderij
(dieren en mestopslag), koolstofdioxide in de glastuinbouw en in veenweidegebieden,
lachgas komt hoofdzakelijk vrij bij bemesting en bij bodemprocessen. Koolstof wordt
vastgelegd in bomen en planten en in de bodem.
De opgave van 3,5 Mton is als volgt onderverdeeld:
• 1 Mton CO2-eq reductie methaan in de veehouderij
• 1 Mton CO2-eq reductie koolstofdioxide in de glastuinbouw
• 1,5 Mton CO2-eq verbetering van de klimaatprestatie in het landgebruik. Die moet worden gerealiseerd
door een lagere uitstoot van koolstofdioxide, methaan en lachgas en door meer koolstofvastlegging.
Voor de opbouw van de ambitie van 6 Mton CO2-equivalenten verwijs ik uw Kamer naar het Klimaatakkoord, tabel C4.2.1. In die tabel
zijn de beoogde reducties per sector met een zekere bandbreedte weergegeven. Daarbij
is geen uitsplitsing in de verschillende broeikasgassen gemaakt.
286. Zijn er al nieuwe subsidieaanvragen gedaan voor het onderhoud van Kroondomein
Het Loo? Zo ja, door wie? Hoe gaat diegene, er vanuit gaande dat de Koning de toegang
tot het Kroondomein blijft verhinderen, onderhoud plegen? Krijgt diegene dan een ontheffing?
Als er niemand intekent voor de subsidie, wat gebeurt er dan met de jaarlijkse 0,8 miljoen
euro subsidie?
De subsidie kan alleen worden aangevraagd door (de rentmeester van) het Kroondomein.
Een subsidieaanvraag is nog niet ingediend. Voor zover bij het beheer door het Kroondomein
externe partijen worden ingeschakeld, zal aan die externe partij(en) uiteraard toegang
worden verschaft om de opdracht uit te voeren. Indien er in het geheel geen subsidieaanvraag
wordt ingediend, vallen de middelen vrij op de LNV-begroting.
287. Bent u bekend met de problemen voor garnalenvissers rondom het verkrijgen van
een Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunning? Bent u ermee bekend dat er onrealistische
investeringen nodig zijn voor deze groep vissers? Kunnen zij aanspraak maken op de
gereserveerde 7,8 miljoen euro uit artikel 22?
Ook de garnalensector zal, met het eind 2022 verlopen van haar huidige vergunning
op grond van de Wet natuurbescherming, naar haar emissies in relatie tot stikstof
op beschermde natuurwaarden moeten kijken. Over de consequenties en mogelijkheden
voor oplossingen vindt overleg plaats met de sector.
De gelden uit artikel 22 kunnen worden ingezet voor innovaties in de visserij, dus
ook voor de visserij op garnalen.
288. Waar worden de geïnde leges ter waarde van 5 miljoen euro voor ingezet?
Deze inkomsten komen onder andere ter beschikking van uitgaven op het gebied van visserij
en natuur.
289. Welke indicatoren (bijvoorbeeld kritische prestatie indicatoren) worden ingezet
bij de natuurherstelprojecten zoals vernoemd onder het kopje «Natuur en biodiversiteit
op het land»?
De projecten waar in de vraag naar wordt verwezen houden verband met de afspraken
met provincies in het kader van het Programma Natuur. Voor de uitvoering van de eerste
fase van het Programma Natuur zijn per provincie afspraken gemaakt, verankerd in een
specifieke uitkering conform het Provinciefonds.
Met de provincies is afgesproken dat zij mij jaarlijks op 1 mei over de inhoudelijke
voortgang rapporteren. Dit is vastgelegd in artikel 8 van de Regeling specifieke uitkering
Programma Natuur. Deze rapportage omvat onder andere een kwalitatieve beschrijving
van de voortgang van de opgaven en de voortgang van de diverse categorieën maatregelen
(in hectares). Over de besteding van de middelen legt de provincie jaarlijks verantwoording
af conform de SiSa-systematiek. Hiernaast wordt de komende maanden de monitoring voor
het programma verder geconcretiseerd. Hierbij zullen ook de indicatoren worden vastgesteld.
290. Hoe komen de middelen voor agrariërs in het aardbevingsgebied in Groningen bij
de boer? Hoe verloopt toewijzing hiervan en wie is hiervoor verantwoordelijk?
In de bestuurlijke afspraken versterking Groningen (2020) zijn middelen toegezegd
voor verschillende doelgroepenprogramma’s, waaronder een programmatische aanpak voor
boeren. Het besteden van € 19 mln. hieruit voor het Agroprogramma Groningen gebeurt
onder verantwoordelijkheid van de provincie Groningen. De provincie ontvangt deze
middelen via een Specifieke Uitkering van LNV. De middelen komen op verschillende
manieren bij de boer terecht. Ten eerste werkt het Agroprogramma Groningen met consulenten
die individuele begeleiding bieden aan boeren die door aardbevingsgerelateerde problematiek
in complexe situaties zijn gekomen. Ten tweede werkt het Agroprogramma Groningen de
mogelijkheden uit voor een investeringsregeling voor boeren in het aardbevingsgebied.
Ten derde kan het Agroprogramma Groningen externe kennis-, expertise en onderzoek
inzetten voor vraagstukken die het oplossen van aardbevingsgerelateerde problematiek
bij boerenbedrijven in de weg zitten.
291. Wanneer vindt de tussenevaluatie van het Programma Natuur plaats?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 95.
292. Kunt u aangeven hoe het Programma Natuur gemonitord wordt en wanneer de Kamer
hierover geïnformeerd wordt?
In het programma Natuur zal gemonitord worden op de uitvoering van de maatregelen,
het op orde brengen van de condities en het realiseren van doelbereik. Jaarlijks moeten
de provincies rapporteren over de voortgang van de voorgenomen maatregelen. Uw Kamer
zal hier conform de wet Stikstofreductie en Natuurherstel over worden geïnformeerd.
293. Waarom gaat een deel van de 1,9 miljoen euro voor duurzaam en verantwoord gebruik
van de Noordzee naar handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
op de Bruine Bank en Borkumse Stenen en bijvoorbeeld niet naar de kustwacht? Is de
NVWA voldoende geëquipeerd om dergelijke taken te verrichten en op welke wijze gaat
zij dit toezicht houden?
Een deel van de middelen gaat naar de NVWA voor handhaving in beschermde natuurgebieden
die zijn aangewezen onder de Kaderrichtlijn Marine Strategie (KRM) en Vogel- en Habitatrichtlijn
(VHR). De instandhoudingsmaatregelen om aan de verplichtingen van de KRM en VHR te
voldoen vallen voornamelijk onder het Gemeenschappelijke Visserijbeleid zijnde visserij
beperkingen. De NVWA is de wettelijk aangewezen toezichthouder op de voorschriften
van het Gemeenschappelijke Visserij beleid en wordt daar primair ook op aangesproken.
Voor de invulling van deze taak maakt zij gebruik van vliegend en varend materieel
waarvan de kosten door het Ministerie van LNV worden gedekt.
294. Is de bijdrage aan ZonMw vanuit het Ministerie van LNV gekrompen in vergelijking
met de begroting over het jaar 2021?
De totaalinvestering in het ZonMw programma MKMD is niet gekrompen. De totaalinvestering
bedraagt ca. € 2 mln. per jaar, waarbij kasritmes voor opstart, uitvoering en afhandeling
van oude en nieuwe programma’s in elkaar overlopen. In 2021 was door opstart, uitvoering
en afhandeling dat totaal bedrag € 2.119.853,– en voor 2022 is dat totaal € 2.260.018,–.
295. Hoe worden de vouchers gefinancierd die beschikbaar worden gesteld: komen deze
uit GLB-geld of stelt u deze zelf beschikbaar?
Alle tot dusver in de Sabe beschikbaar gestelde vouchers (voor onafhankelijk advies,
cursussen en opleidingen stikstof en bedrijfsplannen) worden gefinancierd uit de nationale
middelen voor de structurele aanpak stikstof (bronmaatregel verlagen ruw eiwitgehalte
in veevoer en het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw). Er is dus geen sprake van
financiering vanuit het GLB.
296. Hoe is het budget voor kennisontwikkeling en innovatie verdeeld over diverse
kennisinstellingen?
Binnen de post opdrachten Kennisontwikkeling en innovatie (circa € 14,5 mln.) worden
opdrachten verstrekt aan het RIVM (circa € 4,7 mln.) en het Planbureau voor de Leefomgeving
(€ 1,8 mln.).
Het overige budget (circa € 8 mln.) is gereserveerd voor kleinere opdrachten aan diverse
opdrachtnemers als universiteiten, bedrijven, startups en stichtingen. In 2021 zijn
met hetzelfde doel opdrachten verstrekt aan onder andere Stichting Innovatie Glastuinbouw
Nederland (SIGN), Startup in Residence (ondersteuning start-ups), Dutch Food Week
en WEF (World Economic Forum) Food Innovation Hub. In deze begrotingspost vallen ook
de bijdragen van LNV aan NWO die diverse calls organiseert in het kader van de Nationale
Wetenschapsagenda (NWA) en de opdrachten die LNV aan externe bureaus verstrekt om
de verplichte beleidsevaluaties uit te voeren.
297. Wordt buiten het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie en de bijdrage
aan ZonMw nog andere proefdiervrije innovatie ondersteund vanuit het Ministerie LNV?
Welke ministeries dragen bij aan het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie
en hoe groot zijn deze bijdragen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 54 en
269.
298. Welke maatregelen neemt u om de capaciteitsproblemen bij de NVWA op te lossen?
Ik heb uw Kamer op 16 oktober 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 171) mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport geïnformeerd over de uitkomsten
van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA. Dat laat zien
dat er al enige jaren sprake is van een grote disbalans tussen taken en middelen bij
de NVWA. Het wordt steeds zichtbaarder dat de verwachtingen van het toezicht niet
in verhouding staan tot de beschikbare middelen. Hier moet meer balans in komen. Enerzijds
door extra middelen, anderzijds door ook kritisch te kijken naar de omvang van het
takenpakket en de realiteit van de politieke en maatschappelijke verwachtingen.
Het beschikbaar stellen van de benodigde aanvullende middelen voor de NVWA vraagt
een politiek besluit. In mijn voortgangsbrief van 29 januari 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 179) en in mijn beantwoording over de verantwoording 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de risico’s voor de uitvoering van het toezicht als de disbalans bij de NVWA
niet wordt opgeheven. Besluitvorming over extra middelen is derhalve urgent.
299. Mag het Dolfinarium Harderwijk hun vergunning voor het houden van 5 bruinvissen
overschrijden door het houden van in gevangenschap gefokte bruinvissen?
Het Dolfinarium Harderijk heeft een dierentuinvergunning om wilde dieren te houden,
huisvesten, verzorgen en tonen. Wilde dieren worden in het Besluit houders van dieren
gedefinieerd als dieren behorende tot diersoorten of diercategorieën waarvan de daartoe
behorende dieren van nature in het wild leven. Een uitzondering hierop zijn honden
en katten en de diersoorten of diercategorieën die genoemd worden in bijlage II bij
dit besluit. Bruinvissen staan niet op die lijst en leven van nature in het wild.
Dat maakt dat ook in gevangenschap gefokte bruinvissen nog steeds wilde dieren zijn.
In de vergunning van Dolfinarium is opgenomen dat de dierentuin maximaal zeven bruinvissen
mag huisvesten. Momenteel verblijven vijf bruinvissen in het dolfinarium.
300. Wat verstaat u onder de 2% Tabaksontmoediging door de NVWA? Hoeveel van NVWA-uren
zijn daaraan opgegaan? Hoeveel is dat uitgedrukt in euro’s?
Onder het publieke belang Tabaksontmoediging valt het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet,
de Alcoholwet en het Experiment gesloten coffeeshopketen, onder beleidsverantwoording
van het Ministerie van VWS. In totaal omvat de capaciteit voor dit publieke belang
2% van de totale begroting van de NVWA. Het gaat om € 10,3 mln. en circa 86.000 uren.
Hiervan wordt 82% besteed aan het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet, 14% aan
de Alcoholwet en 4% aan het Experiment gesloten coffeeshopketen.
301. Hoeveel budget is er gereserveerd voor communicatie over hoe om te gaan met vogelgriepslachtoffers
(zowel dood als levend) richting lagere overheden?
Er is geen speciaal budget gereserveerd voor communicatie over werkwijzen hoe om te
gaan met vogels die besmet zijn met vogelgriep. Zowel het Ministerie van LNV als de
NVWA informeert verschillende organisaties over de risico’s van omgaan met vogels
die mogelijk besmet zijn met aviaire influenza. Dat gebeurt onder andere via directe
e-mails en via de website van de rijksoverheid.
302. Wat is de reden dat u voor slechts 50% incidentele tegemoetkoming heeft gegeven
aan financiële ondersteuning voor wildopvang/dierenambulances met betrekking tot vogelgriepslachtoffers
ten opzichte van een structurele bijdrage?
Ik heb het voornemen om een subsidie te verlenen aan de dierenambulance. Deze subsidie
is eenmalig, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een groot aantal zieke vogels
werd gevonden. Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke
omstandigheden geen precedent vormt voor opvang van alle wilde dieren met een aangifteplichtige
ziekte.
Vanwege het maatschappelijk belang van de zorg voor hulpbehoevende dieren en in afwachting
van het rapport van de RDA over de vraag wie er juridisch verantwoordelijk is voor
zieke wilde dieren, acht ik het redelijk dat LNV een deel van de kosten die dierenhulporganisaties
maken op zich te nemen. Daarbij telt mee dat de onverwachte, hoge kosten die dierenhulporganisaties
hebben gemaakt onevenredig hoog is voor een organisatie die hoofdzakelijk draait op
vrijwilligers en donaties.
303. Kunt u uiteenzetten hoeveel vogelgriepuitbraken er in 2020 waren bij pluimveebedrijven
waar de dieren nooit buiten komen en hoeveel bij biologische bedrijven of bedrijven
met vrije uitloop naar buiten? Om hoeveel dieren ging het per type bedrijf?
In het najaar van 2020 was al een landelijke ophokplicht ingesteld vanwege de vondst
van besmette wilde zwanen. Alle pluimvee zat op het moment van de eerste uitbraak
op een houderij binnen. In totaal zijn in 2020 tien pluimveebedrijven besmet geraakt
en twee hobbylocaties. Bion biologische bedrijven zijn niet getroffen. De legbedrijven
waren allen reguliere scharrelbedrijven zonder vrije-uitloop. Het gaat om de volgende
aantallen dieren:
• Vermeerderaar 1: 35.687
• Vermeerderaar 2: 28.000
• Vleeskuiken 1: 90.000
• Vleeskuiken 2: 21.000
• Vleeseenden: 18.000
• Leghennen 1: 98.691
• Leghennen 2: 47.102
• Leghennen 3: 121.000
• Hobbyhouder 1: 275
• Hobbyhouder 2: 334
304. Kunt u uiteenzetten hoeveel vogelgriepuitbraken er in 2021 waren bij pluimveebedrijven
waar de dieren nooit buiten komen en hoeveel bij biologische bedrijven of bedrijven
met vrije uitloop naar buiten? Om hoeveel dieren ging het per type bedrijf?
In 2021 zijn drie besmettingen geweest en op dat moment zat alle pluimvee op stal.
Op het legbedrijf zaten 46.636 legkippen. De andere twee locaties waren kalkoenbedrijven.
Daar zaten 18.000 en 13.172 kalkoenen. Ook is bij één hobbyhouder een besmetting geweest
en daar zaten op dat moment 1400 dieren.
305. Is er bekeken of de uitvoeringskosten van het Diergezondheidsfonds voor het pluimvee,
waarbij sprake is van een tweemaandelijkse inning, verminderd kunnen worden door over
te gaan naar een minder frequente inning?
De uitvoeringskosten van het Diergezondheidsfonds kunnen mogelijk worden verminderd
door een minder frequente inning. Als een minder frequente inning leidt tot meer telefoontjes,
klachten of bezwaren, kan dit leiden tot een verhoging van de uitvoeringskosten. De
tweemaandelijkse inning is ingesteld op verzoek van de pluimveesector, bij andere
sectoren wordt de diergezondheidsheffing een maal per jaar geïnd. Het Ministerie van
LNV is in overleg met de pluimveesector over mogelijkheden tot verlaging van uitvoeringskosten
van het diergezondheidsfonds conform de afspraak in het convenant financiering bestrijding
van besmettelijke dierziekten (art. 4.2). Een minder frequente inning is hier een
onderdeel van.
306. Kunt u een uitsplitsing geven van de raming ter waarde van 0,3 miljoen euro voor
de Kamer voor de Binnenvisserij (artikel 22)?
De raming ter waarde van € 0,3 miljoen is een afgerond bedrag en kan worden uitgesplitst
in € 247.028 personeelskosten en € 13.558 materiële kosten. Het gaat dan om uren inzet
RVO en voor de leden van het zbo zelf. Kamer voor de Binnenvisserij is immers in de
RVO-organisatie ondergebracht.
307. Hoeveel fokteven waarvoor een vergoeding voor inkomensschade kan worden aangevraagd
zijn er extra boven op het aantal dat was geraamd? Hoeveel geld is hiervoor nodig?
Bij de beantwoording van deze vraag is er vanuit gegaan dat het hier over teven gaat
die niet aan de criteria van het fokken met kortsnuitige honden voldoen en waar niet
mee gefokt mag worden. Dit is geen nieuwe regelgeving (Besluit houders van Dieren
art 3.4 lid 1 en lid 2b). Fokkers moeten hier al aan voldoen. De criteria uit het
rapport «Fokken met kortsnuitige honden» geven nog meer duidelijkheid voor de fokker.
Voor teven die niet aan de criteria voldoen en niet als fokteef gebruikt mogen worden,
wordt geen vergoeding gegeven en hier is ook niets voor geraamd.
308. Wat wordt er verstaan onder de «subsidie zeldzame huisdierenrassen»? Wie maken
hier op welke wijze gebruik van en voor welke dieren?
Dit gaat over de tijdelijke subsidiemodule voor zeldzame melkkoeien. Op aanvraag wordt
de subsidie verstrekt aan houders van melkkoeien van, als zeldzaam geclassificeerde
runderrassen die als zodanig bekend (en gevlagd) zijn in het I&R-systeem rund. De
regeling wordt in 2022 opnieuw opengesteld. Een volledig overzicht van de regeling
en de wijze waarop hier gebruik van gemaakt kan worden staat beschreven op de website
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland39.
309. Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel procent er vanuit pijler 1 naar pijler 2
mag worden overgeheveld in het GLB en welke voorwaarden er tegenover welke specifieke
percentages staan?
Vanaf het jaar 2023 tot en met het jaar 2026 mag maximaal 42% per jaar worden overgeheveld
van pijler 1 naar pijler 2. De eerste 25% van deze overhevelingsmiddelen kunnen worden
ingezet voor alle interventies binnen de tweede pijler. Voor de volgende 15% geldt
dat deze middelen moeten worden ingezet voor klimaat en milieumaatregelen. Voor jonge
boeren mag nog 2% worden overgeheveld.
De door Nederland geplande jaarlijkse overheveling zal moeten worden gemeld in Brussel
bij de notificatie van het GLB/NSP en geldt in ieder geval tot en met 2025. In 2025
halverwege de programmaperiode bestaat de mogelijkheid om dit te herzien.
310. Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel verschillende subsidies er onder
het GLB en de Green new deal en ondergeschikte instrumenten beschikbaar zijn voor
de landbouw en natuur en welke voorwaarden hier tegenover staan?
Onder het huidige GLB zijn zowel onder de eerste pijler als twee pijler
instrumenten beschikbaar voor landbouw en natuur. Onder de eerste pijler betreft dit
de basisbetalingen, de graasdierpremie en de top-up voor jonge landbouwers. Verder
zijn betalingen beschikbaar voor vergroening. Landbouwers komen voor betaling in aanmerking
als men voldoet aan de randvoorwaarden en de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC).
Binnen de tweede pijler, die voor een groot deel door provincies en waterschappen
wordt uitgevoerd, gaat het om betalingen aan collectieven in het kader van het Agrarisch
Natuur- en Landschapsbeheer. Collectieven komen voor betaling in aanmerking in het
geval men zich aan de afspraken in de contracten houdt. Verder zijn subsidies voor
allerlei investeringen, kennisoverdracht en samenwerkingsprojecten beschikbaar. Betaling
geschiedt onder andere op basis van verantwoording van de bewijsmiddelen zoals facturen,
deelnemerslijsten en voortgangs- en eindrapportages.
De Green Deal is een standpuntbepaling van de Europese Commissie waaraan geen specifieke
subsidies zijn verbonden.
311. Hoeveel geregistreerde stalbranden zijn er geweest sinds 2015? Kunt u dit uitsplitsen
per jaar?
Onderstaande cijfers zijn afkomstig van de Risicomonitor Stalbranden van het Verbond
voor Verzekeraars.40
Jaar
Branden
Varkens
Pluimvee
Geiten
Runderen
Paarden
Schapen
Totaal aantal dieren
2015
35
4.005
129.000
–
95
–
–
133.100
2016
37
14.488
153.000
–
426
5
11
167.930
2017
49
34.532
196.000
–
366
–
8
230.906
2018
48
7.300
114.000
157
812
–
–
122.269
2019
46
5.030
170.400
–
102
2
–
175.537
2020
54
1.780
106.900
1
61
10
42
108.794
Totaal
269
63.130
869.300
158
1.132
17
61
938.536
312. Hoeveel dieren zijn bij deze stalbranden omgekomen? Kunt u dit uitsplitsen per
jaar en per categorie? Kunt u ook aangeven hoeveel dieren na de brand nog moesten
worden geruimd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 311. Er worden geen aparte
cijfers bijgehouden van dieren die achteraf zijn geruimd.
313. Kan de ontwikkeling van de interne verdeling van het budget van de NVWA van de
afgelopen vijf jaar worden weergegeven per kerntaak?
In bijgaande tabel is de verdeling van het LNV budget van de NVWA (procentueel) weergegeven
over de verschillende domeinen waar de NVWA toezicht op uitoefent.
NVWA Domein
2017
2018
2019
2020
2021
Bureau1
1,6%
2,0%
2,4%
2,1%
1,9%
Cross compliance
2,6%
2,7%
2,4%
2,1%
2,0%
Dierenwelzijn
11,2%
11,7%
11,1%
10,6%
12,0%
Diergeneesmiddelen
3,3%
3,3%
3,1%
2,7%
2,9%
Dierlijke bijproducten
2,7%
2,7%
2,8%
2,6%
2,7%
Dierproeven
0,5%
0,6%
0,6%
0,5%
0,5%
Diervoeder
3,2%
3,3%
3,2%
2,8%
2,8%
Export
0,2%
0,2%
0,8%
3,4%
3,6%
Fytosanitair
12,3%
12,4%
12,4%
14,6%
12,6%
Gewasbescherming
4,8%
4,9%
4,5%
3,8%
3,5%
Grondgebonden subsidieregelingen
3,8%
1,6%
1,7%
1,9%
2,1%
Import
0,2%
0,1%
1,0%
0,7%
2,4%
Industriele productie
0,5%
0,5%
0,5%
0,3%
0,4%
Klantbeheer, Administratieve controles, Audits, Verleningen
5,5%
5,3%
3,8%
4,4%
4,6%
Levende Dieren en Diergezondheid
8,8%
9,6%
9,5%
9,4%
9,5%
Meststoffen
9,8%
10,0%
11,1%
9,7%
8,6%
Microbiologie
0,0%
0,0%
0,0%
0,1%
0,0%
Natuur
4,0%
4,0%
3,9%
3,6%
3,3%
Niet grondgebonden subsidieregelingen
4,1%
4,2%
3,6%
3,1%
2,8%
Opsporing
11,7%
11,7%
11,2%
10,5%
9,5%
Visketen/vis duurzaamheden
5,9%
5,7%
6,1%
5,7%
6,1%
Vleesketen en Voedselveiligheid
3,4%
3,4%
4,3%
5,2%
6,3%
Eindtotaal
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
X Noot
1
Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek.
314. Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal controles op slachterijen van
de afgelopen vijf jaar? Kunt u melden bij hoeveel slachterijen overtredingen zijn
geconstateerd en welke sancties zijn opgelegd? Kunt u dit weergeven per (bijvoorbeeld
geanonimiseerd genummerde) slachterij?
Gegevens over uitgevoerde controles zijn bij de NVWA op centraal niveau beschikbaar
sinds eind 2016. In de periode van 1-1-2017 tot en met 30-6-2021 zijn er in totaal
238 slachterijen en wildbewerkingsinrichtingen geregistreerd, die minimaal een dag
geslacht hebben. Omdat de uitgevoerde keuringen, in tegenstelling tot inspecties,
in principe alleen leiden tot goedkeuring of afkeuring van het product en niet leiden
tot bestuursrechtelijke maatregelen bij overtredingen van wetgeving, zijn deze controles
buiten beschouwing gelaten. Dit laat onverlet dat er bij keuringen overtredingen van
wetgeving geconstateerd kunnen worden die leiden tot maatregelen. Deze gevallen zijn
meegenomen bij de inspecties. In onderstaande tabel is naast het aantal in deze periode
uitgevoerde inspecties ook de opgelegde bestuurlijke maatregelen (schriftelijke waarschuwing
en boeterapport) vermeld, per bedrijf.
Bedrijf_nr.
aantal inspecties
aantal schriftelijke waarschuwingen
aantal boeterapporten
TOTAAL
261.373
3.110
2.181
1
1.097
0
3
2
1
0
0
3
1.434
7
6
4
11
0
9
5
408
4
1
6
4.140
35
29
7
5.040
9
1
8
4.939
42
19
9
763
5
4
10
5.722
36
40
11
1.375
2
1
12
253
0
1
13
323
1
0
14
243
1
0
15
50
0
0
16
725
1
1
17
1.066
38
32
18
1.050
1
0
19
4.331
38
27
20
270
0
0
21
2.440
0
1
22
4.910
173
83
23
446
1
0
24
5.619
184
157
25
717
6
3
26
194
0
0
27
353
0
0
28
276
6
0
29
153
0
0
30
4.957
41
55
31
3.999
128
79
32
2.569
63
22
33
3.265
25
4
34
5.386
89
47
35
1
0
0
36
2.411
35
15
37
312
0
0
38
3.522
48
53
39
4.075
138
41
40
1.252
5
8
41
1
0
0
42
3
0
0
43
77
0
0
44
1.314
1
0
45
972
6
0
46
474
5
0
47
1.068
6
3
48
5.095
182
248
49
4.060
15
5
50
310
0
1
51
754
4
3
52
3.563
124
89
53
385
0
0
54
831
13
7
55
382
0
0
56
508
2
3
57
240
1
0
58
525
3
5
59
401
0
1
60
274
0
0
61
280
0
0
62
190
0
1
63
503
0
0
64
460
0
0
65
262
0
1
66
169
0
0
67
844
5
1
68
5.855
48
29
69
245
0
1
70
196
0
0
71
312
1
0
72
286
0
0
73
7.765
21
24
74
2.489
3
2
75
959
12
5
76
370
0
0
77
374
0
0
78
346
0
0
79
704
0
0
80
3.942
132
94
81
251
0
0
82
301
0
0
83
190
0
0
84
1.133
2
4
85
3.322
34
33
86
198
0
0
87
26
0
0
88
762
1
1
89
337
0
0
90
281
0
0
91
213
0
0
92
297
0
0
93
3
0
0
94
749
0
1
95
344
0
0
96
5
0
0
97
3.221
142
109
98
14.445
30
32
99
214
1
0
100
3.166
78
22
101
4.479
140
45
102
993
4
6
103
3.724
75
97
104
11
0
0
105
50
2
1
106
1.673
8
2
107
16
2
0
108
340
2
0
109
61
0
0
110
216
0
0
111
198
0
0
112
2.979
72
30
113
51
4
0
114
32
2
0
115
716
1
0
116
1.022
1
0
117
345
2
0
118
534
8
1
119
1.364
2
4
120
357
3
1
121
4.923
16
12
122
7.973
48
26
123
294
0
0
124
98
0
0
125
198
0
0
126
301
0
0
127
136
0
0
128
480
0
2
129
5.159
61
65
130
166
0
0
131
497
10
1
132
191
0
0
133
411
1
1
134
390
2
0
135
203
0
0
136
418
0
0
137
3.086
61
86
138
647
0
0
139
2.354
31
12
140
328
2
2
141
336
0
1
142
258
0
0
143
3
0
0
144
563
0
0
145
248
0
0
146
341
0
1
147
351
0
0
148
43
1
0
149
3
0
0
150
325
1
1
151
492
7
0
152
1.091
0
1
153
68
0
0
154
362
2
1
155
413
0
0
156
293
0
0
157
31
0
0
158
292
0
0
159
439
0
0
160
448
1
1
161
235
12
6
162
357
1
0
163
88
0
0
164
385
1
0
165
1.075
4
0
166
965
3
1
167
3.280
77
73
168
16
0
0
169
305
0
0
170
2.118
67
78
171
160
6
3
172
1.584
14
4
173
263
4
2
174
416
1
0
175
623
0
0
176
206
1
0
177
1.024
0
1
178
15
2
0
179
311
0
1
180
412
0
0
181
93
0
0
182
166
0
0
183
24
1
0
184
9
0
0
185
25
0
0
186
2
0
0
187
217
1
0
188
61
0
0
189
5.360
47
9
190
821
12
8
191
634
6
1
192
296
0
0
193
175
0
0
194
746
3
4
195
1.146
14
5
196
2.101
1
10
197
4
0
0
198
651
1
0
199
288
0
1
200
430
0
1
201
17
0
0
202
737
17
7
203
3.792
36
24
204
284
0
0
205
426
0
0
206
2.386
22
7
207
494
2
0
208
3.027
41
16
209
298
1
0
210
162
4
0
211
242
0
1
212
701
7
3
213
215
1
0
214
1.608
1
0
215
37
0
0
216
3
0
0
217
811
13
7
218
2
0
0
219
222
2
0
220
8
0
0
221
203
0
0
222
4.557
66
35
223
2
0
0
224
763
3
0
225
1
0
0
226
1
0
0
227
610
2
0
228
455
0
0
229
467
2
1
230
33
0
0
231
79
0
0
232
265
5
5
233
42
0
0
234
95
0
0
235
29
0
0
236
3
0
0
237
48
0
0
238
3
0
0
315. Wat is de capaciteit (in fte) die de NVWA in 2015 tot en met 2021 heeft ingezet
voor controle op slachterijen? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
De officiële controles op slachterijen omvatten meerdere onderwerpen (dierenwelzijn,
diergezondheid (dierziektes) en voedselveiligheid) die door verschillende inspecteurs
worden uitgevoerd en verantwoord. Uit de verantwoordingscijfers van de betreffende
werkpakketten op slachthuizen volgt dat de volgende aantallen fte’s per jaar op slachthuizen
officiële controles uitgevoerd hebben. Deze werkzaamheden bevatten zowel de keuringen
als de inspecties die plaats vinden voor het toezicht op de slachterijen.
Jaar
fte
2015
202
2016
206
2017
206
2018
214
2019
210
2020
207
316. Hoeveel gevallen van het levend koken van slachtvee heeft de NVWA de afgelopen
vijf jaar waargenomen?
In de periode tussen 18 januari 2016 en 20 mei 2021 zijn 19 gevallen geconstateerd
waarbij varkens werden gebroeid waarbij het dier nog tekenen van leven vertoonde.
317. Hoeveel gevallen van het levend villen van slachtvee heeft de NVWA de afgelopen
vijf jaar waargenomen?
In de periode tussen 12 september 2016 en 20 mei 2021 zijn acht gevallen geconstateerd
waarbij schapen, geiten, paarden, runderen of kalveren werden uitgeslacht, waarbij
het dier nog tekenen van leven vertoonde.
318. Welke mogelijkheden voor escalatie van sancties heeft de NVWA bij herhaaldelijke
constateerde overtredingen? Wordt dit op een manier bijgehouden dat inspecteurs hier
meteen zicht op hebben?
De mogelijkheden voor interventies bij constatering van een herhaalde overtreding
zijn vastgelegd in het algemeen interventiebeleid van de NVWA41 en zijn afhankelijk van de ernst en zwaarte van de overtreding.
Bij ernstige overtredingen en/of misdrijven (klasse A/B) kan bij herhaalde overtreding
een strafrechtelijk onderzoek worden opgestart en kunnen corrigerende en sanctionerende
maatregelen worden opgelegd. Ook kan een zwaarder toezichtregime worden toegepast
met maatwerk per geval of bedrijf. Hierbij kan uiteindelijk ook worden besloten tot
schorsen of intrekken van een erkenning. Dit verzwaarde regime gaat gepaard met een
hoge inspectiefrequentie, ofwel verscherpt toezicht.
Bij de lichtere overtredingen (klasse C en D) zijn de maatregelen bij herhaalde overtreding
in principe beperkt tot corrigerende en sanctionerende interventies. Als een bedrijf
herhaalde overtredingen blijft begaan en het gevolgde interventiebeleid onvoldoende
is gebleken om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan
ook hier een zwaarder regime toegepast met maatwerk per geval (verscherpt toezicht).
De NVWA registreert de opgelegde maatregelen per bedrijf inclusief de nog lopende
procedures en de inspecteur heeft toegang tot deze informatie.
319. Is er binnen de NVWA een procedure voor het geval een inspecteur de mening heeft
dat een slachthuis dusdanig slecht functioneert dat deze gesloten zou moeten worden?
Zo ja, kunt u deze toelichten?
Ja, het besluit om de erkenning van een bedrijf te schorsen kan worden genomen nadat
gebleken is dat minder ingrijpende interventies onvoldoende tot naleving hebben geleid.
Dit kan worden gecombineerd met een zwaarder regime van verscherpt toezicht. De voor
het toezicht op het bedrijf verantwoordelijke inspecteur wordt betrokken bij het opstellen
van een maatwerkplan voor dit zwaardere toezichtregime en de beslissing om een erkenning
te schorsen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier