Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over de stand van zaken aanpassen van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen
35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022
Nr. 16 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 oktober 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 21 mei 2021 over de stand van zaken aanpassen van de ondersteuningsstructuur
voor zieke leerlingen (Kamerstuk 35 570, nr. 222).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 juni 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 28 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
5
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken «aanpassen
van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen» en hebben hierover nog enkele
vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de voordelen zijn van één landelijke organisatie
ten opzichte van educatieve voorzieningen bij universitair medische centra (umc’s)
en een aantal onderwijsadviesbureaus (oab’s) als ondersteuningsstructuur van het onderwijs
aan zieke leerlingen. Kan de Minister dit toelichten en hierbij ingaan op de specifieke
voordelen voor deze doelgroep van zieke leerlingen? Kan de Minister eveneens aangeven
wat de eventuele implicaties zijn voor ouders van de betreffende leerlingen, en hierbij
ook aangeven wat eventuele andere voordelen zijn, zoals kwaliteit dienstverlening/aanbod,
kostenefficiëntie?
Daarnaast lezen de leden dat organisaties, direct na het uitgaan van de brief van
de Minister, schriftelijk worden geïnformeerd, zodat ze de benodigde interne processen
kunnen voortzetten om zich voor te bereiden op het opzetten van een landelijke organisatie.
Dit lijkt de leden enigszins voorbarig. Op basis van welke wettelijke verankering
gebeurt dit? Hoe verhouden deze voorbereidingen zich tot het aangekondigde wetsvoorstel
om de veranderende structuur wettelijk te verankeren? Waarom wordt er niet eerst gewacht
op een wettelijke verankering, voordat de voorbereidingen bij deze organisaties worden
getroffen? Daarnaast vragen de leden of er nu sprake is van onomkeerbare stappen met
betrekking tot het wetsvoorstel om de structuur te veranderen naar één landelijke
organisatie.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Kamerstuk ten
behoeve van het schriftelijk overleg «Stand van zaken aanpassen van de ondersteuningsstructuur
voor zieke leerlingen». Zij hebben nog enkele kritische vragen en opmerkingen, bijvoorbeeld
over de realisatie van een landelijke structuur.
Landelijke structuur
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat alle kinderen de beste kansen verdienen
op goed onderwijs. Uiteraard geldt dit ook voor zieke leerlingen, die op dit moment
helaas niet altijd optimaal onderwijs krijgen. Bijvoorbeeld omdat ze door een school
geweigerd worden omdat deze school niet genoeg capaciteit heeft, of omdat de school
bang is dat deze de leerling niet voldoende kan ondersteunen.
Deze leden lezen dat de voorbereidingen voor het onderbrengen van educatieve voorzieningen
onder één landelijke organisatie voorspoedig verlopen. Deze leden hebben zorgen over
het onderbrengen van deze voorzieningen onder een enkele organisatie, omdat het hen
onduidelijk is wat de reden is achter de structuurverandering. Welk probleem lost
de Minister hier precies mee op? Welke argumenten zijn er om een landelijke structuur
op touw te zetten? Is de Minister het met deze leden eens dat het inhoudelijke doel,
namelijk goed onderwijs aan zieke leerlingen, centraal moet staan?
Zo is de huidige structuur bijvoorbeeld zo ingericht dat acuut kan worden ingesprongen
en een zieke leerling snel onderwijs kan krijgen. Hoe gaat de Minister borgen dat
met een landelijke structuur de snelheid geborgd blijft, die nu bestaat doordat verantwoording
rechtstreeks verloopt via de oab’s naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en nu erg laagdrempelig is, zo vragen de leden.
Passend en inclusief onderwijs
De leden van de D66-fractie signaleren dat na het verschijnen van het rapport van
Oberon verschillende gesprekken zijn gevoerd met vertegenwoordigers uit het veld.
Bovendien is de Minister bezig met een wetsvoorstel, welke begin 2022 zal worden aangeboden
aan de Kamer. Kan de Minister toelichten of naar aanleiding van het rapport en ten
behoeve van het schrijven van het wetsvoorstel ook is gesproken met leerlingen zelf,
of bijvoorbeeld hun ouders/verzorgers? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de 25
actiepunten genoemd ter verbetering van passend onderwijs? Hoe draagt het wetsvoorstel
bij aan inclusief onderwijs, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
over het aanpassen van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen.
Allereerst hebben de leden van de PVV-fractie vragen over de nieuwe organisatie die
bestaat uit een onafhankelijke stichting met een onafhankelijke raad van toezicht.
De leden vragen waarom er voor deze optie gekozen is en of er nog alternatieven onderzocht
zijn. Ook vragen de leden of de Kamer de onderliggende stukken zou kunnen ontvangen
die tot deze beslissing geleid hebben.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister regie kan houden op deze
landelijke stichting als dit een onafhankelijk rechtspersoon betreft. Ook vragen de
leden of de Minister een schatting kan geven van de inschaling van de beoogd directeur-bestuurder
van de beoogde stichting.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie of de betreffende landelijke organisatie
de benodigde diensten mag inkopen bij lokale organisaties. Ook vragen de leden of
de betreffende landelijke organisatie aanbestedingsplichtig is en of er in dit geval
kwaliteitseisen vanuit het ministerie verwacht kunnen worden waaraan de ondersteuning
moet voldoen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de Minister.
Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de precieze opdracht was die aan
de kwartiermaker werd meegegeven. Daarnaast vragen deze leden of bij het aanpassen
van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen ook de ervaringen zijn meegenomen
die zijn opgedaan in de scholen ten aanzien van het verzorgen van digitaal onderwijs
tijdens de lockdown vanwege corona. Is door de kwartiermaker ook gekeken op welke
wijze het digitaal onderwijs is opgezet voor bijvoorbeeld schipperskinderen en kinderen
van kermisexploitanten die niet op een internaat zitten en welke lessen daaruit te
trekken zijn? Is het de bedoeling een digitale school op te zetten die voor ieder
ziek kind zowel vanuit huis als vanuit een ziekenhuis makkelijk toegankelijk is of
is het de bedoeling dat er verschillende systemen naast elkaar blijven bestaan voor
zieke kinderen in een ziekenhuis, kinderen die thuis zijn vanwege ziekte of omdat
er geen passend onderwijsaanbod voor hen is, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in het verlengde van de voorgaande
vraag of het mogelijk is de ondersteuningsstructuur die er is voor zieke leerlingen
en die nu wordt aangepast ook te kunnen inzetten voor de thuiszitters, bijvoorbeeld
als tussenoplossing voordat een passend aanbod wordt gevonden. Dit kan ervoor zorgen
dat de leerling die noodgedwongen thuiszit niet te veel achter raakt, maar ook als
een soort opstap voor het weer hele dagen naar school gaan.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
aapassen van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen. Zij hebben hier nog
enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben vernomen van Onderwijs Ontwikkeling Nederland dat
de huidige ondersteuningsstructuur goed functioneert. Waarom wordt er dan toch overgegaan
op een landelijke organisatie met regionale uitvoering, terwijl nu al de snelheid
geboden kan worden in acute situaties? Waarom zou het huidige systeem onvoldoende
flexibel zijn om te kunnen voorzien in een toekomstbestendige, flexibele, stabiele
en landelijk dekkende ondersteuningsstructuur? Wat zijn de voor- en nadelen van de
landelijke organisaties met regionale uitvoering ten opzichte van de huidige situatie?
In hoeverre zijn ouders en kinderen betrokken bij deze keuze voor een landelijke organisatie?
In hoeverre is dit een geldkwestie? Gaat hier een bezuiniging mee gepaard of niet,
zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij willen
waarborgen dat leerlingen zo snel mogelijk de juiste ondersteuning ontvangen wanneer
zij ziek worden. Professionals die de regionale context begrijpen en over een regionaal
netwerk beschikken zijn daarbij van belang naar mening van voornoemde fractie. Reorganisatie
mag niet ten koste gaan van het maatwerk dat nodig is om zo goed mogelijke zorg en
onderwijs te bieden aan leerlingen die tijdelijk of voor langere tijd ziek zijn.
De leden van de van de PvdA-fractie zijn enigszins verwonderd over het feit dat er
momenteel een reactie op het rapport ligt dat inmiddels drie jaar oud is, nog niet
eerder ter sprake is gekomen, maar nu de basis vormt voor deze wijziging van de ondersteuningsstructuur.
Kan het kabinet in duidelijke taal uitleggen welk probleem er nu precies wordt opgelost
met deze wijziging? Wat betekent het concreet dat de «continuïteit en flexibiliteit
van de ondersteuning» hiermee worden geborgd? Welke problemen zijn er met de «onderliggende
wetgeving en subsidiestructuur» dat deze toe is aan vervanging? Waarom is er sinds
de aankondiging van mogelijke aanpassing van de ondersteuningsstructuur in 2018 niets
meer over gerapporteerd? Wat is de huidige urgentie van dit probleem of deze problemen
dat het kabinet kiest voor deze aanpassing nu het demissionair is? Kan de Minister
toelichten wat de huidige ondersteuningsstructuur, die volgens de Oberon nog niet
toekomstbestendig, nog niet flexibel, nog niet stabiel en nog niet landelijk dekkend
is gedurende de periode van 2018 tot 2023 heeft betekend en nog gaat betekenen voor
zieke leerlingen? De voornoemde leden behoeven duidelijke tekst en uitleg over wat
de situatie momenteel is.
De leden van de van de PvdA-fractie vragen of een dergelijke verandering van de structuur
momenteel de meest gewenste en verantwoorde optie is. Er wordt gesteld dat de huidige
ondersteuningsstructuur veel waardevolle elementen heeft. Kan de Minister toelichten
wat de waardevolle elementen zijn? Wat zijn de elementen die wellicht toe zijn aan
vernieuwing en verbetering? Wordt het kind met het badwater weggegooid wanneer wordt
overgegaan naar een nieuwe structuur in plaats van het aanpassen van de huidige structuur
daar waar het te wensen overlaat, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister welke mogelijke wetswijzigingen of
anderszins hij heeft overwogen alvorens het werk aan een nieuwe wet in gang te zetten.
Zijn er simpelere wetswijzigingen mogelijk om barrières weg te nemen en te voorkomen
dat leerlingen tussen wal en schip belanden bij de overgang naar een nieuwe ondersteuningsstructuur?
Begrijpt de Minister de vraagtekens die voornoemde fractie plaatst bij de timing van
dit schriftelijk overleg gezien de mate van vordering van de voorbereidingen van de
aanpassing van de ondersteuningsstructuur? Kan de Minister toelichten hoe de betrokken
partijen zijn voorstel appreciëren? De bedanken de Minister alvast voor een duidelijke
en transparante beantwoording van hun vragen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet de ondersteuningsstructuur
van het onderwijs aan zieke leerlingen wil aanpassen. De voornoemde leden lezen dat
het kabinet zich hierbij beroept op een onderzoek van Oberon, dat heeft geconcludeerd
dat de huidige subsidiestructuur verouderd is en onvoldoende flexibel. Het kabinet
wil dit oplossen door de ondersteuningsstructuur van lokaal/regionaal gewortelde organisaties
naar een landelijke organisatie te brengen. Op welke manier zal dit problemen oplossen?
Welke problemen worden op dit moment ervaren via de lokaal/regionaal gewortelde structuur?
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat met een landelijke structuur de snelheid geborgd
blijft en wordt voorkomen dat kwetsbare leerlingen tussen wal en schip raken? Heeft
bij deze beslissing de inhoud vooropgestaan of financiële argumenten, zo vragen de
leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dit besluit personele gevolgen gaat
hebben bij oab’s en umc’s. Hoe groot zijn deze personele gevolgen en over wat voor
gevolgen gaat het, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de brief van de
Minister over de stand van zaken rond het aanpassen van de ondersteuningsstructuur
voor zieke leerlingen ter bespreking ligt. De kern van ondersteuning voor zieke leerlingen
betreft maatwerk. Dat vraagt om een ondersteuningsstructuur die flexibel is. De leden
lezen met interesse dat de Minister werkt aan een aanpassing van de ondersteuningsstructuur
die deze flexibiliteit waarborgt en tegelijkertijd wel stabiliteit biedt.
Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is de school een gemeenschap waarin leraren,
leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Als een leerling ziek is en ondersteuning
nodig heeft wordt die samenwerking uitgebreid met bijvoorbeeld ziekenhuizen of zorginstellingen
en hulp vanuit OZL1-consulenten. Vanuit die samenwerking moet volgens de leden worden gezocht naar een
goede ondersteuningsstructuur.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat voor de totstandkoming van de brief
er met een vertegenwoordiging van het veld is gesproken. Zij missen hierin enkele
partijen. In het Oberon-rapport wordt schematisch de OZL-keten weergegeven, met daarin
de diverse betrokkenen: UMC, een eventueel perifeer ziekenhuis, de consulenten OZL-EV/OAB,
het Samenwerkingsverband en thuis en school.2 De vertegenwoordiging waarmee gesproken is voor de brief zijn de umc’s terug en de
oab’s. De leden lezen nergens dat er gesproken is met samenwerkingsverbanden en eventuele
vertegenwoordiging van perifere ziekenhuizen. Nog belangrijker lezen de leden nergens
dat er gesproken is met vertegenwoordigers van de OZL-ketenonderdelen «thuis» en «school».
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij inderdaad niet gesproken
heeft met (vertegenwoordigers van) ouders en scholen over een aanpassing van de ondersteuningsstructuur.
Wat is de reden om ouders en scholen nog niet te betrekken in deze fase van het proces?
Hoe is de Minister van plan om ouders en scholen wel te betrekken bij de totstandkoming
van een ondersteuningsstructuur die toekomstbestendig, flexibel en stabiel is? Tot
slot vragen de leden aan de Minister of hij een rol in de nieuwe ondersteuningsstructuur
weggelegd ziet voor samenwerkingsverbanden en zo ja, welke.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
De leden van de VVD-fractie, PVV-fractie- CDA-fractie, SP-fractie, PvdA-fractie en
ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand
van zaken rond het aanpassen van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen.
De leden van de D66-fractie hebben hier met interesse van kennisgenomen. De leden
van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet de ondersteuningsstructuur van het
onderwijs aan zieke leerlingen wil aanpassen. Gezien de overlap tussen bepaalde vragen
van de diverse leden en omwille van de leesbaarheid van het document, zullen deze
gelijktijdig thematisch beantwoord worden. Tot slot zullen de resterende vragen per
fractie beantwoord worden.
Vragen met betrekking tot de landelijke structuur
De leden van VVD, D66, PVV, SP, PvdA en GroenLinks hebben vragen gesteld over de redenen
die ten grondslag liggen aan de keuze voor een landelijke structuur, welke voordelen
dit biedt ten opzichte van de huidige structuur ook specifiek voor scholen, ouders
en leerlingen. Gevraagd is ook welke alternatieven zijn onderzocht en of de positieve
en waardevolle elementen van de huidige structuur hiermee wel behouden worden, zodat
er geen leerlingen tussen wal en schip terecht komen.
Uit het onderzoek naar de huidige ondersteuningsstructuur voor scholen bij het onderwijs
aan zieke leerlingen (ozl) bleek dat de huidige structuur waardevolle elementen heeft,
maar dat deze verouderd en onvoldoende flexibel is.
Het is van belang dat leerlingen een ononderbroken schoolloopbaan hebben, ook als
zij tijdelijk door ziekte fysiek niet in staat zijn deel te nemen. De scholen hebben
een wettelijke taak het onderwijs ook tijdens ziekte te verzorgen. Om scholen daartoe
in staat te stellen is er een ondersteuningsstructuur die volledig gesubsidieerd wordt
door het Ministerie van OCW. In de huidige historisch gegroeide situatie kunnen alleen
voormalige schoolbegeleidingsdiensten – thans een deel van de onderwijsadviesbureaus
(oab’s) – en universitair medisch centra hiervoor subsidie ontvangen. De huidige situatie
is kwetsbaar omdat:
– perifere ziekenhuizen – zoals het Prinses Maxima Centrum (PMC) – geen subsidie kunnen
ontvangen voor een educatieve voorziening;
– zich in de jaren na de verzelfstandiging van de onderwijsbegeleidingsdiensten fusies
en faillissementen van oab’s hebben voorgedaan, waardoor de voorziening moest worden
overgedragen aan een andere oab en waarbij er dus een risico ontstaat in termen van
continuïteit en beschikbaarheid;
– de afgelopen jaren zowel het aantal leerlingen dat is opgenomen als de opnameduur
zijn afgenomen. Leerlingen worden sneller uit het ziekenhuis ontslagen en zijn langer
ziek thuis. Nu zijn er twee gescheiden subsidiestromen tussen de umc’s en de oab’s.
– Er kan dus nu niet worden geschoven tussen de inzet van capaciteit ozl in een umc
en de inzet vanuit een oab;
– ontwikkelingen in het medische veld maken dat specialistische zorg steeds vaker wordt
gecentraliseerd waardoor er verschuivingen kunnen plaatsvinden in de ondersteuningsbehoefte
per regio. De huidige structuur is er niet op ingericht in te spelen op dergelijke
verschuivingen. Een voorbeeld is de komst van het PMC, waarbij de oncologische zorg
voor kinderen gecentraliseerd werd. Los van het feit dat in het huidige stelsel een
perifeer ziekenhuis geen subsidie voor een educatieve voorziening kan aanvragen, is
de verdeling van het budget voor umc’s in wet- en regelgeving vastgelegd. Bij de komst
van het PMC is op veel plekken in umc’s de oncologische zorg sterk verkleind, waardoor
een herverdeling van het budget moest plaatsvinden. De huidige wet- en regelgeving
biedt hiervoor onvoldoende mogelijkheden. In de nieuwe ondersteuningsstructuur kan
er bij een wijziging in het zorgstelsel wel flexibel omgegaan worden met de inzet
van de voorziening.
Het is in het belang van zieke leerlingen dat capaciteit voor ozl de ondersteuningsbehoefte
kan volgen. Het is wenselijk dat de ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan
zieke leerlingen altijd en overal beschikbaar is en niet verstoord kan worden door
ontwikkelingen in het medische veld of in de branche van de oab’s. Een landelijke
organisatie – met een regionale uitvoering – waar alle middelen en taken op dit terrein
worden ondergebracht, ondervangt de huidige risico’s en belemmeringen doordat er vanuit
een centraal punt gestuurd kan worden op een passende verdeling van de middelen en
capaciteit. Hiermee wordt de flexibiliteit gewaarborgd en zijn er geen wettelijke
beperkingen meer om de capaciteit aan te passen aan mogelijke toekomstige ontwikkelingen,
zoals de opening van een perifeer kinderziekenhuis met een landelijke functie. Voor
de scholen en de leerlingen ontstaat zo een toekomstbestendige organisatie die in
staat is in te spelen op veranderende behoeften. Scholen met zieke leerlingen worden
ondersteund, ongeacht de woonplaats van die leerlingen en ongeacht de vraag of het
kind zich thuis of in het ziekenhuis bevindt. Dat kan in het huidige systeem minder
gemakkelijk en vraagt in die gevallen om samenwerking tussen de gesubsidieerde organisaties
en om meer improvisatie.
Omdat de uitvoering regionaal georganiseerd blijft, blijven de ozl-consulenten in
dezelfde regio werken. Indien er verschuivingen tussen regio’s optreden zal er in
het kader van goed werkgeverschap uiteraard rekening gehouden worden met de mogelijkheden
en wensen van de ozl-consulenten om eventueel elders hun werk te doen. Door de schaalgrootte
van de landelijke organisatie, zullen verschuivingen ook gemakkelijker opgevangen
kunnen worden door vacatureruimte te benutten of flexibele inzet te hanteren. Er wordt
door de stichting gestuurd op de kwaliteit, de taken en de inzet in de regio. Uitgangspunt
is dat de voorziening daar ingezet kan worden waar de vraag is.
De snelle beschikbaarheid van kundige ondersteuning van scholen bij het onderwijs
aan zieke leerlingen is een zeer waardevol element. De voorziening zelf blijft ongewijzigd,
namelijk laagdrempelig, kosteloos en snel beschikbaar voor alle scholen met zieke
leerlingen in Nederland.
Daarnaast zijn de inbedding bij en de verbondenheid met ziekenhuizen en de betrokken
oab’s waardevol, omdat daarmee een regionale uitvoering van ozl kan worden gegarandeerd,
dicht bij het onderwijs en de zorg. Dat wordt in de statuten van de stichting verankerd.
In de ziekenhuizen zullen teams van consultenten blijven werken, die daarmee direct
beschikbaar zijn voor de scholen bij de ondersteuning van zieke leerlingen en daarvoor
nauw kunnen samenwerken met de medische staf. Een ander deel van de consulenten zal
een thuisbasis hebben bij een oab, waardoor de interactie met andere onderwijsondersteunende
disciplines en de bredere kennis van scholen en netwerken niet verloren gaan. De waardevolle
elementen van de huidige structuur zullen in de aangepaste structuur dus behouden
blijven.
Voor ouders en scholen is er in de toekomst één herkenbare, landelijke organisatie
die benaderd kan worden voor de ondersteuning. Het merendeel van de huidige consulenten
zal overgaan naar de landelijke organisatie en blijft vanuit de huidige standplaats
beschikbaar voor de ondersteuning van scholen en zieke leerlingen. Hiermee blijven
de opgebouwde expertise en netwerken behouden en ontstaat er ook tijdens de transitie
geen risico op discontinuïteit.
Kernvraag bij de beoogde herstructurering was of het mogelijk was te komen tot een
meer flexibele inzet van de ondersteuning van zieke leerlingen. Uitkomst was dat de
oprichting van een nieuwe landelijke stichting met een wettelijke taak, die zorgdraagt
voor het inrichten en uitvoeren van ozl, daartoe de beste optie is. Op die manier
kan een regionale dekking van ozl behouden blijven en is toch een flexibele inzet
mogelijk. De stichtingsvorm ligt dan het meest voor de hand, omdat rechtspersoonlijkheid
noodzakelijk is om de subsidie te kunnen verstrekken en een stichting de meest geëigende
vorm is voor deze activiteiten vanwege het maatschappelijke doel en het ontbreken
van winstoogmerk.
Voorafgaand aan het denken over herstructurering is overwogen of deze ondersteunende
activiteiten voor scholen nog een separate subsidie vereisen. Daarbij is overwogen
of de taken die nu vervuld worden door de oab’s en de umc’s niet kunnen worden uitgevoerd
door marktpartijen of door de samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor het primair
en voortgezet onderwijs. Ik kies daar nadrukkelijk niet voor. De ondersteuning van
scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen wordt sinds jaar en dag uitgevoerd
door de onderwijsconsulenten van de (opvolgers van de) voormalige schoolbegeleidingsdiensten
en de educatieve voorzieningen in de universitair medische centra. Het onderbrengen
van de taken met betrekking tot het ondersteunen van de scholen bij het onderwijs
aan zieke leerlingen bij de samenwerkingsverbanden of bij marktpartijen zou naar mijn
mening leiden tot versnippering van de jarenlang opgebouwde expertise en tot afbraak
hiervan. Het uitvoeren van ozl vereist een dusdanige in jaren opgebouwde expertise
van onderwijsconsulenten en educatieve voorzieningen dat het niet opportuun is de
taak op te dragen aan een organisatie die deze expertise niet heeft. Dat zou de effectiviteit
niet ten goede komen. Consulenten van de oab’s die nu ozl bieden en educatieve voorzieningen
zijn thans zo ingebed in het systeem dat de aanwijzing van de nog op te richten stichting
voor de ondersteuning van de scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen, waar
de ozl-consulenten in dienst komen, in de rede ligt.
Er is ook nagegaan of de huidige knelpunten niet weggenomen kunnen worden door andere,
minder ingrijpende wetswijzigingen. Om te beginnen is overwogen om slechts de huidige
wet- en regelgeving te actualiseren. Nadeel van die optie is dat die geen oplossing
biedt voor hetgeen werd gesignaleerd in het Oberon-rapport, namelijk dat er behoefte
is aan een toekomstbestendige, flexibele, stabiele en landelijk dekkende ondersteuningsstructuur
voor scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Voorts is gedacht aan het herijken
van de subsidies aan umc’s, waarbij de organisatie en middelenverdeling van de oab’s
niet wordt aangepast. Dit betekent dat er een verdeelsleutel moet worden ontwikkeld
om de middelen over de educatieve voorzieningen te kunnen verdelen, bijvoorbeeld op
basis van het aantal leerlingen dat langer dan 2 weken is opgenomen. Nadeel van die
optie is dat het aantal opgenomen kinderen ieder jaar kan wijzigen, wat betekent dat
deze optie niet toekomstbestendig is.
Een andere optie is het zodanig aanpassen van de rigide bekostigingsartikelen voor
de subsidie aan de umc’s, dat de verdeelsleutel in lagere regelgeving zou kunnen worden
neergelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen zou dan makkelijker een herverdeling kunnen
plaatsvinden tussen de huidige umc’s. Het wordt dan voor een umc moeilijk om een zorgvuldig
personeelsbeleid te voeren. In dit scenario zou ook het ongewenste onderscheid tussen
umc’s en perifere ziekenhuizen blijven bestaan.
Er is ook gedacht aan het schrappen van het onderscheid tussen perifere ziekenhuizen
en umc’s, omdat het op dit moment niet mogelijk is om een subsidie te verstrekken
aan een perifeer ziekenhuis voor het inrichten van een educatieve voorziening. Gekeken
is of het mogelijk is om alleen ziekenhuizen met een grote populatie opgenomen leerlingen
voor een subsidie in aanmerking te laten komen. Dit blijkt in de praktijk lastig te
zijn en kan ook steeds wisselen. Daarnaast zullen de subsidie en de voorziening verder
versnipperen als de middelen over meer of wellicht alle ziekenhuizen worden verdeeld.
Een ander alternatief dat in gesprekken met de betrokken organisaties is onderzocht,
is om met vijf regionale stichtingen (met een landelijke schil) te gaan werken. In
dit model zou in wet- en regelgeving vastgelegd moeten worden op welke wijze de subsidie
wordt toegekend aan de vijf regionale stichtingen. Gevolg zou zijn dat er – gemiddeld –
vijf kleine eenheden ontstaan van circa 15 fte, met elk zijn eigen overhead. Met name
vanuit het oogpunt van kwaliteitsborging en ontwikkeling van expertise is dit niet
wenselijk. Ook zijn de voor- en nadelen van diverse bekostigingsmodellen onderzocht,
zoals een bedrag per leerling of een bedrag per leerling aangevuld met een bedrag
voor umc’s of perifere kinderziekenhuizen. Een dergelijk model brengt minder flexibiliteit
bij de inzet van consulenten met zich mee omdat budget en capaciteit gekoppeld zijn
aan een bepaalde regio. Indien er in de toekomst in een regio concentratie van specifieke
zorg wordt ingericht (en in andere regio’s deze zorg verdwijnt), zal er een wijziging
moeten worden aangebracht in de verdeling van de middelen over de verschillende regio’s,
naast de jaarlijkse aanpassing op basis van aantal leerlingen. Een aanpassing van
deze verdeling kost tijd en maakt daarmee dit model inflexibel. Het periodiek aanpassen
van de verdeling van de middelen, zou ook kunnen betekenen dat er in de ene regio
consulenten moeten afvloeien terwijl er in een andere regio juist vacatures ontstaan.
Een landelijke stichting heeft wel de mogelijkheid om die flexibiliteit te bieden,
rekening houdend met de ondersteuningsbehoefte en de inzet van ozl-consulenten. Uiteraard
betekent dit niet dat ozl-consulenten door heel Nederland moeten gaan werken. Al eerder
is aangegeven dat er regionaal gewerkt gaat worden. Ook als er veranderingen plaatsvinden
tussen regio’s zal er in het kader van goed personeelsbeleid gekeken worden hoe deze
inzet kan worden aangepast.
Ook treden er met het landelijk organiseren van ozl efficiencyvoordelen op. Met de
bundeling kan bijvoorbeeld de overhead verkleind worden. Met de huidige middelen kan
het aantal ozl-consulenten in de toekomst naar verwachting groeien.
Vragen met betrekking tot de betrokkenheid van scholen, ouders en leerlingen
De leden van de fracties van D66, PVV en ChristenUnie hebben vragen gesteld over de
betrokkenheid van scholen, ouders en leerlingen bij de keuze voor een landelijke organisatie.
Er is niet specifiek gesproken met scholen, ouders en leerlingen over de beoogde veranderingen
omdat er voor hen niets wijzigt en scholen en ouders van de zieke leerlingen geen
verschil zullen merken met de huidige situatie, voor wat betreft een snelle en kundige
ondersteuning. De ondersteuning zal in de toekomst voor hen herkenbaar en eenvoudiger
vindbaar zijn doordat er één organisatie voor verantwoordelijk is. Consulenten geven
aan dat het nu soms moeilijk is om aan ouders en scholen uit te leggen dat de ondersteuning
ten behoeve van de leerling van de ene organisatie overgenomen wordt door een andere
organisatie, bijvoorbeeld omdat het kind eerst in het ziekenhuis wordt ondersteund
en later thuis. In de eerste situatie is dan de educatieve voorziening van het ziekenhuis
in beeld, in de tweede situatie een oab uit de regio. De ondersteuning van een zieke
leerling in een ziekenhuis kan in de toekomst door één en dezelfde organisatie gemakkelijk
in de thuissituatie voortgezet worden, als dat nodig is.
Uiteraard zal met scholen en ouders gecommuniceerd worden voordat het wetsvoorstel
aan uw Kamer wordt aangeboden. Bij het starten van de internetconsultatie van het
conceptwetsvoorstel zullen organisaties van ouders en leerlingen actief gewezen worden
op die internetconsultatie, zodat zij hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
De voorgenomen wijzigingen zijn erop gericht om de voorziening te behouden en toegankelijk
te houden voor iedere school en leerling die ondersteuning nodig heeft vanwege ziekte.
De ondersteuning zelf zal inhoudelijk niet veranderen. Wel zal de ondersteuning beter
in staat zijn tijdig te reageren op ontwikkelingen en zal er meer ruimte zijn voor
ondersteuning aangezien de efficiency vergroot wordt door de totstandkoming van een
landelijke stichting.
Daarnaast is het voorstel om de doelgroep van mbo-studenten uit te breiden, zodat
instellingen een beroep op de voorziening kunnen doen voor studenten tot 23 jaar oud
én zonder startkwalificatie. Nu is de voorziening wettelijk slechts beschikbaar voor
mbo-studenten die bij aanvang van de opleiding leerplichtig waren. Hiermee wordt aangesloten
op het bredere beleid om uitval van en achterstanden bij mbo-studenten te beperken.
Vragen met betrekking tot het proces
De leden van de VVD-fractie hebben ook een aantal vragen gesteld over het proces,
zoals het tempo en de aard van voorbereidingen, de onomkeerbaarheid van het implementatietraject
en de relatie met het aangekondigde wetsvoorstel.
Aan een proces van wetgeving ligt een zorgvuldige voorbereiding ten grondslag. Voor
de betrokken organisaties en het ministerie is het van belang om te weten welke consequenties
de beoogde wetswijziging met zich mee zou brengen en hoe eventuele risico’s ondervangen
kunnen worden. Voor het betrokken personeel van de organisaties is het van belang
nu al te weten wat de realisatie van de voorgenomen besluiten zou betekenen voor hun
werk en hun persoonlijke situatie. Het is niet meer dan zorgvuldig om hier nu al transparant
over af te stemmen. Dit proces is essentieel geweest om de inhoud van het beoogde
wetsvoorstel te kunnen bepalen. Het is aan de organisaties zelf in hoeverre zij nu
al met de voorbereiding binnen hun eigen organisatie aan de slag gaan.
Er zijn en worden geen onomkeerbare stappen gezet, zolang er geen parlementaire goedkeuring
is van het wetsvoorstel. Er zijn voorbereidingen getroffen met betrekking tot het
komen tot een nieuwe landelijke ondersteuningsstructuur voor ozl. Ik heb uw Kamer
geïnformeerd op het moment dat het duidelijk was hoe een landelijke structuur er uit
zou moeten zien om tot een toekomstbestendige ondersteuning van zieke leerlingen te
komen. De voorbereidingen daartoe zijn gebaseerd op het voornemen om de structuur
aan te passen. Tegelijkertijd is gestart met de voorbereiding van het wetsvoorstel.
Alle voorbereidingen zijn erop gericht om in een vroeg stadium met betrokkenen na
te gaan of en hoe de beoogde veranderingen op een verantwoorde manier gestalte kunnen
krijgen.
De brief, die aan de betrokken organisaties is gestuurd, is niet gebaseerd op een
wettelijke verankering, maar op een voornemen om een wetstraject te starten. In deze
brief is uiteraard nadrukkelijk het voorbehoud van goedkeuring door het parlement
opgenomen. De brief beoogt transparant te zijn over de voornemens en een zorgvuldig
proces mogelijk te maken. De brief is verstuurd op verzoek van een groot deel van
de betrokken organisaties, dat heeft aangegeven het personeel alvast inzicht te willen
geven in wat de beoogde verandering voor hen zou kunnen betekenen. Ook was er de wens
de medezeggenschap te informeren over de mogelijke consequenties van de beoogde wetswijziging.
Alle organisaties hebben daarom in mei 2021 een brief van OCW ontvangen waarin het
voornemen om een wetgevingstraject te starten werd bevestigd. Alle zaken die in de
brief genoemd staan, zijn door de kwartiermaker in samenspraak met alle betrokken
organisaties voorbereid.
Ook de leden van de PvdA-fractie hebben een tweetal vragen gesteld omtrent het proces.
Zij vragen waarom er sinds de aankondiging van mogelijke aanpassing van de ondersteuningsstructuur
in 2018 niets meer over is gerapporteerd.
Nadat het onderzoeksrapport van Oberon was afgerond is een landelijke werkgroep ingericht,
bestaande uit een afvaardiging van de betrokken oab’s en umc’s, aangevuld met het
Prinses Maxima Centrum, Onderwijsontwikkeling Nederland en de Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra. In deze werkgroep is over de uitkomsten van het
onderzoek en mogelijke oplossingsrichtingen gesproken. Zomer 2019 is begonnen om het
voorgenomen besluit om de ondersteuningsstructuur landelijk te gaan organiseren nader
uit te werken. Medio februari 2020 is daarom mede op verzoek van de landelijke werkgroep
een kwartiermaker aangesteld om dit proces verder te begeleiden en het implementatietraject
vorm te geven. Omwille van een zorgvuldig voorbereidings- en implementatietraject
is gewacht met rapporteren tot samen met de betrokken organisaties een duidelijke
richting was uitgewerkt over de vormgeving van een landelijke organisatie.
De leden vragen voorts wat de huidige urgentie van dit probleem of deze problemen
is, dat het kabinet kiest voor deze aanpassing nu het demissionair is?
De huidige ondersteuningsstructuur past niet meer bij de huidige situatie en is onvoldoende
flexibel. Zo was er in het verleden een duidelijk onderscheid tussen de opnameduur
van zieke leerlingen in perifere ziekenhuizen en universitair medische centra en krijgen
perifere ziekenhuizen geen aparte subsidie om een ondersteuningsstructuur in te richten.
Dat onderscheid is inmiddels vervaagd, onder andere vanwege de komst van het PMC.
In de huidige wet- en regelgeving kan er vanuit het ministerie geen subsidie worden
toegekend aan een perifeer ziekenhuis, zoals het PMC. Daarnaast is behoefte aan meer
flexibiliteit. Dit wordt gerealiseerd door het oprichten van een landelijke stichting,
waarmee er één centraal sturingspunt is dat in staat is de voorziening in te zetten
waar het nodig is, of dat nu thuis, in een perifeer ziekenhuis of een umc is. Nu de
contouren van de nieuwe ondersteuningsstructuur doordacht en besproken zijn met de
betrokken organisaties, is het zaak de huidige suboptimale situatie snel te beëindigen
en de structuur aan te passen.
De leden vragen of de Minister de vraagtekens begrijpt die voornoemde fractie plaatst
bij de timing van dit schriftelijk overleg gezien de mate van vordering van de voorbereidingen
van de aanpassing van de ondersteuningsstructuur?
Het was van belang om eerst zorgvuldig samen met betrokkenen te doordenken wat de
implicaties zijn van het inzetten van een landelijke structuur en te bezien op welke
wijze de waardevolle elementen van de huidige voorziening kunnen worden behouden,
zodat de Kamer hierover goed kon worden geïnformeerd. De voorbereidingen zijn weliswaar
in gang gezet, maar er zijn geen onomkeerbare stappen gezet. De aanpassing van de
ondersteuningsstructuur kan pas plaatsvinden indien de wet is aangenomen.
Vragen over financiële en personele overwegingen
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de voorgenomen verandering een geldkwestie
is? Gaat hier een bezuiniging mee gepaard of niet, zo vragen de leden. Ook de leden
van Groen Links vragen of financiële argumenten voorop hebben gestaan bij de keuze
voor de voorgenomen aanpassing.
Er wordt niet bezuinigd op de voorziening, het totale subsidiebedrag wordt voor de
uitbreiding van de mbo-doelgroep zelfs iets verhoogd. Er treden daarnaast naar verwachting
efficiency-voordelen op waardoor er met dezelfde middelen meer consulenten ingezet
kunnen worden dan nu het geval is. De subsidiestroom wordt verlegd, in plaats van
naar circa 25 aparte organisaties nu naar één landelijke organisatie straks.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dit besluit personele gevolgen gaat
hebben bij oab’s en umc’s. Hoe groot zijn deze personele gevolgen en over wat voor
gevolgen gaat het, zo vragen deze leden.
Het ozl-werk van circa 120 mensen (circa 75 fte) verdwijnt bij de organisaties waar
zij nu werkzaam zijn. Dit werk wordt ondergebracht bij de landelijke stichting. Mensen
die nu werk op het gebied van ozl doen, kunnen hun functie volgen en in dienst treden
bij de stichting. De arbeidsvoorwaarden zullen geharmoniseerd worden, verbonden aan
de CAO Primair Onderwijs. Voor alle medewerkers geldt dat zij in de nieuwe situatie
een arbeidsvoorwaardenpakket krijgen dat minimaal ligt op het niveau van hun huidige
pakket. Voor veel van de betrokken medewerkers geldt een gunstiger perspectief, wat
betreft salaris en vakantie-uren.
Overige inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie vragen of de Minister het met deze leden eens is dat het
inhoudelijke doel, namelijk goed onderwijs aan zieke leerlingen, centraal moet staan?
Ja, goed onderwijs aan zieke leerlingen staat centraal. De voorziening is gericht
op de ondersteuning van scholen en instellingen, zodat zij hun verantwoordelijkheid
voor het onderwijs aan die zieke leerlingen kunnen waarmaken. Zo kan worden gerealiseerd
dat ook zieke leerlingen goed onderwijs blijven ontvangen en geen achterstanden ontwikkelen.
De leden vragen hoe de Minister gaat borgen dat met een landelijke structuur de snelheid
geborgd blijft, die nu bestaat doordat verantwoording rechtstreeks verloopt via de
oab’s naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en nu erg laagdrempelig
is, zo vragen de leden.
De verantwoording blijft rechtstreeks verlopen, alleen dan van de stichting naar het
Ministerie van OCW. De stichting krijgt de opdracht om te borgen dat de ondersteuning
beschikbaar is waar nodig en om een goede, functionele infrastructuur te onderhouden.
De leden vragen voorts hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de 25 actiepunten genoemd
ter verbetering van passend onderwijs en hoe het wetsvoorstel bijdraagt aan inclusief
onderwijs?
Het voorgenomen wetsvoorstel heeft geen directe relatie met de verbeterpunten van
passend onderwijs. Passend onderwijs gaat over de extra ondersteuning van leerlingen,
die vanwege een beperking extra ondersteuning nodig hebben. Ook als een leerling in
het kader van passend onderwijs extra ondersteuning krijgt en ziek wordt, kan de ozl-voorziening
worden ingezet.
Dit wetsvoorstel gaat over de kortdurende ondersteuning van de school als een leerling
door ziekte tijdelijk niet naar school kan. Uiteraard draagt ook deze ondersteuning
er aan bij dat het onderwijsproces zo min mogelijk stagneert. Als leerlingen langdurig
ziek blijven, kunnen consulenten ook een rol spelen bij het informeren en adviseren
van scholen zoals bij het aanvragen van extra ondersteuning bij het samenwerkingsverband
passend onderwijs.
Ik streef naar meer inclusief onderwijs. Dit voornemen voor het wetsvoorstel heeft
echter betrekking op de kortdurende ondersteuning van de school. De kans is groter
dat de leerling op de reguliere school kan blijven als het onderwijs zoveel mogelijk
kan doorlopen als de leerling vanwege ziekte tijdelijk niet op school kan zijn. Hiermee
zou bijvoorbeeld voorkomen kunnen worden dat een zieke leerling wordt verwezen naar
een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor langdurig zieke leerlingen. Maar
dat is uiteraard ook afhankelijk van andere factoren. In die zin zou het dus kunnen
bijdragen aan inclusiever onderwijs. Zodra een leerling langdurig ziek is en vanwege
deze ziekte langdurig extra ondersteuning nodig heeft, valt een leerling overigens
onder passend onderwijs.
Overige inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen of de Kamer de onderliggende stukken zou kunnen
ontvangen die tot deze beslissing geleid hebben.
Indien gewenst ben ik altijd bereid onderliggende stukken te delen. Graag hoor ik
waar dan aan wordt gedacht.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister regie kan houden op deze
landelijke stichting als dit een onafhankelijk rechtspersoon betreft.
Ook in de huidige situatie wordt subsidie verstrekt aan onafhankelijke rechtspersonen.
De Minister zal in de toekomst één subsidierelatie voor ozl onderhouden en stuurt
via die relatie op opdrachtverstrekking en verantwoording. Daarnaast zal in de wet
een taakverwaarlozingsbepaling worden opgenomen met de mogelijkheid voor de Minister
om aanwijzingen te geven.
Ook vragen de leden of de Minister een schatting kan geven van de inschaling van de
beoogd directeur-bestuurder van de beoogde stichting.
De verwachting is dat de functie van beoogd-directeur bestuurder van de landelijke
stichting op schaal 14 van de CAO PO wordt ingezet.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie of de betreffende landelijke organisatie
de benodigde diensten mag inkopen bij lokale organisaties.
Het is de bedoeling dat een groot deel van de huidige ozl-consulenten in dienst treedt
bij de landelijke organisatie. De landelijke organisatie kan er uiteraard voor kiezen
daarnaast een flexibele schil te hanteren en een deel van de diensten in te kopen.
Ook vragen de leden of de betreffende landelijke organisatie aanbestedingsplichtig
is en of er in dit geval kwaliteitseisen vanuit het ministerie verwacht kunnen worden
waaraan de ondersteuning moet voldoen.
Omdat de landelijke organisatie wordt opgericht voor het specifieke doel te voorzien
in behoeften van algemeen belang (anders dan van commerciële of industriële aard),
rechtspersoonlijkheid bezit en geheel gefinancierd wordt door de rijksoverheid, zijn
de aanbestedingsregels ook hier van toepassing. Eventuele aanbestedingstrajecten zijn
aan de stichting; daar zal het ministerie niet bij betrokken zijn. De kwaliteitseisen
die het ministerie aan de ondersteuning stelt, krijgen hun beslag in de subsidiebeschikking
en de startbrief die daar periodiek aan vooraf gaat.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de precieze opdracht was die aan
de kwartiermaker werd meegegeven.
Medio februari 2020 is mede op verzoek van de landelijke werkgroep ozl een kwartiermaker
aangesteld om het voorgenomen besluit met de betrokken organisaties verder uit te
werken.
De opdracht aan de kwartiermaker bestond uit (a) het blijven (ver)binden van de betrokken
organisaties om draagvlak te creëren en te behouden, (b) het inrichten van een landelijke
organisatie die de diensten regionaal gaat aanbieden, organisatorisch en met inhoudelijke
borging van expertise, (c) het inbedden van de expertisefunctie van Ziezon in de landelijke
organisatie en (d) de voorbereiding van de overdracht van personeel van de huidige
organisaties (met verschillende cao’s) naar de landelijke organisatie.
Daarnaast vragen deze leden of bij het aanpassen van de ondersteuningsstructuur voor
zieke leerlingen ook de ervaringen zijn meegenomen die zijn opgedaan in de scholen
ten aanzien van het verzorgen van digitaal onderwijs tijdens de lockdown vanwege corona.
Is door de kwartiermaker ook gekeken op welke wijze het digitaal onderwijs is opgezet
voor bijvoorbeeld schipperskinderen en kinderen van kermisexploitanten die niet op
een internaat zitten en welke lessen daaruit te trekken zijn?
Er is niet specifiek gekeken naar het digitale onderwijs tijdens de lockdown of voor
schipperskinderen en kinderen van kermisexploitanten, omdat het bij de ondersteuning
van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen niet gaat om het geven van onderwijs,
maar om kortdurende ondersteuning aan scholen hierbij. Er kunnen via de consulenten
wel digitale tools worden ingezet, zoals KlasseContact, zodat de zieke leerlingen
van een afstand mee kunnen doen in de klas. De ervaringen die scholen tijdens de corona-periode
opgedaan hebben met digitaal onderwijs, helpen hier uiteraard in, maar het wetsvoorstel
gaat over het aanpassen van de ondersteuningsstructuur van ozl en niet over de wijze
waarop ozl in de praktijk wordt vormgegeven.
De leden vragen voorts of het de bedoeling is een digitale school op te zetten die
voor ieder ziek kind zowel vanuit huis als vanuit een ziekenhuis makkelijk toegankelijk
is of is het de bedoeling dat er verschillende systemen naast elkaar blijven bestaan
voor zieke kinderen in een ziekenhuis, kinderen die thuis zijn vanwege ziekte of omdat
er geen passend onderwijsaanbod voor hen is, zo vragen deze leden.
De zieke leerling is en blijft ingeschreven bij de eigen school. Deze school is verantwoordelijk
voor goed onderwijs en kan in het geval van ziekte tijdelijk ondersteund worden door
de voorziening ozl. Hierbij kunnen uiteraard ook digitale middelen ingezet worden.
Het is niet de bedoeling een aparte digitale school op te zetten.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in het verlengde van de voorgaande
vraag of het mogelijk is de ondersteuningsstructuur die er is voor zieke leerlingen
en die nu wordt aangepast ook te kunnen inzetten voor de thuiszitters, bijvoorbeeld
als tussenoplossing voordat een passend aanbod wordt gevonden. Dit kan ervoor zorgen
dat de leerling die noodgedwongen thuiszit niet te veel achter raakt, maar ook als
een soort opstap voor het weer hele dagen naar school gaan.
De school blijft verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle ingeschreven leerlingen,
ook als een leerling thuis zit. Als leerlingen thuis zitten vanwege ziekte, dan kan
de school voor een beperkte periode ozl-ondersteuning inzetten. Wanneer een leerling
langdurig thuis zit vanwege ziekte, dan dient een passende, meer structurele, oplossing
ingezet te worden via het samenwerkingsverband. De situatie van de thuiszitters is
echter vaak zeer complex en is in de meeste gevallen niet of niet alleen gelegen in
(psycho-)somatische klachten. De huidige ozl-voorziening is daar niet voor toegerust.
De ozl-voorziening wordt echter wel als goed werkend voorbeeld gezien bij het voorkomen
van achterstanden in het geval van uitval van de leerling en dient als inspiratie
bij het uitdenken van een gerichte en concrete aanpak voor het vraagstuk rond de thuiszitters.
Overige inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat de huidige ondersteuningsstructuur,
die volgens Oberon nog niet toekomstbestendig, nog niet flexibel, nog niet stabiel
en nog niet landelijk dekkend is gedurende de periode van 2018 tot 2023 heeft betekend
en nog gaat betekenen voor zieke leerlingen? De voornoemde leden behoeven duidelijke
tekst en uitleg over wat de situatie momenteel is.
Op dit moment wordt iedere school geholpen. Er is in deze periode wel een belangrijk
knelpunt geweest, waarbij voor de oplossing daarvan van de huidige wet- en regelgeving
moest worden afgeweken. Het gaat dan om de komst van het PMC, een perifeer ziekenhuis
dat volgens de huidige wet- en regelgeving geen subsidie kan ontvangen. Omdat het
logisch is dat juist een oncologisch kinderziekenhuis een educatieve voorziening heeft,
moesten de middelen van de umc’s worden herverdeeld. In een aantal gevallen is er
personeel van umc’s naar het PMC overgeheveld, maar er zijn hierdoor ook personele
knelpunten ontstaan. De subsidie kan alleen via het Wilhelmina Kinderziekenhuis aan
het PMC het worden verstrekt.
De leden vragen of de Minister kan toelichten hoe de betrokken partijen zijn voorstel
appreciëren?
Nadat het onderzoeksrapport van Oberon3 is afgerond is een landelijke werkgroep ingericht, bestaande uit een afvaardiging
van de betrokken oab’s en umc’s, aangevuld met het Prinses Maxima Centrum, Onderwijsontwikkeling
Nederland en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra. Deze werkgroep
had als opdracht om te kijken welke aanpassingen in de structuur nodig zijn om te
komen tot een flexibele en toekomstbestendige structuur voor ozl.
Zomer 2019 is met instemming van de werkgroep besloten om een landelijke structuur
met een regionale uitvoering nader uit te werken. Deze beslissing is in afstemming
met de leden van de werkgroep door Onderwijsontwikkeling Nederland (toen nog Edventure)
september 2019 verspreid onder alle betrokken oab’s en consulenten ozl, zowel werkzaam
voor oab’s als werkzaam in de ziekenhuizen.
Daarna is mede op verzoek van de werkgroep een kwartiermaker aangesteld om dit voorgenomen
besluit met de betrokken organisaties verder uit te werken. Daarbij bleek dat een
deel van de betrokken oab’s de voorgenomen beweging betreurt. Vanuit het perspectief
van een individueel oab is dat te begrijpen. De oab’s hechten voor de voorziening
aan de verbinding met andere onderwijskundige disciplines en ontwikkelingen en met
de kennis van de scholen en aanverwante netwerken. Ik deel die visie en er wordt dan
ook gekozen voor een regionale uitvoering, ingebed binnen of nabij oab’s en ziekenhuizen.
De umc’s staan hier iets anders in en zien over het algemeen vooral de voordelen van
de beoogde structuur. Ook veel consulenten geven aan voordelen te zien in de beoogde
landelijke organisatie. Een deel van de consulenten combineert het ozl-werk met andere
activiteiten binnen een oab. Naar verwachting zal een aantal van hen ervoor kiezen
om bij het oab te blijven.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie vragen aan de Minister of hij een rol in de nieuwe ondersteuningsstructuur
weggelegd ziet voor samenwerkingsverbanden en zo ja, welke.
Er is overwogen of de taken die nu vervuld worden door de oab’s en de umc’s kunnen
worden uitgevoerd door de samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor het primair
en voortgezet onderwijs. De regering kiest daar nadrukkelijk niet voor. De ondersteuning
van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen wordt sinds jaar en dag uitgevoerd
door de onderwijsconsulenten van de oab’s en in de umc’s. De taken met betrekking
tot de ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen zou door het
onderbrengen bij de samenwerkingsverbanden leiden tot versnippering van expertise
en tot afbraak van de jarenlang opgebouwde expertise bij de consulenten ozl van de
oab’s en in de umc’s. Het vereist een dusdanige in jaren opgebouwde expertise van
deze consulenten dat het niet opportuun is de taak aan een andere organisatie op te
dragen. Dat zou de efficiëntie niet ten goede komen. De consulenten van de oab’s en
in de umc’s zijn nu zo ingebed in het systeem dat de aanwijzing van een nieuw op te
richten landelijke stichting voor de ondersteuning van scholen bij het onderwijs aan
zieke leerlingen in de rede ligt. Tot slot kunnen ook mbo-instellingen voor een deel
van hun studenten gebruik maken van deze voorziening. Deze instellingen maken geen
onderdeel uit van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, waardoor het niet wenselijk
is om deze taak bij deze samenwerkingsverbanden te beleggen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier