Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 925 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2022
Nr. 64
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 november 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 13 oktober 2021 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat. Bij brief van 28 oktober 2021 zijn ze door de Minister
en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
De griffier van de commissie, Nava
1
Welk beleid wordt er gevoerd om het tekort aan technisch personeel te verminderen?
Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar?
Antwoord
Het kabinetsbeleid om het tekort aan technisch geschoold personeel terug te dringen
wordt gevoerd onder de vlag van het Techniekpact. Het Techniekpact is een netwerkaanpak
met gerichte interventies om knelpunten op te lossen en samenwerking te bevorderen.
Denk aan het verhogen van de instroom van vrouwen in techniek en het versterken van
regionale samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het kabinet heeft in 2021
onverminderd gewerkt aan de doelen van het Techniekpact zoals beschreven in de kabinetsinzet
Techniekpact 20211. Het kabinet blijft dit in 2022 doen.
De middelen die bijdragen aan de doelen van het Techniekpact staan op verschillende
plekken op de Rijksbegroting. Zo heeft het kabinet in augustus 2020 een aanvullend
sociaal pakket van 1,4 miljard euro gepresenteerd met daarin aandacht voor scholing
en ontwikkeling, en voor intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk2. De grote inzet op van-werk-naar-werk is erop gericht om mensen te begeleiden naar
banen met een duurzaam arbeidsmarktperspectief, waaronder de techniek. Een belangrijk
onderdeel hiervan is de regeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ict en techniek.
Deze regeling bevat 37,5 miljoen euro en is september 2021 opengesteld3. Via deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen om een (nieuwe) medewerker
om te scholen naar een kansrijk beroep in de ict of techniek. Andere middelen die
direct of indirect bijdragen aan het verminderen van personeelstekorten in de techniek
zijn onder meer Sterk Techniekonderwijs, het Regionaal Investeringsfonds mbo (OCW),
de SLIM- en de STAP-regeling (SZW) en MKB!dee en de HCA ICT (EZK).
Met de MKB!dee-regeling ondersteunt EZK ondernemers die hun ideeën voor scholing van
personeel willen uitwerken. Zo leren we wat wel en niet werkt en hoe effectief op
bijscholing van zittend personeel kan worden ingezet. In 2021 zijn in twee rondes
subsidies toegekend voor in totaal zo’n 15 miljoen euro. De laatste tender moet nog
worden afgerond. De projecten starten of lopen door in 2022.
De Human Capital Agenda ICT (HCA ICT) is gericht op het terugdringen van de tekorten
in de ICT door het stimuleren van regionale samenwerking tussen publieke en private
partijen, zoals Make IT Work dat inmiddels al 850 mensen naar de ICT heeft omgeschoold.
Dit model wordt nu in andere regio’s opgezet en er loopt een pilot voor het mbo. Hiervoor
is 400.000 euro beschikbaar.
2
Welke maatregelen zijn er aanvullend op bestaand beleid mogelijk om het tekort aan
technisch personeel te verminderen?
Antwoord
Sinds de start van Techniekpact in 2013 is er veel gedaan om het tekort aan technisch
personeel te verminderen. Het beleid is in deze tijd vooral gericht geweest op beleidsinstrumenten
als stimulering, pilots, actieplannen, kennisdeling en communicatie.
Het kabinet heeft daarnaast de afgelopen jaren – samen met sociale partners, opleiders,
uitvoeringsorganisaties en regionale samenwerkingsverbanden – hard gewerkt aan nieuwe
maatregelen om leren en ontwikkelen voor alle werkenden en werkzoekenden aantrekkelijk
en mogelijk te maken. Het kabinet heeft, als reactie op de gevolgen van de coronacrisis,
bovenop deze bestaande inzet € 1,4 miljard euro uitgetrokken met daarin aandacht voor
scholing en ontwikkeling, en voor intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw
werk. Een overzicht van het huidige en crisisbeleid is te vinden in de Routekaart
Leren en Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 135).
Het effect van deze grote extra inzet van het afgelopen jaar is op dit moment nog
niet bekend omdat veel van de genoemde regelingen nog moeten opstarten of net zijn
opgestart. Daarom kan op dit moment nog niets gezegd worden over het effect van deze
intensivering op de tekorten aan technisch personeel. Dit zal de komende jaren duidelijk
moeten worden. Indien blijkt dat deze grote inzet aan middelen een onvoldoende effect
heeft, kan worden nagedacht over wetgeving om blijvende systeemknelpunten weg te werken.
3
Hoe wordt gegarandeerd dat er geen subsidies worden verstrekt die niet gepaard gaan
met gezondheidswinst?
Antwoord
Het beleid van het kabinet zal nooit tot doel hebben om de gezondheid van de burgers
te schaden. Waar mogelijk of noodzakelijk wordt met het kabinetsbeleid ook actief
ingezet op het verder beperken van mogelijke gezondheidsschade. Het boeken van gezondheidswinst
is echter geen expliciet selectiecriterium bij het verstrekken van subsidies.
4
Hoeveel faillissementen telt 2021 tot nu toe? Kunnen deze aantallen worden opgesplitst
per maand?
Antwoord
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telt 2021 (januari tot en met
september) 1.103 uitgesproken faillissementen van bedrijven en instellingen (excl.
eenmanszaken), voor zittingsdagen gecorrigeerd. In dezelfde periode (januari tot en
met september) bedroeg het aantal faillissementen 2.276 in 2018, 2.425 in 2019 en
2.212 in 2020. Volgens de Kamer van Koophandel (KvK) telde 2021 (januari tot en met
september) 1.112 faillissementen.
Zie onderstaande tabel voor een uitsplitsing van het aantal faillissementen in 2021
per maand. De cijfers van de KvK en het CBS verschillen omdat de KvK rechtspersonen
telt die zij economisch actief vindt (vooral niet-holding), terwijl het CBS rechtspersonen
samenvoegt tot bedrijfseenheden. Ook filtert het CBS met data van de Belastingdienst.
Tabel. Aantal faillissementen van bedrijven en instellingen (excl. eenmanszaken) in
2021, voor zittingsdagen gecorrigeerd (CBS en KvK, 2021)
Maand
Aantal uitgesproken faillissementen (CBS)
Faillissementen (KvK)
Januari
142
153
Februari
114
117
Maart
145
131
April
125
108
Mei
131
137
Juni
121
118
Juli
109
126
Augustus
99
99
September
117
123
Totaal
1.103
1.112
5
Hoeveel starters zijn er in 2021 een onderneming begonnen in Nederland? Hoeveel waren
dat er in 2020? Kunnen deze cijfers worden afgezet tegen de cijfers van 2019?
Antwoord
Volgens de KvK waren er in 2021 (januari tot en met september) 188.401 starters. In
dezelfde periode waren er volgens de KvK 172.063 starters in 2020 en 172.890 in 2019.
6
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Nederlandse telecominfrastructuur?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft een indicatie van hoeveel er de afgelopen jaren door marktpartijen
is geïnvesteerd in de vaste en mobiele aansluitnetwerken. Deze private investeringen
komen uit de Marktmonitor Telecom, waarvoor de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
de bedragen opvraagt bij (een aantal) telecomaanbieders.
(x1.000 €)
2016
2017
2018
2019
2020
Vast
1.144
1.038
1.092
1.254
1.224
Mobiel
699
671
572
511
335
Overig
527
559
583
474
538
Totaal
2.370
2.268
2.247
2.239
2.097
Bron: ACM, Marktmonitor Telecom 2020, 2021
Niet alle aanbieders worden door de ACM uitgevraagd. Ten aanzien van de investeringen
in vaste netwerken is het overzicht daardoor niet volledig. De toegenomen uitrol van
glasvezel in de buitengebieden van Nederland in recente jaren wordt onder meer door
bedrijven gedaan die niet in deze uitvraag zijn opgenomen. Voor nadere informatie
over de toegenomen glasvezel uitrol verwijs ik u naar de Kamerbrief over ontwikkelingen
in de glasvezelmarkt van 6 mei 2021 (Kamerstuk 26 643, nr. 754).
Verder vallen de uitgaven van mobiele telecomaanbieders aan frequentievergunningen
buiten de Marktmonitor. Zo is er in 2020 door de telecomsector 1,23 miljard euro uitgegeven
aan de verwerving van frequentievergunningen. De post «Overig» betreft investeringen
die de telecomaanbieders niet hebben toebedeeld aan vaste of mobiele netwerken. Hierbij
kan worden gedacht aan zaken als ordersystemen en integratietrajecten.
7
Is het gebruikelijk dat in de telecominfrastructuur bepaalde technieken of dragers
van (mobiele) signalen na een bepaalde periode worden vernieuwd? Zo ja, in welke fase
van de levensduur van telecominfrastructuur gebeuren zulke vernieuwingen en wat gebeurt
er met de oude infrastructuur? Wat zijn daarvoor de (wettelijke) randvoorwaarden?
Antwoord
Ja, het is gebruikelijk dat aanbieders van elektronische communicatiediensten de technieken
en/of dragers van signalen van hun telecominfrastructuur na een bepaalde periode vernieuwen.
Op basis van technische en economische afwegingen bepalen aanbieders wanneer ze overgaan
tot vernieuwing van techniek en/of drager. De continue veranderende vraag naar data(capaciteit)
en steeds hogere kwaliteitseisen, vormen daarbij een belangrijke drijfveer.
Bij het opwaarderen naar nieuwe technieken bouwen telecomaanbieders zoveel mogelijk
voort op bestaande infrastructuur, zoals kabels (koper en glasvezel) en opstelpunten
(voor antennes). Technologische opwaardering vindt hoofdzakelijk plaats door (grootschalige)
vervanging van apparatuur en/of softwarematige aanpassingen in het netwerk. Op dit
moment werkt VodafoneZiggo bijvoorbeeld aan het opwaarderen van zijn landelijke kabelnetwerk
en activeren mobiele operators 5G op hun bestaande antennes.
Een verdergaande stap die aanbieders nemen bij het vernieuwen van hun infrastructuur
is aanpassing van de drager. Te denken valt daarbij aan (grootschalige) vervanging
van koper- door glasvezelverbindingen, of het gebruik van extra frequentiespectrum.
Zo vervangt KPN momenteel haar kopernetwerk door een glasvezelnetwerk en maken mobiele
operators inmiddels gebruik van hun nieuw verworven frequentiespectrum uit de Multibandveiling
van vorig jaar voor het aanbieden van snelle mobiele communicatie zoals 5G.
De levensduur kan enorm verschillen per drager, zo wordt voor telecomkabels vaak een
afschrijvingstermijn van 30 jaar gehanteerd, maar dit kan ook langer zijn. Afhankelijk
van het soort vernieuwing aan de infrastructuur, wordt de oude apparatuur en/of drager
buiten werking gesteld en waar nodig opgeruimd. Dat wordt op zorgvuldige wijze uitgevoerd
door aanbieders, zodat afnemers niet zonder dienstverlening komen te zitten. Verder
kunnen vernieuwingen aanpassingen voor consumenten, zakelijke klanten en afhankelijke
telecompartijen (toegangsvragers) betekenen. Hier worden in contracten afspraken over
gemaakt. Wanneer sprake is van gereguleerde toegang tot de telecominfrastructuur,
is de desbetreffende aanbieder vaak verplicht een uitfaseringsaanbod te doen dat een
geleidelijke uitfasering mogelijk maakt.
8
Wat zijn tot nu toe de ervaringen van eindgebruikers met vernieuwingen en het uitzetten
van (delen van) telecominfrastructuur? Worden deze ervaringen meegenomen in het eindproces?
Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De keuze om telecominfrastructuur te vernieuwen door bijvoorbeeld de inzet van nieuwe
technologie, of het afschakelen van oude technologie, is aan de eigenaren van die
infrastructuur. Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht is dit een noodzakelijk
proces om te kunnen voldoen aan de continu veranderende en groeiende vraag naar telecomdiensten.
Uiteraard volgt het Ministerie van EZK het afschakelen van oude en/of de inzet van
nieuwe technologie. Daarbij wordt er bijvoorbeeld op gelet dat dit niet leidt tot
verstoring van de dienstverlening voor eindgebruikers. Dit vraagt om tijdige actie
van zowel de telecomaanbieder als de klant zelf. Daarnaast wordt er op gelet dat eindgebruikers
die in de knel kunnen komen een passend alternatief wordt geboden. Dit wordt bijvoorbeeld
ter sprake gebracht in informele contacten met de verschillende aanbieders van telecomdiensten.
De ervaring leert dat telecomaanbieders de afschakeling van oude technologie, en/of
de inzet van nieuwe technologie, doorgaans zorgvuldig aanpakken en de lessen die zij
daarover in het verleden hebben geleerd gebruiken om dit telkens weer beter te doen.
9
Hoe vaak zijn de bewindspersonen aanwezig geweest bij de Raadsvergaderingen in Brussel
in 2019, 2020, 2021? Hoe veel Raadsvergaderingen waren er in totaal in 2019, 2020
en 2021?
Antwoord
In 2019 waren er 22 Raadsvergaderingen binnen de politieke verantwoordelijkheid van
de EZK-bewindspersonen.
In 2020 waren er 28 Raadsvergaderingen binnen de politieke verantwoordelijkheid van
de EZK-bewindspersonen. Vanwege COVID-19 vonden 23 Raadsvergaderingen plaats via videoconferencing.
In 2021 waren er tot op heden 19 Raadsvergaderingen binnen de politieke verantwoordelijkheid
van de EZK-bewindspersonen. Vanwege COVID-19 vonden 7 Raadsvergaderingen plaats via
videoconferencing.
In 2019 waren de EZK-bewindspersonen 8 keer aanwezig bij de Raadsvergaderingen.
In 2020 waren de EZK-bewindspersonen 12 keer aanwezig bij de Raadsvergaderingen (fysiek
dan wel via videoconferencing). Daarnaast nam bij 2 vergaderingen van de Milieuraad
op basis van de agenda de Staatssecretaris van I&W deel, in plaats van de EZK-bewindspersoon.
In 2021 waren de EZK-bewindspersonen tot op heden 9 keer aanwezig bij de Raadsvergaderingen
(fysiek dan wel via videoconferencing). Daarnaast nam bij 3 vergaderingen van de Milieuraad
op basis van de agenda de Staatssecretaris van I&W deel, in plaats van de EZK-bewindspersoon.
10
Is het voor de Nederlandse digitale koploperspositie noodzakelijk dat telecominfrastructuur
wordt vernieuwd wanneer nieuwere technieken beschikbaar zijn? Hoe verhouden deze vernieuwingen
zich tot investeringen in telecominfrastructuur?
Antwoord
Ja, om de Nederlandse digitale koploperspositie te behouden en verder te versterken
is het noodzakelijk dat er voortdurend wordt geïnvesteerd in de capaciteit van de
telecomnetwerken en in nieuwe technieken die de capaciteit en functionaliteiten van
deze netwerken vergroten.
11
Hoeveel niet-vitale samenwerkingsverbanden met een OKTT status bestaan nu in Nederland?
Antwoord
De zogenaamde OKTT-status van organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om
andere organisaties of het publiek te informeren over digitale dreigingen en kwetsbaarheden,
is een onderdeel van de Wet netwerk- en informatiebeveiliging (Wbni) onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV). Het Nationaal Cyber Security Centrum
(NCSC) kan deze informatie delen met als zodanig aangemerkte organisaties. Er zijn
zeven niet-vitale samenwerkingsverbanden die door het Ministerie van JenV als OKTT
zijn aangemerkt. Dit zijn Vereniging Abuse Information Exchange, Stichting Nationale
Beheersorganisatie Internetproviders (NBIP), Stichting Cyber Weerbaarheidscentrum
Brainport (CWB), Cyberveilig Nederland, Connect2Trust, FERM en het Digital Trust Center.
Meer informatie is beschikbaar op de website van het NCSC (https://www.ncsc.nl/onderwerpen/landelijk-dekkend-stelsel).
12
Heeft het Digital Trust Center sinds het verkrijgen van de OKTT status al dreigingsinformatie
gedeeld met niet-vitale bedrijven? Zo ja om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Het Digital Trust Center (DTC) heeft sinds juni dit jaar bij acht cybersecurity incidenten
dreigingsinformatie inclusief handelingsperspectief gedeeld met in totaal 246 niet-vitale
bedrijven. Naast deze notificaties vindt bij het DTC momenteel een pilot plaats om
bedrijfstechnische gegevens te matchen met dreigingsinformatie die bij de overheid
bekend is. Om een match te kunnen maken, delen bedrijven vooraf vrijwillig hun technische
gegevens met het DTC. Aan deze pilot nemen momenteel 62 bedrijven deel. Op vrijdag
15 oktober jl. is het eerste pilotbedrijf genotificeerd door het DTC over een aantal
kwetsbaarheden dat raakte aan meerdere systemen van het desbetreffende bedrijf. Door
deze samenwerkingsvorm met het DTC en het NCSC kan snel en efficiënt dreigingsinformatie
tussen bedrijven en de overheid worden uitgewisseld.
13
Hoeveel mensen zijn op dit moment werkzaam bij het Digital Trust Center? Is dat aantal
toegenomen sinds het verkrijgen van de OKTT status?
Antwoord
Op dit moment werken er 18 fte bij het DTC. Na het verkrijgen van de OKTT status is
gestart met de werving van 5 extra fte. De verwachting is dat eind 2021 23 fte bij
het DTC werkzaam zijn.
14
Onder welke post vallen de producten die vitaal zijn voor de Nederlandse samenleving
(denk hierbij aan beschermingsmiddelen voor de zorg, een basis-voedselpakket, brandstoffen,
bepaalde medicijnen en drinkwater), maar zo op het oog geen speciale aandacht in de
begroting krijgen?
Antwoord
Bepaalde processen zijn zo essentieel voor de Nederlandse samenleving dat uitval of
verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leidt en een bedreiging vormt
voor de nationale veiligheid. Deze processen vormen de Nederlandse vitale infrastructuur.
Een overzicht van vitale processen is te vinden op https://www.nctv.nl/onderwerpen/vitale-infrastructuur/overzicht-vitale-….
Verschillende ministeries zijn verantwoordelijk voor deze vitale infrastructuur en
vitale processen. Zo is de Minister van EZK verantwoordelijk voor telecom- en energie-infrastructuur
en -voorziening. In beleidsartikel 1 wordt aandacht geschonken aan hoogwaardige, betrouwbare
en veilige digitale infrastructuren, in beleidsartikel 4 aan de energievoorziening.
Andere ministeries zijn verantwoordelijk voor o.a. voedselvoorziening (LNV), drinkwater
(I&W) en medicijnen en beschermingsmiddelen voor de zorg (VWS).
15
Is het kabinet conform de motie van het lid Bruins c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 523) in gesprek gegaan met de radiosector? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze gesprekken.
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In de Kamerbrief van 8 juli 2021 over het frequentiebeleid is uw Kamer nader geïnformeerd
over de uitvoering van de motie Bruins c.s., die de regering onder meer vraagt om
rekening te houden met het belang van een snelle digitalisering van de radio, hetgeen
op termijn ook de mogelijkheid voor radiostations moet creëren om alleen via DAB+
te kunnen uitzenden («DAB only»). De motie gaat ervan uit dat DAB+ de komende jaren
in belang zal toenemen, waardoor het uitzenden alleen over DAB+ voor bepaalde radiostations
meer opportuun zal worden.
De afgelopen jaren is het aanbod van digitale etherradio gestaag gegroeid. Er zijn
op dit moment in Nederland meerdere, landelijk dekkende, digitale frequentielagen
beschikbaar voor digitale radio DAB+. Het advies van de Taskforce Radio heeft voor
een efficiëntere indeling van het digitaal spectrum gezorgd, waardoor er meer capaciteit
beschikbaar komt voor partijen die digitaal uit willen uitzenden. De veiling van het
extra landelijke digitale spectrum in laag 7 die plaatsvond op 22 juni van dit jaar
vormt een belangrijke mijlpaal om toekomstbestendige commerciële radio in Nederland
mogelijk te maken. Naast het landelijke aanbod voor digitale radio, is of komt er
op termijn ook digitaal spectrum beschikbaar voor niet-landelijk partijen en voor
partijen met een lokale ambitie. Er zijn op dit moment dan ook volop mogelijkheden
om – zoals in de motie-Bruins wordt gevraagd – alleen via «DAB only» uit te zenden.
Voor zover de bovengenoemde motie van het lid Bruins c.s. de regering oproept om met
de sector in overleg te treden over de mogelijkheid om beleid voor de lokale, regionale,
landelijke en «DAB only» partijen te splitsen, waardoor maatwerk per deelsector beter
mogelijk wordt, is in de bovengenoemde brief van 8 juli 2021 aangegeven dat dit vraagstuk
onderdeel uitmaakt van het advies van het Onafhankelijk Adviescollege. Dit advies
is door de Kamer in de procedurevergadering van 26 januari 2021 controversieel verklaard.
Dit laat onverlet dat er conform de motie Bruins c.s. doorlopend gesprekken worden
gevoerd met de radiosector over verschillende onderwerpen en in verschillende samenstellingen.
Zo wordt er regelmatig gesproken met de commerciële landelijke partijen, de commerciële
niet-landelijke partijen, potentiële nieuwe partijen maar ook met de publieke omroepen.
16
Kan worden becijferd welke impact de recente ontwikkeling op de energiemarkt heeft
op de raming van de beschikbare middelen voor de klimaattransitie?
Antwoord
De recente ontwikkelingen op de energiemarkt hebben geen impact op de middelen die
vanuit de overheid beschikbaar zijn voor de klimaattransitie. Wel is het mogelijk
dat er tijdelijk minder subsidie hoeft te worden uitbetaald dan verwacht. Indien bijvoorbeeld
de SDE-uitgaven lager uitvallen dan verwacht zal de begrotingsreserve hoger uitvallen
dan verwacht. Hierdoor zijn er meer middelen beschikbaar om projecten in de toekomst
te stimuleren via de SDE++. De verwachting is dat de recente prijsstijging incidenteel
van aard is en na de winter zal afzwakken, daarom zal de impact naar verwachting beperkt
zijn.
17
Op welke manier heeft de brede welvaart een rol gespeeld in de besluitvorming over
de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Antwoord
De Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2021 is gepubliceerd op 19 mei 2021 en heeft de
kabinetsbesluitvorming gevoed met informatie over de welvaart in het hier en nu, later
en elders en de verdeling van welvaart over verschillende groepen in de samenleving.
In de besluitvorming komen verschillende aspecten van brede welvaart samen en wordt
bijvoorbeeld gekeken naar de effecten van de maatregelen op welvaart in het hier en
nu en voor de toekomst. Dit komt tot uiting in de brede beleidskeuzes die een kabinet
maakt en die vervolgens opgenomen worden in de departementale begrotingen. De EZK-begroting
raakt aan veel facetten van brede welvaart, zoals het lange termijn verdienvermogen
en de transitie naar een klimaatneutrale economie.
18
Is bij het opstellen van de Strategische Evaluatie Agenda ook gekeken naar onderzoek
naar de effectieve inzet van fiscaal beleid?
Antwoord
Ja, bij het opstellen van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zijn, waar van toepassing,
onder de verschillende beleidsthema’s ook evaluaties van fiscale regelingen ingepland
waarbij naar de effectiviteit van fiscaal beleid zal worden gekeken. Bijvoorbeeld
«Fiscale regelingen startups» onder het thema Ondernemerschap of «Fiscale regelingen
energiebelasting» onder het thema Klimaatbeleid (zie bijlage 5 van de begroting 2022
van het Ministerie van EZK: Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda).
19
Kan worden uiteengezet wat het belang van huishoudens versus industrie is bij de fit
for 55 plannen?
Antwoord
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het
klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak.
Het kabinet is zich daarbij bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan
rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan
ook op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische
effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd. Een Europese aanpak kan daarbij juist
(kosten)effectiever zijn dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld
in de EU, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie
van bedrijven wordt beschermd. Ook kan Europees klimaatbeleid een belangrijke rol
spelen in het verminderen van afhankelijkheden van fossiele energiebronnen en draagt
daarmee bij aan belangrijke lange-termijn oplossingen voor de betaalbaarheid van de
energietransitie. Met de Fit-for-55-plannen, waaronder bijvoorbeeld het voorstel om
specifieke vrijstellingen in de energiebelasting te beperken of niet meer te hanteren,
komt het principe van «de vervuiler betaalt» beter tot uitdrukking.
De precieze sociaaleconomische gevolgen van het Fit-for-55-pakket zijn in deze fase
nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van verdere Europese besluitvorming,
wat nog zeker een jaar zal duren.
Het kabinet houdt bij de Nederlandse positiebepaling de portemonnee van de Nederlandse
burgers in de gaten. Ik ben hier ook over in gesprek met de planbureaus, en heb de
kamer daar recent over geïnformeerd. Hierbij spelen overigens ook nationale keuzes
een belangrijke rol, aangezien de impact van prijsontwikkelingen ook in de bredere
nationale beleidscontext moeten worden bekeken.
De extra opgave wordt door de EU verdeeld tussen het Europese emissiehandelssysteem
(ETS), waar een groot deel van de zware industrie onder valt, en de Effort Sharing Regulation (ESR), waar de emissies van onder andere huishoudens en kleinere industriële installaties
onder vallen. Om in de hele EU ten minste 55% reductie te realiseren moeten de ETS-sectoren
in 2030 collectief ten minste 61% minder uitstoten en de ESR-sectoren ten minste 40%.
Het kabinet streeft er naar dat klimaatmaatregelen proportioneel, uitvoerbaar en kosteneffectief
zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijke lastenverzwaring voor
huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties (zoals maatschappelijk vastgoed).
De transitie moet betaalbaar zijn voor iedereen, daarom moet er voldoende aandacht
zijn voor de impact van prijsstijgingen voor (minder draagkrachtige) huishoudens.
20
Hoeveel zal de extra elektriciteitsvraag zijn bij implementatie van beleid voor het
gepresenteerde Fit For 55 pakket, zoals de doelen voor groene waterstof en hogere
CO2-amibtie?
Antwoord
De uiteindelijke extra elektriciteitsvraag door implementatie van het Fit-for-55-pakket
hangt met name af van nationale beleidskeuzes, bijvoorbeeld het aandeel CO2-afvang en import van hernieuwbare energiedragers. Het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) geeft bijvoorbeeld in zijn eerste analyse aan dat de voorgestelde doelen voor
hernieuwbare waterstof een bijbehorende toename van ten minste ruwweg 30 TWh hernieuwbare
elektriciteit vragen (boven op de reeds ingezette opschaling van de hernieuwbare elektriciteitsproductie),
maar omdat ook geïmporteerde hernieuwbare waterstof in de Europese voorstellen meetelt
hoeft deze additionele productie van hernieuwbare energie niet per se (volledig) in
Nederland plaats te vinden.
21
Hoeveel gas kan worden omgezet met de stikstoffabriek in Zuidbroek?
Antwoord
GTS geeft aan dat de hoeveelheid laagcalorisch gas die met de stikstofinstallatie
in Zuidbroek kan worden gerealiseerd 7 miljard Nm3 per jaar bedraagt.
22
Wordt bij de uitrol van het waterstof programma de impact van Fit for 55 op de industriële
in Nederland meegenomen?
Antwoord
Fit-for-55 kan grote invloed hebben op het Nederlandse waterstofbeleid. Over de mogelijke
consequenties van Fit-for-55 voor het Nederlandse waterstofbeleid en de transitiepaden
van de Nederlandse industrie voer ik momenteel intensief gesprekken met de daarvoor
relevante partijen. De uitkomsten van deze gesprekken gebruik ik als input voor de
komende Europese onderhandelingen. Het nationale waterstofprogramma is vooral bedoeld
om de samenhang tussen de voor waterstof relevante beleidstrajecten en marktontwikkelingen
te borgen en te versterken.
23
Voorziet het waterstof programma in een versnelling die nodig is voldoende CO2 vrije waterstof moleculen naar / in Nederland te krijgen?
Antwoord
Het nationale waterstofprogramma zal de samenhang tussen de voor waterstof relevante
beleidstrajecten en marktontwikkelingen borgen en versterken. Op basis van het werkplan
dat eerder dit jaar aan EZK is overhandigd worden nu voorbereidingen getroffen voor
de start per 1 januari. Uw Kamer wordt hier naar verwachting binnenkort nader over
geïnformeerd.
Het monitoren van de ontwikkeling van de diverse waterstofketens zal onderdeel zijn
van het programma, aan de hand van een gedetailleerde routekaart. Dit behelst zowel
het de mogelijkheden om in Nederland CO2-vrije waterstof te produceren als de toekomstige import van waterstof. Momenteel
laat ik verkennen hoe deze import op gang kan worden gebracht. Als het gaat om de
productie in Nederland verwacht ik de komende jaren een versnelling van de opschaling,
mede door het gereedkomen van een Europees regelgevend en stimulerend kader.
24
Wordt binnen het waterstof programma gewerkt aan het tijdig realiseren van import
(voor 2023) van H2?
Antwoord
Momenteel laat ik verkennen wat er nodig is voor het faciliteren van import van waterstof.
Zo zijn we al in contact met diverse landen, zoals Portugal en Chili, om samenwerking
op te bouwen voor toekomstige import-exportketens. Ook het Havenbedrijf Rotterdam
heeft al wereldwijd in kaart gebracht waar kansen liggen en werkt aan diverse samenwerkingsverbanden.
Hier wordt uw Kamer later dit jaar over geïnformeerd. Het is niet te verwachten dat
er voor 2023 al grootschalige import van waterstof zal plaatsvinden.
25
Welke instrumenten zijn er om het MKB te verduurzamen?
Antwoord
De duurzame transitie vraagt aanpassingsvermogen en investeringen van ondernemers
in alle geledingen van het mkb. Om toekomstbestendig te blijven moet het mkb doen
waar het goed in is en innovatief, adaptief en bovenal productief zijn. Instrumenten
uit het ondernemerschapsbeleid dragen daarom bij aan verduurzaming door de randvoorwaarden
van een sterk en divers mkb te ondersteunen.
De volgende instrumenten zijn specifiek voor verduurzaming van het mkb. In het najaar
van 2020 heeft het kabinet de websitewww.MKBKlimaatwerk.nl gelanceerd, een digitale, interactieve tool die mkb’ers helpt met relevante informatie
over verplichtingen, mogelijke maatregelen en beschikbare ondersteuning zoals subsidies.
Momenteel wordt de website van een update voorzien om mkb’ers nog gerichter te kunnen
helpen met adviezen toegesneden op hun situatie. Naar verwachting zal eind 2021een
nieuwe versie online komen, tot die tijd is de huidige versie gewoon functioneel.
Voor mkb’ers die niet onder de energiebesparingsplicht vallen is per 1 oktober dit
jaar de Subsidie Verduurzaming MKB open gegaan waarmee 80% van de kosten van professioneel
advies en ondersteuning bij het nemen van maatregelen kan worden vergoed. Deze subsidie
is aangekondigd in de aanbiedingsbrief van de MKB-impacttoets Klimaatakkoord (Kamerstuk
32 637, nr. 423). Voor mkb’ers die onder de Energiebesparingsplicht vallen is er ondersteuning in
de vorm van de branche specifieke Erkende Maatregelenlijsten (EML) met maatregelen
met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.
Met de eerder genoemde tool en de Subsidie Verduurzaming MKB worden mkb’ers geholpen
met het in kaart brengen van relevante business cases om hun bedrijf te verduurzamen.
Hierbij worden subsidies en fiscale regelingen onder de aandacht gebracht die gebruikt
kunnen worden om bij te dragen aan het onrendabele deel van duurzame investeringen.
Het gaat hierbij om een zestal regelingen. Voor warmtepompen en het opwekken van duurzame
energie kunnen ondernemers gebruik maken van 1) de Investeringssubsidie Duurzame Energie
(ISDE) en 2) de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie
(SDE++). Als industriële mkb’er is het mogelijk om voor maatregelen met een terugverdientijd
langer dan vijf jaar 3) de subsidie Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI)
te benutten. 4) De Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) kunnen mkb’ers
gebruiken bij het vervangen van hun bestelwagen. Tot slot zijn de 5) Energie-investeringsaftrek
(EIA) en 6) milieu-investeringsaftrek (MIA) er voor respectievelijk energiebesparingsmaatregelen
met een terugverdientijd langer dan vijf jaar en relatief nieuwe, milieuvriendelijke
technieken.
Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief die verder ingaat op de instrumenten om het
mkb te verduurzamen en op het verkennen van welke instrumenten de toegang van het
mkb tot financiering ondersteunen voor duurzame business cases.
26
Hoeveel MKB'ers zijn er aangehaakt bij instrumenten van de overheid rondom verduurzaming?
Antwoord
Elke fase van het beleid om het mkb te verduurzamen komt tot stand in nauwe samenwerking
met VNO-NCW/MKB-NL, die hierbij branches en bedrijven betrekken, en is gebaseerd op
de MKB-impacttoets Klimaatakkoord die in de zomer van 2020 aan de Kamer is aangeboden
(Kamerstuk 32 637, nr. 423). Voor dit onderzoek heeft KPMG een groot aantal interviews afgenomen onder mkb’ers
in verschillende branches. Om de websitewww.MBKlimaatwerk.nl te verbeteren is ondernemers om feedback gevraagd via het Ondernemerspanel van EZK.
Ook worden er ondernemers uitgenodigd deel te nemen in het testen van de digitale,
interactieve tool op deze site.
27
Hoeveel geld wordt er door EZK geïnvesteerd in het verduurzamen van het MKB en via
welke instrumenten?
Antwoord
Voor de Subsidie Verduurzaming MKB is 28,2 miljoen euro beschikbaar voor één jaar.
De overige subsidies die het mkb kan gebruiken om hun bedrijf te verduurzamen, die
staan beschreven bij vraag 25, zijn generiek beschikbaar voor het bedrijfsleven. Er
wordt niet apart bijgehouden welk deel van deze subsidies naar het mkb gaat.
28
Wat wordt er al gedaan op het gebied van Carbon Capture and Usage (CCU) en Direct
Air Capture?
Antwoord
Deze technieken worden door verschillende regelingen van de overheid gestimuleerd
middels onderzoek en innovatie, pilots en demonstratieprojecten en investeringen voor
de reductie van CO2 en ook specifiek voor de verduurzaming van de industrie. CCS, CCU en Direct Air Capture vallen hier ook onder. Voorbeelden van deze regelingen zijn de subsidieregeling Topsector
Energiestudies Industrie, de DEI+, de TSE Industrie, de VEKI, ACT, etc. In de afgelopen
jaren is er subsidie verleend aan verschillende CCU en Direct Air Capture-projecten. Hieronder treft u een overzicht van hoeveel projecten er ondersteund zijn
en met welk budget. Voor de volledigheid zijn in dit overzicht ook de CCS-projecten
meegenomen, omdat een project in meerdere categorieën kan vallen. Hiermee wordt een
deel van de informatie gegeven als antwoord op vraag 258.
2018
2019
2020
20211
29 unieke projecten
8 unieke projecten
13 unieke projecten
4 unieke projecten
#
€ sub
#
€ sub
#
€ sub
#
€ sub
CCS
12
6.916.425
3
1.479.536
4
3.547.966
4
2.715.123
CCU2
23
9.007.233
6
2.568.918
8
3.573.021
2
816.017
DAC
1
249.721
1
279.024
1
148.918
0
Levering aan de glastuinbouw wordt geteld als CCU, net als mineralisatieprojecten.
Projecten gericht op CO2-transport kunnen zowel onder CCU als CCS vallen.
X Noot
1
stand van zaken per 15/10/2021. Deze kolom bevat niet de volledige cijfers voor het
jaar 2021, dat kan de komende maanden nog wijzigen.
X Noot
2
inclusief CO2-levering aan de tuinbouw
Projecten kunnen onder meerdere categorieën vallen, het aantal projecten kan daarom
niet bij elkaar worden opgeteld. CO2-afvangprojecten en CO2-transportprojecten zijn zowel onder CCS als CCU geplaatst, tenzij het evident is
dat deze gericht op CCS of CCU zijn.
Om ook demonstratieprojecten op het gebied van CCU te kunnen ondersteunen, worden
het komende half jaar bij de Europese Commissie voorstellen besproken om de subsidieregeling
DEI+ van EZK open te mogen stellen voor CCU. Het streven is om in de loop van 2022
een verbrede DEI+ regeling open te stellen voor deze projecten. Of hiervoor ook budget
beschikbaar wordt gesteld is aan het nieuwe kabinet.
Het huidige EU ETS stimuleert daarnaast een beperkt aantal vormen van CCU door de
CO2 die permanent is opgeslagen af te trekken van de uitstoot waar ETS-rechten voor moet
worden ingeleverd. Dit geeft bedrijven een financiële prikkel om CCU toe te passen.
In het voorstel tot herziening van de EU ETS richtlijn, onderdeel van het Fit-for-55-pakket
van de Europese Commissie, worden de mogelijkheden voor CCU in het ETS verder uitgebreid,
wat het kabinet beoordeelt als positief.
29
Welke vormen van waterstof vallen onder de definitie van klimaatneutrale waterstof?
Hoe wordt er gekeken naar waterstof uit restgassen?
Antwoord
Er bestaat momenteel geen juridische definitie van klimaatneutrale waterstof. De Europese
richtlijn voor hernieuwbare energie (REDII) gaat uit van hernieuwbare waterstof, dat
is waterstof geproduceerd uit hernieuwbare bronnen. De precieze definitie hiervan
volgt uit een gedelegeerde handeling die de Europese Commissie waarschijnlijk nog
dit jaar zal publiceren. Voor certificering van koolstofarme waterstof verwacht ik
dat de Europese Commissie later dit jaar met nieuwe regelgeving komt. Het is nog niet
duidelijk of ze hierbij ook specifiek aandacht heeft voor waterstof uit restgassen.
30
Kan toegelicht worden op welke onderwerpen en thema’s de aanpassing van wet- en regelgeving
zicht richt? En op basis van welke criteria wordt bepaald «waar dat nodig is»?
Antwoord
Er wordt momenteel op een aantal gebieden gewerkt aan wet- en regelgeving voor waterstof:
– Het Besluit energie vervoer wordt momenteel aangepast in verband met het gebruik van
groene waterstof in raffinage (begin 2023).
– De wet implementatie REDII maakt de uitgifte van garanties van oorsprong voor groene
waterstof mogelijk (begin 2022).
– Het regelgevend kader voor het opschalingsinstrumentarium voor elektrolyse is in ontwikkeling
(medio 2022).
– De Energiewet zal de bijmenging van pure waterstof in het bestaande aardgasnet mogelijk
maken (beoogd 2023).
– De Gaswet wordt aangepast in verband met ruimte voor demonstratieprojecten in de gebouwde
omgeving (beoogd 2023).
– Er worden momenteel voorwaarden ontwikkeld waaronder het landelijk waterstofnet ontwikkeld
en beheert dient te worden (medio 2022).
– Het wetgevend kader voor het landelijk transportnet- en opslag van waterstof wordt
voorzien in het kader van de implementatie van het EU Decarbonisatiepakket (2025).
31
Op welke wijze wordt ingezet op verdere realisatie van CCS-projecten met een programmatische
aanpak?
Antwoord
Voor de ontwikkeling en implementatie van CCS in Nederland wordt er vanuit een programmatische
aanpak ingezet op 1) nationaal en internationaal onderzoek en internationale samenwerking
om de kennisoverdracht en -opbouw te vergroten, kosten te reduceren en risico’s te
verkleinen; 2) het stimuleren van haalbaarheidsstudies en FEED-studies middels subsidieregeling
(Topsector Energiestudies Industrie) waarmee een deel van het ontwikkelrisico van
deze projecten wordt weggenomen; 3) het ondersteunen van de uitrol van CCS via de
SDE++ en de ondersteuning van de vergunningen- en inpassingsprocedures (RCR). Daarnaast
wordt de beoogde rol van EBN (Kamerstuk 32 813, nr. 758) in de opslag van CO2 nader onderzocht.
32
Kan worden toegelicht op welke onderwerpen en thema’s de aanpassing van wet- en regelgeving
op het gebied van Carbon Capture and Storage (CCS) zich richt? Op basis van welke
criteria wordt bepaald «waar dat nodig is»?
Antwoord
Wanneer bestaande wet- en regelgeving belemmerend is voor de realisatie van projecten,
zal worden bezien of deze moet worden aangepast of niet. Het Rijk ziet er in het geval
van CCS op toe dat de veiligheid, de ruimtelijke inpassing en een tijdige realisatie
geborgd worden en blijven. Vanuit het oogpunt van veiligheid zal EBN een rol toegewezen
krijgen in de opslag van CO2, naast de commerciële operators. De hiervoor benodigde wetswijziging zal worden voorbereid.
Als eerste stap hiertoe wordt een nader onderzoek uitgevoerd naar de precieze rol
die hiervoor nodig is, en of er mogelijk alternatieven zijn. De uitkomsten van deze
studie zullen met de Tweede Kamer worden gedeeld. Naar aanleiding van de bevindingen
in dit onderzoek, zal een voorstel worden uitgewerkt hoe deze rol kan worden opgenomen
in de Mijnbouwwet. Bij de aanpassing van wet- en regelgeving zullen de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer over de rol van staatsdeelnemingen worden meegenomen.
33
Op welke wijze wordt ingezet op verdere realisatie van CCS-projecten met een programmatische
aanpak?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 31.
34
Op basis van welke criteria kunnen regionale waterstofprogramma’s worden opgenomen
in het nationale waterstofprogramma?
Antwoord
Regionale samenwerking is een belangrijk thema in het eerder dit jaar overhandigde
werkplan voor het nationale waterstofprogramma. Met de betrokken stakeholders van
provincies en regio’s wordt nu verkend wat een passende manier is om regionale programma’s
een plek te geven in het nationale overkoepelende programma. Op korte termijn ontvangt
u over het nationaal waterstofprogramma een Kamerbrief.
35
Hoe komt de benodigde wet- en regelgeving voor productie, transport, opslag en toepassing
van waterstof tot stand? Op welke termijn wordt dit gerealiseerd?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 30.
36
Hoe kunnen nieuwe projecten worden ingediend voor de important project of common European
interest (IPCEI) waterstof?
Antwoord
In september 2020 is er een open interessepeiling gedaan waarop bedrijven hun interesse
voor deelname aan een IPCEI waterstof kenbaar konden maken. Uit de ingediende projecten
is een selectie gemaakt van 25 zogenaamde directe partners. Hierover is uw Kamer per
brief van 24 juni 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 21 501, nr. 33). Inmiddels zijn 13 projecten ingediend door Nederland in de zogenaamde pre-notificatiefase
van de eerste twee golven en wordt gewacht op de beoordeling van de Europese Commissie.
De voorbereidingen voor het vormen van een derde golf projecten zijn inmiddels opgestart
door de coördinerende lidstaat (Duitsland). Het Nederlandse aanspreekpunt voor IPCEI
Waterstof is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
37
Op basis van welke criteria kunnen regionale waterstofprogramma’s worden opgenomen
in het nationale waterstofprogramma?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 34.
38
Hoe komt de benodigde wet- en regelgeving voor productie, transport, opslag en toepassing
van waterstof tot stand? Op welke termijn wordt realisatie verwacht?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 30.
39
Hoe wordt concreet erop aangestuurd dat de Klimaatdoelstellingen in 2050 worden gehaald,
concluderende op p.15. dat dit met het huidige beleid de doelstellingen voor 2030
niet gehaald zullen worden?
Antwoord
Het kabinet houdt nadrukkelijk rekening met de verdergaande reducties die ook na 2030
richting 2050 nodig zijn. In het pakket dat bij de Miljoenennota is aangekondigd wordt
bijvoorbeeld naast verschillende maatregelen gericht op doelbereik op de korte termijn
en richting 2030, ook ingezet op infrastructuur en waterstof dat vooral bijdraagt
aan de reducties na 2030. De komende jaren zal nadrukkelijk aandacht moeten gaan worden
besteed aan de invulling van de benodigde reducties na 2030 – bijvoorbeeld ten aanzien
van de ontwikkeling van energie-infrastructuur en energiedragers.
40
Op welke wijze wordt het probleem van de actuele netcongestie aangepakt, dat zich
ook buiten de industriegebieden voordoet?
Antwoord
Netbeheerders investeren fors (ruim 40 miljard euro tot 2030) om het net te versterken
en de congestie zo snel mogelijk op te lossen. Vanuit het Rijk wordt met verschillende
programma’s getracht de publieke regie te versterken door vraag en aanbod beter in
kaart te brengen en alvast in te tekenen waar de energie-infrastructuur van nationaal
belang ruimtelijk moet worden ingepast. Daarnaast kan met de invoering van de AMvB
n-1 op 1 januari 2021, 5 tot 30% additionele transportcapaciteit worden vrijgemaakt
door de «spitstrook vrij te geven voor invoeding van hernieuwbare elektriciteit. Eveneens
is het Rijk in gesprek met netwerkbedrijven over of het Rijk een rol moet spelen in
hun (lange termijn) kapitaalbehoefte. Naast het Rijk spelen ook decentrale overheden
een cruciale rol bij het snel ruimtelijke inpassen van de energie-infrastructuur bijvoorbeeld
door samen met netbeheerders te zoeken naar geschikte ruimte en zorg te dragen voor
een efficiënt vergunningsverleningsproces.
41
Wat is de huidige status en het geplande opbouwpad tot 2030 van de nationale CO2-heffing?
Antwoord
De hoeveelheid belaste uitstoot loopt lineair op tot in 2030. De hoeveelheid belaste
uitstoot wordt jaarlijks groter door minder dispensatierechten (vrijgestelde uitstoot)
toe te kennen. Het totaal aan toe te kennen dispensatierechten is gebaseerd op de
EU ETS-benchmarks en de nationale reductiefactor. De reductiefactor bepaalt de jaarlijks
benodigde afname om te komen tot de waarde die nodig is om in 2030 de reductiedoelstelling
uit het Klimaatakkoord (14,3 Mton CO2) te behalen. Daarom wordt gesproken van een «ingroeipad».
Bij invoering van de heffing heeft het kabinet gekozen voor de start met een ingroeipad
met een reductiefactor van 1,2 en daarmee een jaarlijks grotere afname in toe te kennen
dispensatierechten tot 2030. Naast de afname in dispensatierechten, loopt het heffingstarief
op. De prijs per ton CO2 die betaald moet worden over de belaste uitstoot gaat van € 30,– in 2021 tot € 125,–
in 2030. Bij het ontwerp van de CO2-heffing is rekening gehouden met een eventuele noodzaak van tussentijdse bijstellingen.
Op dit moment loopt de eerste herijking van de reductiefactor en voor het heffingstarief
loopt een onderzoek voor een eventuele bijstelling. Mogelijke wetswijzigingen die
hieruit voortvloeien worden in 2022 aan de Kamer aangeboden.
42
Welke voortgang is er tot op heden geboekt in het opstellen van CES-en in aanloop
naar regionale en landelijke uitvoeringsprogramma’s?
Antwoord
In navolging van de kabinetsreactie op de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord
Industrie (TIKI) is een Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie ingesteld
(PIDI) met als doel de aanleg van energie-infrastructuur te versnellen (Kamerstuk
29 826, nr. 123). PIDI brengt de industrie, energieproducenten, netwerkbedrijven en regionale overheden
samen. Op basis van de koplopersprogramma’s van de industriële clusters (Kamerstuk
32 813, nr. 740) hebben de stakeholders in deze clusters aan de eerste clusterenergiestrategieën
(CES-en) gewerkt, om te komen tot regionale en landelijke uitvoeringsprogramma’s voor
infrastructuur. Zoals genoemd in de kabinetsreactie van 9 juni 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 733) concludeert TNO dat de CES’en in hoge mate bijdragen aan het samenbrengen van informatie
van actoren om tijdige en afgestemde beslissingen te kunnen nemen. Uit de CES-en zijn
voorstellen voortgekomen voor infraprojecten die momenteel getoetst worden. Voor het
einde van dit jaar wordt u met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat
(MIEK) over de voortgang en het vervolgtraject geïnformeerd.
43
Kan een overzicht worden gegeven van alle groene waterstofprojecten in Nederland (inclusief
geplande capaciteit en opleverdatum)?
Antwoord
In het kader van de voorbereidingen van het nationale waterstofprogramma (NWP) is
door een werkgroep een uitgebreide inventarisatie gemaakt van alle in Nederland lopende
initiatieven (ruim 130) op het gebied van duurzame waterstof. Deze inventarisatie
is te vinden op de website nationaalwaterstofprogramma.nl.
Daarnaast heeft TKI Nieuw Gas in mei dit jaar een nieuw overzicht gemaakt van alle
waterstofprojecten (inclusief capaciteit en planning) van bedrijven in Nederland.
Dit overzicht is te vinden op de websitewww.topsectorenergie.nl Op korte termijn ontvangt u over het nationaal waterstofprogramma een Kamerbrief.
44
Op welke wijze wordt het probleem van de actuele netcongestie aangepakt, dat zich
ook buiten de industriegebieden voordoet?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 40.
45
Op welke wijze wordt inzet gepleegd om de bestaande infrastructuur die aanlandt in
Den Helder te hergebruiken voor de ontwikkeling van waterstof?
Antwoord
In eerste instantie is het aan de huidige eigenaar van de infrastructuur om te bepalen
wat hij hiermee wil doen. Indien er kansen zijn om de infrastructuur voor andere doeleinden
te gebruiken zal dit naar verwachting nader onderzocht worden omdat dit mogelijk kostenbesparing
kan opleveren. Daarnaast hebben EBN en de Nederlandse olie- en gasindustrie Nexstep
opgericht. Nexstep onderzoekt in hoeverre de infrastructuur op de Noordzee kan worden
hergebruikt en stimuleert dit zo mogelijk.
46
Welke mogelijkheden zijn er theoretisch om de gaswinning in het Groningerveld opnieuw,
al dan niet tijdelijk, te hervatten?
Antwoord
De gaswinning uit het Groningenveld is nog niet gestopt maar loopt wel ten einde.
Het winningsvolume loopt snel terug. Productielocaties worden uit gebruik genomen
zodra deze niet meer nodig zijn voor de resterende winning of operationeel moeten
worden gehouden vanuit het oogpunt van leveringszekerheid. Productielocaties die uit
gebruik zijn genomen worden ontmanteld. Na ontmanteling is het fysiek niet meer mogelijk
opnieuw tot gaswinning op die locaties over te gaan. Momenteel zijn er nog elf productielocaties
in gebruik.
Het «hervatten» van de gaswinning, als daarmee wordt bedoeld het verhogen van de gaswinning
naar een niveau dat hoger is dan nodig voor leveringszekerheid, past niet in het wettelijk
kader waarbinnen de Minister van Economische Zaken en Klimaat jaarlijks besluit over
de gaswinning uit het Groningenveld. Voor zover het fysiek al mogelijk zou zijn vereist
dit dan ook en wetswijziging. Ik bereid momenteel juist een wetswijziging voor om
de kaders passend te maken voor de laatste periode van de inzet van het Groningenveld,
waarin het Groningenveld slechts nog wordt ingezet als reservemiddel voor uitzonderlijke
situaties, en de periode na sluiting van het Groningenveld.
47
Welke concrete voorstellen zijn er om een excellent vestigings- en investeringsklimaat
in de toekomst te behouden?
Antwoord
In juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van Dialogic naar het Nederlandse
investeringsklimaat (Kamerstuk 26 485, nr. 369). Zie ook het antwoord op vraag 94. Het investeringsklimaat is opgebouwd uit verschillende
factoren zoals infrastructuur, fiscaliteit, onderwijs- en kennisinfrastructuur, arbeidsmarkt,
maar ook innovatie, duurzaamheid, marktwerking en (randvoorwaarden voor) digitalisering.
Beleid op deze terreinen raakt dus ook direct aan de aantrekkelijkheid van het investeringsklimaat.
Een belangrijk doel van de inzet voor het investeringsklimaat is om te zorgen dat
Nederland een aantrekkelijk land is voor investeringen van bedrijven die bijdragen
aan verduurzaming, digitalisering en innovatie. In het onderzoek van Dialogic wordt
gesteld dat hiervoor, naast het bevorderen van een aantrekkelijk investeringsklimaat
in algemene zin via divers generiek beleid, subsidies en fiscale maatregelen (zoals
de WBSO), van belang is om het verschil te maken met specifieke maatregelen die zorgen
dat Nederland juist aantrekkelijk is voor dit type investeringen. De extra maatregelen
voor de verduurzaming van de industrie die dit demissionaire kabinet op Prinsjesdag
heeft aangekondigd, zijn hier een voorbeeld van. Ook heeft het kabinet hier afgelopen
jaren werk van gemaakt via onder andere het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid,
de implementatieagenda Smart Industry, het Techniekpact gericht op voldoende beschikbaarheid
van technisch personeel en gerichte investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds.
48
Kan worden becijferd welke impact de recente ontwikkeling op de energiemarkt (stijgende
gasprijs en stijgende CO2-prijs) heeft op de raming van de beschikbare middelen voor de klimaattransitie?
Antwoord
De recente ontwikkelingen op de energiemarkt hebben geen impact op de middelen die
vanuit de overheid beschikbaar zijn voor de klimaattransitie. Wel is het mogelijk
dat er tijdelijk minder subsidie hoeft te worden uitbetaald dan eerder verwacht. Indien
de SDE-uitgaven lager uitvallen dan verwacht zullen niet uitgegeven middelen middels
de begrotingsreserve beschikbaar blijven voor de SDE, wat tot een toename leidt in
het aantal projecten dat in latere jaren gestimuleerd kan worden. Op dit moment is
de verwachting in de markt dat de recente prijsstijging niet structureel van aard
is en daarom zal de impact op de totale SDE-uitgaven naar verwachting beperkt zijn.
49
Wanneer ontvangt de Kamer de in het commissiedebat Bedrijfslevenbeleid en innovatie
d.d. 17 juni 2021 toegezegde actieagenda n.a.v. de Kamerbrief «Visie op de toekomst
van de industrie in Nederland» (Kamerstuk 29 826, nr. 124)? Hoe worden sectoren bij de totstandkoming van deze agenda betrokken? Zal in de
agenda ook aandacht zijn voor verduurzaming en digitalisering, financieringsmogelijkheden
en beschikbare budgetten?
Antwoord
Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor de actieagenda industrie. Hierbij
wordt onder meer gekeken naar actuele ontwikkelingen, signalen vanuit de maatschappij
en het bedrijfsleven, uitdagingen en mogelijke oplossingsrichtingen en invulling van
het beleid. Dit doet het kabinet in samenspraak met publieke en private stakeholders.
Het is aan het volgend kabinet om te besluiten over de inhoud van deze actieagenda
en eventuele bijbehorende financiering.
50
Wat is de stand van zaken van de ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van
een Recovery and Resilience Plan (RRP)?
Antwoord
Op 7 juli jl. heeft de Minister van Financiën de Eerste Kamer geïnformeerd over de
voorbereidingen voor het opstellen van het nationale Recovery and Resilience Plan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626). Zoals aangegeven in een Kamerbrief van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626) heeft het kabinet in november 2020 besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke
inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Deze verkenning is nu onderdeel
van de formatie.
In de verkenning wordt rekening gehouden met de criteria waaraan een herstelplan moet
voldoen. Zo moet een plan een bijdrage leveren aan zes pijlers;4 bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen
uit de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020; voor ten minste 37% besteed
worden aan het klimaat en voor 20% aan digitalisering; maatregelen bevatten die na
1 februari 2020 van start zijn gegaan; en maatregelen bevatten die structureel effect
sorteren.
Op de terreinen van onder andere zorg, arbeidsmarkt, onderwijs, klimaat en groene
transitie, digitale transitie, pensioenen, woningmarkt en het tegengaan van belastingplanning
en witwassen is geïnventariseerd welke investeringen een plan van hervormingen zouden
kunnen ondersteunen.
Het is nu aan de formatie om te bepalen met welke investeringen en hervormingen zij
het plan wil vullen. Aan de investeringskant kan het nieuwe kabinet kiezen uit diverse
maatregelen die kwalificeren volgens de verordening. Daarbij kan het nieuwe kabinet
kiezen voor investeringen waartoe al besloten is sinds februari 2020 of voor aanvullende
investeringen waartoe wordt besloten in de formatie (of een combinatie van beide).
51
Kan een verdere toelichting worden gegeven op het afwegingskader betreffende de IPCEI?
Antwoord
Op dit moment is het IPCEI-afwegingskader nog in ontwikkeling. Het doel is om transparant
te maken welke criteria van belang zijn voor de afweging bij het maken van de keuze
of en hoe potentiële IPCEI-projecten door Nederland ondersteund worden. Dit afwegingskader
zal naast de Europese IPCEI-criteria, zoals vermeld in de mededeling van 20145, bestaan uit nationale beleidsafwegingen die bijdragen aan een gerichte versterking
van het Nederlandse innovatie-ecosysteem. De criteria zullen per IPCEI gepubliceerd
worden in de Staatscourant, bij de uitvraag voor de call for proposals (verzoek om voorstellen).
52
Kunnen de mogelijkheden van publiek-private financiering die beschikbaar zijn voor
start- en scale ups die actief zijn in de sector van high-risk innovaties zowel in
Nederland als binnen Europa uiteen worden gezet?
Antwoord
Om de toegang tot kapitaal voor innovatieve start- en scale-ups te verbeteren heeft
het kabinet een aantal publiek-private investeringsinstrumenten opgezet.
In de vroege fase biedt EZK leningen aan zoals Innovatiekrediet of «Vroege Fase Financiering».
Voor de iets latere levensfase wordt de toegang tot risicokapitaal vergroot met co-investeringsregelingen,
waarbij de overheid mee-investeert met private partijen. Voorbeelden zijn de «Seed-capital
regeling» en de Groeifaciliteit die zich richt op risicokapitaal voor het mkb. De
recente oprichting van het Dutch Future Fund met EIF en Invest-NL zorgt ervoor dat
innovatieve scale-ups ook in een latere fase grotere financieringstickets kunnen ophalen.
Naast deze regelingen en fondsen kunnen innovatieve bedrijven ook gebruikmaken van
maatwerk financieringsmogelijkheden bij de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s)
en Invest-NL. Tot slot werken EZK, Invest-NL en ROM’s op nationaal niveau aan de oprichting
van het Deep Tech Fund zodat ook de meest risicovolle technologiebedrijven, met een
vaak grote kapitaalbehoefte in een vroeg stadium, in Nederland gefinancierd kunnen
worden.
Op Europees niveau is er via de European Innovation Council (EIC), als onderdeel van
Horizon Europe, het instrument EIC accelerator waarbij hoog-innovatieve startups zowel
subsidie als aandelenfinanciering kunnen verkrijgen ten behoeve van disruptieve markt
creërende innovatie.
Daarnaast is er een aantal subsidieregelingen (bijvoorbeeld vanuit het Europees strategisch
onderzoeksprogramma voor de ontwikkeling en toepassing van kunstmatige intelligentie,
de PPS toeslag voor Onderzoek en Innovatie en de regeling Mkb-innovatiestimulering
(MIT)) en fiscale instrumenten om het bedrijfsleven te stimuleren. Tot slot zijn er
garantiefaciliteiten zoals de regeling Borgstelling MKB (BMKB) en de Garantie Ondernemingsfinanciering
(GO) voor de latere fases.
53
Kunnen Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven volledig toegang krijgen tot de Brexit
Adjustment Reserve (BAR)?
Antwoord
De BAR-verordening die op 8 oktober jl. is gepubliceerd, sluit geen enkele sector
uit. Momenteel wordt verkend hoe Nederland de BAR-verordening zo goed mogelijk kan
benutten. Uw Kamer wordt hier voor het eind van dit jaar over geïnformeerd. Over de
bedrijfsleven regelingen vinden gesprekken plaats met diverse vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven waaronder de Nederlandse land- en tuinbouwsector.
54
Is er een gelijk speelveld ten opzichte van andere landen waar het gaat om inzet op
de BAR?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat de allocatie van de middelen en de voorwaarden waaraan
uitgaven vanuit de BAR moeten voldoen een gelijk speelveld waarborgen. De uitgaven
dienen onder meer te voldoen aan bestaande staatssteunkaders en moeten duidelijk aan
de Brexit gerelateerd zijn.
55
Waarom wordt het budget voor de regeling Herstructurering winkelgebieden en binnensteden
uitgesmeerd over zes jaar, terwijl was toegezegd dat deze € 100 miljoen voor een periode
van vier jaar ter beschikking gesteld zou worden en zelfs ook dat het zo mogelijk
naar voren gehaald zou worden in verband met de economische gevolgen van de coronacrisis
voor het grootwinkelbedrijf?
Antwoord
De eerste openstelling van de regeling Impulsaanpak Winkelgebieden zal naar verwachting
rond de jaarwisseling plaatsvinden. De volgende ronden worden vanaf 2022 voorzien
in de maand september. Vanaf het moment van afgeven van een positieve beschikking
hebben de initiatiefnemers ten hoogste twee jaar de tijd om alle voorbereidingen te
treffen die nodig zijn voor de fysieke realisatie van het project. De periode van
twee jaar is bedoeld om zaken te regelen als vergunningen, verzekeringen, uitwerken
bestek, aanbestedingen en dergelijke. De realisatiefase die hierop volgt duurt ten
hoogste vijf jaar, waarna de eindafrekening volgt.
Per ronde worden beschikkingen afgegeven voor projecten. Deze projecten komen de jaren
daarna tot realisatie, waarbij kosten gedeclareerd kunnen worden naar aanleiding van
het realiseren van mijlpalen die onderdeel zijn van het projectplan. De laatste projecten
worden naar verwachting afgerond zeven jaar na de vierde openstellingsronde. De laatste
declaraties worden verwacht in 2031, waarna de laatste eindafrekeningen zullen plaatsvinden.
De begrotingsstaten lopen echter tot 2026. Om toch een volledig beeld te geven van
de te verwachten uitgaven, zijn de uitgaven na 2026 boekhoudkundig opgeteld bij de
verwachte uitgaven voor 2026. Hierdoor tellen de uitgaven op tot 100 miljoen euro.
Voor de eerste openstellingsronde is meer budget beschikbaar dan tweede tot en met
vierde ronde. In de Kamerbrief over dit onderwerp van d.d. 9 juni jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 106) is toegezegd dat in geval van een groot aanbod van kwalitatieve projecten, een verschuiving
van het kasritme kan plaatsvinden.
56
Wanneer wordt de regeling Herstructurering winkelgebieden en binnensteden opengesteld?
Antwoord
De subsidieregeling Impulsaanpak winkelgebieden wordt in vier ronden opengesteld.
De eerste openstelling van de regeling wordt voorzien rond de jaarwisseling.
57
Is al bekend hoeveel bedrijven te veel steun uitgekeerd hebben gekregen en uiteindelijk
steun zullen moeten terug betalen? Zo ja, om hoeveel ondernemingen gaat het?
Antwoord
In de vaststelling van de TVL wordt de gerealiseerde omzetderving en de hoogte van
de tegemoetkoming definitief bepaald. Voor 144.000 van de 289.000 verstrekte subsidies
is dat op dit moment gebeurd. Voor de 144.000 vastgestelde subsidies uit TVL 1, over
Q4 2020 en Q1 2021, geldt in 25.300 gevallen dat een ondernemer een deel of de gehele
subsidie moet terugbetalen. De verwachting is dat deze verhouding niet meer wezenlijk
zal wijzigen.
58
Hoeveel procedures van steunaanvragen voor de TVL lopen nog? Wat is de gemiddelde
looptijd van deze aanvragen?
Antwoord
Er zijn op dit moment ongeveer 13.000 aanvragen voor een voorschot in TVL Q2 of Q3
van 2021 nog in behandeling. Aan aanvragers van veel van deze aanvragen is gevraagd
om extra informatie te verstrekken om te kunnen bepalen waar een ondernemer recht
op heeft. De gemiddelde doorlooptijd van alle aanvragen is op dit moment 15 kalenderdagen.
Gemiddeld krijgt 51% van de ondernemers binnen één week een besluit en voorschot.
95% van alle ondernemers wordt binnen zeven weken geholpen. Voor complexe gevallen
is soms meer tijd nodig.
59
Welke bedragen waren door de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen aangevraagd?
Antwoord
Het kabinet heeft in 2020 en 2021 300 miljoen euro beschikbaar gesteld in de vorm
van Corona-Overbruggingsleningen (COL) voor startups, scale-ups, innovatief mkb en
mkb zonder bancaire financiering. Van deze 300 miljoen euro hebben de ROM’s circa
291 miljoen euro aan overbruggingskredieten gecommitteerd aan bedrijven. Van het budget
is 7,5 miljoen euro beschikbaar voor de beheervergoeding aan de ROM’s. Dit betekent
dat er van de 300 miljoen euro, ongeveer 1,5 miljoen euro terugvloeit naar de overheid.
Daarnaast heeft het kabinet aangegeven de ROM’s te willen versterken met 150 miljoen
euro. Deze middelen worden voor het einde van het jaar 2021 overgemaakt naar de ROM’s,
zodat zij door kunnen investeren in startups, scale-ups en innovatief mkb (COL: Kamerstuk
35, 420, nr. 16, Kamerstuk 35 420, nr. 38 en Kamerstuk 35 420, nr. 42; Fondsversterking: Kamerstuk 35 420, nr. 105).
60
Hoe zou de Subsidieregeling R&D mobiliteitssectoren, bedoeld om de teruggang in R&D-investeringen
in de Nederlandse automotive, luchtvaart en maritieme industrie te mitigeren, een
vervolg kunnen krijgen om de verduurzaming, robotisering en digitalisering van sectoren
als de maritieme en automotive sector verder te ondersteunen? Welke stappen zet het
kabinet hierin? Kan dit per sector worden aangegeven?
Antwoord
De Subsidieregeling R&D mobiliteitssectoren betreft een eenmalige steunmaatregel om
de door de COVID-19-crisis getroffen bedrijven in deze sectoren te ondersteunen (Kamerstuk
35 420, nr. 217). Hierdoor kan de maakindustrie binnen de sectoren automotive, maritiem en luchtvaart
haar R&D-capaciteit op peil houden en bijdragen aan de transities op het gebied van
verduurzaming en digitalisering waar deze sectoren voor staan. De R&D-projecten die
uit de regeling subsidie ontvangen, hebben een looptijd van maximaal vier jaar. Gezien
het economisch herstel dat inmiddels is ingezet en de afbouw van de COVID-19-steunmaatregelen,
is in een vervolg van de regeling (in de vorm van een nieuwe tender) niet voorzien.
De komende jaren zal blijken in welke mate de projecten die door de regeling worden
ondersteund positief bijdragen aan de transities van verduurzaming en digitalisering
en/of de R&D-capaciteit op peil blijft in deze sectoren. Als dat gebeurt, dan krijgen
bedrijven uit de sectoren ook weer ruimte zelf te investeren in R&D en innovatie en
zouden er geen instrumenten bovenop de reguliere regelingen nodig moeten zijn. In
de vorige (banken)crisis is de eenmalige stimulans voor de semicon en automotive industrie
ook niet opgevolgd door nieuwe extra maatregelen.
Ten aanzien van welke (reguliere) acties het kabinet voorziet: door het goed monitoren
van de projecten onder de Subsidieregeling R&D mobiliteitssectoren, verwacht het kabinet
ook inzichten te verwerven die van belang zijn bij het maken van de juiste beleidsmatige
keuzes ten behoeve van de opschaling en uitrol van de ontwikkelde technologieën. Daarbij
zal worden gestuurd op een sectoroverstijgende aanpak.
De steunmaatregel is bovendien ingebed in bestaande beleidsambities en lopende initiatieven
vanuit de sectoren, te weten:
– Automotive Roadmap van Topsector HTSM
– Akkoord Duurzame Luchtvaart om de luchtvaart schoner, stiller en veiliger te maken;
– Masterplan «Emissieloze maritieme sector».
Deze initiatieven lopen door en daarin werkt het kabinet, samen met de sectoren en
kennispartijen, aan het doorzetten van de genoemde transities. Bovendien zijn deze
transities opgenomen in de kennis- en innovatieagenda voor Toekomstbestendige Mobiliteitssystemen
(https://www.topsectorlogistiek.nl/2019/10/14/deel-kia-toekomstbestendig…) onder het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Bedrijven en kennisinstellingen
kunnen daarmee ook aanspraak maken op het onderliggend instrumentarium, zoals de PPS-toeslagregeling.
Het kabinet verwacht verder dat voor het bevorderen van innovatie uit alle drie de
sectoren voorstellen zullen worden ingediend binnen de R&D en Innovatie-pijler van
de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds. Op advies van de onafhankelijke Adviescommissie
van het Nationaal Groeifonds zal het kabinet dan in voorjaar van 2022 besluiten of
deze voorstellen ook (gedeeltelijk) worden toegekend.
In het Klimaatakkoord staan daarnaast afspraken voor het opschalen van de toepassing
van duurzame energiedragers in mobiliteit. De afspraken zijn gericht op het informeren
van gebruikers over mogelijkheden, het stimuleren van toepassing onder andere via
aankoopsubsidies, de uitrol van tank- en laadinfrastructuur en het reguleren van duurzame
toepassingen (bijvoorbeeld via zero emissiezones en Europese voertuignormering).
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft tenslotte de R&D samenwerking
met de automotive sector omtrent Smart Mobility verankerd in lopende trajecten zoals
de ADAS alliantie, Experimenteerwet voor zelfrijdende voertuigen, Kennis en leeromgeving
binnen het MaaS-programma (van pilots naar opschaling) en publiek-private samenwerking
met serviceproviders in verkeersmanagement.
61
Hoeveel van de 100 miljoen euro die beschikbaar wordt gesteld voor de omvorming van
winkelgebieden is al uitgegeven en waaraan?
Antwoord
De regeling is nog niet opengesteld. De verwachte uitgaven voor dit jaar hebben daarom
betrekking op het vormgeven van de regeling, organiseren van informerende bijeenkomsten,
inhuur van expertise, de inzet van RVO en communicatie. De verwachte uitgave voor
2021 bedraagt naar voorlopige schatting 617.000 euro. De uitgaven die waren gereserveerd
voor de bevoorschotting van de eerste beschikkingen, circa 8 miljoen euro, zullen
worden doorgeschoven van 2021 naar (voorjaar) 2022.
62
Wanneer wordt de regeling voor de omvorming van winkelgebieden open gesteld?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 56.
63
Waarom wordt de 100 miljoen voor winkelgebieden uitgesmeerd over zes jaar in plaats
van de eerder afgesproken vier jaar?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 55.
64
Hoe wordt de vergaarde informatie van FieldLab-Evenementen en -Cafés nu gebruikt/toegepast
bij evenementen en cafés?
Antwoord
De Fieldlabs hebben nuttige inzichten opgeleverd voor wat betreft het organiseren
van evenementen en horecabezoek tijdens een pandemie. Deze inzichten zijn door het
kabinet en het OMT gebruikt bij de besluitvorming en zullen van nut blijven tijdens
situaties die zich in de toekomst gaan voordoen.
In de Fieldlabs Cafés is onderzoek gedaan naar de naleving van de coronamaatregelen
door het personeel en gasten in verschillende horecagelegenheden. De FieldLab Cafés
gaf onder meer inzicht in: mate van het dragen van een mond-neusmasker, de contactduur
op een afstand van 1,5 meter of minder tijdens cafébezoek en de naleving van het reinigingsprotocol
door het personeel. De resultaten van dit onderzoek zijn meegenomen in het maatregelenpakket
van 5 juni jl. waarin de restaurants en cafés, onder voorwaarden, binnen weer gasten
mochten ontvangen.
In de Fieldlabs Evenementen is voor verschillende typen evenementen onderzocht hoe
en onder welke voorwaarden evenementen verantwoord georganiseerd kunnen worden. In
de praktijk is uitgewezen dat risico’s binnen groter zijn dan buiten, en geplaceerde
evenementen minder risico’s kennen dan ongeplaceerde evenementen. Deze Fieldlabs hebben
ook meer inzicht gegeven in de ordegrootte van verschillen in risico’s. Bij de huidige
besluitvorming zijn de inzichten uit de Fieldlabs gebruikt om de meeste soorten evenementen
(geplaceerde evenementen en ongeplaceerde buitenevenementen) 100% bezoekerscapaciteit
mogelijk te maken. Dit betreft bijvoorbeeld theaters, voetbalwedstrijden, festivals
en concerten (buiten of binnen/zittend). De resultaten van Fieldlabs Evenementen zijn
voorgelegd aan het OMT, met de vraag wat er voor de verschillende typen evenementen
mogelijk is. In de kern komt de OMT-advisering overeen met de uitkomsten van het fieldlabonderzoek,
namelijk: maak onderscheid per setting en type evenement en beperk het risico op overdracht
door de bezettingsgraad en door slimme opzet van de evenementen.
65
Wat wordt de rol van deze subsidieregeling indirecte emissiekosten ETS als de ETS
wordt uitgebreid en er een carbon border adjustment mechanism in Europa wordt ingevoerd?
Antwoord
In het huidige voorstel voor een Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) worden indirecte emissies nog niet meegenomen. Het ontbreken van indirecte
emissies in de reikwijdte vergroot het koolstoflekkagerisico van de CBAM voor elektriciteitsintensieve
sectoren, zoals aluminiumproductie en andere sectoren die op termijn vergaand zullen
elektrificeren. Het kabinet beschouwt dit als aandachtspunt en heeft de Commissie
daarom gevraagd naar de effecten van het ontbreken van indirecte emissies in het voorstel,
ook gezien het feit dat de Commissie aangeeft de CBAM na verloop van tijd te zien
als alternatief voor de mogelijkheid die lidstaten hebben om sectoren indirecte kostencompensatie
te verstrekken.
Het hangt af van de uitkomsten van de onderhandelingen in het kader van het Fit for
55-pakket of en in hoeverre er vanuit de EU om gelijk speelveldoverwegingen nog mogelijkheid
geboden zou moeten worden aan lidstaten om in de toekomst over te gaan tot indirecte
kostencompensatie. Vervolgens is het aan het volgend kabinet te beoordelen of dit
ook opportuun is voor de Nederlandse situatie.
66
Hoe verhoudt de Nederlandse toepassing van de Indirecte Kostencompensatie Compensatie
(IKC) zich tot de toepassing in Duitsland, België en Frankrijk? Worden Nederlandse
bedrijven relatief benadeeld door ongelijk toepassing?
Antwoord:
De Europese Commissie heeft ETS-richtsnoeren (C(2020) 6400 final) voor de lidstaten
opgesteld die aangeven hoe een IKC-ETS regeling opgesteld mag worden. Twee belangrijke
elementen die de hoogte van de compensatie bepalen zijn de CO2-emissiefactor en de eventuele toepassing van de zogeheten supercap. De CO2-emissiefactor is land-specifiek en is gebaseerd op de gemiddelde CO2-uitstoot per TWh fossiele energie-opwek. Het gaat hier dus niet om de CO2-uitstoot van de totale energie-opwek in een land. In Duitsland wordt veel gebruik
gemaakt van bruinkool; in Nederland hoofdzakelijk van gas. In Duitsland wordt bij
de fossiele energie-opwek daarom meer CO2 uitgestoten en daarvoor moeten meer ETS-rechten worden gekocht dan in Nederland.
De Duitse afnemers van die energie betalen daardoor ook hogere indirecte ETS-kosten
in hun energieprijs. Daarom worden Duitse afnemers via de voorlopige CO2-emissiefactor meer gecompenseerd dan Nederlandse afnemers. De Nederlandse emissiefactor
ligt vermoedelijk op gelijk niveau met de factoren voor België en Frankrijk. De Commissie
zal de definitieve emissiefactoren eind oktober publiceren in de bijlage van de genoemde
ETS-richtsnoeren. Lidstaten mogen daar onderbouwd met eigen onderzoek en na goedkeuring
door de Commissie van afwijken. Nederland heeft onderzoek gedaan naar de gehanteerde
CO2-emissiefactor. Dat heeft niet tot een ander inzicht geleid.
De supercap is een alternatieve methode om de compensatie per geval te berekenen. De inschatting
is dat de supercap de standaard compensatie van 75% verhoogt naar 100%. Lidstaten mogen de supercap toepassen indien zij menen dat de standaard compensatie niet afdoende is om de te
compenseren bedrijven te beschermen tegen carbon leakage – het risico dat banen en CO2-emissies weglekken naar landen zonder emissiebeprijzing. Uit ambtelijk contact met
de buurlanden blijkt dat alleen Duitsland van mening is dat zijn bedrijven met de
standaard berekeningsmethode niet voldoende beschermd worden.
Eventuele toepassing van de nieuwe IKC-ETS regeling na 2022 is aan het nieuwe kabinet.
67
Kan een overzicht worden gemaakt maken van alle middelen die bestemd zijn voor de
EZK-begroting die nog op de aanvullende post te vinden zijn?
Antwoord
Op de aanvullende post (AP) staan diverse middelen die (deels) bestemd zijn voor EZK-beleid.
Voor klimaat staan diverse budgetten op de AP, waaronder het klimaatpakket dat in
de Miljoenennota 2022 is aangekondigd. Deze budgetten bedragen voor EZK in totaal
t/m 2026 bijna 4 miljard euro. Een deel van deze reservering is ook voor andere departementen
bestemd. Zie het antwoord op vraag 229 voor een overzicht van de opbouw van de totale
reservering voor klimaat op de aanvullende post.
Daarnaast zijn er middelen voor corona gereserveerd op de aanvullende post, waaronder
de Reservering Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (120 miljoen euro). Van de oorspronkelijke
reservering voor de tegemoetkoming voor de bruine vloot (15 miljoen euro) is 10 miljoen
euro naar de EZK-begroting overgeheveld. Op basis van de aangevraagde subsidie blijkt
het benodigde budget 5 miljoen euro lager dan geraamd. Dit bedrag op de aanvullende
post zal derhalve vrijvallen.
In de Miljoenennota 2022 zijn ook middelen voor de IPCEI’s Micro elektronica 2 (ME2)
en Cloud Infrastructure Services (CIS) aangekondigd (300 miljoen euro t/m 2026), waarvan 270 miljoen euro op de AP
beschikbaar is gemaakt en 30 miljoen euro vanuit de EZK-begroting. Voor het Solvabiliteitsfonds
is nog 250 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post en voor digitale veiligheid
is 170 miljoen euro gereserveerd voor 2021 en 2022.
Tot slot is voor Groningen een bedrag gereserveerd op de Aanvullende Post. Zie vraag
328 voor een toelichting op de AP-middelen voor Groningen. Voor de ondersteuning van
de negen grootgebruikers van laagcalorisch gas in de ombouw naar gebruik van hoogcalorisch
gas is op de AP 74,7 miljoen euro gereserveerd.
68
Kan toelichting worden gegeven op de hogere ETS raming per jaar? Met welke bedragen
is gerekend?
Antwoord
De raming van de ETS-inkomsten is opgebouwd uit een inschatting van de hoeveelheid
te veilen rechten en de marktprijs van deze rechten. De hoeveelheid te veilen rechten
is gebaseerd op het plafond van emissierechten. Rechten die in de marktstabiliteitsreserve
worden geplaatst worden daarvan afgetrokken. De marktprijs is gebaseerd op de huidige
marktprijs en zogenaamde futures. Dat zijn termijncontracten voor levering van rechten
in de toekomst. De raming in de begroting van 2022 is gerekend met een jaargemiddelde
marktprijs van 57 euro per ETS-recht in 2022 oplopend tot 59 euro per ETS-recht in
2026.
De gestegen prijs van ETS-rechten heeft geleid tot een opwaartse bijstelling van de
raming ten opzichte van de begroting vorig jaar. De reden voor deze prijsstijging
is meerledig, maar ligt aan onder meer het snelle economisch herstel na oorspronkelijke
schokken tijdens de coronacrisis. Tot slot worden ook aanzienlijke aanscherpingen
in het ETS voorgesteld in het Fit-for-55-pakket, waardoor een deel van de prijsstijging
kan worden verklaard door ingeprijsde verwachtingen.
69
Is de verwachte ontvangstenmutatie (490 miljoen euro) in 2022 direct toe te schrijven
aan de EZK-begroting?
Antwoord
De ontvangstenmutatie is toe te schrijven aan een nieuwe raming van de ETS-ontvangsten.
Die ontvangsten zijn in 2022 490 miljoen euro hoger dan eerder verwacht. Door de stijgende
CO2-prijs stijgen de ETS-ontvangsten op artikel 4 van de EZK-begroting de komende jaren
fors.
Conform de Nederlandse begrotingsregels lopen eventuele meevallende (of tegenvallende)
ETS-inkomsten in het EMU-saldo. Eventueel hogere ETS-inkomsten leveren volgens de
Nederlandse begrotingsregels dus geen extra uitgavenruimte op, net zoals lager dan
geraamde opbrengsten niet nopen tot bezuinigingen.
70
Welke bestemming krijgt de ETS-meevaller?
Antwoord
Conform de Nederlandse begrotingsregels lopen eventuele meevallende (of tegenvallende)
ETS-inkomsten in het EMU-saldo. Eventueel hogere ETS-inkomsten leveren volgens de
Nederlandse begrotingsregels dus geen extra uitgavenruimte op, net zoals lager dan
geraamde opbrengsten niet nopen tot bezuinigingen.
71
Tegen welke uitgavenmutatie kan de ETS-ontvangsten afgestreept worden?
Antwoord
Conform de Nederlandse begrotingsregels lopen eventuele meevallende (of tegenvallende)
ETS-inkomsten in het EMU-saldo. Eventueel hogere ETS-inkomsten leveren volgens de
Nederlandse begrotingsregels dus geen extra uitgavenruimte op, net zoals lager dan
geraamde opbrengsten niet nopen tot bezuinigingen.
72
Waarop is het argument «dreigende weglek van werkgelegenheid» gebaseerd bij het voornemen
om de subsidieregeling indirect emissiekosten ETS met een jaar te verlengen gebaseerd,
met andere woorden, als deze subsidieregeling niet met een jaar zou worden verlengd,
met een budget van 81,6 miljoen euro, hoeveel werkgelegenheidsverlies treedt dan op?
Antwoord
In 2017 heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een evaluatie laten
uitvoeren naar de doeltreffendheid van deze regeling (Kamerstuk 30 196, nr. 569). Daaruit is gebleken dat de regeling effectief is in het realiseren van de doelstelling
om carbon leakage te voorkomen. Op basis van die evaluatie en de aankondigingen van onze buurlanden
om hun compensatieregelingen voor indirecte ETS-kosten te verlengen, heeft het demissionaire
kabinet besloten de IKC-ETS regeling met een jaar te verlengen. Het kabinet vindt
het voorkomen van weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheidsverlies belangrijk. In het Klimaatakkoord is daarom afgesproken
dat het kabinet hierop monitort. Vanwege de diversiteit aan bedrijven, hun personeelsaantallen
en de relatieve (on)afhankelijkheid die zij kennen van deze compensatie, valt niet
goed in te schatten hoeveel banen direct verloren zouden geraken indien de subsidieregeling
met een jaar stopgezet wordt. Wel is aannemelijk op basis van de evaluatie dat dit
de concurrentiepositie van de Nederlandse ontvangers van de compensatie zou schaden
en voorts tot uit- of afstel van investeringen in die bedrijven kan leiden.
73
Met welke bedragen wordt de ontvangstraming Rijksoctrooiwet verhoogd?
Antwoord
De realisatie van de ontvangsten Rijksoctrooiwet was de afgelopen jaren hoger dan
geraamd. Op basis van deze meerjarige realisatie is de ontvangstenraming naar boven
bijgesteld. In 2022 is het ontvangstenbudget met 7,1 miljoen euro naar boven bijgesteld,
in 2023 met 6,8 miljoen euro, in 2024 met 6,3 miljoen euro, in 2025 met 6,4 miljoen
euro en in 2026 met 3,9 miljoen euro. Vanaf 2027 ligt de ontvangstenraming weer op
het oude niveau, omdat onzeker is welk effect de invoering van het unitair octrooi
zal hebben op de inkomsten.
74
Klopt het dat er bijna een half miljard voor WarmtelinQ is gereserveerd?
Antwoord
Het Rijk heeft in totaal 137,5 miljoen euro gereserveerd voor het Warmtetransportnet
Zuid-Holland, bestaande uit het tracé Rotterdam – Den Haag (WarmtelinQ) en het tracé
Rijswijk – Leiden (WarmtelinQ+). Dit bedrag is te verdelen over een directe investeringssubsidie
(100 miljoen euro) en een subsidie in de vorm van een lening (37,5 miljoen euro).
De directe investeringssubsidie is onderdeel van een convenant met Gasunie van d.d.
september 2019. Het betreft voornamelijk de inzet van de klimaatenveloppe middelen,
waarover de Kamer in 2019 is geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 676). Hiervan is in 2019 al 15 miljoen euro toegekend voor de voorbereidingen van de
eerste fase van het Warmtetransportnet.
Uw Kamer is onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 763) over de voortgang van het Warmtetransportnet. Daarin is aangegeven dat voor het
nemen van een investeringsbesluit voor het Warmtetransportnet helderheid moet zijn
over eventuele passende stimulering vanuit de SDE++ voor projecten die gebruik maken
van gemeenschappelijke infrastructuur of dat er zicht moet zijn op een alternatief
instrument. Omdat het niet gelukt is om tijdig passende stimulering vanuit de SDE++
mogelijk te maken is gekeken naar een alternatief instrument met een vergelijkbaar
effect. Voor de uitwerking van dit alternatieve instrument is in de miljoenennota
427 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post. De nu gemaakte reservering betreft
een onderbouwde inschatting van de maximaal aanvullend benodigde middelen voor het
Warmtetransportnet en zal naar verwachting nog worden bijgesteld.
75
Kan er een overzicht komen van de subsidies die (meerjarig) ter beschikking zijn gesteld
voor de warmtetransportnetwerk Zuid-Holland (WarmtelinQ)?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 74.
76
Klopt het dat de subsidies met betrekking tot WarmtelinQ al toegezegd waren terwijl
er nog geen duidelijkheid bestond over de financiële risico’s en dat er nog veel onduidelijkheid
was over andere dingen, zoals de aansluitpunten?
Antwoord
Voor zowel de reeds toegezegde middelen aan Gasunie, zoals opgenomen in een convenant
die in september 2019 is getekend (Kamerstuk 30 196, nr. 676), als voor toezeggingen die nog vastgelegd dienen te worden, geldt het voorbehoud
dat de precieze hoogte van het bedrag zal worden bepaald bij de subsidieaanvraag en
afhankelijk is van de onderbouwing voor de financiering, alsook het voorbehoud van
autorisatie door het parlement. Ook is als uitgangspunt opgenomen dat eventuele door
de Staat ter beschikking te stellen financiële middelen zo laag mogelijk worden gehouden
en gangbare operationele projectrisico’s voor rekening en risico van Gasunie komen.
77
Klopt het dat de miljoenen voor WarmtelinQ mogelijk een andere bestemming krijgen,
aangezien het project in het water dreigt te vallen?
Antwoord
Van het besluit van Rotterdam om geen verdere actieve bijdrage te leveren aan de realisatie
WarmtelinQ+ is met teleurstelling kennisgenomen. De verwachting is dat Gasunie eind
oktober een positieve investeringsbeslissing zal nemen voor enkel WarmtelinQ. Door
de betrokken partijen (Gasunie, provincie Zuid-Holland, Leidse regio, EZK) wordt de
komende tijd gezamenlijk onderzocht of en op welke wijze WarmtelinQ+ alsnog gerealiseerd
zou kunnen worden. Het deel van de gereserveerde middelen die zijn bedoeld voor WarmtelinQ+
blijven vanuit het Rijk hiervoor zolang beschikbaar.
78
Klopt het dat er te weinig vraag is naar de restwarmte en dat de pijpleidingen van
WarmtelinQ, die nu misschien alsnog naar Den Haag wordt aangelegd, vooral worden aangelegd
om de restwarmte kwijt te kunnen, in plaats van om in een bepaalde behoefte te voorzien?
Antwoord
Er is veel potentie voor collectieve warmte in de provincie Zuid-Holland vanwege de
dichte bebouwing en de aanwezigheid van grootschalige glastuinbouw. Duurzame bronnen
zijn echter schaars. Het Warmtetransport waarmee een overschot aan restwarmte wordt
ontsloten voor de bredere regio voorziet daarom in een nadrukkelijke behoefte. Door
de restwarmte van het Rotterdamse havengebied te gebruiken voor het verwarmen van
woningen en bedrijven, kan CO2 worden bespaard en het gebruik van aardgas worden teruggedrongen. In potentie kunnen
met het Warmtetransportnet 120.000 woningequivalenten van warmte worden voorzien wat
een CO2-besparing van circa 0,18 Mton per jaar oplevert. De potentie van het Warmtetransportnet
is nader in kaart gebracht door Gasunie, op verzoek van EZK, in een integraal ontwerp.6
79
Welk deel van de uitgaven van artikelen 1, 2 en 3 is op dit moment nog steeds niet-juridisch
verplicht en heeft geen bestemming?
Antwoord
Van de op beleidsartikel 1 in 2022 begrote uitgaven is op dit moment circa 90% juridisch
verplicht. Voor artikel 2 is dit circa 79% en voor artikel 3 circa 73%. Alle bedragen
in deze beleidsartikelen hebben een beoogde bestemming, zoals aangegeven in het overzicht
niet-juridisch verplichte uitgaven in de EZK-begroting 2022.
80
Hoe zal concreet invulling worden gegeven aan de uitbreiding van de energie-infrastructuur
voor de overgang op CO2 vrije emissiedragers als waterstof?
Antwoord
Wat betreft waterstof wordt momenteel gewerkt aan een uitrolplan dat inzicht moet
geven over waar, wanneer en hoeveel transportcapaciteit nodig is en welke fasering
voor de ontwikkeling van het landelijk transportnet gepast is. Hiervoor wordt o.a.
informatie opgehaald uit de Cluster Energie Strategieën (CES) en concrete projecten.
Streven is om in het voorjaar van 2022 een concept-uitrolplan te publiceren.
81
Hoe zal de 1,4 mld die is uitgetrokken voor uitbreiding van de energie-infrastructuur
worden ingezet voor de huidige netcongestie problematiek? Wordt naast netverzwaring
ook ingezet op korte termijn oplossingen zoals congestiemanagement?
Antwoord
De 1,4 miljard euro die is uitgetrokken voor de uitbreiding van energie-infrastructuur
wordt niet ingezet voor de huidige netcongestieproblematiek. De oorzaken van netcongestie
zijn onder meer de snel toegenomen vraag naar transportcapaciteit, de complexe ruimtelijke
inpassing van nieuwe infrastructuur en het gebrek aan technisch personeel (zie ook
Kamerstuk 29 023 nr. 268). De netbeheerders investeren fors (ruim 40 miljard euro) in de periode tot 2030.
De netbeheerders elektriciteit en gas worden bij wet in staat worden gesteld om de
efficiënte kosten plus een redelijk rendement terug te verdienen via gereguleerde
tariefinkomsten.
De 1,4 miljard euro wordt aangewend voor investeringen in infrastructuur in waterstof
en warmte. Voor waterstof gaat het concreet om 750 miljoen euro voor de aanleg van
een landelijk dekkend waterstof backbone, dat in eerste instantie de Nederlandse industrieclusters
verbindt. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van delen van het bestaande gasnet.
Voor warmte gaat het concreet om een investering in het warmtetransportnetwerk (WarmtelinQ)
tussen Rotterdam en Den Haag, en een aftakking naar de regio Leiden (WarmtelinQ +),
hiervoor wordt in 2021 35 miljoen euro, in 2022 50 miljoen euro en in 2023 37,5 miljoen
euro beschikbaar gesteld.
Netbeheerders zetten op een aantal korte termijn oplossingen in die de netcongestie
verlichten, waaronder beperkte inzet op congestiemanagement. De ACM heeft op 19 augustus
een ontwerpcodewijzigingsbesluit gepubliceerd waarin de voorwaarde voor congestiemanagement
worden verduidelijkt zodat dit beter toepasbaar is voor congestiemanagement op distributienetten.
Dit zal naar verwachting leiden tot meer inzet van congestiemanagement.
82
Hoe gaat concreet invulling gegeven worden aan de uitbreiding van de energie-infrastructuur
voor de overgang op CO2 vrije emissiedragers als waterstof?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 80.
83
Hoe gaat de 1,4 miljard euro die is uitgetrokken voor uitbreiding van de energie-infrastructuur
ingezet worden voor de huidige netcongestie problematiek? Wordt naast netverzwaring
ook ingezet op korte termijn oplossingen zoals congestiemanagement?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 81.
84
Op welke manier wordt er werk gemaakt van een betaalbare verzekeringsmarkt voor de
toepassing van aardwarmte?
Antwoord
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om hierover met verzekeraars
het gesprek aan te gaan. Op dit moment is er reeds een kleine markt op het gebied
van verzekeringen. De sector beraadt zich op de wijze waarop de geothermiebedrijven
als alternatief voor verzekeringen onderling financiële draagkracht kunnen organiseren.
Belangrijk daarbij is om op te merken dat de geothermiesector nog volop in ontwikkeling
is.
Als alternatief voor een verzekering wordt de geothermiesector wel tijdelijk ondersteund
door EZK via de garantieregeling aardwarmte. Geothermie ondernemers kunnen zich voor
deze regeling aanmelden tegen een marktconforme premie.
In juni 2021 is besloten de garantieregeling aardwarmte onder de huidige voorwaarden
met twee jaar te verlengen met een plafond van 44,2 miljoen euro. De aankomende periode
wordt extra informatie verzameld over gebieden met grote onzekerheden in de ondergrond.
Voor een eventueel vervolg na 2023 zal op basis van een onafhankelijke evaluatie worden
besloten.
85
Is de lening van 41,7 miljoen euro aan Pallas, die een rentepercentage kent van 1,5
procent en afloopt op 1 januari 2022, af te lossen uiterlijk 2022, inmiddels afgelost?
Zo nee, wordt verwacht dat Pallas deze aflossingstermijn zal gaan halen? Zo nee, waarom
niet, komt de herfinanciering dan uit de EZK- of een ander onderdeel van de Rijksbegroting
en tegen welke condities?
Antwoord
Nee, de lening is niet afgelost. Aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor is
uitstel voor terugbetaling van de lening verleend tot 1 juli 2022. De lening is destijds
verstrekt onder de veronderstelling dat private partijen zouden instappen in het Pallas-project,
waarna de lening terugbetaald zou kunnen worden. Bij brief van 11 maart 2021 heeft
de (toenmalig) Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven, dat private financiering
(op dit moment) niet haalbaar is en de Pallas-reactor alleen met publieke middelen
tot stand kan komen. Een besluit over de bouw van de Pallas-reactor en de inzet van
publieke middelen voor dat doel is aan een nieuw kabinet. Bij dit besluit zal ook
bezien moeten worden hoe met bestaande leningen aan Pallas wordt omgegaan.
86
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de motie over gelijke kansen bieden voor de productie
van medische isotopen (Kamerstuk 29 477, nr. 680)? Is financiering uit de EZK-begroting voor andere (markt)partijen dan Pallas mogelijk?
Op welke manier(en)?
Antwoord
Partijen die medische isotopen produceren en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan
de voorzieningszekerheid van medische isotopen dienen onder eerlijke voorwaarden op
de (Europese) markt te kunnen opereren en met elkaar te concurreren. Mogelijke overheidsfinanciering
zal dit principe in acht moeten nemen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is beleidsverantwoordelijk
voor de voorzieningszekerheid van medische isotopen. Die verantwoordelijkheid is bij
de start van het huidige (demissionaire) kabinet overgegaan van het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Specifieke financiering vanuit de EZK-begroting van andere initiatieven rond medische
isotopen is daarom niet (langer) aan de orde.
87
Betekent de Kamerbreed aangenomen motie Dik-Faber over gelijke kansen bieden voor
de productie van medische isotopen (Kamerstuk 29 477, nr. 680) dat overige (markt-)partijen die investeren in innovaties, toekomstbestendigheid
en de voorzieningszekerheid van medische isotopen in ons land in gelijke mate als
Pallas een beroep kunnen doen op financiering vanuit de EZK-begroting? Zo ja, in hoeverre
is hiermee rekening gehouden in de begroting 2022? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De motie Dik-Faber betekent niet dat marktpartijen die investeren in dergelijke innovaties
in gelijke mate als Pallas een beroep kunnen doen op overheidsfinanciering. Er bestaat
geen investeringsbudget voor nieuwe technologieën voor de productie van medische isotopen.
Het is primair aan private investeerders om deze investeringen te financieren. In
het geval van Pallas is echter duidelijk geworden dat de beoogde private financiering
voor de bouw van de reactor niet haalbaar is. Een nieuwe reactor lijkt echter de beste
waarborg te bieden voor de voorzieningszekerheid van medische isotopen. Daarnaast
is de nieuwe reactor niet alleen bestemd voor de voorzieningszekerheid van medische
isotopen maar dient deze ook het belang van (energie)onderzoek. Alles afwegende heeft
het kabinet besloten de financiering aan Pallas voorlopig voort te zetten, waarbij
er afspraken zijn gemaakt over kostenbeheersing en temporisering van activiteiten
zodat er geen onomkeerbare stappen worden gezet, in afwachting van een (definitieve)
kabinetsbeslissing aan het einde van het eerste kwartaal van 2022. Specifieke financiering
vanuit de EZK-begroting van andere initiatieven rond medische isotopen is daarom niet
(langer) aan de orde.
88
Kan een overzicht worden gegeven van alle tot nu toe door het Rijk voor de voorbereidingen
van de Pallasreactor beschikbaar gestelde financiële middelen, naar ontvanger (NRG,
Pallas of anderszins), aard (lening, subsidie of anderszins), omvang (bedragen, verschuldigde
rente of anderszins) en condities (rentepercentages, terugbetalingsregelingen of anderszins)?
Kan in ditzelfde overzicht ook per financieringsdeel aangegeven worden in hoeverre
hiervoor goedkeuring van de Europese Commissie noodzakelijk was/is en of deze daadwerkelijk
is aangevraagd en ontvangen?
Antwoord
Verstrekker
Bedrag
2014
EZK
€ 40 miljoen
Subsidie in de vorm van een rentedragende lening onder strikte condities van terugbetaling
van hoofdbedrag en rente.
2019
VWS
€ 40 miljoen
Subsidie in de vorm van een rentedragende lening onder strikte condities van terugbetaling
van hoofdbedrag en rente
2020
VWS
€ 36 miljoen
Subsidie in de vorm van een rentedragende lening onder strikte condities van terugbetaling
van hoofdbedrag en rente
2021
VWS
€ 40 miljoen
Subsidie in de vorm van een rentedragende lening onder strikte condities van terugbetaling
van hoofdbedrag en rente
Totaal
€ 156 miljoen
89
Hoe kan het MKB aansluiten op het geld dat geïnvesteerd wordt in Europese innovatieprogramma's?
Antwoord
Het midden-en kleinbedrijf kan door middel van deelname aan verschillende Europese
innovatieprogramma’s als Horizon Europe, Invest-EU en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen
aansluiten op het geld dat door de EU geïnvesteerd wordt in innovatie. De verwachting
is dat het Nederlandse mkb goed de aansluiting zal vinden in Horizon Europe. Nederlandse
deelnemers, zoals het mkb, hebben namelijk ook goed gepresteerd onder de voorloper,
Horizon 2020, dat liep van 2014–2020, en dat een gelijkwaardige opzet kende als Horizon
Europe (Kamerstuk 21 501-30, nr. 537). In Horizon Europe zijn de mogelijkheden voor deelname van het mkb versterkt en
ligt het accent nog meer op het vergroten van de impact van het programma voor het
omzetten van onderzoeksresultaten naar innovatieve producten en diensten. Naast de
mogelijkheden voor mkb om in samenwerking met andere organisaties, zoals universiteiten,
bedrijven en onderzoeksinstellingen, onderzoek- en innovatievoorstellen in te dienen,
fungeert binnen Horizon Europe de Europese Innovatie Raad (EIC) als een «one stop
shop». Hier is aandacht voor incrementele en voor disruptieve markt creërende innovatie
om snelle technologische ontwikkelingen te ondersteunen bij met name het innovatieve
mkb, startups en scale-ups. Het Nederlandse mkb en andere aanvragers kunnen terecht
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor de informatievoorziening
en ondersteuning bij aanvragen onder Horizon Europe.
Verder kan het innovatieve mkb aansluiting vinden bij de Europese Structuur-en Investeringsfondsen
onder gedeeld beheer, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
De middelen onder dit fonds zijn met name bedoeld voor het mkb en worden in Nederland
voornamelijk ingezet op innovatie, de valorisatie van onderzoek en de koolstofarme
economie. Daarnaast brengt het InvestEU-programma verschillende financiële instrumenten
zoals Horizon Europe samen door middel garanties ter ondersteuning van investeringen
in onder meer innovatieve (hightech) start- en scale-ups en het reguliere mkb, die
cruciaal zijn voor economische groei. Middels verstrekking van (verliesbeperkende)
garanties aan de EIB groep zelf en via de EIB groep aan National Promotional Banks and Institutions (zoals Invest-NL en RVO.nl) en particuliere financieringspartijen wordt het aanbod
van risicodragende financiering binnen de EU lidstaten vergroot (zie ook het antwoord
op vraag 52).
90
Aan welke groepen van bedrijven in niet-vitale sectoren die op cybersecurity terreinen
willen samenwerken werd subsidie verstrekt om de cyberweerbaarheid te vergroten en
hoe hoog was die subsidie? Aan welke groepen van bedrijven in niet-vitale sectoren
die op cybersecurityterrein willen samen werken is het plan om in 2022 subsidie te
verstrekken om de cyberweerbaarheid te vergroten? Kan hiervan een overzicht worden
gegeven?
Antwoord
Het Digital Trust Center (DTC) heeft de afgelopen drie jaar aan twintig cybersecurity
samenwerkingsverbanden van bedrijven subsidie toegekend met een totaalbedrag van drie
miljoen euro. Er is jaarlijks één miljoen euro aan subsidie beschikbaar met een plafond
van 200.000 euro per aanvraag. De uitvraag voor 2022 is 15 oktober gesloten. Dit heeft
geleid tot 16 aanvragen. De selectie hiervan zal in het najaar plaats vinden. U wordt
geïnformeerd over toegekende subsidies in de volgende kamerbrief over de voortgang
van het DTC voorzien rond de jaarwisseling. Het overzicht van reeds gesubsidieerde
projecten is als volgt:
Overzicht toegekende subsidie van het DTC aan cybersecurity samenwerkingsverbanden
Nr.
Aanvrager
Titel
1
Novel-T
DTC Maakindustrie
2
PVO Limburg/ Brightlands
Cyberweerbaarheid in Limburg
3
Stichting NIDV
Cyberweerbaarheid Nederlandse Defensie- & Veiligheidsindustrie (DVI)
4
Stichting Cyber Security Centrum Noord
Cyberweerbaarheid door samenwerking in Noord-Nederland
5
Rijk Zwaan/East-West/Pop Vriend
Vergroting Cyberweeerbaarheid Groentezaadveredelingsbedrijven
6
Port of Amsterdam
Cyber Security Awareness Havengemeenschap Port of Amsterdam
7
NuBNO
De 8e Disbalans: Digitale Veiligheid
8
Stichting Cyberwerkplaats
Cyberworkplace
9
Stg. Nationale Beheersorg. Internet Providers
Geautomatiseerde distributie van abusemeldingen- meetinstrument voor Cyberweerbaarheid
10
Groep Educatieve Uitgeverijen
Cyberweerbaarheid in het educatieve domein (leermiddelen en toetsen)
11
Stichting Cyber Weerbaarheidscentrum Brainport
Cyber Weerbaarheidscentrum Brainport – opstartfase
12
VitrumNet B.V.
CND CyberweerbaarheidsNetwerk Drechtsteden
13
Schiphol Nederland B.V.
CYSSEC 2.0
14
Havenbedrijf Rotterdam N.V.
FERM
15
Nemesys Cybersecurity
Cybernetwerk Zuid-Hollandse Eilanden
16
AgroConnect
Agrifood Cyberweerbaarheid
17
Flavour B.V.
MKB Cyber Heroes
18
The Cyber Partners B.V.
Cyberchain
19
Cybercampus Noord Nederland B.V.
Cyberweerbaarheid in de agrarische sector
20
Havenbedrijf Amsterdam
Cybersecurity programma Noordzeekanaalgebied
91
Kan een overzicht worden gegeven van het totaal aan vrijstellingen, fiscale regelingen
en andere subsidievormen die in vergelijkbare EU-landen gelden ten aanzien van de
industrie, zoals Frankrijk, Duitsland, België, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen?
Antwoord
Een integraal overzicht van vrijstellingen, fiscale regelingen en andere subsidievormen
die in vergelijkbare EU-landen gelden ten aanzien van de industrie is niet beschikbaar.
Het pakket aan maatregelen ter bevordering van de industriële basis van een land vormt
een geheel, en is daarmee op onderdelen moeilijk vergelijkbaar. Dit betekent overigens
niet dat Nederland haar pakket aan beleidsregelingen voor de industrie niet spiegelt
aan dat van andere Westerse landen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van
het OESO landenexamen (https://www.oecd.org/economy/surveys/Netherlands-2021-OECD-economic-sur…).
92
Kan een overzicht worden gegeven van de winstontwikkeling van de 10 grootste industriële
uitstoters in de afgelopen 10 jaar? Kan dit per bedrijf of per sector worden weergegeven?
Antwoord
Een dergelijk overzicht wordt door het Ministerie van EZK niet bijgehouden. De winstcijfers
van beursgenoteerde bedrijven over de afgelopen 10 jaar zijn volledig openbaar en
worden conform nationale en internationale wetgeving en boekhoudregels jaarlijks,
en vaak zelfs op kwartaalbasis gepubliceerd. Bij de betreffende multinationals gaat
het om de winst op concernniveau, waarbij een toerekening van winst en verlies aan
bedrijfsonderdelen of sectoren niet gegeven wordt.
93
Hoeveel fabrieken en industriële bedrijven zijn sinds 2000 naar het buitenland verhuisd?
Binnen welke industrietak dan wel sector viel dit bedrijf? Wat is de nieuwe standplaats
van betreffende fabrieken en industriële bedrijven?
Antwoord
Over aantallen verhuizende fabrieken zijn geen cijfers beschikbaar. Deze cijfers worden
niet bijgehouden. Wel blijkt uit gegevens van de NFIA dat nieuwe installaties van
bedrijven in bepaalde gevallen in andere landen gebouwd zijn, of worden, waar ook
Nederland de vestigingslocatie had kunnen zijn. Concrete aantallen zijn hierover echter
niet te geven. Dit betreft onder andere duurzame investeringen in de bedrijfstakken
basismetaal, voedingsmiddelen en chemie. Nadere informatie over specifieke bedrijven
en projecten kan in verband met bedrijfsvertrouwelijkheid niet openbaar gemaakt worden.
94
Wat zijn de factoren die het speelveld van internationaal concurrerende bedrijven
in Nederland bepalen (zoals energieprijzen en belastingen) en hoe scoort Nederland
op al die factoren in vergelijking met de landen waarmee wordt geconcurreerd?
Antwoord
Op 1 juni jl. heeft uw Kamer het onderzoek van Dialogic, uitgevoerd in opdracht van
EZK, naar de stand van het Nederlandse investeringsklimaat ontvangen (Kamerstuk 35 572, nr. 47). Dialogic heeft een conceptueel kader ontwikkeld met de belangrijkste pijlers van
het investeringsklimaat. De 12 pijlers hangen onderling samen en worden weergegeven
in onderstaande figuur, zie ook pagina 11 van het rapport.
Dialogic concludeert in het rapport, waarbij gebruik is gemaakt van diverse internationale
ranglijsten, dat het Nederlandse investeringsklimaat er in algemene zin goed voor
staat. Daarbij valt op dat Nederland bij de verschillende pijlers van het generieke
investeringsklimaat weinig uitschieters naar beneden kent, Nederland scoort op elk
aspect op zijn minst gemiddeld ten opzichte van concurrerende landen. In het rapport
is dit verder toegelicht. In het onderzoek wordt ook dieper ingezoomd op een aantal
focus- en deelgebieden, zoals halfgeleiders, fotonica, en life sciences & health. Door de bank genomen scoort Nederland lager op het investeringsklimaat voor deze
specifieke gebieden dan op het generieke investeringsklimaat. Dialogic adviseert dan
ook dat verbetering van het investeringsklimaat vooral voort moet komen uit zeer specifiek
beleid op deze focus- en deelgebieden. Via onder andere het Nationaal Groeifonds wordt
hierin ook voorzien.
Tot slot past bij het beeld uit dit rapport nog één kanttekening, zoals ook zelf door
Dialogic aangegeven. Het onderzoek van Dialogic is gebaseerd op verschillende internationale
ranglijsten, en dus op metingen uit het verleden. Het kijkt dus per definitie terug.
De impact van recente ontwikkelingen – zoals Brexit, de coronacrisis, stikstofproblematiek,
et cetera – zijn daarom geen onderdeel van dit rapport. Verschillende partijen uit
het veld spreken steeds vaker hun zorgen uit over hoe het Nederlandse investeringsklimaat
zich ontwikkelt. Het is aan een volgend kabinet om te bepalen hoe hier verder vervolg
aan te geven.
95
In hoeverre zou het opschalen van regionale clusters en het versterken van innovatie-ecosystemen
in een Nationaal Herstelplan voor het Europese coronaherstelfonds (RRF) kunnen passen?
96
Kan worden aangegeven of het versneld moderniseren van de elektriciteitsvoorziening,
decentrale opwekking en het energiegebruik in Smart Energy Hubs, clusterinitiatieven
op het gebied van circulaire economie in het midden- en kleinbedrijf, het versnellen
van de digitalisering in het midden- en kleinbedrijf in MBO/HBO digitale werkplaatsen,
opleiding en onderzoek naar digitale veiligheid, regionale initiatieven in vernieuwing
in de bouwsector, vernieuwing in de landbouw- en eiwittransitie en het versnellen
van toepassing technologie in de zorg thema's zouden kunnen zijn voor in een Nationaal
Herstelplan voor het Europese coronaherstelfonds (RRF)?
Antwoord op vragen 95 en 96
Het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP) moet voldoen aan de criteria zoals genoemd in de beantwoording van vraag 50.
Zonder verdere uitwerking van de genoemde maatregelen is het niet mogelijk om aan
te geven of iets binnen een RRP past. De Europese Commissie verwacht een samenhangend
pakket van investeringen en hervormingen. Belangrijk is daarom dat de formatie een
integrale afweging maakt over de invulling van het RRP.
97
Zijn er sectoren waaraan voorrang wordt verleend bij de voorbereiding van het Nationaal
Herstelplan voor het Europese coronaherstelfonds (RRF)? Indien ja, welke?
Antwoord
Het is aan de formatie om te bepalen of en welke sectoren voorrang krijgen binnen
het RRP. Hierbij zal het kabinet de uitgebreide set van criteria van de Europese Commissie
volgen, waaronder een minimale bijdrage van 37% aan klimaat en 20% aan de digitale
transitie.
98
Wanneer ontvangt de Kamer de door de Minister van Financiën toegezegde procesbrief
aangaande de indiening van een Nationaal Herstelplan voor het Europese coronaherstelfonds
(RRF)? Hoe wordt gezorgd voor een tijdige voorbereiding in samenwerking met de partners
in het land die het plan moeten gaan realiseren?
Antwoord
In het commissiedebat over de Eurogroep/Ecofin van 8 september jl. heeft de Minister
van Financiën aangegeven dat hij voor het einde van oktober een procesbrief verstuurt
naar de Kamer over het RRF. Daarnaast verzoekt de motie Dassen van 23 september jl.
de demissionaire regering plannen voor de beschikbare 5,8 miljard euro voor Nederland
voor te bereiden en hierover voor 1 november 2021 een brief aan de Kamer te sturen.
Zodra de formatie heeft besloten welke maatregelen opgenomen moeten worden in het
RRP, wordt de samenwerking met partners in gang gezet. Ook zullen stakeholderconsultaties
plaatsvinden.
99
Maakt toerisme deel uit van de ambtelijke verkenning die is gedaan ter inventarisatie
van projecten voor het Europese coronaherstelfonds (RRF)?
Antwoord
Bij de verkenning is getoetst aan de eisen en voorwaarden voor een herstelplan zoals
beschreven in de RRF-verordening en de beantwoording van vraag 50. Het is aan het
volgende kabinet om te bepalen met welke investeringen en hervormingen zij het plan
wenst te vullen.
100
Wat is de verwachte R&D intensiteit (in % van BBP) in de jaren tot en met 2030?
Antwoord
De afgelopen jaren is de R&D-intensiteit vrij stabiel geweest. Zo ligt de R&D-intensiteit
in 2019 als meest recente jaar van waarneming op 2,18% van het bbp, wat slechts iets
boven het niveau van 2,16% in 2013 is. De uitgaven aan R&D hebben de groei van de
economie dus redelijk gevolgd. Cijfers van Rathenau laten tussen 2019 en 2025 een
stijging van de Rijksmiddelen voor R&D zien van 0,84% naar 0,88% van het bbp in 2025,
voornamelijk door financiële impulsen vanuit het Nationaal Groeifonds (https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-balans/totale-investeringen-weten…–2025). Keuzes die in het nieuwe regeerakkoord gemaakt worden zijn van grote invloed op
het daadwerkelijk verloop van de Rijksuitgaven aan R&D in verhouding tot het bbp de
komende jaren. Zonder beleidswijzigingen ligt het in de lijn der verwachtingen dat
het percentage na 2025 zal dalen omdat de economie groeit en het Nationaal Groeifonds
afloopt. Omdat de keuzes van een volgend kabinet van grote invloed zijn op de cijfers,
als ook andere zaken zoals het investeringsklimaat, is het niet mogelijk een accurate
inschatting te maken van de verwachte R&D-intensiteit tot 2030.
101
Wat is het publieke en het private aandeel van de totale R&D-investeringen in 2019?
Antwoord
Het aandeel van publieke R&D-financiering binnen de totale R&D-uitgaven in Nederland
is 41% en het aandeel private financiering 59%.7 In absolute bedragen komen de bedragen aan publieke en private financiering uit op
respectievelijk 7,2 miljard euro en 10,6 miljard euro en in verhouding tot het bbp
op respectievelijk 0,89% en 1,30%
102
Met welk bedrag zou Nederland de publieke investeringen moeten verhogen om te voldoen
aan het doel van 1,25% «total public effort» ten aanzien van R&D zoals voorgesteld
in het Pact voor Onderzoek en Innovatie.
Antwoord
De Europese Commissie stelt in de Raadsaanbeveling een niet-bindend Pact voor Onderzoek
en Innovatie voor dat de lidstaten vraagt hun publieke uitgaven aan R&D te verhogen
naar 1,25% in 2030, om zo ook private investeringen verder te stimuleren. Het kabinet
ziet het als bezwaarlijk om dit nieuwe streefcijfer van 1,25% van het bbp voor publieke
middelen voor R&D in 2030 in te voeren (Kamerstuk 22 112, nr. 2967). De verwachting is dat een dergelijk streefcijfer van de Europese Commissie op een
later moment kan worden vastgelegd als een norm, bijvoorbeeld in het Europees Semester.
Daarbij vraagt het behalen van dit streven een verhoging van de publieke middelen
voor R&D in de totale EU met ongeveer de helft. Het kabinet ziet graag dat er breder
wordt gekeken dan alleen naar publieke middelen. Het is bijvoorbeeld van belang te
bezien hoe de impact van onderzoek en innovatie in de EU vergroot kan worden. Zo is
publiek-private samenwerking belangrijk. In Nederland wordt dit gestimuleerd via het
missiegedreven topsectoren-en innovatiebeleid. Dit is belangrijk voor het aanpakken
van maatschappelijke uitdagingen, het creëren van impact en creëert het een hefboom
die zorgt voor meer private investeringen.
Uitgaande van het jaar 2019, komt 1,25% van het bbp neer op een bedrag van 10,2 miljard
euro. De afstand ten opzichte van het feitelijke bedrag aan publieke financiering
van R&D in 2019 bedraagt 3,0 miljard euro. Voor de jaren na 2019 moet rekening worden
gehouden met de economische groei (noemereffect) waardoor dit bedrag nog verder toeneemt.
Zo is voor 2030 in te schatten dat, in prijzen van 2019, een bedrag van ongeveer 4,5
miljard euro extra nodig is ten opzichte van het feitelijke bedrag in 2019. Over het
Pact wordt op het moment van schrijven nog onderhandeld met de lidstaten in Raadskader,
het is dan ook nog niet zeker of het streefcijfer van 1,25% zal worden opgenomen in
het uiteindelijke door de Raad goedgekeurde Pact.
103
Tellen publieke uitgaven om private investeringen in R&D te stimuleren mee in de berekening
van de realisatie van het doel van 1,25% «total public effort» ten aanzien van R&D
zoals voorgesteld in het Pact voor Onderzoek en Innovatie en in de berekening van
het aandeel publieke investeringen in R&D?
Antwoord
Ja, er wordt bij het genoemde doel namelijk uitgegaan van publieke financiering van
R&D.8 Dat betreft publieke financiering van zowel publiek als privaat uitgevoerde R&D.
104
Tellen fiscale maatregelen en kortingen (zoals de WBSO en de Innovatiebox) mee in
de berekening van de realisatie van het doel van 1,25% «total public effort» ten aanzien
van R&D zoals voorgesteld in het Pact voor Onderzoek en Innovatie en in de berekening
van het aandeel publieke investeringen in R&D?
Antwoord
Indien een dergelijk streefcijfer zou worden opgenomen in het door de Raad goedgekeurde
Pact voor Onderzoek en Innovatie, zouden fiscale maatregelen meetellen voor zover
het gaat om R&D-stimuleringsregelingen die aangrijpen bij uitgaven aan R&D als input
voor innovatie. Regelingen die aangrijpen bij inkomsten uit innovatie als output van
R&D tellen niet mee. Dit houdt in dat de WBSO wel meetelt en de Innovatiebox niet.
De Europese Commissie gaat bij de kwantificering van de omvang van de fiscale maatregelen
uit van bedragen zoals die door de OECD berekend worden in de R&D tax incentives database.9
105
Met welk bedrag zou Nederland de totale uitgaven aan R&D moeten verhogen om te voldoen
aan de Lissabon-doelstelling van 3% van het bbp?
Antwoord
Het meest recente jaar waarover R&D-statistieken van het CBS beschikbaar zijn, is
2019. In 2019 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland € 17,8 miljard, wat gelijk is
aan 2,18% van het bbp. De R&D-uitgaven hadden in 2019 6,6 miljard euro hoger moeten
zijn om een waarde van 3% van het bbp te behalen. Het benodigde bedrag zal jaarlijks
toenemen vanwege de economische groei (noemereffect).
106
Hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de besteding van de € 300 miljoen
voor deelname van Nederland aan de IPCEI Micro-elektronica 2 (ME2) en de IPCEI Cloudinfrastructuur
en services (CIS)?
Antwoord
Zodra uitsluitsel kan worden gegeven over de besteding van de middelen aan IPCEI’s,
zal de Kamer hierover worden. Dit is echter afhankelijk van het moment dat de Europese
Commissie goedkeuring verleent aan deze IPCEI’s. Dit is een traject dat samen met
de participerende lidstaten en de Europese Commissie doorlopen wordt. Er wordt op
dit moment ervan uitgegaan dat eerst alle toetsingsstappen van de Europese Commissie
voor alle participerende lidstaten doorlopen moeten worden, voordat de Europese Commissie
de IPCEI goedkeuring geeft. Zodra duidelijk is of en welke projecten een (door de
Europese Commissie goedgekeurde) overheidsbijdrage kunnen krijgen, zal uw Kamer daarover
geïnformeerd worden.
107
In welke range ligt de financieringsbehoefte voor IPCEIs?
Antwoord
De bandbreedte van de financieringsbehoefte is gerelateerd aan de projectvoorstellen
die worden ingediend bij interessepeilingen. Zoals is aangegeven in de antwoorden
op Kamervragen van het lid Amhaouch (kenmerk 2021D38202) zijn er voor de IPCEI Micro-elektronica 2 (ME2) 14 projectvoorstellen en voor de
IPCEI Cloud Infrastructuur en Diensten (CIS) 15 projectvoorstellen aangemeld. Het
heeft in de begroting voor 2022 in totaal 300 miljoen euro gereserveerd voor de IPCEIs
ME2 en CIS. Voor de IPCEI Waterstof zijn er 83 projectvoorstellen ingediend, waaruit
25 zogenaamde directe partners zijn geselecteerd waarover de Kamer is geïnformeerd
(Kamerstuk 21501, nr. 33). Hiervoor heeft het kabinet 35 miljoen euro gereserveerd.
De financieringsbehoeften van de projectvoorstellen variëren van miljoenen tot soms
wel meer dan een miljard per consortium.
De ingediende projecten doorlopen nog een nationaal en Europees verdiepings- en concretiseringstraject.
Hierdoor zal de totale financieringsbehoefte afwijken en naar verwachting lager uitvallen.
Uiteindelijk zal pas als de definitieve samenstelling van de IPCEIs bekend is, de
precieze financieringsbehoefte van de Nederlandse deelnemers duidelijk worden (Kamerstuk
35 925, nr. 2).
108
Op grond van welk besluit is voor na 2023 geen geld gereserveerd voor de MKB Innovatiestimulering
Topsectoren (MIT)?
Antwoord
Hier lijkt sprake van een misverstand. Voor de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren
(MIT) is vanuit het Rijk structureel (ruim) 40 miljoen euro beschikbaar. Zoals waarschijnlijk
bekend maken Rijk en provincies beide middelen beschikbaar via hun begrotingen. In
2021 maken provincies 26 miljoen euro beschikbaar voor de MIT, waarmee het totale
MIT-budget voor 2021 66 miljoen euro bedraagt. Voor 2022 worden de afspraken tussen
Rijk en provincies thans gefinaliseerd en stijgt het totale budget waarschijnlijk
naar 67 miljoen euro.
Daar Rijk en provincies, conform de wens van uw Kamer, samen in de MIT investeren
staan in de EZK-begroting middelen voor de MIT op twee posten: (i) onder subsidies
(regelingen) en (ii) onder bijdrage aan medeoverheden. Zie de tabel hieronder. Vanuit
EZK is opgeteld over de twee posten dus structureel (ruim) 40 miljoen euro beschikbaar.
Daar de afspraken met provincies jaarlijks worden bevestigd en de MIT-projecten een
maximale duur van 3 jaar kennen, loopt de «bijdrage aan Medeoverheden» af en de reeks
«Subsidies» op. Daar op dit moment 2021 het laatste jaar is waarop provincies en Rijk
afspraken hebben gemaakt, is het laatste jaar met budget voor «bijdrage aan Medeoverheden»
2023. In de EZK-begroting voor 2023 zult u zien dat de «bijdrage aan Medeoverheden»
is verlengd tot en met 2024 en zal het budget «subsidies» voor 2022, 2023 en 2024
lager zijn en de «bijdrage aan Medeoverheden» navenant hoger.
109
Hoe gaat invulling gegeven worden aan een stabiele continuering van de zon- en wind-
sector ten behoeve van de klimaatdoelstellingen richting 2050, nu de doelstelling
uit het klimaatakkoord van 35 TWh voor hernieuwbaar op land in 2030 al vroegtijdig
lijkt te worden behaald?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is een kostenreductiepad afgesproken voor hernieuwbare opwek
op land. De inzet van de sector in combinatie met steun vanuit de SDE++ heeft ervoor
gezorgd dat de kostprijs van zon en wind de afgelopen jaren enorm is gedaald. Zozeer
zelfs dat sommige categorieën voor wind op land op bepaalde locaties nu al zonder
subsidie uit kunnen. De komende jaren zal dit voor steeds meer zon en wind categorieën
gelden. In combinatie met een versterkte business case door de toenemende vraag is
de verwachting dat de sector steeds verder zal verzelfstandigen. In dat kader is heeft
de stuurgroep extra opgave de extra elektriciteitsvraag vanuit de industrie voor 2030
in kaart gebracht. Een soortgelijk onderzoek vindt nu plaats voor mobiliteit en de
gebouwde omgeving. Daarnaast zal het kabinet conform de motie van het lid Van der
Lee c.s. van 28 september jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 845) een onafhankelijke partij vragen om advies uit te brengen over hoe om te gaan met
duurzame energie op land na 2025.
110
Hoeveel budget is er beschikbaar voor de aankomende ESA Ministersconferentie en hoe
verhoudt dat bedrag zich tot vorige jaren? Kunt u de redenen voor een eventueel verschil
in budget inzichtelijk maken?
Antwoord
Tijdens de ESA Ministersconferentie 2022 schrijven de lidstaten van de ESA in op verplichte
en optionele programma’s. De uitvoering van de programma’s vinden hoofdzakelijk plaats
in de periode 2023 – 2025, ook al lopen sommige activiteiten ook na 2025 door. Het
budget voor de verplichte ESA-programma’s bestaat uit een EZK en OCW deel. EZK heeft
in de periode 2023 – 2025 71,6 miljoen euro budget voor de verplichte programma’s,
en OCW 81,4 miljoen euro voor het wetenschapsdeel van de verplichte programma’s. Voor
de optionele ESA-programma’s heeft EZK een budget van 61,5 miljoen euro beschikbaar
in de periode 2023 – 2025. Totaal is een budget van 214,5 miljoen euro beschikbaar
tijdens de ESA Ministersconferentie in 2022.
Tabel 1 Raming ESA Ministersconferentie 2022 in miljoen euro
MC 2016
MC 2019
MC 20221
ESA verplichte programma’s EZK
67,0
67,0
71,6
ESA verplichte programma’s OCW
72,2
77,0
81,5
ESA optionele programma’s EZK
102,8
134,5
61,5
Totaal budget
241,9
283,5
214,5
X Noot
1
Verwachte beschikbare middelen in de periode 2023 – 2025
Het verschil in het budget tussen de ESA Ministersconferentie in 2019 en de aankomende
ESA Ministersconferentie in 2022 bedraagt 69 miljoen euro en kan verklaard worden
omdat voor de optionele programma’s in 2019 een beroep van 64 miljoen euro is gedaan
op budgettaire ruimte uit 2023 en 2024 (Kamerstuk 24 446, nr. 64, zie blz. 17). De mate waarin voor de ESA Ministersconferentie 2022 een beroep op
budgettaire ruimte in de jaren 2026 en 2027 kan worden gedaan zal door het nieuwe
kabinet moeten worden besloten.
111
Op welke manieren wordt de productie van groene waterstof gesubsidieerd?
Antwoord
Projecten voor productie van hernieuwbare waterstof met elektrolyse kunnen van veel
subsidieregelingen gebruik maken. Onder andere de SDE++ voor uitrol, DEI+ en HER+
voor pilots, en meerdere regelingen voor onderzoeken. Daarnaast werk ik aan een opschalingsinstrument
specifiek gericht op elektrolyseprojecten die momenteel nog niet uit kunnen in de
SDE++. Voor productie van hernieuwbare waterstof met andere technologieën heb ik op
dit moment geen specifieke subsidieregelingen beschikbaar. Naast subsidies kunnen
producenten van hernieuwbare waterstof ook gebruik maken van de jaarverplichting energie
vervoer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, zolang zij deze waterstof
inzetten voor de Nederlandse brandstoffenmarkt. De Kamerbrief over het stimuleren
van hernieuwbare waterstof in de jaarverplichting energie vervoer is op 8 oktober
jl. naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 868).
112
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nationale doelen voor de productie
van groene waterstof?
Antwoord
Momenteel werk ik aan de vormgeving van de eerste fase in de ondersteuning van de
productie van hernieuwbare waterstof met oog op de ambitie van 500 megawatt (MW) in
2025. Daartoe werk ik aan een opschalingsinstrument dat circa 100 MW moet realiseren,
bovenop de bestaande elektrolysecapaciteit van 2 MW. Daarnaast heb ik net met de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat een voorstel gelanceerd om hernieuwbare waterstof,
gebruikt voor productie van brandstoffen, ook in aanmerking te laten komen voor de
jaarverplichting energie vervoer, zodat projecten tot circa 400 MW via deze verplichting
tot stand kunnen komen. De Kamerbrief over het stimuleren van hernieuwbare waterstof
in de jaarverplichting energie vervoer is op 8 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd
(Kamerstuk 32 813, Nr. 868). Voor het realiseren van 3–4 gigawatt in 2030 onderzoek ik momenteel de mogelijkheden
voor koppeling aan aanvullende productie capaciteit voor offshore wind en ben ik druk
met de voorbereiding op de onderhandelingen voor het Europese Fit-for-55-pakket. De
verdere ondersteuning van nieuwe elektrolyseprojecten is aan een nieuw kabinet.
113
Wat is naar verwachting het additioneel benodigde budget om de nationale doelen voor
productie van groene waterstof te halen?
Antwoord
Voor 3–4 gigawatt (GW) elektrolysecapaciteit is de verwachte onrendabele top circa
5 miljard euro. De uiteindelijke hoogte van het benodigde budget hangt volledig af
van het gekozen beleid (subsidies versus normering) en de ontwikkeling van relevante
prijzen (ETS, aardgas, elektriciteit, waterstofimport).
114
Hoeveel geld wordt in 2022 en daarna uitgetrokken voor de aangepaste subsidieregeling
Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie?
Antwoord
Voor 2022 is een budget beschikbaar van 14 miljoen euro vanuit de ODE-compensatie.
Voor de VEKI-regeling is voor 2022 en verder geen budget beschikbaar voor nieuwe openstellingen.
Er is uitsluitend meerjarig kasbudget beschikbaar voor uitfinanciering van de regeling
zoals die is opengesteld in 2021. Met het huidig beschikbare budget van 14 miljoen
euro zal de regeling per 1 januari 2022 niet worden opengesteld – zie ook het antwoord
op vraag 116. Bekeken zal worden of in dat geval het budget op een andere wijze voor
ODE compensatie beschikbaar gemaakt kan worden in 2022.
115
Wordt de subsidieregeling versnelde Klimaatinvesteringen Industrie gericht op de kleinere
industriebedrijven die geraakt worden door de verhogingen van de energiebelastingen
en de ODE-heffing in de derde schijf?
Antwoord
De bedrijven die een significante lastenstijging hebben ervaren door de verhoging
van het ODE-tarief in de derde schijf elektriciteit zijn bedrijven van verschillende
grootte. Daarnaast is het energieverbruik van bedrijven bepalend voor de mate waarin
de tariefsaanpassing heeft geleid tot hogere lasten. De VEKI-subsidieregeling maakt
geen onderscheid in de grootte van bedrijven in de industrie of het energieverbruik
van het bedrijf bij de behandeling van de subsidieaanvraag. Hierdoor hebben de door
de ODE-aanpassing getroffen bedrijven toegang tot de verruimde VEKI-regeling in 2021,
maar is het niet mogelijk om de regeling uitsluitend op deze bedrijven te richten
omdat de diversiteit van de bedrijven te groot is om helder onderscheid te maken.
Daarnaast is een beperkt deel van het additionele budget voor de regeling in 2021
afkomstig van het ODE-compensatiebudget (14 miljoen euro) en komt de rest (47,5 miljoen
euro) uit het budget voor het versnellen van procesefficiëntie en energiebesparing,
als onderdeel van het Urgenda-maatregelenpakket (Kamerstuk 32 813, nr. 496). Aan deze maatregelen zijn geen voorwaarden gesteld wat betreft het type bedrijf
dat hiermee ondersteund dient te worden.
116
Waarom is er 2022 is er geen budget voor de VEKI gereserveerd?
Antwoord
Er is voor de VEKI een budget van 14 miljoen euro gereserveerd in 2022. Dit is echter
niet genoeg voor een nieuwe openstelling van de regeling; de maximale subsidieaanvraag
per project bedraagt 15 miljoen euro. Bij een openstelling moet een veelvoud hiervan
beschikbaar zijn. Het additionele budget voor de regeling in 2019 tot en met 2021
is afkomstig van middelen die tijdelijk beschikbaar waren gesteld in het kader van
het Urgendavonnis. Het kabinet heeft voor 2022 en verder geen structureel budget voor
de VEKI regeling beschikbaar gesteld.
117
Heeft het ministerie er zicht op in hoeverre het Nederlandse innovatie ecosysteem
steeds beter in staat is te valoriseren? Hoe ziet die groei eruit? Wat zijn de drijvers?
Welke initiatieven in die richting zijn succesvol?
Antwoord
Een sterke kenniseconomie is essentieel voor economische groei, welvaart en voor het
oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Dit vraagt er om dat toonaangevend onderzoek
leidt tot impact, tot waardecreatie. Voor een sterke kenniseconomie is het onder andere
van belang dat kennis vanuit de kennisinstellingen wordt benut door het bedrijfsleven
en leidt tot nieuwe bedrijvigheid.
In het algemeen heeft Nederland een sterke kenniseconomie met toonaangevende instituten,
wetenschappers en competitieve bedrijven. Dat blijkt ook uit de scores op verschillende
internationale ranglijsten. Zo scoort Nederland op de European Innovation Scoreboard plek 5 en op de Global Innovation Index plek 6. Ook in de World Competitiveness Scoreboard staat Nederland met een 4e plaats bij de bovenste landen. Er zijn echter aandachtspunten.
Nederland scoort binnen deze ranglijsten minder goed op indicatoren die aangeven in
welke mate landen er in slagen om onderzoek en innovatie om te zetten in economische
en maatschappelijke impact (Kamerstuk 32 359, nr. 4 (deel 9)).
De afgelopen jaren wordt steeds meer aandacht besteed aan valorisatie. Zo wordt bij
de in te dienen voorstellen voor het Nationaal Groeifonds gevraagd aan te geven hoe
het voorstel past binnen de ecosystemenbenadering, waarbij valorisatie belangrijk
is. Er is gewerkt aan het opzetten en versterken van consortia zoals Oncode. Tevens
wordt met het startupbeleid ingezet op het versterken van het ecosysteem, om zo de
doorgroei van startups en scale-ups te bevorderen. Tot slot zijn er innovatie- en
financieringsinstrumenten waarmee valorisatie wordt bevorderd zoals de MKB Innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT), het mkb-instrumentarium van de TO2»s en de vroege fase
financiering.
Dat valorisatie één van de uitdagingen is komt ook naar voren in de kabinetsstrategie
«Versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen» (Kamerstuk 33 009, nr. 96) en in het AWTI-advies «Beter van Start» (Kamerstuk 33 009, nr. 99). De Kenniscoalitie dringt in haar Investeringsagenda voor Onderzoek en Innovatie
2021–2030 (Kamerstuk 31 288, nr. 889) aan op een versterking van het nationale valorisatie-ecosysteem om onderzoeksresultaten
sneller ter beschikking te stellen van midden-, klein- en grootbedrijf, startups en
scale-ups en de maatschappij. Daarbij vragen ze in het bijzonder aandacht voor de
ontwikkeling van nieuwe financiële instrumenten die samenwerking tussen kennisinstellingen
en het MKB versterken.
Een positieve ontwikkeling is dat kennisinstellingen er over de gehele breedte steeds
meer werk van maken om hun ambities op het gebied van kennisoverdracht, valorisatie
en ondernemerschap vorm te geven. Dit blijkt o.a. uit de strategie «valorisatie met
hoge ambitie» van de VSNU en de NFU. In deze strategie worden ook enkele kansrijke
initiatieven geïdentificeerd om valorisatie te versterken. Een voorbeeld hiervan is
het Faculty of impact-programma, waarmee door de kennisinstellingen wordt gestart. Met dit programma worden
PhD’s worden ondersteund bij het opzetten van een eigen bedrijf rondom een maatschappelijke
uitdaging. Het programma richt zich daarbij op kansrijke proposities met een lange
ontwikkeltijd en een hoog technologisch risico en marktrisico.
Zoals eerder aangegeven door dit demissionaire kabinet is het aan het volgende kabinet
om deze ambities verder te ondersteunen en om een impuls voor valorisatie en een sterker
ecosysteem voor kennisintensieve bedrijven te realiseren (Kamerstuk 33 009, nr. 99).
118
Waarom is ervoor gekozen om de € 100 miljoen voor het realiseren van toekomstbestendige
winkelgebieden en vitale binnensteden te verspreiden over zes jaren i.p.v. vier jaren
(t/m 2026)?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 55.
119
Is de regeling horende bij de € 100 miljoen voor het realiseren van toekomstbestendige
winkelgebieden en vitale binnensteden reeds opengesteld? Indien niet, wanneer wel?
Waaraan wordt de € 9 miljoen in 2021 uitgegeven?
Antwoord
Zie het antwoord op de vragen 56 en 61.
120
Hoeveel FTE binnen EZK houdt zich momenteel bezig met toerisme?
Antwoord
De gastvrijheidseconomie en toerisme raakt veel beleidsterreinen binnen EZK. De personele
inzet is dan ook over verschillende directies verdeeld en afhankelijk van beleidsvragen
die spelen. Binnen de directie Topsectoren en Industriebeleid zijn er verschillende
mensen werkzaam die functioneren als accounthouder en eerste aanspreekpunt voor sectoren
uit de gastvrijheidseconomie en toerisme. Aangezien het Ministerie van EZK niet langs
sectorale lijnen is georganiseerd is de totale inzet in FTE niet op die manier uit
te drukken. In 2020 en 2021 is de personele inzet voor deze sector in verband met
de coronacrisis opgeschaald.
121
Wat is de status van de toerismevisie Perspectief 2030? In hoeverre behoeft Perspectief
2030 actualisatie n.a.v. de coronacrisis?
Antwoord
Perspectief 2030 is de nationale langetermijnvisie die gaat over de duurzame ontwikkeling
van de bestemming Nederland. Deze visie wordt breed door alle actoren in de sector
omarmd. Uitgangspunt van deze visie is dat toerisme moet bijdragen en aan de welvaart
en het welzijn van iedere Nederlander. De visie en de vijf pijlers van Perspectief
2030, zoals het thema «lusten en lasten van toerisme in balans» en de «verduurzaming
van de sector» blijven onverminderd actueel. Door de coronacrisis is er afgelopen
tijd meer aandacht geweest voor het binnenlands toerisme. Deze ontwikkeling past goed
binnen Perspectief 2030 en ook komende tijd zal binnenlands toerisme nadrukkelijker
op de agenda staan.
122
Op grond van welk besluit en/of argumentatie is ervoor gekozen het bedrag voor de
Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de komende jaren gelijk te
houden, terwijl de economie groeit en inflatie stijgt? Is hier geen indexatie toegepast?
Antwoord
Het bedrag van de vrijstelling in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit wordt jaarlijks
geïndexeerd voor inflatie. Zo is de vrijstelling voor het jaar 2022 hoger dan de vrijstelling
voor 2021.
Vrijstelling 2021: 1.119.845 euro
Vrijstelling 2022: 1.134.403 euro
Dit heeft nog geen gevolgen gehad voor de raming van de budgettaire kosten, omdat
deze raming wordt gedaan op basis van gemiddelde realisaties. De werkelijke kosten
van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit worden aangepast op basis van bekende gegevens
over realisatie op een later moment.
123
Kan meer toelichting worden geven op het soort projecten en technologieën voor het
fonds Deep Tech Fund?
Antwoord
Het Deep Tech Fund betreft een co-investeringsfonds dat samen met private investeerders zal investeren
in deeptech-bedrijven. Bij deeptech gaat het om baanbrekende technologieën met sectoroverstijgende
toepassingsmogelijkheden. Dit valt voor een belangrijk deel samen met de sleuteltechnologieën
zoals deze geformuleerd zijn in de Kennis- en Innovatieagenda Sleuteltechnologieën
(Kamerstuk 33 009, nr. 81). De investeringen vanuit het fonds zullen zich dan ook vooral toespitsen op die
sleuteltechnologieën.
124
Kan meer toelichting worden geven op de schommeling in budget voor het fond Deep Tech
Fund in 2026 in vergelijking met de jaren 2020–2025?
Antwoord
Voor het Deep Tech Fund stelt het kabinet eenmalig 175 miljoen euro beschikbaar. Invest-NL stelt 75 miljoen
euro ter beschikking en brengt de totale omvang van het fonds op 250 miljoen euro.
Het doel van het fonds is o.a. om bedrijven die hoogtechnologische innovaties ontwikkelen
voor Nederland te behouden. Dit vereist niet alleen investeringen van een relatief
kleinere omvang in de vroege fase, maar ook grotere doorgroei investeringen in een
latere levensfase. Het Deep Tech Fund heeft beide mogelijkheden. Omdat de doorgroei
investeringen op een later moment worden verwacht is in 2026 een relatief groot bedrag
gereserveerd voor de periode vanaf 2026.
125
Wat is de laatste stand van zaken rondom de uitvoering van de motie-Van der Lee over
verlagen temperatuur warm tapwater (Kamerstuk 34 902, nr. 6)?
Antwoord
Het door het Ministerie van I&W opgedragen onderzoek van het bureau Berenschot in
samenwerking met KWR waarin elementen van de regelgeving zijn getoetst aan de meest
recente wetenschappelijke inzichten is inmiddels afgerond. De Kamer wordt binnenkort
geïnformeerd over de consequenties van de uitkomsten van dit onderzoek voor de daadwerkelijke
mogelijkheid om de temperatuureis voor warm tapwater bij woningen te verlagen.
126
Welke doelen van de energietransitie komen in gevaar door het tekort aan technisch
personeel?
Antwoord
De invloed van het tekort aan technisch personeel is vooral merkbaar op het terrein
van netverzwaring en energie-infrastructuur, verduurzaming van woningen (isolatie
en installatie), laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen en de realisatie van
hernieuwbare energie op land en op zee. Met name netbeheerders, energiebedrijven en
bedrijven in de bouw en installatie hebben te maken met grote tekorten. In de Monitor
Klimaatbeleid zal uitgebreider worden ingegaan op welke specifieke beroepsgroepen
in de techniek en ICT te maken hebben met krapte op de arbeidsmarkt. De regering zet
in op bestrijding van het tekort aan technisch personeel, onder andere via het Techniekpact.
Het Techniekpact helpt de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector
te verbeteren en daarmee het tekort aan technisch personeel terug te dringen. Over
de kabinetsinzet voor het Techniekpact voor 2021 is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk
32 637, nr. 438).
127
Is het mogelijk om de CO2-doelen en hernieuwbare energiedoelen te halen als het plafond voor hernieuwbare opwek
op land niet wordt aangepast?
Antwoord
Aangenomen wordt dat de vragensteller hierbij doelt op het doel van tenminste 35 TWh
voor hernieuwbaar op land in 2030, zoals opgenomen in het Klimaatakkoord. Momenteel
is nog niet duidelijk wat de betekenis is van het Fit-for-55-pakket van de Europese
Commissie voor de elektriciteitsopwekking in Nederland. Het is daarmee ook nog niet
duidelijk of het doel voor hernieuwbaar op land moet worden aangepast. Evenmin is
op dit moment duidelijk wanneer we dit huidige doel in 2030 halen. In december komt
PBL met de monitor RES, die de stand van zaken van het doelbereik zal weergeven.
In het Klimaatakkoord is opgenomen dat bij een eventuele ophoging van de doelstelling
eerst gekeken wordt naar kleinschalig zon en wind op zee. Het is aan een volgend kabinet
om – in overleg met medeoverheden – te bepalen of de huidige doelstelling van 35 TWh
aangepast dient te worden. Dit zal in grote mate afhankelijk zijn van de invulling
die een nieuw kabinet geeft aan de verhoogde doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030. Duidelijk is wel dat de huidige 84 TWh wind op zee en hernieuwbaar
op land niet toereikend zal zijn om te voorzien in de benodigde elektrificatie van
de industrie. De Stuurgroep Extra Opgave heeft berekend dat de industrie een extra
elektriciteitsvraag in 2030 zal hebben van 15–45 TWh. De Stuurgroep adviseert dit
op te wekken via 10 GW extra wind op zee. Er wordt in lijn met de motie Boucke (Kamerstuk
35 668, nr. 21) gewerkt aan de aanwijzing van extra windenergiegebieden op zee. In november zal
hiertoe een aanvullend ontwerp van het Programma Noordzee ter inzage worden gelegd.
128
Hoe wordt de additionele 3 miljard euro voor de SDE++ gefinancierd?
Antwoord
De additionele SDE++-middelen worden uit de algemene middelen gefinancierd. Doorgaans
worden de SDE++-kasuitgaven namelijk gedekt via de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie
(ODE), door de SDE-kasuitgavenreeks gelijk te stellen aan de ODE-opbrengstenreeks
(een zogenoemde ex ante koppeling) aan het begin van een kabinetsperiode. Hierdoor
leidt een geraamde verhoging van de SDE-middelen op basis van deze systematiek tot
een verhoging van de ODE-tarieven en daarmee de energierekening. Door de verhoging
van de SDE-middelen via de algemene middelen te financieren wordt voorkomen dat het
belastingdeel op de energierekening toeneemt.
129
Zal er in de najaarsronde SDE++ 2021 naar verwachting geld beschikbaar zijn voor geothermie?
Antwoord
Het openstellingsbudget van de najaarsronde SDE++ 2021 is zorgvuldig bepaald aan de
hand van de beschikbare financiële middelen, waarbij ook rekening wordt gehouden met
de verwachte ontwikkeling van projecten in de verschillende categorieën (de zogenaamde
pijplijn). Er vindt in de SDE++ echter ook concurrentie tussen technieken plaats.
Geothermie komt, in vergelijking met sommige andere technieken, later aan bod omdat
het een relatief dure optie is en de SDE++ conform het Regeerakkoord stuurt op kosteneffectiviteit
en daarmee de kosten van de transitie voor huishoudens en bedrijven zo laag mogelijk
te houden. Na de openstelling van de SDE++ in 2022 is beoogd een effectieve stimulering
van de verschillende technologieën te borgen. De komende periode wordt nader uitgewerkt
hoe dat het meest effectief kan, zonder dat er technieken worden uitgesloten. Daarbij
wordt de komende periode een systeem met minimale afbakening tussen (groepen van)
technologieën uitgewerkt en zo snel mogelijk geïntroduceerd. Vanwege de benodigde
wijzigingen in de regelgeving wordt het aangepaste systeem vanaf 2023 opengesteld
voor aanvragen. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van der Lee/Thijssen
(Kamerstuk 32 813, nr. 846). Dat is ook zo gecommuniceerd naar uw Kamer in de Miljoenennota voor 2022 (Kamerstuk
35 925, nr. 1).
130
Wat is het budget van de najaarsronde SDE++ 2021?
Antwoord
Het budget voor de najaarsronde SDE++ 2021 is 5 miljard euro.
131
Hoe wordt de additionele 3 miljard voor SDE++ besteed over de tijd?
Antwoord
In de Miljoenennota 2022 is aangegeven dat er een additionele 3 miljard euro voor
de SDE++ beschikbaar wordt gesteld. Het precieze openstellingsbudget van de SDE++
ronde in 2022 wordt op een later moment bepaald aan de hand van de interesse van de
markt en de beschikbare middelen. Bij het vaststellen van het openstellingsbudget
wordt er aanvullend rekening mee gehouden dat (1) een deel van de projecten uiteindelijk
niet door gaat of minder produceert dan verwacht en (2) niet de maximale subsidie
aan projecten hoeft te worden uitgekeerd, omdat de energieprijzen en ETS-prijs in
de toekomst stijgen. Het is nog niet mogelijk om de besteding van het additionele
openstellingsbudget voor de SDE++ over de tijd te schetsen doordat het openstellingsbudget
van de SDE++-ronde in 2022 nog vastgesteld moet worden en de daaruit volgende kasuitgaven
afhankelijk zijn van de (tijdige) realisatie van projecten, de daadwerkelijke opwekking
van energie of CO2-reductie én de toekomstige ontwikkeling van de energieprijzen en de ETS-prijs.
132
Wat is de verwachte jaarlijkse opbrengst van de nationale CO2-heffing tussen 2022 en 2030?
Antwoord
Er zijn geen opbrengsten vanuit de CO2-heffing begroot, c.q. de opbrengst tot en met 2023 van de heffing is nihil. De nationale
CO2-heffing heeft nadrukkelijk niet als doel inkomsten te genereren, maar enkel om de
reductiedoelstelling te borgen. Bedrijven kunnen de CO2-heffing voorkomen door tijdig te investeren in maatregelen die hun emissies terugdringen.
Zelfs als dat niet tijdig kan, maar de reductie op een later moment tot 2030 alsnog
heeft plaatsgevonden, kan de CO2-heffing worden teruggevorderd. De heffing is succesvol als er in 2030 voldoende CO2 is gereduceerd en er dus geen heffingsinkomsten zijn gegenereerd.
133
Is de verwachting dat het huidige beleid voldoende is om het Urgendadoel in 2022 te
halen?
Antwoord
Voorlopige cijfers van CBS/RIVM laten zien dat Nederland voor het jaar 2020 waarschijnlijk
25% emissiereductie heeft gerealiseerd (https://www.rivm.nl/nieuws/daling-uitstoot-co2-en-luchtverontreiniging-…). Dat komt deels door de maatregelen die het kabinet de afgelopen jaren getroffen
heeft, zoals de sluiting van de Hemwegcentrale en de reductie van het sterke broeikasgas
lachgas in industriële installaties, maar ook door de gevolgen van COVID-19 en een
relatief zachte winter. Op hele korte termijn zullen de maatregelen gericht op het
terugdringen van de CO2-uitstoot van kolencentrales in werking treden. Deze zullen komende jaren ook nog
zorgen voor een forse aanvullende reductie.
De komende jaren bestaat nog onzekerheid of een emissiereductie van 25% gerealiseerd
zal worden. De uitstoot in een kalenderjaar kan fors fluctueren bijvoorbeeld door
een warme of koude winter en ontwikkelingen van brandstof- en CO2-prijzen. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota extra maatregelen getroffen
die op korte termijn bijdrage aan een versnelling van de CO2-reductie, maar ook een bijdrage leveren aan de reductie in 2030.
134
Is het voor een gemiddeld huishouden voordeliger om bij te dragen aan de energietransitie
via de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) of via de algemene middelen?
Hoe is dit voor huishoudens met een laag inkomen?
Antwoord
Bij het Klimaatakkoord is de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie (ODE) aangepast
naar een derde voor huishoudens en twee derde voor bedrijven. In algemene zin geldt
dat de lasten voor de ODE afhangen van het energieverbruik van het huishouden. De
lastenverdeling in de algemene middelen is afhankelijk van de belastingmix, het inkomen
en de persoonlijke situatie. Welke wijze van financiering voordeliger is voor een
huishouden, is daarom op voorhand moeilijk vast te stellen. Dit is afhankelijk van
het energieverbruik van het huishouden (ODE) en het gekozen alternatieve financieringsinstrument
voor de algemene middelen. De belastingmix is namelijk zodanig divers, dat iedere
belasting en/of heffing waarmee beoogd wordt om algemene middelen te genereren een
andere lastenverdeling zal kennen. De keuzes die worden gemaakt bij het bepalen van
het alternatieve financieringsinstrument voor het ophalen van algemene middelen zijn
daarom bepalend voor de mutaties die optreden in de lastenverdeling tussen huishoudens.
Ook wijzigingen in de lasten voor lage inkomens zijn sterk afhankelijk van keuzes
die worden gemaakt voor alternatieve financieringsinstrumenten.
135
Waar zit de grootste onzekerheid in het klimaatbeleid en hoe wordt daar rekening mee
gehouden?
Antwoord
De grootste onzekerheid in het klimaatbeleid betreft het klimaatbeleid van de landen
buiten de EU. De uitstoot binnen Nederland is vooral afhankelijk van de internationale
ontwikkelingen op de energiemarkten die bepalen op welke capaciteit kolen en gascentrales
in Nederland worden ingezet met de daaraan gerelateerde uitstoot. Waar het de inzet
van kolencentrales betreft is wettelijk vastgelegd dat die vanaf 2030 geen elektriciteit
meer op basis van kolen mogen produceren. De gascentrales zullen naar verwachting
steeds minder worden ingezet naarmate er meer duurzame alternatieven worden ingezet.
In internationaal verband blijft Nederland inzetten op wereldwijd ambitieus klimaatbeleid,
om zo te zorgen dat we mondiaal tot CO2-reductie komen.
136
Welke positieve en welke negatieve financiële prikkels zitten er in de begroting in
de richting van fossiele energie?
Antwoord
Er is in de Kamerbrief van 14 september 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 566) een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen op de begroting
ten behoeve van (onder andere) fossiele brandstoffen. Daarbij is dit jaar een aantal
aanvullende posten opgenomen in bijlage 10 van de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nr. 2). Zie ook mijn antwoord op vraag 215.
De nationale CO2-heffing is een voorbeeld van een prikkel om fossiele energieverbruik te beperken
en daarnaast zijn er ook nog de EU ETS inkomsten waarmee fossiel energieverbruik ontmoedigd
wordt. Daarnaast staan er een aanzienlijk aantal maatregelen ter stimulering van alternatieven
voor fossiele brandstoffen, zoals de SDE-regeling, de ISDE, de salderingsregeling.
Hoewel deze het gebruik van fossiele brandstoffen niet direct ontmoedigt, stimuleren
deze maatregelen investeringen in alternatieven voor fossiele brandstoffen en verkleinen
daarmee de onrendabele top van deze alternatieven. Zodoende dragen deze bij aan het
verminderen van het fossiele energieverbruik.
137
Welke maatregelen worden er genomen om energie-armoede tegen te gaan?
Antwoord
Er bestaat geen eenduidige definitie van het begrip energiearmoede. Het aantal huishoudens
in energiearmoede hangt af van de definitie die gehanteerd wordt. Het PBL heeft in
het rapport Meten met Twee Maten de kosten van de energierekening voor huishoudens
in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht. Dit doet het PBL op basis van
betaalrisico en een hoge energiequote, het aandeel van het besteedbaar inkomen dat
uitgegeven wordt aan energie. TNO stelt in het recente rapport «de feiten over energiearmoede
in Nederland» voor een breed begrip van energiearmoede te hanteren, waarin niet alleen
naar de betaalbaarheid van de energierekening wordt gekeken maar ook de kwaliteit
van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de huidige hogere energieprijzen en monitort de
situatie nauwgezet. Daarom is in het Klimaatakkoord al afgesproken om de lastenverdeling
in de ODE tussen huishoudens en bedrijven aan te passen zodat huishoudens in plaats
van de helft van de ODE-opbrengst leveren nog maar een derde opbrengen. Daardoor zijn
de ODE-tarieven voor huishoudens minder gestegen sinds 2019. Daarnaast is toen besloten
dat het belastingdeel op de energierekening in 2020 met 100 euro omlaag zou gaan t.o.v.
2019, in 2021 gelijk zou blijven en in 2022 beperkt mocht toenemen. Om tegemoet te
komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet nu incidenteel
voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Hiertoe verhoogt het
kabinet de belastingvermindering met 230 euro (incl. btw). Daarnaast wordt het tarief
in de energiebelasting op de eerste schijf elektriciteit met 8,389 cent (inclusief
btw) verlaagd. Met deze maatregelen daalt het belastingdeel van de energierekening
voor een huishouden met een gemiddeld verbruik met ongeveer 430 euro.
Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld
het Warmtefonds beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het
isoleren van hun woning. Ook is er in de begroting van 2022 rekening gehouden met
extra middelen voor een Nationaal Isolatie Programma.
Daarnaast stelt het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar om kwetsbare huishoudens
met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met
isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende
maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. De aanpak richt zich zowel op
huur- als koopwoningen en is aanvullend op het nationaal isolatie programma, waarover
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u binnenkort nader zal informeren.
De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht
voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering. Het kabinet blijft de ontwikkelingen
rond de energieprijzen en de gevolgen voor de energierekening nauwlettend in de gaten
houden.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven
aan energie, maar ook van de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het
kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen
en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening. Het kabinet monitort de
ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf
2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens. Daarnaast heeft
het PBL op 28 oktober bij de publicatie van de Klimaat- en Energieverkenning een raming
gegeven van de ontwikkeling van de energierekening op de lange termijn.
138
Wat betalen grootgebruikers aan nettarieven vergeleken met kleinverbruikers?
Antwoord
Het nettarief dat een aangeslotene van het elektriciteitsnet of gasnet moet betalen
is afhankelijk van de mate dat het net wordt gebruikt. Voor de verdeling van de netkosten
gelden een aantal randvoorwaarden: de tarieven mogen niet discrimineren, moeten transparant
zijn en moeten de werkelijke kosten weerspiegelen. Door deze randvoorwaarden toe te
passen worden de netkosten in beginsel betaald door degenen die ze veroorzaken.
139
Kan een overzicht worden gegeven van de financiële kosten en baten van de energie-
en klimaattransitie voor respectievelijk grote industrie, midden- en kleinbedrijf
en huishoudens?
Antwoord
De doorrekening van lastengevolgen voor burgers, bedrijven en overheid van de transitie
is gemaakt door CPB bij het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 306). De gevolgen voor het mkb zijn in kaart gebracht in de MKB-impacttoets van het Klimaatakkoord
(Kamerstuk 32 637, nr. 423).
140
Kan becijferd worden welke impact de recente ontwikkeling op de energiemarkt heeft
op de raming van de beschikbare middelen voor de klimaattransitie?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 16.
141
Hoeveel van de 5,9 biljoen dollar subsidie die volgens het Internationaal Monetair
Fonds (IMF) wereldwijd jaarlijks in de fossiele industrie wordt geïnvesteerd, gebeurt
in Nederland?
Antwoord
Het IMF rapport presenteert geen resultaten specifiek voor Nederland. Vanwege het
hanteren van een andere onderzoeksmethodologie en definitie van de term subsidie voor
fossiele brandstoffen ten opzichte van het onderzoek over de Nederlandse situatie
zoals gepresenteerd aan uw Kamer op 14 september 2020 per brief (Kamerstuk 32 813 nr. 566) is het moeilijk om deze met elkaar te vergelijken. Echter, is er sinds het versturen
van deze Kamerbrief hard gewerkt om nader inzichtelijk te maken welke financiële prikkels
er bestaan voor fossiele brandstoffen in Nederland. Daardoor is het mogelijk gebleken
om dit jaar het budgettaire belang van de inputvrijstelling energiebelasting voor
elektriciteitsopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking
te presenteren in de Miljoenennota. Daarnaast wordt de inputvrijstelling kolenbelasting
voor duaal verbruik nu als afzonderlijke post weergegeven, waar deze eerder onderdeel
was van de vrijstellingen energie-intensieve processen. Deze reeksen kunt u vinden
in bijlage 10 van de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nr. 2).
142
Hoe komt het dat sommige onderzoeken uit komen op ruim 17 miljard euro subsidie die
jaarlijks naar de fossiele industrie gaat?
Antwoord
In de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland (Kamerstuk
32 813, nr. 566) is een tabel opgenomen waarin de gemiste overheidsinkomsten van fiscale en niet-fiscale
maatregelen berekend zijn op 4,5 miljard euro. In deze tabel is eveneens voor enkele
posten aangegeven dat het niet mogelijk is om een inschatting te geven van de corresponderende
gemiste overheidsinkomsten, omdat de benodigde gegevens hiervoor ontbreken en/of er
geen betrouwbare inschatting te maken is. Onder de tabel in de kamerbrief wordt dit
per regeling toegelicht. Zoals in de beantwoording van eerdere vragen is toegelicht
wordt in de Miljoenennota 2022 meer inzicht geboden in het budgettaire belang van
een aantal fiscale regelingen die eerder niet gepresenteerd konden worden vanwege
beperkte beschikbaarheid van gegevens. De auteur van het artikel «Subsidie voor fossiele
brandstoffen ongekend groot» heeft geprobeerd de ontbrekende bedragen in te vullen
en komt daarbij op ruim 17 miljard euro. Ik deel de aannames die de auteur daarbij
hanteert niet. Ik ben dan ook van mening dat de berekening geen goede inschatting
geeft van de jaarlijkse subsidie voor fossiele brandstoffen. In de beantwoording van
de Kamervragen van het Lid Van der Lee (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2103) licht ik nader toe waarom ik deze aannames niet deel en waarom ik het beeld wat
geschetst wordt niet onderschrijf.
Zoals eerder gedeeld in de brief van 14 september 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft het kabinet het voornemen om in Europees verband deze financiële prikkels
voor fossiele brandstoffen af te bouwen en zo het gebruik van fossiele brandstoffen
beter te beprijzen. Daarbij is van belang dat dit dient te gebeuren met oog voor het
gelijke speelveld. De regelingen zien in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn
voor internationale concurrentie. Bovendien zijn vrijstellingen soms zowel vastgelegd
via regelingen in het kader van de Europese Richtlijn Energiebelastingen als via internationale,
Europese en bilaterale verdragen, hetgeen de mogelijkheid tot en het effect van eigenstandig
handelen van Nederland beperkt. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor
de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen zodat deze past in het streven naar
een CO2-neutrale energiehuishouding in 2050. Dit voorstel biedt kansen voor verminderen of
afschaffen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Europees verband
en kan als input dienen voor een nieuw kabinet. Het BNC fiche met de positie van het
kabinet is op 17 september jl. met uw Kamer gedeeld.
143
Wie heeft de PME aandelen in fossiel overgekocht?
Antwoord
In de maanden juni t/m augustus van dit jaar heeft pensioenfonds PME alle olie- en
gasbeleggingen verkocht. Het is niet bekend wie deze aandelen in fossiel heeft overgekocht.
Hierover zijn geen data beschikbaar. PME heeft niet bekend gemaakt aan wie deze aandelen
zijn verkocht.
144
Kan worden aangegeven welke impact Environmental, Social en Governance (ESG) beleid
van institutionele beleggers heeft gehad op de CO2-uitstoot?
Antwoord
Nee. Niet alleen is het onmogelijk om exact toe te rekenen welke uitstoot of vermindering
daarvan het gevolg is van ESG beleid, er is op dit moment geen standaard voor het
registreren van klimaatimpact waardoor de uitstoot van investeringen van institutionele
beleggers optelbaar of volledig vergelijkbaar zou zijn.
Wel brengen de Nederlandse institutionele beleggers zoals afgesproken in het klimaatcommitment
voor al hun relevante financieringen en beleggingen in kaart wat de klimaatimpact
is, waardoor dus in hun jaarverslagen na te lezen is wat veranderingen zijn. Hiermee
is de verwachting dat er in de toekomst meer standaardisatie is waardoor deze resultaten
vergelijkbaar worden.
145
Kan de ontwikkeling van CO2-uitstoot van de industrie over de afgelopen 20 jaar worden uitgesplitst naar sector
dan wel bedrijfstak? Kan inzichtelijk worden gemaakt wat deze uitstoot was over de
afgelopen 20 jaar?
Antwoord
Informatie over de sectorale ontwikkeling van de uitstoot van broeikasgassen is te
vinden bij het CBS (https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-broeikasgassen/hoofdcategoriee…). Voor de sector industrie is daar alleen een beperkte uitsplitsing naar sub-sectoren
beschikbaar (zie figuur).
Toelichting door het CBS: Bij de industrie is vooral de uitstoot van methaan, lachgas
en fluorhoudende gassen flink afgenomen. In 2020 was de uitstoot van deze niet-CO2-broeikasgassen 26 megaton CO2-equivalent lager dan in 1990. Dit zijn de belangrijkste reducties: minder methaanuitstoot
vanuit afvalstortplaatsen (11 megaton CO2-eq), minder uitstoot van F-gassen door het uitbannen ervan eind jaren negentig (7
megaton CO2-eq), minder lachgasuitstoot door maatregelen bij de salpeterzuurproductie in 2008
(6 megaton CO2-eq) en minder methaanuitstoot bij de olie-en gaswinning (1 megaton CO2-eq). In 2020 was de industriële uitstoot van CO2 8 megaton lager dan in 1990. Dit is opgebouwd uit een toename van 2 megaton bij waterbedrijven
en afvalbeheer en een afname van 10 megaton bij meerdere industriële bedrijfstakken.
De kunstmest-, bouwmaterialen- en basismetaalindustrie zijn de drie bedrijfstakken
met de grootste afname (elk ongeveer 2 megaton).
Verdere toelichting: De totale broeikasgasemissies van de industrie zijn sinds 1990
met 38% afgenomen (2020). De emissiereductie in die periode was voor CO2, methaan, lachgas en F-gassen respectievelijk 14, 79, 78 en 84%.
146
Wat is de ontwikkeling van CO2-uitstoot van de 10 grootste industriële uitstoters over de afgelopen 20 jaar? Kan
inzichtelijk worden gemaakt wat deze uitstoot was over de afgelopen 20 jaar?
Antwoord
De emissies van CO2 (en andere broeikasgassen) worden bijgehouden door het RIVM in de emissieregistratie
en zijn daar openbaar in te zien (www.emissieregistratie.nl). De CO2 emissies van de huidige 10 grootste industriële uitstoters zijn weergegeven in de
onderstaande tabel voor de periode 1990 – 2019 (het laatste jaar waarvoor de gegevens
op bedrijfsniveau beschikbaar zijn).
Top-10 industriële uitstoters CO2 (in Mton CO2)1
1990
1995
2000
2005
2010
2015
2018
2019
Shell Nederland
6,65
6,82
5,74
8,64
6,78
5,57
6,96
6,66
Tata Steel IJmuiden BV2
5,97
6,31
5,70
6,40
6,24
6,21
6,59
6,35
Chemelot Site Permit BV
3,78
4,46
4,50
3,56
4,42
4,78
4,64
4,09
Dow Benelux BV (Hoek)
3,05
3,17
1,87
3,21
3,08
2,62
2,70
4,03
Esso Nederland BV (Raffinaderij Rotterdam)
1,62
2,21
2,13
2,35
2,20
2,33
2,01
2,75
YARA Sluiskil BV
2,55
2,53
2,71
2,79
2,85
2,55
2,48
2,22
BP Rotterdam Refinery
1,50
1,47
2,23
1,98
2,25
2,34
2,25
2,15
Zeeland Refinery N.V.
0,83
1,34
1,31
1,53
1,48
1,54
1,63
1,59
Air Liquide Nederland BV
n.b.
0,48
0,75
n.b.
0,05
0,67
0,66
0,92
Air Products Nederland BV
0,46
0,31
0,21
0,38
0,40
0,90
0,86
0,86
Totaal
26,39
29,09
27,15
30,84
29,75
29,51
30,80
31,61
Bron: RIVM – Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl)
X Noot
1
Exclusief emissies van andere broeikasgassen dan CO2 en de emissies van energieleverende WKK installaties
X Noot
2
Cijfers Tata Steel exclusief emissies van de verbranding van procesgassen in de Nuon
energiecentrale (in 2019 3,88 Mton)
De emissiecijfers variëren in de tijd en worden vooral beïnvloed door veranderingen
in de productie; hogere emissies door meer productie en lagere emissies bij onderhoudsstops.
Verder treden er soms verschuivingen op tussen de energie- en industriële sector (bijv.
bij Dow in 2019: ca. 1,5 Mton extra door verwerving van de Elsta centrale). Overigens
is al geruime tijd sprake van ontkoppeling tussen productie en emissies. De productie
stijgt maar de emissies volgen niet in gelijke mate. Met andere woorden, de CO2-intensiteit per eenheid product daalt.
147
Kan de CO2-uitstoot van de sector industrie worden uitgesplitst in (sub)sectoren, midden- en
kleinbedrijf en bedrijven waarbij geen sprake is van industriële processen?
Antwoord
Een uitsplitsing naar bedrijfstak en naar grootbedrijf/mkb is momenteel niet voorhanden.
De NEa registreert de emissies van grote installaties die onder het ETS vallen (zie:
https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/rapportages-en-cijfers-eu-…). Het CBS leidt de emissiecijfers voor huishoudens en bedrijven die niet onder het
ETS vallen af uit die NEa-data en het energieverbruik. Bedrijven waar geen sprake
is van industriële processen vallen niet onder de industrie, maar onder een van de
andere klimaatsectoren.
148
Wat is de exacte CO2-reductie van de gehele sector industrie sinds 1990 uitgaande van de meest recent
beschikbare cijfers? Kan hieruit worden geconcludeerd dat de sector bij lange na niet
in de buurt komt van het CO2-reductiedoel? Kan het antwoord worden toegelicht?
Antwoord
De emissiereductie van de sector industrie (cf. de sectorindeling die is gehanteerd
in het Klimaatakkoord) wordt gemonitord door het CBS (https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-broeikasgassen/hoofdcategoriee…-). In de periode 1990–2020 bedroeg deze 33,1 Mton CO2-eq (uitstoot was: 86,4 Mton in 1990 en 53,3 Mton in 2020).
Het CBS licht de daling als volgt toe: «Bij de industrie is vooral de uitstoot van
methaan, lachgas en fluorhoudende gassen flink afgenomen. In 2020 was de uitstoot
van deze niet-CO2-broeikasgassen 26 megaton CO2-equivalent lager dan in 1990. Dit zijn de belangrijkste reducties: minder methaanuitstoot
vanuit afvalstortplaatsen (11 megaton CO2-eq), minder uitstoot van F-gassen door het uitbannen ervan eind jaren negentig (7
megaton CO2-eq), minder lachgasuitstoot door maatregelen bij de salpeterzuurproductie in 2008
(6 megaton CO2-eq) en minder methaanuitstoot bij de olie-en gaswinning (1 megaton CO2-eq). In 2020 was de industriële uitstoot van CO2 8 megaton lager dan in 1990. Dit is opgebouwd uit een toename van 2 megaton bij waterbedrijven
en afvalbeheer en een afname van 10 megaton bij meerdere industriële bedrijfstakken.
De kunstmest-, bouwmaterialen- en basismetaalindustrie zijn de drie bedrijfstakken
met de grootste afname (elk ongeveer 2 megaton).»
Bovenstaande gegevens lenen zich niet goed voor conclusies over het doelbereik. De
reductiedoelen in de Klimaatwet hebben betrekking op 2030 en 2050 en op alle klimaatsectoren
samen, niet alleen de industrie. In het Klimaatakkoord zijn wel doelen per sector
afgesproken, inclusief vele beleidsmaatregelen, juist om een versnelling van de emissiereductie
te bewerkstelligen. De sector industrie is de enige sector waarbij het reductiedoel
van 14,3 Mton uit het Klimaatakkoord wettelijk geborgd is door middel van de CO2-heffing. Uit de Klimaatnota die op 28 oktober aan uw Kamer is gestuurd, blijkt in
hoeverre de sectoren hun doelen zullen halen, volgens de meest recente berekeningen
van het PBL in de Klimaat- en Energieverkenning 2021, die op dezelfde dag verschijnt.
149
Kan de CO2-uitstoot van de sector mobiliteit worden uitgesplitst in transport, openbaar vervoer
en personenvervoer per auto? Kan bij transport een uitsplitsing worden gemaakt naar
transportvorm?
Antwoord
Op CBS-Statline is voor alle jaren tussen 1990 en 2020 een nadere uitsplitsing te
vinden van emissies vanuit mobiele bronnen naar lucht op Nederlands grondgebied. Mobiele
bronnen zijn transportmiddelen en mobiele werktuigen met een verbrandingsmotor, inclusief
buitenlandse transportmiddelen en scheepvaart op het Nederlands deel van het (Europees)
Continentaal Plat. Binnen de emissiecijfers voor mobiele bronnen wordt onderscheid
gemaakt tussen wegverkeer, binnenvaart, visserij, railverkeer, luchtvaart, zeevaart
en mobiele werktuigen. Een apart onderscheid voor openbaar vervoer wordt niet gemaakt.
Transport (hier opgevat als goederenvervoer over de weg) en personenvervoer worden
wel uitgesplitst. Binnen wegverkeer wordt een nader onderscheid gemaakt naar personenauto’s,
vrachtvoertuigen en overig. Nadere uitsplitsingen zijn er ook binnen railverkeer (personenvervoer,
vrachtvervoer) en mobiele werktuigen (landbouw, bouwnijverheid en overige sectoren).
De CBS-Statline statistiek met emissies van het wegverkeer bevat een nadere uitsplitsing
met cijfers voor de feitelijke emissies naar lucht op Nederlands grondgebied van personenauto’s,
motortweewielers, bromfietsen, bestelauto's, vrachtauto's, trekkers, autobussen en
speciale voertuigen.
In de KEV2021 staat een tabellenbijlage met voor elk van de klimaatsectoren uitsplitsingen
voor broeikasgasemissies in 1990, 2015, 2019 en 2020 en voor de projecties voor 2025
en 2030.
150
Wat is het percentage duurzame energie dat door huishoudens wordt gebruikt?
151
Wat is het percentage duurzame energie dat door de sector energie als geheel wordt
gebruikt?
152
Wat is het percentage duurzame energie dat door de zware industrie wordt gebruikt?
153
Wat is het percentage duurzame energie dat door industriële bedrijven niet vallende
onder de zware industrie wordt gebruikt?
154
Wat is het percentage duurzame energie dat door mkb-bedrijven wordt gebruikt?
155
Wat is het percentage duurzame energie dat door de sector mobiliteit wordt gebruikt?
Kan dit worden uitgesplitst naar transport, ov en personenvervoer per auto?
156
Wat is het percentage duurzame energie dat door de sector landbouw wordt gebruikt?
Antwoord op vragen 150, 151, 152, 153, 154, 155, 156
Het totale aandeel hernieuwbare energie opgewekt op eigen bodem in Nederland in 2020
was volgens het CBS 11,1 procent van het totale energieverbruik. Dit percentage betreft
de gehele Nederlandse economie, zonder een onderscheid naar sectoren. Het is niet
mogelijk om fysiek een hoeveelheid gebruikte hernieuwbare energie toe te delen naar
de gebruikers. Er worden geen specifieke cijfers bijgehouden van het gebruik van hernieuwbare
energie in elke sector. Het CBS verzamelt wel informatie over het energiegebruik per
sector en een aantal energiebronnen. Deze informatie is te vinden op CBS Statline
(Energiebalans; aanbod en verbruik, sector).
157
Kan worden aangegeven hoeveel woningen (koop, particuliere huur, woningcorporatie)
een energielabel slechter dan D hebben?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 222 in: Kamerstuk 35 925 VII, nr. 10
158
Hoeveel budget is nodig om alle slecht geïsoleerde koopwoningen voor 2030 te isoleren?
Antwoord
Van de 4,4 miljoen koopwoningen hebben ruim 1 miljoen woningen een energielabel E
of slechter. In het rapport «Bestemming Parijs, wegwijzer voor klimaatkeuzes» van
de stuurgroep 55% o.l.v. Laura van Geest wordt uitgegaan van een investering van gemiddeld
13.271 euro om een woning van label G, F en E naar de isolatiestandaard te verbeteren
(rapport Van Geest, bijlage 3, annex 5, voetnoot 52 (p. 121) en voetnoot 63 (p. 128)).
Daarbij wordt uitgegaan van een subsidie van gemiddeld 4.000 euro. Voor de verduurzaming
van de 1 miljoen koopwoningen met een energielabel E of slechter is in dat geval 4
miljard euro subsidie nodig.
159
Hoeveel budget is nodig om alle slecht geïsoleerde huurwoningen (zowel particulier
als woningcorporatie) voor 2030 te isoleren?
Antwoord
Van de 3,3 miljoen huurwoningen hebben ongeveer 525.000 woningen een energielabel
E of slechter. In het rapport «Bestemming Parijs, wegwijzer voor klimaatkeuzes» van
de stuurgroep 55% onder leiding van Laura van Geest wordt uitgegaan van een investering
van gemiddeld 13.271 euro om een woning van label G, F en E naar de isolatiestandaard
te verbeteren (rapport Van Geest, bijlage 3, annex 5, voetnoot 52 (p. 121) en voetnoot
63 (p. 128)). Daarbij wordt uitgegaan van een subsidie van gemiddeld 4.000 euro. Voor
de verduurzaming van de 525.000 huurwoningen met een energielabel E of slechter is
in dat geval 2,1 miljard euro subsidie nodig.
160
Wat is de bijdrage aan de ODE-opbrengsten van de 10 grootste industriële uitstoters
over de afgelopen 10 jaar? Kan inzichtelijk worden gemaakt wat deze uitstoot was over
de afgelopen twintig jaar?
Antwoord
Een uitsplitsing van de ODE-opbrengsten naar specifieke bedrijven is niet beschikbaar
doordat er geen cijfers beschikbaar zijn over het energetische aardgas- en elektriciteitsverbruik
van individuele bedrijven. Hierdoor is het onmogelijk om de bijdrage van specifieke
bedrijven aan de ODE te geven.
De uitstoot van de grootste uitstoters onder het EU ETS is beschikbaar via de website
van de Nederlandse Emissieautoriteit, onderstaande tabel presenteert een overzicht
van de jaarlijks gerapporteerde emissie van de tien grootste uitstoters in 2020.
Totale uitstoot (in Mton CO2)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Vattenfall Power Generation Netherlands B.V.
11,98
10,49
11,78
12,04
11,73
12,20
12,70
9,58
Tata Steel IJmuiden B.V.
5,99
5,93
6,29
6,30
6,97
6,59
6,35
5,79
Chemelot Site Permit B.V.
4,80
4,94
4,79
4,80
4,75
4,64
4,65
4,65
SHELL Nederland Raffinaderij B.V.
4,39
4,26
4,26
4,25
3,83
4,21
4,36
4,13
DOW Benelux B.V.
4,00
4,02
3,72
3,97
3,94
4,16
4,04
4,13
Uniper Benelux N.V.
8,15
7,33
9,48
11,23
7,88
5,53
3,23
4,01
RWE Generation NL B.V.
7,18
7,05
6,30
4,25
4,80
2,77
2,76
3,64
ENGIE Energie Nederland N.V.
5,77
6,10
5,71
3,56
3,13
3,06
3,96
3,55
Yara Sluiskil B.V.
3,54
3,41
3,76
3,73
3,83
3,61
3,45
3,30
Esso Nederland B.V.
2,02
2,24
2,33
2,11
2,07
1,58
2,38
2,65
De drijvernaam is de naam van de rechtspersoon die de inrichting drijft en daarmee
verantwoordelijk is voor de verplichtingen onder het ETS.
161
Hoeveel ODE draagt elke economische (sub)sector bij? Kan dit worden weergegeven met
en zonder vrijstellingen?
Antwoord
Onderstaande tabellen bieden een overzicht van de ODE-bijdrage van een aantal economische
(sub)sectoren zoals die bij de behandeling van het Belastingplan 2021 zijn gepresenteerd
(Kamerstuk 35 572, nr. 23). Er is momenteel een actualisatie gaande op basis van nieuwe CBS cijfers, waardoor
de getallen mogelijk iets zullen wijzigen.
Tabel 8: Verdeling geraamde ODE-lasten in 2021 en 2022 op basis van grondslag 2021
Bijdrage na vrijstellingen in miljoen euro
2021
2022
Totaal bedrijven
1.679
1.679
Industrie totaal
389
397
Sectoren
Voedings- en genotmiddelenindustrie
119
121
Textiel-, kleding- en lederindustrie
11
11
Hout-, papier- en grafische industrie
37
38
Aardolie industrie
13
13
Chemische en farmaceutische industrie
81
84
Bouwmaterialenindustrie
12
12
Basismetaalindustrie
0
0
Metaalproducten en machine-industrie
57
58
Transportmiddelenindustrie
11
11
Overige industrie en reparatie
47
48
Landbouw
184
188
Bedrijven buiten industrie en landbouw
1.106
1.125
162
Wat is de ODE-opbrengst per belastingschijf, met en zonder vrijstellingen?
Antwoord
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verwachte ODE-opbrengst per
schijf in 2022. Zoals in de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel
is gecommuniceerd, was beoogd om circa 2,7 miljard euro op te halen in 2022. Onderstaande
berekeningen zijn gebaseerd op de meest recent beschikbare grondslagen, daardoor valt
de verwachte opbrengst iets lager uit. Een eventueel verschil tussen raming en realisatie
wordt opgevangen via de algemene middelen. De ODE is ex-ante gekoppeld aan de raming
van de SDE-kasuitgaven bij het sluiten van het regeerakkoord. Indien ervoor gekozen
zou worden om over te gaan op het (geleidelijk of gedeeltelijk) afschaffen van fiscale
regelingen zoals vrijstellingen dan leidt dat tot een verbreding van de grondslag
van de ODE. Daardoor wordt dezelfde ODE-opbrengst met lagere ODE-tarieven gerealiseerd.
Het afschaffen van een vrijstelling en de daaruit volgende grondslagverbreding kan
wegens de wisselwerking tussen de ODE en de SDE-kasuitgaven geen totaal budgettair
effect binnen de ODE tot gevolg hebben, waardoor de ODE-tarieven zullen dalen en de
ODE-opbrengst onveranderd blijft. Afhankelijk van de keuzes om tarieven te verlagen
kan dit leiden tot een verschuiving van de ODE-opbrengst tussen de verbruiksschijven.
In de op 9 april 2021 aan uw Kamer verstuurde Toekomstverkenning over de ODE (Kamerstuk
30 196, nr. 752) is indicatief uitgewerkt hoe een eventuele uitfasering van vrijstellingen zou kunnen
doorwerken in de ODE-systematiek.
ODE-tarief 2022
2022 bedragen in € miljoen
Aardgas
Cent per m3
1e schijf
8,65
1.008
2e schijf
2,39
20
3e schijf
2,36
40
4e schijf
2,36
69
Verlaagd tarief aardgas glastuinbouw
Cent per m3
1e schijf
1,39
5
2e schijf
0,90
4
3e schijf
2,36
n.v.t.
4e schijf
2,36
n.v.t.
Elektriciteit
Cent per kWh
1e schijf
3,05
734
2e schijf
4,18
304
3e schijf
2,29
711
4e schijf
0,05
11
Belastingvermindering
– 499
Opbrengst totaal
2.407
163
Wanneer gaat de industrie de invoering van de nationale CO2-heffing voelen? En hoeveel Mton CO2-reductie gaat dit dan per jaar opleveren?
Antwoord
In 2021 ontvangt een overgrote meerderheid van de bedrijven meer dispensatierechten
dan er daadwerkelijke uitstoot is. De enkele bedrijven waarvoor dat niet geldt kunnen
dispensatierechten (tegen een naar verwachting lage prijs) kopen van andere bedrijven.
De prikkelwerking van het introductiejaar is daarmee beperkt. Dit neemt niet weg dat
ieder bedrijf nu al wordt geprikkeld om maatregelen te nemen. Dit komt omdat het aantal
dispensatierechten voor de industrie per jaar afneemt, totdat de doelstelling van
14,3 Mton reductie in 2030 is bereikt.
Naar verwachting heeft de industrie als geheel vanaf 2024 minder dispensatierechten
in omloop dan op basis van de jaarlijkse vrijgestelde uitstoot mag worden aangenomen.
Vanaf 2024 wordt de belaste uitstoot dus voelbaar door de heffing. Dit kan per individueel
bedrijf verschillend uitpakken. Dit betekent dat zo goed als ieder bedrijf in de periode
2021–2030 potentieel een belastingaanslag boven het hoofd hangt, maar vanaf 2024 moeten
de reductie maatregelen concreet worden. Gegeven de lange investeringstermijnen in
de industrie, zijn nu al investeringen door de industrie nodig om het betalen van
de CO2-heffing te vermijden.
164
Kan per gesubsidieerde duurzaamheidsmaatregel worden aangegeven hoeveel CO2-reductie deze specifieke maatregel oplevert? Om hoeveel euro per ton CO2 gaat het, per specifieke maatregel?
Antwoord
Nee, deze informatie is niet beschikbaar omdat de analyse van de impact van het beleid
niet per afzonderlijke maatregel kan worden uitgevoerd maar alleen integraal om ook
rekening te houden met de interactie van diverse beleidsmaatregelen.
165
Wat betekent het voorgenomen hogere reductiedoel van 55 procent in 2030 voor de voorgestelde
nationale CO2-heffing? Kan dit worden aangegeven voor zowel de hoogte van het vast te stellen bedrag
per ton CO2 als voor de benodigde reductie?
Antwoord
Het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie stelt voor de ETS-sectoren een maximale
aanscherping voor. Dit is een aanzienlijke uitdaging voor de ETS bedrijven. Echter,
de nationale CO2-heffing is naar verwachting nog steeds ambitieuzer dan de voorgestelde bijstelling
van het ETS. Daarom vraagt de aanscherping van het EU-beleid niet om een aanvullende
opgave voor de ETS-sectoren via de nationale CO2-heffing.
166
Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de energierekening over de
afgelopen twintig jaar, inclusief opbouw van de rekening, bij verondersteld gemiddeld
verbruik? Kan dit worden uitgesplitst naar type woning en huishouden?
Antwoord
Tabel: Ontwikkeling energierekening uitgedrukt in prijspeil 2021
Bedragen in €
20051
2010(1)
2017(1)
20202
20213
Elektriciteitslevering (kWh/jaar)
3.246
3.277
2.832
2.450
2.464
Vaste kosten voor levering en transport (nettarieven + vastrecht)
103
230
250
259
271
Variabele Kosten
376
285
159
158
142
Energiebelasting
299
429
308
243
232
ODE/MEP
69
0
22
68
74
Belastingvermindering
256
375
331
442
462
BTW
112
109
86
60
54
Subtotaal elektriciteit
703
678
495
346
311
Gasverbruik (m3/jaar)
1.728
1.659
1.340
1.197
1.192
Vaste kosten
154
178
197
211
213
Variabele kosten
643
573
361
324
262
Energiebelasting
339
318
363
404
416
ODE/MEP
0
0
23
94
102
BTW
215
203
199
217
208
Subtotaal gasrekening
1.352
1.272
1.144
1.250
1201
Totaal
2.055
1.950
1.639
1.596
1.512
totaal EB en ODE (€)
706
747
717
809
823
totaal EB en ODE na belastingvermindering (€)
451
372
386
367
361
aandeel EB en ODE in totaal (%)
22%
19%
24%
23%
24%
X Noot
1
S. van Polen, K. Schoots, R. Segers & L.M.J.A. Hoebergen (2019), Analyse ontwikkeling
Energierekening, Den Haag: PBL.
X Noot
2
A. Hoebergen & M. van Middelkoop (2020), Huishoudens betalen bijna 10 procent minder
voor energie, Den Haag: CBS.
X Noot
3
A. Hoebergen & M. van Middelkoop (CBS) en S. van Polen (PBL) 2021: Lagere energierekening,
effecten van lagere prijzen en energiebesparing.
Omdat de cijfers in de publicaties in verschillende prijspeilen zijn uitgedrukt, zijn
alle cijfers, behalve de 2021 getallen, gecorrigeerd voor een inflatie van 1,4% in
2021. De inflatiecijfers zijn gebaseerd op de geharmoniseerde consumentenprijsindex
(hicp) van 2021 uit de Macro Economische Verkenning 2021 van het CPB.
Omdat het CBS in de publicatie in het voorjaar van 2021 de energierekening voor 2021
baseert op de leveringstarieven voor aardgas en elektriciteit in januari 2021 en deze
leveringstarieven sindsdien zijn gestegen, is het waarschijnlijk dat de uiteindelijke
energierekening voor 2021 hoger uitvalt wanneer met een gemiddeld tarief over het
gehele jaar gerekend wordt.10
167
Kan een overzicht worden gegeven van het vastgesteld verbruik van elektriciteit en
gas van een gemiddeld huishouden, uitgesplitst naar type woning en huishouden, over
de afgelopen 20 jaar?
Antwoord
Het CBS heeft in zijn publicatie «Lagere energierekening, effecten van lagere prijzen
en energiebesparing» het gemiddelde verbruik van aardgas en elektriciteit per woning
getoond vanaf het jaar 2012, daaruit volgen de volgende verbruiken:
Gas (m3 per jaar)
Elektriciteit (kWh per jaar)
2012
1.549
3.258
2015
1.329
2.962
2020 (prognose)
1.217
2.547
2021 (prognose)
1.192
2.464
Het vastgesteld gebruik is helaas niet beschikbaar op uitgesplitst niveau voor meerdere
jaren. Het CBS heeft recent wel een voorpublicatie uitgebracht waarin de gemiddelde
aardgas- en elektriciteitsleveringen in 2020 aan woningen worden getoond. In de volgende
tabel worden deze gegevens gepresenteerd voor verschillende huishoudprofielen.
Voorpublicatie CBS huishoudprofielen 2020
Aardgas (m3)
Elektriciteit (kWh)
Een bewoner in nieuw, klein appartement
640
1.560
Een bewoner in oud, klein appartement
810
1.540
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement
990
2.260
Een bewoner in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.040
1.680
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.230
1.980
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.210
2.780
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.070
3.250
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.360
3.190
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.890
3.880
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning
2.350
4.480
Noot: Het CBS is op dit moment nog bezig met methodologische vernieuwingen, deze cijfers
betreffen dus een voorpublicatie van 2020. Op verzoek van EZK heeft het CBS deze voorlopige
tabel alvast naar buiten gebracht om een indicatie te krijgen in het verbruik van
de 10 profielen in 2020. Het is immers niet zeker dat de verbruiken van 2020 lijken
op die van 2019 door de coronacrisis welke mogelijk invloed heeft gehad op het energieverbruik
van huishoudens. Het CBS verwacht in het najaar 2021 de voorlopige cijfers over 2020
te publiceren. Deze kunnen afwijken van de cijfers in de voorpublicatie.
168
Welke impact heeft de gasprijs op de prijs van duurzame energie?
Antwoord
De gasprijs heeft geen directe impact op de prijs van duurzame energie. Wel heeft
de gasprijs indirect impact op de elektriciteitsprijs omdat gascentrales nog voor
een aanzienlijk deel voorzien in de Nederlandse (en Europese) elektriciteitsopwekking.
Door de hogere marktprijzen voor gas en elektriciteit is ook de prijs die duurzame
energiebronnen ontvangen voor het geleverde gas en elektriciteit (en warmte) hoger.
Dit verkleint de onrendabele top en de SDE-uitgaven indien deze projecten via de SDE++
gesubsidieerd worden.
169
Wat is de ontwikkeling van CO2-uitstoot van de industrie binnen de EU (bedrijven die vallen onder EU-ETS) over de
afgelopen 20 jaar? Kan dit worden uitgesplitst naar sector dan wel bedrijfstak per
land?
Antwoord
De ontwikkeling van de CO2-uitstoot van de industrie kan worden ingezien op de website van het Europees Milieuagentschap
(EEA) via:https://www.eea.europa.eu/data-and-maps/dashboards/emissions-trading-vi…. De data is beschikbaar vanaf 2005, het moment dat het ETS is gestart. Het kan worden
uitgesplitst naar land en naar sector.
170
Kan een overzicht worden gegeven van het totaal aan vrijstellingen, fiscale regelingen
en andere subsidievormen die de top 10 industriële uitstoters hebben ontvangen de
afgelopen 10 jaar? Hoeveel was dit het afgelopen jaar?
Antwoord
Voor een aantal industriële processen geldt een vrijstelling van de Energiebelasting
en ODE-heffing. Deze vrijstelling hangt samen met de Europese Richtlijn Energiebelastingen
en heeft betrekking op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie.
De Europese Commissie is op 14 juli 2021 met een voorstel gekomen om de richtlijn
te herzien. In dat voorstel wordt een aantal van de vrijstellingen ingeperkt. Het
kabinet steunt deze inperking, omdat deze ruimte biedt om specifieke uitzonderingen
voor bedrijven of sectoren te beperken, met behoud van het gelijke speelveld.
De financiële omvang van de vrijstellingen en regelingen die betrekking hebben op
de top 10 industriële uitstoters is niet uit te splitsen naar individuele bedrijven.
Ook geldt dat de regelingen ook op andere bedrijven dan deze industriële uitstoters
van toepassing zijn. Wel kan het budgettaire belang van de vrijstellingen en de regelingen
worden gegeven.
Zie in de onderstaande tabel een overzicht van de ontwikkeling van het budgettaire
belang van de fiscale regelingen in de afgelopen vijf jaar. Voor een historisch overzicht
van het budgettaire belang van deze regelingen kan verwezen worden naar voormalige
edities van de bijlage «Fiscale regelingen» die jaarlijks tegelijkertijd met de Miljoenennota
wordt uitgegeven.
Budgettaire beslag fiscale EB/ODE regelingen industrie (in € mln)
2016
2017
2018
2019
2020
Vrijstellingen mineralogische en metallurgische procedés
27
75
83
95
115
Vrijstelling duaal verbruik kolen
24
27
26
25
25
Teruggaafregeling elektriciteit energie-intensieve processen
6
6
8
8
9
171
Wat is de ontwikkeling van de CO2-emissierechtenprijs binnen het EU-ETS sinds de invoering?
Antwoord
De prijs van een ETS-recht lag direct na de invoering van het ETS in 2005 tussen de
25 en 30 euro, waarna de prijs een daling inzette, onder andere door de economische
crisis van 2008 waardoor een overschot aan rechten ontstond. In 2013 lag de prijs
van een ETS-recht rond de 5 euro. Sinds 2017 is een duidelijke stijging zichtbaar.
In 2020 bereikte de ETS prijs 30 euro. In mei dit jaar bereikte de ETS prijs voor
het eerst 50 euro. Op dit moment ligt de prijs rond de 60 euro.
172
Wat is de te verwachten ontwikkeling van de CO2-emissierechtenprijs binnen het EU-ETS de komende 5 jaar en de komende 10 jaar? Op
welke aannames zijn die verwachtingen gebaseerd?
Antwoord
De te verwachten ontwikkeling van de prijs van ETS-rechten wordt gebaseerd op zogenaamde
futures. Dat zijn termijncontracten voor levering van rechten in de toekomst en zijn
beschikbaar voor zeven jaar in de toekomst. Op basis van deze futures is de komende
jaren een licht stijgende ETS-prijs te verwachten. Voor prijsverwachtingen langer
dan dat wordt gewerkt met scenario’s. Het kabinet kijkt hiervoor naar het Planbureau
voor de Leefomgeving, welke jaarlijks een verwachting van de ETS-prijs tot aan 2030
presenteert in de Klimaat- en Energieverkenning.
173
Hoeveel energiecoöperaties telt Nederland momenteel en uit hoeveel leden bestaan deze?
Wat kan worden gezegd over de ontwikkeling de afgelopen 5 jaar en de te verwachten
ontwikkeling de komende 5 jaar? Op welke aannames zijn die verwachtingen gebaseerd?
Antwoord
Op basis van de Lokale Energie Monitor 2020 van Klimaatstichting HIER en RVO, gepubliceerd
in 2021, telde Nederland in 2020 623 energiecoöperaties. Deze 623 energiecoöperaties
hadden in 2020 naar schatting in totaal ongeveer 97.000 leden. In 2016 waren er in
Nederland nog 256 energiecoöperaties, die naar schatting in totaal ongeveer 51.000
leden hadden. Het aantal energiecoöperaties in Nederland is dus ruim verdubbeld over
de afgelopen vijf jaar, terwijl het aantal leden bijna verdubbelde. Het aantal leden
per coöperatie verschilt sterk. Bijna 60% van alle coöperaties heeft meer dan 50 leden,
een kwart meer dan 100. Hoe ouder de coöperatie, hoe meer leden deze doorgaans heeft.
Energiecoöperaties zijn inmiddels te vinden zijn in alle provincies, regio’s en 85%
van de gemeenten waar bij elkaar 95% van de bevolking woont. Het is niet mogelijk
om met zekerheid de ontwikkeling van het aantal coöperaties over de komende vijf jaar
vast te stellen. Volgens Klimaatstichting HIER vlakt de groei van het aantal energiecoöperaties
nu af, na zeven jaar snelle toename.
De Publieksmonitor klimaat en energie 2019 van Motivaction laat zien dat 25–30% van
de Nederlanders aangeeft bereid te zijn deel te nemen aan een energiecoöperatie. Dit
duidt op een potentieel totaal draagvlak van één tot twee miljoen huishoudens. Er
is dus nog wel potentieel voor verdere doorgroei van het aantal of de omvang van de
coöperaties. Over het algemeen lijkt er volgens HIER wel een zeker verzadigingspunt
bereikt te worden en richten de coöperaties zich nu meer op kwaliteit, onder andere
door doorontwikkeling naar dynamische en effectieve coöperaties met meer eigen projecten,
leden en deelnemers.
174
Hoeveel TWh elektriciteit wekken energiecoöperaties op? Voor welk percentage van het
huishoudelijk verbruik staat dit gelijk?
Antwoord
Volgens klimaatstichting HIER waren er in 2020 in totaal 814 collectieve zonprojecten.
Het totale collectieve zonvermogen in 2020 komt daarmee uit op 166,4 MWp. Dit is goed
voor ongeveer 0,00015 TWh productie per jaar.
Daarnaast is in 2020 in totaal 229,9 MW coöperatief windvermogen aanwezig in Nederland.
Deze windturbines leveren ongeveer 0,735 TWh productie per jaar.
Tezamen zijn de zon-PV-projecten en windprojecten van energiecoöperaties volgens HIER
vergelijkbaar met het elektriciteitsverbruik van bijna 300.000 huishoudens. Volgens
de KEV2020 is het verbruik van elektriciteit in woningen is sinds 2012 ongeveer gestabiliseerd
rond de 84 petajoule. Dit is gelijk aan ongeveer 23,3 TWh. De opgetelde productie
uit zon en wind van energiecoöperaties (0,73515 TWh) is gelijk aan ongeveer 3,2% van
het totale elektriciteitsverbruik in woningen. Op dit moment ligt de productie van
energiecoöperaties naar verwachting alweer hoger dan in 2020, door de realisatie van
zon-PV-projecten en windprojecten in 2020 en 2021.
175
Hoeveel TWh elektriciteit wordt opgewekt door zon op dak, uitgesplitst naar woningen
(uitgesplitst naar huur en koop) en bedrijfspanden? Voor welk percentage van het huishoudelijk
verbruik staat dit gelijk?
Antwoord
In 2020 was het geïnstalleerd vermogen op woningen volgens het CBS 4,33 GW. Uitgaande
van 900 vollasturen per jaar, wekken deze panelen gezamenlijk bijna 3,9 TWh aan groene
stroom op. Op bedrijfsdaken lag in 2020 ca. 6,39 GW aan zonnepanelen. Deze wekten
gezamenlijk ongeveer 5,75 TWh op.
Het elektriciteitsverbruik van alle huishoudens in Nederland samen was in 2020 ongeveer
75 PJ, wat gelijk staat aan 20,8 TWh. Hiervan werd dus bijna 20% door huishoudens
zelf opgewekt met de zonnepanelen op hun woningen. Op bedrijfsdaken werd een hoeveelheid
elektriciteit opgewekt gelijk aan ongeveer 28% van het verbruik van huishoudens.
176
Voor hoeveel TWh elektriciteit opgewekt door zon op dak is potentieel, uitgaande van
alle geschikte daken? Kan dit uitgesplitst naar woningen (uitgesplitst naar huur en
koop) en bedrijfspanden? Voor welk percentage van het huishoudelijk verbruik staat
dit gelijk?
Antwoord
Er zijn geen eenduidige cijfers beschikbaar over het potentieel voor zon op dak en
de ontwikkeling van het toekomstige dakoppervlak is onzeker. Hieronder volgen enkele
inschattingen die een indicatie geven van het potentieel. Dit betreffen schattingen,
het technisch en financieel potentieel zal lager uitvallen doordat lang niet alle
daken uiteindelijk constructief geschikt zijn of in de komende jaren op het elektriciteitsnet
aangesloten kunnen worden. Volgens een analyse van Deloitte (State of the State 2018)
is er in Nederland 892 km2 aan dakoppervlak geschikt voor plaatsing van zonnepanelen. Daar zouden 270 miljoen
zonnepanelen (ongeveer 80 GW) op kunnen worden geplaatst die samen 217 PJ (60 TWh)
per jaar produceren, goed voor 50% van het Nederlandse elektriciteitsgebruik. Met
alleen de daken van woonhuizen zou 80 PJ (22 TWh) opgewekt kunnen worden, goed voor
vrijwel het gehele elektriciteitsverbruik van de Nederlandse huishoudens. Voor de
woonhuizen alleen zou dit neerkomen op ongeveer 100 miljoen zonnepanelen (30 GW) op
ongeveer 330 km² dakoppervlak. Deze schatting kan in de praktijk lager uitkomen.
Volgens een studie van Holland Solar is de potentie van zonnestroom op woningen 13
PJ (3,5 TWh) per jaar in 2020 en 92 PJ (26 TWh) in 2050. Inclusief bedrijfsdaken loopt
dit op tot 16 PJ (4,5 TWh) in 2020 en 204 PJ (57 TWh) in 2050. Deze schatting kan
in de praktijk lager uitkomen.
TKI Urban Energy en Generation.Energy hebben eind vorig jaar een studie naar het ruimtelijke
potentieel voor zonnestroom opgeleverd. Zij komen op basis van meerdere onderzoeken
op een beschikbaar dakoppervlak van 543 km2 voor woningen en 607 km2 voor utiliteitsgebouwen (ex. kassen). Bij deze oppervlakten gaat om ruimtelijk potentieel;
het technisch en financieel potentieel zal lager uitvallen. Dit komt doordat lang
niet alle daken constructief geschikt zijn of de komende tijd op het net aangesloten
kunnen worden.
Buck Consultants International en het Economisch Instituut voor de Bouw hebben het
ruimtegebruik van kantoren en bedrijventerreinen (waar ook datacenters en distributiecentra
onder vallen) tot 2030 verkend. Deze studie is ook met uw Kamer gedeeld (vergaderjaar
2019–2020, Kamerstuk 34 682, nr. 31). Uit dit onderzoek blijkt dat er in de periode 2018–2030 naar verwachting tussen
de 10% en 17% meer ruimtegebruik door bedrijventerreinen zal zijn, wat neerkomt op
5.000 ha tot 9.000 ha meer dan in 2018. Deze ruimte is niet één op één te vertalen
naar het beschikbare dakoppervlak, maar geeft wel een indruk van de verwachte groei.
De Monitor Zon-PV van RVO van 2021 meldt dat in een later stadium van dit jaar de
overzichten van zon-PV per regio/provincie zullen worden gepubliceerd. Daarin is per
RES-regio het totaal opgestelde vermogen in de regio onderverdeeld in woningen en
niet-woningen. Per gemeente is daarin de verdeling naar opstelling (dak/veld) te zien
van gerealiseerde SDE+ projecten en het vermogen dat beschikt is maar nog niet gebouwd
(dak/veld). Verder laat dat zien wat het dak potentieel (grote daken/ totaal) is per
gemeente. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen type vastgoed.
177
Hoeveel kWh elektriciteit kan een gemiddeld huishouden besparen per labelsprong? Welke
isolatiemaatregelen zijn hiervoor nodig en hoeveel kosten die maatregelen?
Antwoord
Een energielabel voor een woning zegt iets over de energiezuinigheid van de woning
voor het gebouwgebonden energiegebruik (ruimteverwarming, warm tapwater, eventuele
koeling en ventilatie). Het elektriciteitsgebruik voor verlichting en apparaten zit
niet in het energielabel voor woningen; een energielabel zegt dus met name iets over
het energiegebruik voor verwarming, en niet over andere toepassing van elektriciteit
in de woning. Er zijn verschillende manieren om een labelsprong te halen, waaronder
isoleren, maar ook het vervangen van een oude door en nieuwe cv-ketel of (hybride)
warmtepomp. De werkelijke besparing op het energiegebruik hangt sterk van de bewoner
en de maatregel af. Dit geldt zeker voor elektriciteitsverbruik. Een labelsprong als
gevolg van de installatie van een warmtepomp kan het elektriciteitsverbruik juist
verhogen, wat tevens afhankelijk is van de mate waarin de woning geïsoleerd is. Ook
de kosten kunnen sterk verschillen per maatregel, waardoor die moeilijk aan een labelsprong
te relateren zijn. Zie ook: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energielabel-woningen-en-gebou…
Op de websitewww.verbeterjehuis.nl kunnen woningeigenaren een inschatting maken van de mogelijke besparing die met een
isolatiemaatregel gehaald kunnen worden, evenals van de kosten. Op dit moment wordt
deze website geüpdatet. Een nieuwe versie zal volgend jaar beschikbaar zijn.
178
Hoeveel kWh elektriciteit kan een gemiddeld huishouden opwekken uitgaande van vier
tot zes zonnepanelen? Hoeveel kosten gaan hiermee gepaard?
Antwoord
De opbrengst van een zonnepaneel hangt van meerdere factoren af, zoals de plaats van
het dak, de richting van de zonnestralen en omgevingsfactoren (o.a. schaduw). Zonnepanelen
zijn verkrijgbaar in verschillende soorten en maten. Een gemiddeld formaat van een
zonnepaneel is 1 meter bij 1,65 meter, met een standaard vermogen van 250 Wattpiek
(Wp). Vier tot zes zonnepanelen tellen volgens deze maat op tot 1000 tot 1500 Wp.
Volgens de Consumentenbond is in Nederland de gemiddelde jaaropbrengst van zonnepanelen
in kWh ongeveer 90% van de capaciteit van het systeem in Wp. Dit komt voor 4 tot 6
zonnepanelen overeen met een elektriciteitsopwekking van 900 tot 1350 kWh op jaarbasis.
De kosten die gepaard gaan met een systeem van 4 tot 6 zonnepanelen zijn onder andere
afhankelijk van de aanschafkosten van de zonnepanelen, die verschillen per aanbieder,
de bijkomende kosten voor bijvoorbeeld een omvormer en installatie en eventuele andere
bijkomende kosten. Ook heeft gebruikmaking van subsidieregelingen, zoals bijvoorbeeld
de salderingsregeling, invloed op de uiteindelijke kosten van de panelen. Er is dus
niet in algemene zin een bedrag aan kosten te noemen dat generiek voor huishoudens
geldt.
179
Hoeveel fulltime equivalent (fte) aan extra werkgelegenheid gaat gepaard met het plaatsten
van zonnepanelen op ieder daartoe geschikt dak?
Antwoord
De groei van de Nederlandse markt versnelt sinds 2012 met het internationaal dalen
van de prijzen voor zonnepanelen en het concurrerend worden van zon-pv projecten binnen
de SDE, SDE+ en SDE++. De groei van de werkgelegenheid in de sector volgt deze trends
(CBS 30 September 2021, Hernieuwbare Energie). In de zonnesector is de werkgelegenheid
het afgelopen decennium toegenomen van 2.800 voltijds arbeidsplaatsen naar 16.800
in 2018. De verwachting is dat deze groei in 2019 en 2020 verder toeneemt parallel
aan het jaarlijks gerealiseerde vermogen. Het gaat hierbij om werkgelegenheid gerelateerd
aan de exploitatie van hernieuwbare energiesystemen (bijvoorbeeld onderhoud van zonneparken)
en de bouw van nieuwe systemen (bijvoorbeeld werk in een fabriek die machines maakt
voor de productie van zonnepanelen en de installatie hiervan). Bij deze groei dient
in gedachten gehouden te worden dat in de huidige markt de beschikbaarheid van arbeidskrachten
nu soms een beperkende factor kan zijn.
180
Hoeveel fte aan extra werkgelegenheid gaat gepaard met het isoleren en verder verduurzamen
van alle bekende schimmelwoningen?
Antwoord
Vocht en schimmel in woningen kent verschillende oorzaken. Verduurzamen van woningen
kan helpen om de problemen te verhelpen en voorkomen. Onderzoek van TNO, Abf-Research
en GGD-Amsterdam wijst uit dat naast isoleren en verduurzamen ook ventilatiesystemen
een belangrijke rol spelen (https://www.woningmarktbeleid.nl/onderwerpen/aanpak-vocht-en-schimmel/d…). Het antwoord op vraag 181 gaat in op de beschikbare werkgelegenheidsinformatie
in relatie tot verduurzaming van woningen.
181
Hoeveel fte aan extra werkgelegenheid gaat gepaard met het verduurzamen van woningen
per labelsprong?
Antwoord
Over de werkgelegenheid specifiek per labelsprong is geen informatie beschikbaar.
Wel is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er meer arbeidsmarktinformatie beschikbaar
komt. Het PBL en het Research-centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voeren
daarom momenteel een uitgebreid onderzoek uit naar verschillende arbeidsmarkt-aspecten
van het Klimaatakkoord. Onderzoeksbureau Ecorys heeft in februari 2021 in opdracht
van de NVDE wel al becijferd dat verwachte groei van de vraag naar arbeid die ontstaat
door het Klimaatakkoord als geheel uitkomt op 23.000 extra fulltime banen tot 2030
(https://www.nvde.nl/wp-content/uploads/2021/02/Klimaatbeleid-en-de-arbe…).
182
Hoeveel woningen staan binnen een straal van anderhalve kilometer van een windturbine?
En hoeveel binnen een straal van twee kilometer? In hoeveel van deze gevallen betreft
het een windpark?
Antwoord
Circa 280.000 woningen staan binnen een straal van 1,5 kilometer van een windturbine.
Dit is minder dan 4% van het totaal aantal woningen. Bij ca. 135.000 van deze woningen
gaat het om een windpark (= ca. 2%), waarbij voor een windpark in dit geval is uitgegaan
van 2 turbines of meer (zodat solitaire windmolens achter op het erf van een agrariër
hier niet onder vallen).
Binnen een straal van twee kilometer van een windturbine bevinden zich ca. 580.000
woningen. Dit betreft ongeveer 7,5% van het totaal aantal woningen. Bij ca. 320.000
van deze woningen gaat het om een windpark (= ca. 4%).
183
Welke plannen voor windmolenparken liggen nog op de plank?
Antwoord
De Monitor Wind op Land 2020 (Kamerstuk 33 612, nr. 77) laat zien dat op dit moment 4.177 MW gerealiseerd is aan windenergie op land (ca
2.230 windturbines). Daarnaast zijn er windparken in voorbereiding: 2.783 MW bevindt
zich in de fase «bouw in voorbereiding», 185 MW in de vergunningenprocedure, 129 MW
in de ruimtelijke procedure en 586 MW in het voortraject. Het nu operationele vermogen,
samen met alle windparken die in voorbereiding zijn, telt op tot 7.860 MW. Daarnaast
zijn, zoals ook aangegeven in bovengenoemde brief, in de RES’en nieuwe zoekgebieden
voor wind opgenomen.
184
Klopt het dat plannen voor windmolens zijn gebaseerd op arbitraire en verouderde cijfers,
die nog niet uitgaan van het grote potentieel van wind op zee?
Antwoord
Nee dat klopt niet. In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om in 2030 te komen
tot 49% CO2-reductie ten opzichte van 1990. Dit resulteerde voor het onderdeel elektriciteit
in een opgave van grofweg 90 TWh hernieuwbare elektriciteit. Daarbij was de verwachting
dat circa 7 TWh zou worden ingevuld met kleinschalige zon-PV, waarmee 84 TWh aan meer
grootschalige hernieuwbare elektriciteitsproductie resteerde. Daarbij is uitgegaan
van het potentieel windenergie op zee dat in 2030 gerealiseerd kan zijn. Dat werd
toen ingeschat op 49 TWh. Het restant, te weten 35 TWh, betrof het aandeel dat met
grootschalig wind en zon op land gerealiseerd moet zijn.
Er wordt in lijn met de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 21) gewerkt aan de aanwijzing van extra windenergiegebieden op zee. In november zal
hiertoe een aanvullend ontwerp van het Programma Noordzee ter inzage worden gelegd.
185
Klopt het dat in het geval van beperktere vergunningsmogelijkheden voor wind op land
zeer waarschijnlijk verwachte inkomsten wegvallen voor onder andere Staatsbosbeheer?
Zo ja, kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel inkomsten worden misgelopen, en hoe
deze gecompenseerd kunnen worden?
Antwoord
Het klopt dat in geval van wind- of zonneparken er in de meeste gevallen sprake is
van een opstalcontract waarbij de grondeigenaar vaste inkomsten verkrijgt voor het
verleende opstalrecht. Dit is ook het geval bij Rijksgronden van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat,
het Rijksvastgoedbedrijf of Staatsbosbeheer. Beperktere vergunningsmogelijkheden voor
wind op land zou in theorie dus kunnen leiden tot minder (grond)inkomsten voor deze
Rijksdiensten. Of dit daadwerkelijk het geval is, is niet op voorhand aan te geven.
Het wel of niet doorgaan van een windplan en het realiseren van een windmolen op een
stuk grond van een bepaalde eigenaar is namelijk van vele factoren afhankelijk en
vergt een brede ruimtelijke afweging. Om die reden wordt nu ook niet door Staatsbosbeheer
op bepaalde inkomsten gerekend, laat staan dat ze iets kunnen zeggen over het effect
van beperktere vergunningsmogelijkheden. De RES’en laten overigens een grote voorkeur
voor zon-pv zien (in plaats van wind), wat ook zorgt voor (grond)inkomsten voor desbetreffende
grondeigenaren.
186
Kan uiteengezet worden op welke manier juridische bijstand en publiek geld besteed
wordt aan het ondersteunen van windcorporaties op regionaal niveau?
Antwoord
In oktober 2020 heeft EZK 10 miljoen euro subsidie beschikbaar gesteld voor een Ontwikkelfonds
voor energiecoöperaties. Met dit fonds kunnen energiecoöperaties een deel van de aanloopkosten
voor coöperatieve duurzame energieprojecten op land – waaronder windprojecten – voorfinancieren.
Zie ook Kamerstuk 31 239, nr. 820 en de motie Dik-Faber/Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 465).
De Participatie Coalitie – een samenwerkingsverband van, voor en door bewoners – voert
een landelijk ondersteuningsprogramma uit ten behoeve van bewonersparticipatie, waaronder
ook de positionering en ondersteuning van energiecoöperaties in de Regionale Energie
Strategieën (RES’en). De Participatiecoalitie ontvangt in totaal 2,5 miljoen euro
subsidie per jaar van BZK. Dit bedrag loopt tot en met 2022. Hiervan wordt ca. de
helft besteed aan activiteiten in de RES’en en de andere helft t.b.v. aardgasvrije
wijken. Een besluit over een vervolg is aan een nieuw kabinet.
Daarnaast heeft klimaatstichting HIER in 2021 een eenmalige subsidie van € 67.000
ontvangen om kennis over de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) toegankelijk
te maken en te verspreiden. De SCE is van toepassing op zonne-energie, windenergie
en waterkracht en heeft als doelgroep alle energiecoöperaties en VvE’s. RVO levert
ondersteuning met kennis en expertise aan ontwikkelaars van windenergie, waaronder
coöperaties.
Op landelijk niveau draagt EZK op een aantal manieren bij aan kennisontwikkeling,
kennisdeling binnen de coöperatie-sector en de positionering van energiecoöperaties.
Het gaat in 2021 dan om een financiële bijdrage aan de Lokale energie monitor (LEM)
van ongeveer € 30.000 en een financiële bijdrage van ongeveer € 25.000 en tijd en
expertise aan het evenement «HIER opgewekt» over lokale duurzame energie-initiatieven.
Er wordt door EZK geen ondersteuning aan individuele coöperaties gegeven of juridische
bijstand aan windcoöperaties op regionaal niveau.
187
Hoeveel capaciteit van de windturbines wordt gebruikt voor datacenters?
Antwoord
In 2020 heeft het CBS voor het eerst cijfers gepubliceerd van het elektriciteitsverbruik
van datacenters in 2019. In 2019 is 2,7 TWh aan elektriciteit aan datacenters geleverd.
Hiermee ging 2,7% van de totaal geleverde elektriciteit via het openbaar net naar
datacenters (Kamerstuk 32 813, nr. 675). De productie uit windturbines in datzelfde jaar kwam volgens het CBS uit op 10,77
TWh. Gemeten naar de elektriciteitsproductie uit windturbines besloeg de vraag van
datacenters in 2019 dus 25%. Het CBS is gevraagd ook het gebruik van 2020 en 2021
in kaart te brengen.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat dit een theoretische vergelijking betreft.
Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport
naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt
met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele
bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld zonnepanelen,
kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen
de stroom uit hernieuwbare of fossiele bronnen afnemen. Garanties van Oorsprong (GVO’s)
maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat
tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen
geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken
opgewekte stroom daadwerkelijk aan een datacenter wordt geleverd. Wel is het zo dat
86% van de datacenters een groene stroom contract heeft (bron: Dutch Datacenter Association).
188
Hoeveel gascentrales zijn er in Nederland, waar staan ze en in hoeverre spelen ze
een rol in de energievoorziening?
Antwoord
Er zijn in Nederland honderden gascentrales. Deze bevinden zich op verschillende plekken
in Nederland, het is ingewikkeld om een precieze inschatting te maken. Het type gascentrale
varieert van grote gascentrales tot aan kleine wkk-installaties bij bijvoorbeeld tuinders.
Er blijven gascentrales nodig om in regelbaar vermogen te voorzien voor de elektriciteitsvoorziening,
ook richting 2050. De brandstof zal dan veranderen van nu aardgas naar in de toekomst
bijvoorbeeld groen gas of waterstof.
189
Hoeveel energiecentrales zijn er in Nederland, waar staan ze, en in hoeverre spelen
ze een rol in de energievoorziening?
Antwoord
Nederland kent een groot aantal elektriciteitscentrales of productie-installaties,
waarvan de grootste centrales (500MW+) bijna allemaal bij de Nederlandse industrieclusters
staan en op zee (Wind op Zee-parken). Deze centrales kunnen in een aantal categorieën
worden onderverdeeld: duurzame-energieproductie, kerncentrale, gascentrales, kolencentrales,
biomassacentrales en afvalcentrales. Met uitzondering van de duurzame-energieproductie
is dit in totaliteit zo’n 25GW aan vermogen. Al deze centrales dragen bij aan het
voorzien in de energiebehoefte in Nederland. Daarbij hebben afvalcentrales logischerwijs
een andere functie en productieprofiel dan bijvoorbeeld windparken en/of gascentrales.
Met de grootschalige ontwikkeling van Wind op Zee komen hier nog meer dan 5 locaties
bij richting 2030, waarbij de elektriciteit ook aanlandt in of nabij de industrieclusters.
190
Wanneer moeten uiterlijk de benodigde windgebieden aangewezen zijn om een mogelijke
verhoging van 11,5 GW wind op zee naar 21 GW in 2030 realiseerbaar te maken?
Antwoord
Deze windenergiegebieden moeten uiterlijk in maart 2022 zijn aangewezen in het definitieve
Programma Noordzee. Na aanwijzing wordt in een Routekaart in het tweede kwartaal van
2022 bepaald voor welk van de aangewezen gebieden en in welke volgorde in de tijd
kavelbesluiten genomen worden. Vervolgens worden voor deze kavels vergunningverleningsprocedures
(tenders) gehouden waarna de bouw kan beginnen. Parallel aan dit proces wordt de infrastructuur
voor de aanlanding van de energie van zee naar land gerealiseerd.
191
Wat is het effect van de hogere gasprijzen op het halen van de gestelde doelen van
het Klimaatakkoord?
Antwoord
De doelen van het Klimaatakkoord zijn gericht op het jaar 2030. De huidige hogere
gasprijzen hebben alleen een effect als dit resulteert in structurele veranderingen
in productie- en consumptiepatronen. Daar is nu nog geen zicht op. Dit volgt pas in
de KEV2022 waarin het PBL een raming opneemt voor de uitstoot van o.a. de energiesector
in 2030.
192
Wat kost een kWh zon?
Antwoord
De kosten van elektriciteit uit zon-PV zijn de afgelopen jaren sterk gedaald. Op basis
van de ongewogen gemiddelde basisbedragen voor zon-PV uit het eindadvies voor de SDE++
van het PBL kostte elektriciteit uit zon-PV in 2021 66 euro per MWh, dus 6,6 eurocent
per kWh. Dit is ruim onder de streefwaarde van 78 euro per MWh in 2021 uit het Klimaatakkoord.
In 2015 waren de kosten van elektriciteit uit zon-PV volgens dezelfde berekening nog
141 euro per MWh oftewel 14,1 eurocent per kWh. Deze getallen betreffen gemiddelde
kostprijsbedragen, wat betekent dat de kostprijs voor individuele zon-PV-installaties
hoger of lager kan liggen (bijvoorbeeld door locatiespecifieke kosten, gunstigere
of ongunstige externe financiering, scherpere of minder scherpe aanbiedingen bij de
aankoop van de zonnepanelen, en dergelijke).
193
Wat kost een kWh wind op zee en op land?
Antwoord
De kosten van elektriciteit uit wind op land zijn afgelopen jaren sterk gedaald. Op
basis van de ongewogen gemiddelde basisbedragen voor wind op land uit het eindadvies
voor de SDE++ van het PBL kostte elektriciteit uit wind op land in 2021 50 euro per
MWh, dus 5,0 eurocent per kWh. Dit is ruim onder de streefwaarde van 55 euro per MWh
in 2021 uit het Klimaatakkoord. In 2015 waren de kosten van elektriciteit uit wind
op land volgens dezelfde berekening nog 91 euro per MWh oftewel 9,1 eurocent per kWh.
Deze getallen betreffen gemiddelde kostprijsbedragen, wat betekent dat de kostprijs
voor individuele productie-installaties met windturbines hoger of lager kan liggen
(bijvoorbeeld door locatiespecifieke kosten, gunstigere of ongunstige externe financiering,
scherpere of minder scherpe aanbiedingen bij de aankoop van de turbines, en dergelijke).
De kosten van elektriciteit uit wind op zee zijn de afgelopen jaren eveneens sterk
gedaald. Toen in 2016 de eerste tender plaatsvond voor kavels I en II in windenergiegebied
Borssele bedroeg het winnende bod 72,70 euro per MWh, dus 7,27 eurocent per kWh. Daarmee
was in één klap de 40 procent kostenreductie die in het Energieakkoord was beoogd,
bereikt. Later dat jaar bedroeg het winnende bod van de tender voor kavels III en
IV in windenergiegebied Borssele zelfs 54,50 euro per MWh, oftewel 5,45 eurocent per
kWh.
Begin 2018 is het Nederland gelukt om de eerste succesvolle tender voor een subsidievrij
windpark (kavels I en II in windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) te realiseren.
Dus waar de windparken uit de eerste twee tenders nog subsidie ontvangen voor de geproduceerde
elektriciteit, moeten alle opbrengsten van de daarna vergunde windparken komen uit
de verkoop van de elektriciteit op de energiemarkt. Sindsdien zijn in 2019 en 2020
nog twee subsidievrije tenders gevolgd voor Hollandse Kust (zuid) en Hollandse Kust
(noord). De aankomende tender voor kavels in Hollandse Kust (west) gaat weer een stap
verder. Inschrijvers dienen hun bieding te vergezellen van een financieel bod.
194
Wat kost een kWh waterstof?
Antwoord
Veel van het huidige waterstofgebruik heeft betrekking op grootschalig industriële
toepassingen, waarbij waterstof vooral voorkomt als restgas en grondstof. Kosten kunnen
verschillen per industrieel proces en toepassing. Doorgaans wordt voor (grijze) waterstof
een bandbreedte gehanteerd van circa 1,5- 2,50 euro/kg, omgerekend circa 4–6,7 cent/kWh.
195
Wat kost een kWh reguliere stroom?
Antwoord
Het leveringstarief voor elektriciteit is afhankelijk van het type contract dat een
consument afsluit bij de energieleverancier. Sommige consumenten hebben een vast contract
met de energieleverancier afgesloten waardoor de tarieven voor meerdere jaren vast
staan. Daardoor merken deze consumenten gedurende de looptijd van het contract in
de regel niks van de ontwikkelingen op de energiemarkten. Sommige energieleveranciers
stellen de tarieven tussentijds bij wanneer er onvoorziene ontwikkelingen optreden
zoals een aanzienlijke prijsstijging op de groothandelsmarkten. Voor een consument
met een variabel contract geldt in de regel dat de leveringstarieven iedere 6 maanden
aangepast worden (vaak op 1 januari en 1 juli), waardoor consumenten met een variabel
contract meer meebewegen met de ontwikkelingen op de groothandelsmarkt. Het CBS houdt
een overzicht bij van het gemiddelde leveringstarief voor consumenten van elektriciteit
en aardgas, het voorlopige cijfer voor september 2021 staat op 0,0.879 euro per kWh,
exclusief btw.
196
Wat is de actuele stand van zaken rondom het halen van de Urgenda doelen?
Antwoord
Uit het Urgenda-vonnis volgt dat in 2020 en de jaren erna minimaal 25% emissiereductie
gerealiseerd moet zijn. Voorlopige cijfers van CBS/RIVM laten zien dat Nederland voor
het jaar 2020 waarschijnlijk 25% emissiereductie heeft gerealiseerd (https://www.rivm.nl/nieuws/daling-uitstoot-co2-en-luchtverontreiniging-…).
De CO2-uitstoot in de komende jaren is nog onzeker. De uitstoot in een kalenderjaar kan
fors fluctueren bijvoorbeeld door een warme of koude winter en ontwikkelingen van
brandstof- en CO2-prijzen. De afgelopen jaren heeft het kabinet op diverse momenten maatregelen ingezet
die op korte termijn een emissiereductie realiseren, zoals het terugdringen van lachgasemissies
in industriële installaties, stimulering van energiebesparing bij huishoudens en de
sluiting van de Hemwegcentrale. Op hele korte termijn zullen de maatregelen gericht
op het terugdringen van de CO2-uitstoot van kolencentrales in werking treden. Deze zullen komende jaren zorgen voor
een forse aanvullende reductie.
Onlangs bleek uit voorlopige cijfers van het CBS/RIVM dat de uitstoot in de eerste
helft van 2021 weer is toegenomen ten opzichte van 2020 met ca. 5 Mton (https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/37/uitstoot-broeikasgassen-bijna-w…). De komende jaren zal nog onzekerheid bestaan of een emissiereductie van 25% gerealiseerd
zal worden. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota extra maatregelen getroffen
die op korte termijn bijdrage aan een versnelling van de CO2-reductie, maar ook een bijdrage leveren aan de reductie in 2030.
197
Hoeveel FTE ambtenaren werkt er op de energietransitie?
Antwoord
Binnen het departement van EZK maar ook bij andere ministeries, diensten en medeoverheden
zijn veel ambtenaren direct of indirect betrokken bij de energietransitie, zowel in
het beleid, de uitvoering, het toezicht als de beleidsanalyse. Een volledig overzicht
is niet voorhanden.
Ik heb uw vraag zo opgevat dat het gaat om ambtenaren binnen het Ministerie van EZK
die zich rechtstreeks bezighouden met beleidsontwikkeling, beleidsverantwoording en
beleidsuitvoering op het gebied van de transitie naar een duurzaam en robuust energiesysteem.
Bij het Ministerie van EZK gaat dit om circa 176 fte. Bij RVO is 195 fte betrokken
bij de uitvoering van regelingen op het gebied van de energietransitie.
198
Hoeveel FTE aan ambtenaren werkt er op de energietransitie in respectievelijk de industrie,
mobiliteit, gebouwde omgeving?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag hanteer ik dezelfde afbakening als onder vraag
197, maar dan toegepast op de betreffende sector. Het gaat dus om ambtenaren binnen
de Ministeries EZK, IenW en BZK en bij RVO die zich rechtstreeks bezighouden met beleidsontwikkeling,
beleidsverantwoording en beleidsuitvoering op het gebied van de industrie, mobiliteit
respectievelijk gebouwde omgeving.
Aantal fte (indicatief)
Kerndepartement
RVO
Industrie (EZK)
33
114
Mobiliteit (I&W)
43
67
Gebouwde Omgeving (BZK)
52
187
199
Hoeveel gas zit er op dit moment nog in het Groningenveld?
Antwoord
Zoals aangegeven in de brief van 25 juni 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 493) over het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en ExxonMobil, blijft er naar verwachting
circa 450 miljard Nm3 Groningengas in de grond achter.
200
Welke waarde vertegenwoordigt het nog aanwezige gas in het Groningenveld tegen de
huidige gasprijzen?
Antwoord
De waarde van het gas dat gewonnen wordt is afhankelijk van de gasprijs van het moment
waarop het gas gewonnen en verhandeld wordt. Er blijft circa 450 miljard Nm3 Groningengas
in de grond. Dit gas is niet in een keer te winnen, dus dit beslaat vele jaren waarvan
de gasprijzen onbekend zijn. Daarnaast zijn er vele gasprijzen. Op het ogenblik is
op de Title Transfer Facility (TTF) de prijs voor gas dat geleverd wordt in de komende
winter circa 100 ct/m3, maar op de TTF kan nu ook gas gekocht worden voor levering in 2025 en die prijs
bedraagt 20 ct/m3. Met een dergelijke onzekerheid omtrent de gasprijzen valt moeilijk objectief aan
te geven wat de totale waarde van het nog aanwezige gas is. De ambitie van het kabinet
is om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen.
201
Welk exportsaldo is de verwachting voor 2030 voor elektriciteit? Wat zijn daarvan
de gevolgen voor de CO2-uitstoot in Nederland?
Antwoord
In de KEV2021 constateert het PBL dat Nederland voor het eerst sinds 1981 netto-exporteur
is van elektriciteit. Gegeven de onzekerheden over de ontwikkelingen op de Europese
elektriciteitsmarkt zijn de precieze timing en omvang van de export van elektriciteit
onzeker. Het PBL schat in dat Nederland in 2030 een exportsaldo van 5 – 59 petajoule
zal hebben (zie Tabel 14 van de KEV2020). Aanvankelijk kan toegenomen export ervoor
zorgen dat de emissies licht stijgen. Per saldo dalen in 2030 de emissies naar verwachting
fors tot 8 – 21 megaton CO2-equivalent (tegenover 42,3 Mton in 2019), onder meer door het verbod op kolen bij
elektriciteitsproductie.
202
Hoeveel elektriciteitsproductie wordt in 2030 uit andere bronnen dan grootschalig
hernieuwbaar op land en wind op zee verwacht?
Antwoord
Het PBL schetst in de KEV2021 de verwachting dat het aandeel hernieuwbare elektriciteitsproductie
toeneemt van 18 procent in 2019 naar 75 procent in 2030. Naar verwachting wordt het
overgrote deel van de hernieuwbare elektriciteit in 2030 geproduceerd door middel
van wind en zon (zie Tabel 14 van de KEV2021). De resterende 25 procent niet-hernieuwbare
elektriciteit zal grotendeels worden geproduceerd door middel van aardgas. In 2030
zijn kolen geen onderdeel meer van de mix, door het verbod op kolen bij elektriciteitsproductie.
203
Wat draagt sluiting van de SDE++ voor de – per ton vermeden CO2 – goedkope technieken zon op dak/land en wind op land bij aan de energietransitie?
Antwoord
Het plafond van 35 TWh draagt eraan bij dat er voldoende geld beschikbaar blijft voor
technieken die zorgen voor verduurzaming aan de vraagkant door bijvoorbeeld waterstofprojecten
en verduurzaming van bijvoorbeeld de warmtevoorziening. Bovendien is het voor het
bereiken van daadwerkelijke CO2-reductie belangrijk dat er niet alleen voldoende hernieuwbare elektriciteit beschikbaar
is, maar dat deze ook nuttig wordt ingezet. Dat wil zeggen dat door de inzet van hernieuwbare
elektriciteit de inzet van fossiele bronnen vermindert. Daarom is het van belang dat
de vraag en aanbod zich parallel aan elkaar ontwikkelen. Zie ook het antwoord op vraag
109.
204
Welk deel van de jaarlijkse emissies in de elektriciteitssector is het resultaat van
export van (fossiele) energie naar het buitenland?
Antwoord
In 2019 had de elektriciteitssector een totale CO2-emissie van 42,3 megaton CO2-equivalent (KEV2020) bij een productie van 121.062 miljoen kWh (CBS). In datzelfde
jaar exporteerde Nederland 19.548 miljoen kWh elektriciteit (CBS). Op basis van een
aanname dat de CO2-emissie uit geëxporteerde elektriciteit niet significant verschilt van de CO2-emissie op basis van de totale elektriciteitsproductie bedraagt de CO2-emissie van geëxporteerde energie naar schatting 6,8 megaton, ofwel 16 procent. Dit
percentage moet bekeken worden in het licht van het feit dat de Noordwest-Europese
elektriciteitsmarkt een geïntegreerde markt is, waarin landen over en weer elektriciteit
exporteren en importeren. Er is bijvoorbeeld sprake van meer elektriciteitsproductie
door gascentrales in Nederland bij uitfasering van kolen voor elektriciteitsproductie
in Duitsland.
205
Hoe staat het met de zes voorwaarden voor systeemtransities die de Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC) aanhaalt te weten, gedragsverandering, innovatie, institutionele
capaciteit, beleidsinstrumenten, financiering, en «multi-level governance»? Hoe kan
sturen op deze voorwaarden helpen om de doelen voor 2030 wel te gaan halen?
Antwoord
Aandacht voor, en sturing op, de zes voorwaarden voor systeemtransities zoals aangehaald
door de IPCC van groot belang voor het welslagen van de maatschappelijke transitie.
In de Nederlandse aanpak van het klimaatprobleem en de energietransitie is voor al
deze 6 voorwaarden aandacht.
Zo bevatten het Klimaatakkoord en het Klimaatplan uit 2019 verschillende beleidsinitiatieven
die op deze voorwaarden aangrijpen. Voor de inzet op innovatie is de Missiegedreven
Integrale Kennis- en Innovatieagenda ontwikkeld. Ook het onderwerp financiering komt
nadrukkelijk terug met betrokkenheid en commitment van de sector bij de uitvoering
van het klimaatakkoord en via de ontwikkeling van concrete arrangementen zoals in
de gebouwde omgeving om de verduurzaming van huizen te ondersteunen. Het nationaal
programma RES is een specifiek voorbeeld van multi-level governance, een vernieuwende
wijze van samenwerking tussen overheden. Infrastructurele kanten van de energietransitie
krijgen specifieke aandacht met het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI)
en Programma Energie Systeem (PES) als onderdeel van institutionele voorwaarden. In
het klimaatakkoord en klimaatplan wordt ook specifiek aandacht besteed aan sociale
en gedragsaspecten, rechtvaardige transitie, arbeidsmarkt en maatschappelijk draagvlak.
De elementen uit de theorie van het transitiedenken komen ook terug in de opzet van
de Monitor Klimaatbeleid van het kabinet, die jaarlijks bij de Klimaatnota verschijnt.
Deze monitor kijkt niet alleen naar beleidsafspraken en uiteindelijke resultaten,
maar nadrukkelijk ook naar de wereld daartussen, met indicatoren die bijvoorbeeld
betrekking hebben op randvoorwaarden voor transitie in de verschillende sectoren en
veranderingen bij doelgroepen van het beleid. Deze monitoringinformatie kan helpen
aangrijpingspunten voor het beleid te definiëren naarmate de transitie vordert. De
zes voorwaarden geven ook een kader dat een rol kan spelen bij de evaluatie van het
Klimaatbeleid voorafgaand aan het nieuwe klimaatplan. Over de opzet van deze evaluatie
bent u bij de klimaatnota geïnformeerd.
206
Is het voor de grote vervuilende industrie (de twaalf grootste) financieel voordeliger
om bij te dragen aan de energietransitie via de ODE of via de algemene middelen?
Antwoord
Bij het Klimaatakkoord is de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie (ODE) aangepast
naar een derde voor huishoudens en twee derde voor bedrijven. In algemene zin geldt
dat de lasten voor de ODE afhangen van het energieverbruik van een bedrijf. De lastenverdeling
in de algemene middelen is afhankelijk van de belastingmix. Welke wijze van financiering
voordeliger is voor een bedrijf in de grote vervuilende industrie, is daarom op voorhand
moeilijk vast te stellen. Dit is afhankelijk van het energieverbruik van het huishouden
(ODE) en het gekozen alternatieve financieringsinstrument voor de algemene middelen.
De belastingmix is namelijk zodanig divers, dat iedere belasting en/of heffing waarmee
beoogd wordt om algemene middelen te genereren een andere lastenverdeling zal kennen.
De (politieke) keuzes die worden gemaakt bij het bepalen van het alternatieve financieringsinstrument
voor het ophalen van algemene middelen zijn bepalend voor de mutaties die optreden
in de lastenverdeling.
207
Hoe scoort het klimaatbeleid als gekeken wordt naar brede welvaart naast het gestelde
doel voor CO2 reductie? Wat is de verhouding tussen maatschappelijke kosten en baten van klimaatbeleid?
Antwoord
Naast de directe economische kosten en baten voor bedrijven en burgers, leidt beleid
om CO2 te reduceren tot effecten op de bredere welvaart. Het gaat dan bijvoorbeeld om de
baten van de verminderde uitstoot van broeikasgassen, maar ook om effecten die optreden
op de luchtkwaliteit of de voorzieningszekerheid. Baten treden ook op door de vermeden
adaptatiekosten en de economische kansen en groene banen die ontstaan.
Vanuit een mondiaal perspectief overstijgen de baten van klimaatbeleid gericht op
mitigatie de kosten. De nationale welvaartseffecten van het nationaal klimaatbeleid,
ter invulling van de Nederlandse bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs, worden beïnvloed
door het beleid in andere landen. Hoe meer landen hun bijdrage leveren, hoe groter
de positieve welvaartseffecten zijn. Het saldo wordt, vanuit een nationaal perspectief,
minder gunstig naarmate internationale inspanningen, bijvoorbeeld buiten Europa, achterblijven:
tegenover de kosten, staan in dat geval lagere baten. Welvaartsanalyses van het klimaatbeleid
tonen dus het belang van internationale samenwerking en de noodzaak van de Overeenkomst
van Parijs. Het is het fundament onder de inzet van individuele landen, en daarmee
onder het klimaatbeleid.»
208
Kan een uitgebreid overzicht gegeven worden van de vergunningsaanvragen rondom biomassacentrales
die op dit moment spelen?
Antwoord
Ik beschik niet over deze informatie: vergunningsaanvragen worden ingediend bij gemeenten
en provincies (soms via omgevingsdiensten) en niet centraal bijgehouden.
209
Wat zijn de gemiddelde energielasten van verschillende type bedrijven, uitgesplitst
in de prijs voor energie, ODE, energiebelasting, enzovoort, bijvoorbeeld voor een
gemiddelde bakker, kantoorgebouw, chemiebedrijf, enzovoort?
Antwoord
Zie onderstaand een indicatief inzicht in het belastingdeel op de energierekening
per bedrijfstype voor 2022. Hierin is de tijdelijke verlaging van het tarief in de
1eschijf elektriciteit en de verhoging van de belastingvermindering meegenomen, zoals
op 15 oktober 2021 aan uw Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Dit overzicht is samengesteld op basis van CBS-data over het mediane energieverbruik
van sectoren, behalve voor de industrieprofielen, om de ODE en EB bijdrage te berekenen
in 2022. Vanwege beperkte databeschikbaarheid wordt het gemiddelde in plaats van het
mediane energieverbruik van bedrijven in de sectoren basismetaalindustrie IJzer en
staal, papierindustrie en zuivelindustrie gebruikt voor bedrijven met 20 tot 200 werknemers.
Er kunnen grote onderlinge verschillen zijn tussen bedrijven binnen hetzelfde bedrijfstype;
de tabel geeft enkel een ruwe indicatie voor de hele sector.
De overige kosten op de energierekening (de leveringstarieven en de nettarieven) hangen
af van het type contract dat een bedrijf afsluit met de energieleverancier, van het
type aansluiting op het netwerk en de totale belasting van het netwerk. Omdat deze
aspecten bedrijfsspecifiek zijn en niet eenduidig gegeneraliseerd kunnen worden, zijn
deze niet opgenomen in de tabel.
Belastingdeel van de energierekening per bedrijfstype 2022 (inclusief BTW)
ODE
EB
Detailhandel non-food
€ 683
€ 779
Bakker
€ 2.494
€ 3.771
Verpleeg- of verzorgingstehuis
€ 16.830
€ 38.722
Ziekenhuis
€ 36.873
€ 84.582
Voortgezet (speciaal) onderwijs
€ 10.386
€ 23.160
Fitness
€ 1.761
€ 3.012
Glastuinbouw zonder wkk
€ 11.410
€ 18.464
Grootschalige logistiek met koeling
€ 51.617
€ 45.846
Overige landbouw
€ 623
€ 769
Zuivelindustrie
€ 184.683
€ 236.309
Papierindustrie
€ 155.019
€ 198.648
Basismetaalindustrie IJzer en staal
€ 120.686
€ 144.682
210
Hoeveel gas komt Nederland dit jaar tekort, bij een strenge winter in 2021–2022?
Antwoord
Ook in een strenge winter wordt geen tekort aan gas verwacht. De laagcalorische opslagen
zijn bijvoorbeeld voor meer dan 80% gevuld en er zijn afspraken met de gasnetbeheerder
bij hele strenge winters. Ook wil ik benadrukken dat de levering aan zogenaamde beschermde
gebruikers, zoals huishoudens, altijd maximaal wordt gewaarborgd. Voor het geval zich
toch een gascrisis zou voordoen heeft Nederland een Herstel- en Beschermplan Gas opgesteld
dat voorziet in verschillende maatregelen die, afhankelijk van de ernst van de crisissituatie,
kunnen worden ingezet.
211
Hoeveel procent belasting zit er de gasprijs, de elektriciteitsprijs en de benzineprijs?
Antwoord
Het CBS publiceert jaarlijks een actueel beeld van de energierekening voor een huishouden
met een gemiddeld verbruik. Op basis van het prijsbeeld in januari 2021 bestaat ongeveer
40% van de energierekening uit energiebelastingen (EB en ODE). Ongeveer 30% bestaat
uit leveringstarieven, de commerciële prijzen voor aardgas en elektriciteit en 30%
uit nettarieven. Alle onderdelen zijn inclusief BTW. Dit betreft dus een inschatting
van het belastingdeel (EB en ODE) als onderdeel van de totale energierekening, dus
zowel gas als elektriciteit. Uitgaande van een adviesprijs van 2 euro per liter benzine
bestaat ongeveer 40% van de benzineprijs uit accijns en 17% uit btw, dit is uitgedrukt
in verhouding tot de literprijs van benzine.
212
Klopt het dat in het overzicht van fossiele subsidies van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat uit 2020 belangrijke bedragen niet zijn opgenomen, zoals het degressieve
tarief in de energiebelasting?
Antwoord
In het overzicht van de gemiste overheidsinkomsten door fiscale en niet-fiscale maatregelen
voor energie in de brief die op 14 september 2020 aan uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk
32 813, nr. 566) staat een overzicht met de maatregelen waarvoor een budgettaire derving gepresenteerd
kan worden. De maatregelen in het kader van de energiebelasting hebben betrekking
op al het energieverbruik, waardoor fossiele en hernieuwbare energie gelijk worden
behandeld. Het is dus niet mogelijk om specifiek voor fossiele brandstof een budgettaire
omvang te kunnen presenteren voor deze maatregelen.
Het klopt dat er geen inschatting van het budgettair effect van de degressieve tariefstructuur
binnen de energiebelastingen beschikbaar is. Elke inschatting zou namelijk volledig
afhankelijk zijn van de aannames over het benchmarktarief in een niet of minder degressieve
structuur.
Dit jaar is er echter wel meer inzicht gekomen in de inputvrijstelling energiebelasting
voor elektriciteitsopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking.
De inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik was eerder onderdeel van de
vrijstellingen energie-intensieve processen, maar wordt nu afzonderlijk weergegeven.
Deze reeksen kunt u vinden in bijlage 10 van de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nr. 2).
213
Waarom accepteert het Ministerie van Financiën de doorrekening van de totale omvang
van fossiele subsidies van Me Judice niet in de beantwoording van het Kamerlid Van
der Lee?
Antwoord
In de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland (Kamerstuk
32 813, nr. 566) is een tabel opgenomen waarin de gemiste overheidsinkomsten van fiscale en niet-fiscale
maatregelen berekend zijn op 4,5 miljard euro. In deze tabel is eveneens voor enkele
posten aangegeven dat het niet mogelijk is om een inschatting te geven van de corresponderende
gemiste overheidsinkomsten, omdat de benodigde gegevens hiervoor ontbreken en/of er
geen betrouwbare inschatting te maken is. Zoals in de beantwoording van de Kamervragen
van het lid van der Lee is aangegeven zijn de cijfers die het Centraal Bureau voor
de Statistiek presenteert niet geschikt op 1 op 1 te gebruiken bij het berekenen van
de ontbrekende getallen. Bij het opstellen van de getallen over de omvang van fossiele
subsidies zijn aannames nodig. De schrijver van het artikel kiest ervoor om het hoogste
tarief als uitgangspunt te nemen en iedere afwijking hiervan aan te merken als fossiele
subsidie. Deze benadering zou er toe leiden dat bij een vergelijking tussen landen
de fossiele subsidie in een land dat een deel van het verbruik hoog belast en een
deel minder hoog sprake is van een fossiele subsidie. In een land waar al het energieverbruik
laag wordt belast zou dan geen sprake zijn van fossiele subsidie. Een benadering met
dergelijke uitkomsten is volgens het kabinet niet wenselijk. Het maken van dergelijke
aannames is arbitrair, met als gevolg dat het weinig zekerheid biedt over de daadwerkelijke
omvang. Het kabinet heeft bij het opstellen van de tabel een aantal posten open gelaten,
omdat de benodigde gegevens hiervoor ontbreken en/of er geen betrouwbare inschatting
te maken is.
214
Hoe zou het ministerie zelf de ontbrekende bedragen in het kader van de fossiele subsidies
invullen? Op welk bedrag komt het ministerie dan uit?
Antwoord
Zoals hierboven toegelicht heeft het kabinet er bewust voor gekozen om geen aannames
te maken voor het schatten van de omvang van de posten die niet ingevuld zijn. In
deze gevallen ontbreken de benodigde gegevens voor het maken van een betrouwbare inschatting.
215
Kan het ministerie een nieuw overzicht geven van de fossiele subsidies en hierbij
de ontbrekende bedragen invullen?
Antwoord
In de tabel hieronder is een nieuw overzicht opgesteld van de gemiste overheidsinkomsten
door fiscale en niet-fiscale maatregelen die van invloed kunnen zijn op het gebruik
van energie (waaronder fossiele brandstoffen). Daarbij zijn de ontbrekende bedragen
niet ingevuld, zie het antwoord op vraag 214.
Gemiste overheidsinkomsten door fiscale en niet-fiscale maatregelen energie (in miljoen
euro)
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Energiebelasting (incl. ODE) en kolenbelasting1
Verlaagd tarief glastuinbouw, onder voorwaarden
127
115
114
138
136
131
Teruggaafregeling kerken en non profit
29
30
34
37
37
37
Teruggaafregeling energie-intensieve industrie onder voorwaarden
6
8
8
9
0
0
Vrijstellingen voor energie-intensieve processen
76
84
95
116
135
139
Duaal verbruik kolen
27
26
25
25
26
26
Degressief tarief energiebelasting
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Vrijstelling gebruik van aardgas en kolen voor elektriciteitsopwekking
438
439
474
773
815
825
Accijns
Vrijstelling gebruik van kerosine in het internationale luchtverkeer2
2.335
2.381
2.357
1.335
n.b.
n.b.
Vrijstelling gebruik van diesel- en stookolie voor de commerciële vaart in de binnen
wateren en de communautaire wateren3
1.548
1.498
1.532
1.612
1.663
1.684
Raffinaderijvrijstelling
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Afwijkende belastingtarieven tussen diesel en benzine in combinatie met afwijkende
belastingtarieven tussen benzine- en dieselauto’s in de autobelastingen
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Totaal fiscaal
4.586
4.581
4.639
4.045
2.8124
2.842
Overige overheidsmaatregelen (niet fiscaal)
72
73
61
73
n.b.
82
EU-ETS compensatie
53
45
61
73
n.b.
82
Investeringsaftrek t.b.v. opsporen en winning aardgas kleine velden Noordzee5
19
28
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Totaal fiscale en niet-fiscale maatregelen
4.658
4.654
4.700
4.118
2.812
2.924
X Noot
1
Getallen afkomstig uit bijlage 9 bij de Miljoenennota 2022
X Noot
2
Berekening op basis van volumes van het CBS en de accijnstarieven. Het volume voor
2021 en 2022 is nog niet beschikbaar. Door covid-19 is de volumeontwikkeling onzeker.
Daarom is voor 2021 en 2022 geen raming beschikbaar.
X Noot
3
Berekening op basis van accijnstarieven en volumes van het CBS. Het volume voor 2021
en 2022 is nog niet beschikbaar. De raming van 2021 en 2022 is op basis van de accijnstarieven
waarbij geen volumegroei is verondersteld.
X Noot
4
Deze bedragen vallen lager uit vanwege de ontbrekende raming voor vrijstelling voor
het gebruik van kerosine in het internationale luchtverkeer.
X Noot
5
Investeringen in exploratie en winning door EBN zijn hier buiten beschouwing gelaten,
omdat het daarbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat.
216
Welke fossiele subsidies, verstrekt door het kabinet, zijn niet verplicht door bijvoorbeeld
de Europese Unie?
Antwoord
Vorig jaar is een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen die
gezamenlijk de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland omvatten.
Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat dergelijke regelingen niet passen in de energietransitie
en de gebruiker zoveel mogelijk zelf zal moeten betalen voor het eigen verbruik.
In veel gevallen zijn fiscale regelingen niet verplicht door de Europese Unie. De
regelingen zien echter in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale
concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico
op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Omdat deze vrijstellingen volgen uit de
Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale, Europese en bilaterale verdragen
heeft het afschaffen of inperken hiervan vooral zin als dit door alle EU-lidstaten
wordt toegepast. Eenzijdige inperking kan ten koste gaan van het gelijke speelveld,
waardoor bedrijvigheid naar andere landen verhuist en de uitstoot per saldo niet daalt
of zelfs toeneemt.
Recent is het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Richtlijn
Energiebelastingen gepubliceerd11, waarin onder andere voorgesteld wordt om vrijstellingen te beperken of af te schaffen.
Dit zou het momentum kunnen geven om de uitfasering van deze regelingen op Europees
niveau te overwegen zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie.
Het BNC-fiche over dit voorstel is met uw Kamer gedeeld.
217
Welke maatregelen ten behoeve van het klimaat en de energietransitie gelden wel voor
Europees Nederland, maar niet voor Caribisch Nederland?
Antwoord
De enige generieke maatregel die zowel in Europees als Caribisch Nederland geldt,
is de Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI). De maatregelen ten behoeve van
de energietransitie die in Europees Nederland gelden, zijn specifiek ontwikkeld voor
de Europees Nederlandse situatie.
De situatie in Caribisch Nederland vraagt om maatwerk en hierom worden de maatregelen
specifiek voor Caribisch Nederland getroffen. De situatie verschilt door een aantal
oorzaken: (1) de fiscale situatie verschilt sterk, waarbij er in Caribisch Nederland
geen accijns op fossiele brandstof is en geen belasting of heffing op elektriciteit,
(2) de business case voor een investering in verduurzaming is anders doordat (a) het
referentietarief verschilt en (b) de technische opbrengst uit een windturbine of zonnepaneel
in Caribisch Nederland hoger is, (3) de eilanden geen elektriciteitsmarkt met concurrerende
bedrijven kennen, maar er één gereguleerde monopolistische producent per eiland is
en (4) de eilanden aanzienlijke schaalnadelen hebben; de elektriciteitsvoorziening
kwalificeert als «stand alone micro-grid».
Ook verschilt de onderlinge situatie Saba, Bonaire en Sint Eustatius sterk. Hierom
wordt maatwerk geleverd bij het treffen van maatregelen. Zo hebben Saba en Sint Eustatius
eenmalige specifieke subsidie gekregen waarmee het aandeel hernieuwbare elektriciteit
is verhoogd van 0% naar 43%.
218
Op welke manier heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gebruik gemaakt
van de Klimaat- en Energieverkenning in het maken van de begroting van Economische
Zaken en Klimaat?
Antwoord
De begroting van Economische Zaken en Klimaat maakt gebruik van gegevens uit de KEV
2020. De voorlopige cijfers uit de KEV 2021 waren bij het opstellen van de begroting
al wel bekend en bevestigen het beeld uit de KEV 2020 maar kunnen niet vermeld worden
aangezien de KEV 2021 op 28 oktober, na de begroting 2022, gepubliceerd wordt.
219
Klopt het dat huishouden laagcalorische gas gebruiken en gascentrales hoogcalorisch
gas? Klopt het dat gascentrales dus geen stikstofconversie nodig hebben?
Antwoord
Huishoudens zijn inderdaad aangesloten op het laagcalorische netwerk. De energiesector
gebruikt jaarlijks circa 15 miljard Nm3 aardgas, voornamelijk door gasgestookte elektriciteitscentrales.
Op dit moment zijn er nog vijf gasgestookte elektriciteitscentrales die laagcalorisch
gas gebruiken (circa 1–2 Nm3 per jaar). Dit gas bestaat grotendeels uit met stikstof
verrijkt hoogcalorisch gas. Het merendeel van deze vijf centrales is wettelijk verplicht
om over te schakelen naar hoogcalorisch gas in het kader van de wet ombouw grootverbruikers
gas. Met ingang van 1 oktober 2022 is het voor de grootste afnemers van laagcalorisch
gas verboden om laagcalorisch gas af te nemen van het gastransportnet.
220
Wat wordt gedaan om methaanreductie te bewerkstelligen?
Antwoord
Het Nederlands klimaatbeleid kent een focus op de reductie van alle broeikasgassen
uitgedrukt in een emissiereductiedoelstelling van CO2 equivalenten. Methaanreductie is onderdeel van dit klimaatbeleid en valt onder de
verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Klimaat en Energie.
Van de ongeveer 17 Mton CO2-eq aan methaanemissies in Nederland wordt twee derde veroorzaakt door de veehouderij.
Vanuit het Klimaatakkoord wordt gewerkt aan methaanemissiereductie in de veehouderij
en het veenweidegebied door een mix van technische en volumebeperkende maatregelen.
De inspanningen in deze sector vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Zie voor een volledige toelichting en overzicht
van de afspraken het hoofdstuk C4 landbouw en landgebruik in het Klimaatakkoord. De
beoogde emissiereductie in 2030 voor de veehouderij is 1,2–2,7 Mton CO2 eq. en voor veenweide is dat 1 Mton CO2 eq. In de Klimaatnota 2020 is over de voortgang gerapporteerd (Kamerstuk 32 813, nr. 609).
De methaanemissies van stortplaatsen betreffen een kleine 4 Mton CO2eq. Hier zijn voor zover kosteneffectief haalbaar maatregelen genomen, de resterende
emissies vertonen een dalende trend omdat het biogene afval langzaam verteert.
De derde bron van methaanemissies is de methaanslip bij warmte-krachtkoppelingsinstallaties
die in verschillende sectoren worden ingezet. Vanwege de efficiënte gecombineerde
opwekking van warmte en elektriciteit is de klimaatemissie van zulke WKK’s per GJ
lager dan bij gescheiden opwekking. Bovendien vervullen deze installaties een rol
als snel in te zetten flexibel vermogen. Daarom wordt geen gericht reductiebeleid
gevoerd. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat wel een grenswaarde voor emissies
van installaties vanaf 2,5 MW. Er zijn geen kostenefficiënte installaties of nageschakelde
technieken bekend waarmee de emissies kunnen worden gereduceerd. De inzet op groei
van het aandeel hernieuwbare energie kan bijdragen aan toekomstige reductie van deze
emissiebron. Overigens zou vervanging van aardgas door groengas in deze installaties
nog steeds leiden tot methaanemissie die meetelt voor de klimaatopgave.
In grootte de vierde bron betreft de olie- en gaswinning en -transport. De inspanningen
om methaanreductie te behalen in specifiek de olie en gassector vallen onder de verantwoordelijkheid
van Minister van Economische Zaken en Klimaat. Zowel in de olie- en gaswinning als
in de petrochemische industrie wordt o.a. methaangas weggeblazen zonder verbranding
of worden gassen verbrand via een fakkel. In overleg met de sector zijn afspraken
gemaakt over de monitoring en reductie van emissies. In het convenant «Offshore Methaanemissiereductie
2019–2020» is overeengekomen om de uitstoot van methaan op de Noordzee in twee jaar
te halveren. De doelstelling van dit convenant is behaald. Conform het convenant wordt
onderzocht op welke wijze een verdere emissiereductie kan worden gerealiseerd.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in oktober 2020 een Methaanstrategie gepresenteerd
met als doel een reductie van antropogene methaanemissies in de sectoren energie,
afval en landbouw te bewerkstelligen. De EU methaanstrategie schetst een beleidskader
dat binnen de EU sector overschrijdende maatregelen combineert met sectorspecifieke
acties en vergelijkbare acties op internationaal vlak bevordert om zo methaanuitstoot
binnen de EU terug te dringen. Volgens de Commissie zijn deze drie sectoren samen
goed voor circa 98% van de Europese antropogene methaanuitstoot en moet bijgevolg
het zwaartepunt van de maatregelen op deze sectoren worden gericht. In december 2021
zal de Europese Commissie twee wetgevingsvoorstellen presenteren, reeds aangekondigd
in de EU methaanstrategie, met betrekking tot meten en rapporteren van emissies en
lekken in de energiesector. De beoordeling van de Methaanstrategie is naar de Kamer
gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2980).
In het antwoord op vraag 221 zal specifiek ingegaan worden op de methaanuitstoot door
afvalenergiecentrales.
Tot slot komt in beperkte mate nog methaan vrij bij waterzuivering. Met SDE++-subsidie
worden zuiveringsbedrijven gestimuleerd om het gas af te vangen en in te zetten voor
energieproductie.
221
Hoe wordt reflecteert op de nog geldende importheffing die volgens onderzoek (TNO,
CE Delft) zorgt voor een toename van methaanuitstoot doordat Europees afval wordt
gestort in plaats van verwerkt in Nederlandse afvalenergiecentrales?
Antwoord
De berekeningen van TNO en CE-Delft bevestigen CO2-winst in Nederland en gaan voor de uitstoot in het buitenland uit van ongewijzigd
beleid. Ook het beleid in het VK is er echter op gericht om storten zoveel mogelijk
te voorkomen. Het feit dat de belastingvrijstelling voor buitenlands afval dat naar
Nederland wordt verscheept om verbrand te worden is opgeheven, hoeft niet automatisch
te betekenen dat er dus elders meer afval gestort wordt. Op dit moment is dat in ieder
geval niet te zeggen.
Los daarvan is het evident dat de landen om ons heen niet stil staan. Alle EU lidstaten
hebben zich gecommitteerd aan de Europese en internationale klimaatdoelen en de doelstellingen
van een circulaire economie en zullen de komende jaren hard aan het werk moeten om
deze te bereiken. Door het belastingvoordeel voor buitenlands afval af te schaffen
hebben landen een extra prikkel om werk te maken van de transitie en vooral ook meer
te gaan investeren in hoogwaardigere verwerking van afvalstoffen, zoals recycling.
Wat betreft eventuele besluitvorming inzake de afvalstoffenbelasting, wil ik benadrukken
dat het kabinet hierin de motie Mulder volgt die de regering verzoekt in overleg met
de sector tot een afbouwpad voor de Nederlandse verbrandingscapaciteit te komen en,
als daar overeenstemming over is bereikt, de belastingmaatregel te heroverwegen.
222
Kan een overzicht worden gegeven hoeveel subsidie de afgelopen jaren naar biomassa
is gegaan?
Antwoord
De afgelopen jaren zijn onderstaande kasuitgaven aan biomassaprojecten gedaan.
Uitsplitsing kasuitgaven MEP, SDE en SDE+ biomassaprojecten Bedragen in miljoen euro
Jaar
Totaal
2010
373
2011
376
2012
351
2013
307
2014
284
2015
311
2016
343
2017
357
2018
362
2019
406
2020
656
Totaal
4.126
223
Waaraan wordt de € 370 miljoen die wordt opgehaald via de nationale ETS besteed?
Antwoord
De ETS-ontvangsten worden niet geoormerkt voor specifieke uitgaven. De huidige ETS
richtlijn vereist dat lidstaten een equivalente hoeveelheid van ten minste 50% van
de ETS ontvangsten uitgeven aan klimaatgerelateerde maatregelen. Nederland voldoet
aan deze eis.
224
Kan een overzicht worden gegeven van alle huidige Europese klimaatdoelen (bijvoorbeeld
in RED & EED) en hoe ver Nederland is met de realisatie ervan?
Antwoord
In onderstaande tabel staan de doelen en de raming van deze doelen op basis van de
cijfers van de KEV2021 en de Klimaatnota uit 2021. Hierin zijn de recente voorstellen
van de Commissie als onderdeel van het Fit-for-55-pakket niet meegenomen.
Doelen voor 2030
Doel
Raming KEV2021
Uitstoot in niet-ETS-sectoren 2021–2030
(EU-Effort Sharing Regulation)
903 Mton
903 Mton
Voldoen aan no-debit rule in LULUCF (LULUCF-verordening)
Ja
Aandeel hernieuwbare energie
(als bijdrage aan EU doel voor hernieuwbare energie van 32%)
27% (indicatief)
26,3%
Het primaire energieverbruik (als bijdrage aan EU doel voor energie-efficiëntie van
32,5%)
1950 PJ
2154–2481 PJ
Op basis van de KEV2021 ligt Nederland op koers voor de geldende nationale reductieverplichting
voor de niet-ETS-sectoren (de ESR). Deze bedraagt 36% reductie ten opzichte van 2005.
Het ETS kent geen nationaal reductiedoel voor de individuele lidstaten.
Nederland voldoet op basis van de KEV2021 aan de verplichting omtrent emissies uit
landgebruik, verandering van landgebruik en bosbouw (de zogeheten LULUCF-verordening).
De Europees-brede bindende doelstelling voor hernieuwbare energie voor 2030 is 32%.
De Commissie verwacht een bijdrage van 26% van Nederland aan deze doelstelling. Deze
bijdrage is indicatief. Nederland richt zich erop om in ieder geval een aandeel van
27% in 2030 te realiseren.
Nederland levert haar bijdrage aan het Europese 2030 energie-efficiëntiedoel van 32,5%
op basis van het primaire energieverbruik in 2030. Nederland streeft naar een primair
energieverbruik van 1950 petajoule in 2030 (exclusief verbruik voor niet-energetische
doeleinden).
225
Wat wordt er gedaan om de productie van groen gas verder op te schalen?
Antwoord
In de Routekaart Groen Gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487) is een beleidsagenda opgenomen met concrete acties om de productie van groen gas
in Nederland te vergroten. Deze acties zijn samen te vatten langs drie sporen:
1. Het realiseren van een instrumentarium dat de onrendabele top van groengasproductie
dekt en voldoende investeringszekerheid biedt voor marktpartijen. Dit omvat mogelijke
optimalisaties binnen de huidige SDE++ maar ook het onderzoeken van alternatieve instrumenten,
zoals een apart opschalingsinstrument voor vergassing en een bijmengverplichting voor
groen gas. Het streven is om de Kamer begin 2022 te informeren over de wenselijkheid
van een bijmengverplichting.
2. Ondersteuning bij de ontwikkeling van benodigde randvoorwaarden voor de opschaling
van groengasproductie. In dit kader zijn de innovatieprioriteiten in kaart gebracht
in de innovatieagenda groen gas van TKI Nieuw Gas. Energiebeheer Nederland (EBN) is
bezig met een onderzoek naar het hergebruikpotentieel van mijnbouwlocaties voor groengasproductie
en de vraag hoe deze locaties eventueel beschikbaar gemaakt kunnen worden voor groengasproductie.
Momenteel lopen ook trajecten rondom de professionalisering van de groengassector
en een verdere analyse naar de knelpunten bij vergunningverlening. Met het Duurzaamheidskader
Biogrondstoffen zijn kaders ontwikkeld om te waarborgen dat groengasproductie past
binnen duurzame en hoogwaardige inzet van biogrondstoffen.
3. Het vergroten van de efficiënte inzet van groen gas in met name de gebouwde omgeving,
door versnelde uitrol van de hybride warmtepomp. EZK en BZK zetten gezamenlijk actief
in op hybride warmtepompen en isolatie in de gebouwde omgeving. Op dit moment wordt
een samenhangende pakket aan subsidies en normen onderzocht/ uitgewerkt om te komen
tot een versnelde uitrol van deze aanpak. Bij de inzet van groen gas kan de hybride
warmtepomp volledig duurzaam worden ingezet, waarbij tegelijkertijd het beschikbare
groene gas zo efficiënt mogelijk wordt benut. Gemeenten worden nadrukkelijk uitgenodigd
een rol te nemen meer groen gas te produceren.
226
Kan een inschatting worden gegeven van groei in hernieuwbare elektriciteit de komende
jaren, uitgesplitst in zon-op-dak, zon-op-land, wind-op-land, wind-op-zee, op basis
van de huidige pijplijn van projecten?
Antwoord
Antwoord
Het PBL geeft jaarlijks in de KEV een inschatting van de groei van zon en wind (zie
tabel 6 in de KEV2021). De verwachting is dat zonnestroom de komende jaren zal groeien
naar 62,5 PJ in 2023 en 82,6 in 2030. De prognose voor wind op land is 53,1 PJ in
2023 en 80,9 PJ in 2030. De prognose voor wind op zee is 52,8 PJ in 2023 en 181,3
TWh in 2030. Deze prognoses zijn op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid.
227
Hoeveel van het aandeel duurzame energie is biomassa?
Antwoord
De bijdrage van biomassa aan het aandeel hernieuwbare energie was 54 procent in 2020.
228
Wat is de ontwikkeling van de kostprijs van wind-op-zee?
Antwoord
Toen in 2016 de eerste tender plaatsvond voor kavels I en II in windenergiegebied
Borssele bedroeg het winnende bod 72,70 euro per MWh. Daarmee was in één klap de 40
procent kostenreductie die in het Energieakkoord was beoogd, bereikt. Later dat jaar
bedroeg het winnende bod van de tender voor kavels III en IV in windenergiegebied
Borssele zelfs 54,50 euro per MWh.
Begin 2018 is het Nederland gelukt om de eerste succesvolle tender voor een subsidievrij
windpark (kavels I en II in windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) te realiseren.
Dus waar de windparken uit de eerste twee tenders nog subsidie ontvangen voor de geproduceerde
elektriciteit, moeten alle opbrengsten van de daarna vergunde windparken komen uit
de verkoop van de elektriciteit op de energiemarkt. Sindsdien zijn in 2019 en 2020
nog twee subsidievrije tenders gevolgd voor Hollandse Kust (zuid) en Hollandse Kust
(noord). De aankomende tender voor kavels in Hollandse Kust (west) gaat weer een stap
verder. Inschrijvers dienen hun bieding te vergezellen van een financieel bod.
229
Kan een volledige uitsplitsing in een tabel worden gegeven van alle maatregelen die
onder de 6,8 miljard euro voor klimaat vallen en daarbij aangeven voor welke begroting
ze bestemd zijn, of ze daar al aan zijn toegevoegd of dat ze nog op de aanvullende
post blijven staan?
Antwoord
Ja dat kan, zie onderstaande tabel conform stand Miljoenennota. De middelen voor het
onderzoek naar gebieden voor wind op zee (150 miljoen euro) zijn direct aan de begroting
van EZK toegevoegd en de middelen voor de Uitvoeringskosten decentrale overheden (73
miljoen euro) aan de begroting van BZK. De overige middelen zijn op de Aanvullende
Post bij Financiën geplaatst, vrijgave hiervan vindt plaats op basis van goedgekeurde
bestedingsplannen. Over de vrijgave en de toevoeging aan begrotingshoofdstukken, wordt
uw Kamer geïnformeerd door middel van Nota’s van Wijziging en/of suppletoire begrotingen.
(in miljoenen euro's, + is saldoverslechterend)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Cumulatief
departement
1. Stimulering nulemissievoertuigen
Derving nieuwe raming aantal EVs (niet toepassen HADK)1
– 18
183
251
159
575
IenW (AP)
Fiscale opbrengst verlagen cap bijtelling EVs
– 36
– 72
– 105
– 117
– 330
IenW (AP)
Huidige invulling aanschafsubsidie particuliere EVs2
119
126
82
14
341
IenW (AP)
waarvan fiscale doorwerking subsidie
77
91
78
32
278
IenW (AP)
waarvan uitgaven particuliere EV's
42
35
4
-18
63
IenW (AP)
Uitgaven subsidie elektrische bestelbusjes
2
4
9
13
28
IenW (AP)
Subtotaal EV
67
241
237
69
614
2. Gebouwde omgeving
Stimuleren hybride warmtepompen
64
96
128
288
EZK (AP)
Nationaal isolatieprogramma
157
177
180
514
BZK (AP)
Verduurzaming maatschappelijk vastgoed
105
210
210
525
BZK (AP)
Subtotaal GO
326
483
518
1.327
3. Aanpassing en verhoging SDE++ budget
Ophogen SDE++ budget 20223
200
200
200
200
200
200
3.000
EZK (AP)
Subtotaal SDE++
200
200
200
200
200
200
3.000
4. Noodzakelijk 2022 en uitvoering Klimaatakkoord
Uitvoeringskosten decentrale overheden
73
73
BZK
Onderzoek gebieden wind op zee
150
150
EZK
Warmtetransportnetwerk Zuid-Holland
427
427
EZK (AP)
Warmtesysteem Westland
7
5
3
1
15
LNV (AP)
Waterstofbackbone Gasunie
135
100
100
100
100
75
7504
EZK (AP)
Waterstofopslag
35
35
EZK (AP)
IPCEI Waterstof
3
15
15
2
35
EZK (AP)
Subtotaal noodzakelijke maatregelen 2022 en continuïteit Klimaatakkoord
795
120
153
103
100
75
1.485
5. Maatregelen t.b.v. CO2-reductie korte termijn («groene lijst»)
Handhaving energiebesparingsplicht
9
9
9
9
9
46
EZK (AP)
Verbreding energiebesparingsplicht naar ETS-bedrijven
5
5
10
EZK (AP)
Vervolg en opschaling communicatie en gedrag maatregelen duurzame mobiliteit
12
6
6
24
IenW (AP)
Reductie narcosegassen in ziekenhuizen
1
1
VWS (AP)
Tijdelijke ophoging budget MIA/VAMIL
31
31
31
93
IenW (AP)
waarvan fiscale intensivering
30
30
30
90
waarvan uitvoeringskosten
1
1
1
3
Subtotaal «groene lijst'
58
51
46
9
9
0
174
6. Overige maatregelen t.b.v. CO2-reductie korte termijn
Walstroom uitrollen voor zeeschepen in havens
50
50
50
150
IenW (AP)
Subsidieregeling circulaire ketenprojecten ophogen
6
11
5
5
2
3
30
IenW (AP)
Maatwerksubsidie CO2-levering glastuinbouw
9
9
5
23
LNV (AP)
Subtotaal overige maatregelen t.b.v. CO2-reductie op korte termijn
65
70
59
5
2
3
203
Totaal uitgaven
1.457
933
959
312
311
278
6.190
w.v. onder het uitgavenplafond
1.257
733
759
112
111
78
3.190
Totaal lasten
53
232
254
74
613
Totaal
1.510
1.165
1.213
386
311
278
6.803
X Noot
1
Er wordt meer gestimuleerd dan het afgesproken pad bij het Klimaatakkoord, wat leidt
tot een budgettaire derving. De voorgenomen hand aan de kraan (HADK) systematiek wordt
niet toegepast.
X Noot
2
Dit is de huidige voorlopige invulling van de subsidie voor particuliere EVs met een
hogere cumulatieve budgettaire derving dan afgesproken. Afspraak is dat bij de nadere
uitwerking van de subsidie de maximale budgettaire kosten tussen 2022 en 2025 € 330
miljoen. zijn, inclusief indirecte fiscale effecten.
X Noot
3
De SDE wordt verhoogd om tot aanvullende uitstootreductie in 2030 te komen. Hierbij
wordt lock in bij CCS voorkomen en krijgen technologieën die aan langere termijn doelstellingen
bijdragen de ruimte. Betreft opgehoogd verplichtingenbudget van € 6 miljard in 2022.
X Noot
4
Doordat de SDE uitgaven en waterstofbackbone doorlopen na 2027 is het cumulatieve
bedrag hoger dan de optelsom van 2021–2027.
De middelen voor het onderzoek naar gebieden voor wind op zee (150 miljoen euro) zijn
direct aan de begroting van EZK toegevoegd en de middelen voor de Uitvoeringskosten
decentrale overheden (73 miljoen euro) aan de begroting van BZK. De overige middelen
zijn op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën geplaatst, op basis van
bestedingsplannen wordt de besteding hiervan verder uitgewerkt, waarna overheveling
naar de departementale begroting(en) kan plaatsvinden.
230
Welke berekeningen liggen ten grondslag aan de 6,8 miljard euro die wordt uitgegeven
aan klimaatbeleid?
Antwoord
Voor de berekeningen van het klimaatpakket ter waarde van 6,8 miljard euro is geen
specifiek extern onderzoek gedaan. Wel is de al aanwezige kennis en expertise bij
de betrokken ministeries benut, inclusief relevant onderzoek dat de afgelopen jaren
is gedaan. Ook is gebruikgemaakt van indicaties van effecten van maatregelen die voor
het studiegroeprapport Bestemming Parijs (Kamerstuk 32 813, nr. 664) op juistheid en volledigheid zijn beoordeeld door drie onafhankelijke onderzoeksbureaus.
De samenstelling van het pakket, inclusief de onderliggende berekeningen, is weergegeven
in de Miljoenennota en in de bijlagen van de Miljoenennota en de Klimaatnota.
231
Welke externe onderzoeken zijn er gedaan ten behoeve van de berekeningen van de 6,8
miljard euro? Wie hebben die gedaan? Wat hebben die gekost?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 230.
232
Wordt in het kader van de Europese ambities gekozen voor reductie van methaanemissies
voor het intrekken van de importheffing voor buitenlands afval, omdat door deze heffing
op Europees niveau meer afval gestort wordt in plaats van verbrand?
Antwoord
Het terugdringen van het storten van afval kan een belangrijke rol spelen in het verminderen
van de globale methaanuitstoot. De Europese verplichting voor lidstaten om in 2035
nog maar maximaal 10% van hun geproduceerde afval te storten zal daar een belangrijke
bijdrage aan kunnen leveren. Nederland zit daar al jaren ruim onder, maar veel andere
lidstaten moeten nog grote stappen zetten. Momenteel is er geen voornemen om in dit
kader de belastingvrijstelling op het verbranden van geïmporteerd afval in Nederland
te herintroduceren. Het is overigens niet zo dat buitenlands afval dat niet langer
in Nederland wordt verbrand automatische elders wordt gestort. Alle EU-lidstaten hebben
zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen en de doelstellingen van een circulaire economie
en zullen de komende jaren hard moeten werken deze te bereiken. Dat geldt ook voor
de hierboven genoemde doelstelling om het storten van stedelijk afval terug te dringen.
Ook moeten de EU-lidstaten ervoor zorgen dat in 2035 minimaal 65% van het stedelijk
afval wordt hergebruikt of gerecycled. Juist in het kader van de circulaire economie
heeft onze industrie daarom steeds meer behoefte aan recyclebaar afval als grondstof
voor hun productieprocessen en steeds minder aan afvalverbrandingscapaciteit. Bij
een transitie naar meer hergebruik en recycling past een gecontroleerde afbouw van
de in Nederland bestaande overcapaciteit voor afvalverbranding. Het kabinet volgt
hierin de motie Mulder (Kamerstuk 32 852, nr. 168) die de regering verzoekt in overleg met de sector tot een afbouwpad voor de Nederlandse
verbrandingscapaciteit te komen en, als daar overeenstemming over is bereikt, de belastingmaatregel
te heroverwegen. Daarover zijn IenW en EZK in gesprek met de Vereniging Afvalbedrijven.
233
Kan een volledige uitsplitsing worden gegeven (in een tabel) van alle maatregelen
die onder de € 6,8 miljard voor klimaat vallen en kan daarbij worden aangeven voor
welke begroting ze bestemd zijn, of ze daar al aan zijn toegevoegd of dat ze nog op
de aanvullende post blijven staan?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 229.
234
Kan nader worden toegelicht op basis van welke analyse of welk afwegingskader gekomen
is tot de genoemde maatregelen in de klimaatimpuls van € 6,8 miljard? Welke factoren
waren doorslaggevend in de besluitvorming?
Antwoord
Het klimaatpakket van 6,8 miljard euro is bedoeld om een bijdrage te leveren aan:
• Het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen, dus om extra emissiereductie te realiseren
richting 2030 en 2050, en;
• Het realiseren van een versnelde emissiereductie in de komende jaren om een bijdrage
te leveren aan de -25% van het Urgenda-vonnis;
• De realisatie van de energie-infrastructuren van de toekomst.
Het kabinet heeft zorgvuldig gekeken welke aanvullende maatregelen het met inachtneming
van de demissionaire status kan nemen. Daarbij heeft het demissionaire kabinet gekozen
voor maatregelen die op korte termijn huishoudens en mkb’ers ondersteunen om CO2 te reduceren. Dit doen we zonder mensen op kosten te jagen of dingen te verbieden.
235
Hoe gaat u invulling geven aan het opgehoogde CCS plafond nu het grote CCS project
«Athos» heeft aangegeven te stoppen omdat dit project niet meer nodig zou zijn door
de vroegtijdige overgang op waterstof van TataSteel?
Antwoord
Voor de ophoging van de SDE++ reserveert het kabinet in totaal 3 miljard euro, die
over meerdere jaren tot uitbetaling komt. Dit draagt direct bij aan het halen van
extra emissiereductie in 2030. Het doel van de ophoging van het SDE++-budget is om
met meerdere technologieën bij te dragen aan CO2-reductie in de gebouwde omgeving, mobiliteit, glastuinbouw en de industrie.
Nederland heeft in de EU gepleit voor 55% uitstootvermindering. Het op Prinsjesdag
gepresenteerde pakket met verduurzamingsmaatregelen is hiertoe een eerste stap. Gezien
de noodzaak en de urgentie voor snelle CO2-reductie in Nederland, is het verhogen van het SDE++-plafond voor CCS noodzakelijk
om aanvullende extra CO2-reductie bovenop de afspraken in het Klimaatakkoord mogelijk te maken. In het Klimaatakkoord
is afgesproken dat het CCS-plafond gerelateerd is aan de huidige 14,3 Mton opgave
van de industrie. Als er meer megaton gereduceerd gaat worden, is het logisch om ook
het plafond daar op aan te passen. Zeker omdat kosten efficiënte technische alternatieven
voor CCS in de SDE++ er nog niet zijn, dat blijkt immers uit de jaarlijkse Zeefstudie
(Guidehouse 2020 – Vervolgonderzoek technische alternatieven voor CCS in Nederland).
Het plafond voor CO2-afvang en opslag (CCS) bij de industrie binnen de SDE++ wordt daarom met maximaal
2,5 Mton verhoogd. Het plafond wordt daarbij zo vastgesteld dat er substantiële middelen
beschikbaar blijven voor andere technologieën, waaronder warmte. Inventarisaties laten
zien dat de industrie concrete plannen heeft klaarliggen om deze additionele reductie
te kunnen realiseren.
Nu Tata Steel niet meer hoofdzakelijk op CCS inzet (als eerder beoogd via het CCS-project
Athos), maar op de DRI-route, zal nog moeten blijken of en in welke mate het plafond
dit jaar bereikt gaat worden. In de industriële clusters zijn verschillende CCS-projecten
geïdentificeerd die richting 2030 gerealiseerd kunnen worden. Uit de Koplopersprogramma’s
analyse van RVO (Analyse Koplopersprogramma’s Klimaatakkoord Industrie, bijlage bij
Kamerstuk 32 813, nr. 740), maar ook uit de binnenkort te verschijnen Klimaatmonitor en de Cluster Energie
Strategieën blijkt dat er meer CCS-plannen zijn dan door het huidige plafond ondersteund
kunnen worden. Het is op basis van deze informatie dat het kabinet ziet dat de industrie
door de ophoging van het CCS-plafond ook sneller, meer kan reduceren. Doorlooptijden
(vergunningen, infrastructuur) van zulke grootschalige projecten zijn lang. Tijdige
helderheid is derhalve nodig om projecten in 2030 gerealiseerd te hebben.
De ophoging van het plafond zoals vastgesteld in het kader van de Augustusbesluitvorming,
is niet besproken de partijen van het Klimaatakkoord en de bijbehorende uitvoeringstafels.
Een definitief besluit over de ophoging van het openstellingsbudget van de SDE++ in
2022 en de ophoging van het CCS-subsidieplafond vindt eind 2021 plaats.
236
Kan een volledige uitsplitsing worden geven (in een tabel) van alle maatregelen die
onder de € 6,8 miljard voor klimaat vallen en daarbij aangeven voor welke begroting
van welke ministerie ze bestemd zijn, of ze daar al aan zijn toegevoegd of dat ze
nog op de aanvullende post blijven staan?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 229.
237
Kan een nadere toelichting worden gegeven op basis van welke analyse of afwegingskader
het kabinet gekomen is tot de genoemde maatregelen in de klimaatimpuls van € 6,8 miljard?
Welke factoren waren doorslaggevend in uw besluitvorming?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 234.
238
Wat is de focus en scope van de aangekondigde onderzoeken die nodig zijn voor de verhoging
van de ambitie met 10GW?
Antwoord
Voor de toename van verschillende activiteiten op de Noordzee, en de ruimtelijke claims
die daarbij horen, is het belangrijk dat het ecosysteem van de Noordzee deze kan dragen.
De aangekondigde onderzoeken hebben betrekking op de draagkracht van het ecosysteem
en mogelijkheden voor natuurherstel en -versterking.
239
Hoe gaat invulling gegeven worden aan het opgehoogde CCS plafond nu het grote CCS
project «Athos» heeft aangegeven te stoppen omdat dit project niet meer nodig zou
zijn door de vroegtijdige overgang op waterstof van Tata Steel?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 235.
240
Kan een indicatie worden gegeven wanneer de eerste resultaten van onderzoek over de
mogelijkheden van het uitbreiden van de windmolencapaciteit op zee bekend zijn?
Antwoord
De nog lopende onderzoeken naar de ruimte voor meer windenergie op zee, waardoor er
nog geen extra windenergiegebieden zijn aangewezen in het ontwerp Programma Noordzee
in maart 2021, betroffen ecologische studies. Deze zijn inmiddels in concept gereed.
De uitkomsten daarvan worden meegenomen in de aanwijzing van extra windenergiegebieden
op zee in het aanvullend ontwerp van het Programma Noordzee. Het kabinet is voornemens
dit aanvullend ontwerp begin november naar de Tweede Kamer te sturen en ter inzage
te leggen.
241
Wat wordt precies verstaan onder het kosteneffectief vormgeven van het «Fit-for-55»-pakket?
Kan hier een toelichting op worden geven?
Antwoord
Hiermee wordt bedoeld dat het pakket erop gericht moet zijn dat de transitie bereikt
wordt op een zo kosteneffectief mogelijke wijze, dat wil zeggen tegen zo laag mogelijk
maatschappelijke kosten in de EU en in Nederland om via het behalen van het hogere
klimaatdoel in 2030 naar klimaatneutraliteit in 2050 door te groeien. Daarom zet het
kabinet ook in op het sturen op CO2 als kosteneffectieve transitie. Het kabinet acht het van belang dat klimaatbeleid
wordt vormgegeven in proportionele, uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen die
rekening houden met bijkomende brede maatschappelijke gevolgen.
Het Fit-for-55-pakket is gebaseerd op solidariteit tussen generaties, lidstaten, regio’s
en verschillende delen van de samenleving en op de kosteneffectiviteit die kan worden
gerealiseerd door als EU samen deze opgave in te vullen. Hierbij kiest de Commissie
voor een beleidsmix van prijsinstrumenten, Europese en nationale reductiedoelstellingen,
bronbeleid en faciliterend beleid.
Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is (kosten)effectiever dan een nationale
aanpak, ook gezien het grensoverschrijdende effect van broeikasgasuitstoot.
242
Klopt het dat er voor 2030 maximaal 10 GW (circa 45 TWh) wind op zee gerealiseerd
kan worden?
Antwoord
De inzet van dit kabinet is om ruimte op de Noordzee aan te wijzen om tot en met 2030
in totaal maximaal 21 GW te kunnen realiseren en daarmee bij te dragen aan de 55%
CO2-reductiedoelstelling van de Europese Commissie. Het realiseren van 10 GW extra windenergie
op zee bovenop de huidige plannen (circa 11 GW) wordt ook als doel gesteld in de breed
gedragen en aangenomen motie Boucke c.s. waarin het kabinet opgeroepen wordt om in
2021 minimaal ruimte voor 10 GW aan te wijzen (Kamerstuk 35 668, nr. 21). Of het mogelijk is om 10 GW extra te realiseren, is onzeker en afhankelijk van
verschillende factoren. Het is een heel ingewikkelde opgave, meer dan dat is niet
mogelijk. In het aanvullend ontwerp programma Noordzee dat begin november in consultatie
gaat, wordt beschreven hoe wordt getracht invulling te geven aan de motie.
243
Tot welk CO2-reductiepercentage leiden de investeringen in klimaatmaatregelen?
Antwoord
De maatregelen zorgen op korte termijn al voor emissiereductie en dragen voor enkele
megatonnen bij aan het 2030-doel van 49% reductie. Het PBL heeft dit pakket niet kunnen
verwerken in de ramingen in de KEV 2021 vanwege het te korte tijdbestek. Bovendien
is het precieze reductie-effect is afhankelijk van de concrete uitwerking van maatregelen,
die momenteel plaatsvindt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de manier waarop subsidie-instrumenten
precies worden uitgewerkt en in welke mate deze uiteindelijk ook worden benut. De
uitgewerkte maatregelen zullen door het PBL worden meegenomen in hun toekomstige berekeningen.
244
Kan een volledige uitsplitsing worden gegeven (in een tabel) van alle maatregelen
die onder de 6,8 miljard euro voor klimaat vallen en daarbij aangeven voor welke begroting
ze bestemd zijn, of ze daar al aan zijn toegevoegd of dat ze nog op de aanvullende
post blijven staan? En in welk jaar worden ze uitgeven?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 229.
245
Welke voorstellen uit het fit for 55 pakket kunnen worden gezien als kosteneffectief
vormgegeven?
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 241. De Commissie heeft gepoogd op EU-niveau een kosteneffectief
pakket samen te stellen. Dit betekent dat niet per se elke maatregel als kosteneffectief
kan worden beschouwd, maar de combinatie van maatregelen dit wel zou moeten zijn.
Nederland zet hier ook op in. Nieuwe voorgestelde subdoelen zullen de komende periode
o.a. hierop worden beoordeeld.
246
Op welke wijze dragen de afzonderlijke fit for 55 voorstellen tot een gelijk speelveld
voor bedrijven in Nederland?
Antwoord
Europees beleid zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, waardoor weglekeffecten
kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. De
Fit-for-55-voorstellen dragen bij aan een gelijk speelveld door een beleidsmix aan
prijsinstrumenten, Europese en nationale reductiedoelstellingen, bronbeleid en faciliterend
beleid.
Zo zorgt de voorgestelde herziening van het EU ETS voor een gelijker speelveld ten
aanzien van de prijs op broeikasgasuitstoot bij de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem
vallen. Zo wordt onder andere het verschil met de nationale CO2-heffing voor de industrie kleiner.
Het voorstel voor een Carbon Border Adjustment Mechanism (koolstofheffing aan de grens) borgt een gelijker speelveld op de EU markt, omdat
dezelfde koolstofkosten gaan gelden voor geïmporteerde en lokaal geproduceerde producten.
De overige voorstellen, zoals de RED en EED en bronbeleid zoals de CO2-normen voor lichte voertuigen, zorgen voor extra stimulans voor het Europese bedrijfsleven
om te verduurzamen en daarmee dragen deze voorstellen ook bij aan een gelijker speelveld
voor de bedrijven in Nederland in de EU. Zo is bijvoorbeeld het voorstel voor aanscherping
van de CO2-normen voor lichte voertuigen van toepassing op alle voertuigen, ongeacht of ze binnen
of buiten de EU worden geproduceerd.
247
Wat is de focus en scope van de aangekondigde onderzoeken die nodig zijn voor de verhoging
van de ambitie met 10GW?
Antwoord
De toename van verschillende activiteiten op de Noordzee, en de ruimtelijke claims
die daarbij horen, zijn alleen toelaatbaar als het ecosysteem van de Noordzee deze
kan dragen. De aangekondigde onderzoeken hebben betrekking op de draagkracht van het
ecosysteem en mogelijkheden voor natuurherstel en -versterking.
248
Wat is de focus en scope van de aangekondigde onderzoeken die nodig zijn voor de verhoging
van de ambitie voor wind op zee met 10GW? Op welke termijn wordt afronding van deze
onderzoeken verwacht?
Antwoord
Voor de toename van verschillende activiteiten op de Noordzee, en de ruimtelijke claims
die daarbij horen, is het belangrijk dat het ecosysteem van de Noordzee deze kan dragen.
De aangekondigde onderzoeken hebben betrekking op de draagkracht van het ecosysteem
en mogelijkheden voor natuurherstel en -versterking. Deze zijn inmiddels in concept
gereed. De uitkomsten daarvan worden meegenomen in de aanwijzing van extra windenergiegebieden
op zee in het aanvullend ontwerp van het Programma Noordzee. Het kabinet is voornemens
dit aanvullend ontwerp begin november naar de Tweede Kamer te sturen en ter inzage
te leggen.
249
Kan worden aangegeven hoe het bedrag van € 6,8 miljard voor klimaat precies uiteenvalt?
Welke deel hiervan is reeds aan begrotingen toegevoegd? Aan welke begrotingen precies?
Welk deel zal via «nota’s van wijziging» alsnog worden toegevoegd, en welk deel resteert
daarna nog op de aanvullende post?
Antwoord
De inzet is om de middelen voor het stimuleren van Hybride warmtepompen, voor het
ophogen van het SDE++ budget in 2022, de handhaving van de energiebesparingsplicht
en de verbreding energiebesparingsplicht naar ETS-bedrijven vóór de begrotingsbehandeling
van de EZK-begroting 2022 in uw Kamer via een nota van wijziging toe te voegen aan
de EZK-begroting. Ook de middelen voor het nationaal isolatieprogramma zullen via
een nota van wijziging deels worden toegevoegd aan de EZK-begroting en deels aan de
BZK-begroting. De overige middelen zullen later (wanneer de bestedingsplannen volledig
zijn uitgewerkt) aan de begrotingen worden toegevoegd.
250
Kan een volledige uitsplitsing worden gepresenteerd (in een tabel) van alle maatregelen
die onder de € 6,8 miljard voor klimaat vallen en kan daarbij tevens aangeven worden
voor welke begroting deze bestemd zijn, of de middelen daar al aan zijn toegevoegd
of dat deze nog op de aanvullende post blijven staan?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 229.
251
Klopt het dat de € 6,8 miljard euro voor klimaat ook betrekking heeft op jaren na
2022? Zo ja, kan de verdeling over alle jaren worden gegeven?
Antwoord
Ja, dat klopt. Zie verder het antwoord op vraag 229.
252
Kunnen de bestedingsplannen die ten grondslag liggen aan het verkrijgen van klimaatmiddelen
op de aanvullende post met de Tweede Kamer gedeeld worden?
Antwoord
Departementen kunnen goedgekeurde bestedingsplannen die aan de maatregelen ten grondslag
liggen zelf met de Tweede Kamer delen. De goedgekeurde bestedingsplannen waarvan de
middelen via de EZK-begroting lopen, zijn separaat ten tijde van de aanbieding van
de nota van wijziging aan uw Kamer verzonden.
253
Staan er voorwaardes tegenover de subsidies uit de SDE++ en specifiek voor ccs-aanvragen?
Antwoord
Bij een aanvraag voor de SDE++ moet er aan verschillende algemene voorwaarden worden
voldaan. Zo moet een aanvrager beschikken over vergunningen die noodzakelijk zijn
voor de realisatie van de productie-installatie en moet de installatie binnen een
bepaalde tijd worden gerealiseerd. Er gelden soms ook voor een bepaalde categorie
specifieke voorwaarden. Voor CCS geldt bijvoorbeeld dat een in behandeling genomen
aanvraag voor het milieudeel van de Wabo-vergunning bij de aanvraag voldoende is.
Daarnaast moet bij CCS een installatie binnen vijf jaar worden gerealiseerd. Voor
de meeste andere categorieën is dit vier jaar. Daarnaast moeten aanvragers bij een
CCS-project in bepaalde gevallen een uitvoeringsovereenkomst aangaan en een bankgarantie
afgeven. Ook moet bij een CCS-aanvraag een verklaring of verklaringen over de beschikbaarheid
van transport- en opslagcapaciteit van de partij of partijen die de opslag van de
CO2 uitvoeren worden meegestuurd. Deze verklaringen worden door TNO getoetst. De uiteindelijke
uitbetaling van subsidie is afhankelijk van de hoogte van de daadwerkelijke productie
tijdens de subsidie-looptijd of, in het kader van CCS, de daadwerkelijke opslag van
CO2 en de hoogte van de CO2-prijs.
254
Kan de Minister een overzicht geven van de besluitvormingsstukken, onderliggend aan
de € 6,8 miljard voor het klimaat is gereserveerd?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik naar de Klimaatnota die u 28 oktober heeft ontvangen. Het klimaatpakket
van 6,8 miljard euro dat in de Miljoenennota is aangekondigd, wordt in de Klimaatnota
2021 nader toegelicht en in de context van het doelbereik geplaatst. Conform de beleidslijn
openbaarmaking, worden bij de Klimaatnota daarom stukken openbaar gemaakt die inzicht
geven in de besluitvorming over dit nieuwe beleid.
255
Wat is de stand van zaken met het plafond in de SDE++ van 35 TWh hernieuwbare opwek
op land?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is een ambitie van 35 TWh hernieuwbare op land afgesproken,
welke de decentrale overheden via het RES-proces ruimtelijk inpassen. Daarbij is rekening
gehouden met de destijds verwachte toename van de elektriciteitsvraag door elektrificatie.
In de gezamenlijke RES’en zijn mogelijkheden geïnventariseerd die deze 35 TWh voorbijstreven.
Het is echter aan een volgend kabinet om – in overleg met medeoverheden – te bepalen
of de huidige doelstelling aangepast zal worden. Daarom wordt er op dit moment, in
lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord, gestuurd op de realisatie van 35 TWh
aan subsidiabele productie uit wind op land en zon-PV (> 15kW) en is de SDE++ op dit
moment ook voor dat doel ingericht. Dit gebeurt middels een plafond in de SDE++-regeling,
waarbij er rekening wordt gehouden met het gegeven dat een deel van de projecten uiteindelijk
niet gerealiseerd zal worden. Een dergelijk plafond is nodig om voldoende geld beschikbaar
te houden voor andere technieken zoals waterstof en warmte. Op basis van deze afspraken
evalueer ik bij elke volgende SDE++-openstellingsronde of het indicatieve plafond
van 35 TWh in zicht komt en of hierop maatregelen moeten worden genomen.
256
Is het plafond voor hernieuwbare opwerk op land na deze najaarsronde SDE++ naar verwachting
bereikt?
Antwoord
Op dit moment is niet de verwachting dat de 35 TWh in de huidige openstelling van
de SDE+ al gerealiseerd gaat worden. Afhankelijk van het aantal aanvragen dat in de
huidige openstelling gehonoreerd wordt, zal de 35 TWh naar verwachting in de openstellingsronde
van 2022 of 2023 gerealiseerd worden.
257
Kan een overzicht worden gegeven hoeveel subsidie de afgelopen jaren naar carbon capture
and storage (CCS) is gegaan?
Antwoord
In de beantwoording op vraag 28 is een overzicht opgenomen van de hoeveelheid subsidie
die er de afgelopen jaren vanuit de TSE-regeling en het internationale ACT-programma
aan CCS, CCU en Direct Air Capture-projecten is verleend.
In 2019 is er een subsidie van 9,8 miljoen euro aan EBN verstrekt voor de uitvoering
van een aantal haalbaarheidsstudies met betrekking tot projectonderdelen van Porthos,
onderdeel van de FEED-studies van Porthos.
Daarnaast zijn er in 2021 positieve subsidiebeschikkingen SDE++ verleend aan vier
industriële partijen in het Rotterdamse havengebied, die CO2 willen afvangen en leveren aan het Porthos systeem. Deze beschikkingen tellen gezamenlijk
op tot circa 2 miljard euro. Dit is echter niet de hoogte van de subsidie die daadwerkelijk
uitbetaald zal worden. De subsidie zal jaarlijks achteraf worden uitbetaald over de
hoeveelheid CO2 die ook daadwerkelijk is opgeslagen. Daarnaast is de hoogte van de subsidie per opgeslagen
CO2 afhankelijk van CO2-prijs in dat jaar.
258
Naar verwachting hoeveel SDE++-middelen zullen gaan naar CCS- en Carbon Capture, Utilisation
and Storage (CCUS)-projecten?
Antwoord
In de beantwoording op vraag 28 heb ik u al een overzicht gegeven van de hoeveelheid
subsidie die er de afgelopen jaren vanuit de verschillende regeling aan CCS, CCU en
Direct Air Capture-projecten is verleend.
In 2019 is er een subsidie van 9,8 miljoen euro aan EBN verstrekt voor de uitvoering
van een aantal haalbaarheidsstudies met betrekking tot projectonderdelen van Porthos,
onderdeel van de FEED-studies van Porthos.
Daarnaast zijn er in 2021 positieve subsidiebeschikkingen verleend aan vier industriële
partijen in het Rotterdamse havengebied, die CO2 willen afvangen en leveren aan het Porthos systeem. Deze beschikkingen tellen gezamenlijk
op tot circa 2 miljard euro. Dit betreft het maximale bedrag; de feitelijke subsidie
zal waarschijnlijk lager liggen. De subsidie zal jaarlijks achteraf worden uitbetaald
over de hoeveelheid CO2 die ook daadwerkelijk is opgeslagen. Daarnaast is de hoogte van de subsidie per opgeslagen
CO2afhankelijk van de CO2-prijs in dat jaar.
Ook is er 2021 een lening verstrekt aan EBN van 53,4 miljoen euro ter versterking
van het eigen vermogen. Hiermee wordt EBN in staat gesteld de investering voor de
realisatie en uitvoering van het Porthos-project te financieren. Het betreft hier
nadrukkelijk een lening, welke terugbetaald zal worden zodra het Porthos-project is
gestart. Deze lening aan EBN is dan ook geen additionele subsidie ten opzichte van
de afgegeven SDE++-beschikkingen.
259
Hoeveel extra vraag naar elektriciteit komt er naar schatting uit de industrie in
2030 bij uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord? Indien dit nog niet volledig
bekend is, waarom wordt dan een plafond van 35 TWh voor hernieuwbaar op land gehanteerd?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is een bandbreedte genoemd van 8- 24 TWh extra elektriciteitsvraag
in 2030 (pag 113) naast 3 – 4 GW vermogen voor elektrolyse (corresponderend met een
elektriciteitsvraag van 14 – 18 TWh). Inmiddels heeft de Stuurgroep Extra Opgaven
de verwachte elektriciteitsvraag 2030 verhoogd naar 15 tot 45 TWh extra in 2030.
In het Klimaatakkoord is eveneens de afspraak gemaakt voor de doelstelling van 35
TWh hernieuwbare opwek op land in 2030. Het plafond van 35 TWh draagt eraan bij dat
er voldoende geld beschikbaar blijft voor technieken die zorgen voor verduurzaming
aan de vraagkant door bijvoorbeeld waterstof- en warmteprojecten. Bovendien is het
voor het bereiken van daadwerkelijke CO2 reductie belangrijk dat er niet alleen voldoende hernieuwbare elektriciteit beschikbaar
beschikbaar is, maar dat deze ook nuttig wordt ingezet. Dat wil zeggen dat bij de
inzet van hernieuwbare elektriciteit de inzet van fossiele bronnen vermeden wordt.
Daarom is het van belang dat de vraag en aanbod zich parallel aan elkaar ontwikkelen.
260
Hoe verhoudt het plafond van 35 TWh voor hernieuwbaar op land zich met de afspraak
uit het klimaatakkoord dat in 2021 wordt geëvalueerd of er opschaling van hernieuwbare
elektriciteit nodig is in verband met de extra vraag uit industrie, mobiliteit en
gebouwde omgeving en/ of een verhoging van de EU CO2-reductiedoelstelling?
Antwoord
Deze evaluatie heeft voor de industrie al plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in
het rapport van de stuurgroep Extra Opgave. Dit rapport is op 28 april jl. aan de
Kamer aangeboden. Daarnaast wordt er momenteel hard gewerkt aan de evaluatie van de
elektriciteitsvraag voor mobiliteit en in de gebouwde omgeving. Het rapport van de
stuurgroep Extra Opgave geeft aan een extra elektriciteitsvraag van 15–45 TWh vanuit
de industrie in 2030 te verwachten. Vanwege de demissionaire status van het kabinet
is het rapport van de stuurgroep Extra Opgave niet van een inhoudelijke reactie voorzien.
Het is aan een volgend kabinet om – in overleg met medeoverheden – te bepalen of de
huidige doelstelling aangepast zal worden. Daarom wordt er op dit moment, in lijn
met de afspraken uit het Klimaatakkoord, gestuurd op de realisatie van 35 TWh aan
subsidiabele productie uit wind op land en zon-PV (> 15kW) en is de SDE++ op dit moment
ook voor dat doel ingericht.
261
Wat is de reden dat er een plafond van 35 TWh voor hernieuwbaar op land in de SDE++,
in het Klimaatakkoord is opgenomen?
Antwoord
Een dergelijk plafond is destijds afgesproken om te borgen dat er voldoende geld beschikbaar
zou blijven voor andere technieken zoals waterstof en warmte.
262
Vindt een sluiting van de SDE++ voor hernieuwbaar op land mogelijk veel vroeger plaats
dan het moment dat het afgesproken kostendalingspad op het niveau van subsidievrij
zou uitkomen (na 2025)? Zo ja, wat is daarvan de consequentie?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is een kostenreductiepad afgesproken voor wind en zon. Het doel
van deze afspraak was om ervoor te zorgen dat wind- en zonprojecten uiterlijk in 2026
zonder subsidie gerealiseerd kunnen worden. Voor bepaalde categorieën voor windenergie
op land geldt dat deze op sommige locaties nu al zonder subsidie gerealiseerd kunnen
worden. De verwachting is dat dit de komende jaren voor steeds meer categorieën voor
hernieuwbaar op land zal gelden. Afhankelijk van de aanvragen in de komende SDE++-rondes
is het mogelijk dat de 35 TWh in 2022 of 2023 al wordt bereikt. Vanaf dat moment zal
er in principe geen SDE++-subsidie meer beschikbaar zijn voor zon en wind. Het is
echter aan een volgend kabinet om – in overleg met medeoverheden – te bepalen of de
huidige doelstelling van 35 TWh aangepast dient te worden. Dit zal in grote mate afhankelijk
zijn van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag en de invulling die een nieuw
kabinet geeft aan de beoogde Europese doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030.
263
Wordt verwacht dat na de sluiting van de SDE++ er nog grotere projecten voor zonne-energie
op dak en land en windenergie op land gerealiseerd worden? Waarop is die aanname op
gebaseerd?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is een kostenreductiepad afgesproken voor wind en zon. Het doel
van deze afspraak was om ervoor te zorgen dat wind- en zonprojecten uiterlijk in 2025
zonder subsidie gerealiseerd kunnen worden. Voor bepaalde categorieën voor windenergie
op land geldt op sommige locaties dat deze nu al zonder subsidie gerealiseerd kunnen
worden. De verwachting is dus dat er ook na het sluiten van de SDE++ voor zon en wind
nog projecten gerealiseerd zullen worden.
264
Op welke wijze wordt bepaald wanneer de SDE++ voor hernieuwbaar op land gesloten moet
worden in het licht van realisatie van 35 TWh?
Antwoord
Op basis van de afspraak uit het Klimaatakkoord evalueer ik bij elke volgende SDE++-openstellingsronde
of het indicatieve plafond van 35 TWh in zicht komt en of hierop maatregelen moeten
worden genomen. Dit is het geval zodra er ruim voldoende SDE-beschikkingen zijn afgegeven
voor zon- en windprojecten om in 2030 minimaal 35 TWh op te wekken. Daarbij wordt
rekening gehouden met non-realisatie.
265
Op welke wijze wordt inzet gepleegd om de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur
voor transport en opslag van CO2 te realiseren?
Antwoord
Dit wordt middels verschillende manieren aangejaagd. In het CCS-project Porthos hebben
de drie staatsdeelnemingen Havenbedrijf Rotterdam, EBN en Gasunie het initiatief genomen
om gezamenlijk de infrastructuur van een CO2-verzamelleiding in het Rotterdamse havengebied aan te leggen, en de infrastructuur
voor het transport en de opslag op zee. Middels de SDE++ wordt al in een vroeg stadium
van projectontwikkeling zekerheid gegeven over de financiering van CO2-afvang, transport en opslag. Op deze manier kunnen partijen de risico’s beperken.
Het Ministerie van EZK is in contact met de verschillende private initiatiefnemers
en monitort de vorderingen op de verschillende projecten. In het Nationale Programma
PIDI (Programma Infrastructuur Duurzame Industrie) zal de voortgang van projecten
van nationaal belang ook nauwlettend worden gevolgd, knelpunten in kaart worden gebracht
en voorstellen voor versnelling worden gedaan.
266
Op welke wijze wordt ervoor ingezet om de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur
voor transport en opslag van CO2 te realiseren?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 265.
267
Op welke wijze wordt gepoogd om de bestaande infrastructuur die aanlandt in Den Helder
te hergebruiken voor de ontwikkeling van waterstof?
Antwoord
In eerste instantie is het aan de huidige eigenaar van de infrastructuur om te bepalen
wat hij hiermee wil doen. Indien er kansen zijn om de infrastructuur voor andere doeleinden
te gebruiken zal dit naar verwachting zeker onderzocht worden omdat dit mogelijk kosten
bespaart. Daarnaast hebben EBN en de Nederlandse olie- en gasindustrie Nexstep opgericht.
Nexstep onderzoekt in hoeverre de infrastructuur op de Noordzee kan worden hergebruikt
en stimuleert dit zo mogelijk.
268
Kan de rol van Energie Beheer Nederland (EBN) in de waterstoftransitie nader worden
toegelicht?
Antwoord
EBN kan in deze beginfase van de ontwikkeling van de waardeketen voor waterstof een
faciliterende en versnellende rol spelen door het hergebruik van bestaande assets
(zoals mijnbouwlocaties en on- en offshore gasinfrastructuur voor groene waterstofproductie
en -transport) te stimuleren. Door betrokkenheid van EBN bij pilotprojecten op dit
gebied kan ervaring worden opgedaan, op basis waarvan kan worden bezien of en in welke
vorm een structurele rol voor EBN bij waterstofactiviteiten nodig zal zijn op de lange
termijn.
269
Komt «Agri-PV» (zonnepanelen boven zacht fruit als teelt ondersteunende voorziening)
in aanmerking om een aparte categorie te vormen binnen de SDE++?
Antwoord
In de SDE++ zijn de verschillende categorieën voor zon-PV gebaseerd op piekvermogen
(≥15kWp en <1MWp; ≥1MWp) en type installatie (gebouwgebonden; grondgebonden; drijvend
op water; zonvolgend). Projecten voor agri-PV hebben in het verleden in de SDE-regeling
ingediend en aan agri-PV-projecten zijn ook beschikkingen toegekend. De SDE++ is vormgegeven
om op een zo kostenefficiënte wijze hernieuwbare energieproductie te stimuleren. Door
concurrentie in de regeling komen de meest kostenefficiënte productie-installaties
als eerste aan bod. Het kabinet is ben op dit moment niet voornemens naast de categorieën
voortvloeiend uit bovenstaande indeling nog aparte categorieën open te stellen in
de SDE++.
270
Op welke wijze is restwarmte die vrijkomt bij elektrolyse onderdeel van het wetsvoorstel
Collectieve Warmtevoorziening?
Antwoord
Restwarmte die vrijkomt bij elektrolyse kwalificeert als restwarmte in het wetsvoorstel
Wet Collectieve Warmtevoorziening. Deze warmte is duurzaam en kan worden ingevoed
op een collectief warmtesysteem. Het wetsvoorstel bevat een ophaalrecht voor warmtebedrijven
om deze warmte tegen ophaalkosten op te halen bij de restwarmteproducent. Het wetsvoorstel
regelt verder dat het warmtebedrijf dat gebruik maakt van deze restwarmte verantwoordelijk
is voor de leveringszekerheid. Hij wordt erop aangesproken door de toezichthouder
op het moment dat er iets mis gaat. Het warmtebedrijf moet hierover dus goede afspraken
maken met de restwarmteproducent. Dit wetsvoorstel wordt door een volgend kabinet
aangeboden aan de Raad van State voor advies.
271
Wat zijn de risico’s van CCS? Hoe worden deze risico’s beperkt?
Antwoord
Zoals aan alle industriële activiteiten zijn er aan CCS-projecten ook risico's verbonden.
Een mogelijk risico, alhoewel zeer klein, van CCS-projecten is het weglekken van CO2 uit transport- en opslaginfrastructuur. De nationale en internationale regelgeving
vereist dat de risico's in verband met CO2-transport en -opslag vóór, tijdens en na de activiteit tot een aanvaardbaar niveau
worden teruggebracht.
De risico's van CCS-projecten worden in kaart gebracht als onderdeel van de milieueffectrapportage
en de vergunningprocedure. De Mijnbouwwet bepaalt het regelgevend kader voor de veilige
opslag van CO2 door het verlenen van opslagvergunningen. Als onderdeel van de opslagvergunning moet
de aanvrager aantonen welke risico’s er zijn en welke maatregelen hij neemt om de
risico’s te verkleinen en beheersbaar te houden. Ook moet er een plan ingediend worden
hoe de vergunninghouder gaat monitoren en welke corrigerende maatregelen er genomen
kunnen worden in het geval het risico zich voordat. Al deze plannen gezamenlijk zijn
onderdeel van de uiteindelijke vergunning. Daarnaast houdt Staatstoezicht op de Mijnen
toezicht op de naleving van de voorschriften en volgen zij de ontwikkeling in het
opslagreservoir. Het transport van CO2per buisleiding moet voldoen aan de vereisten van het Bevb (Besluit externe veiligheid
buisleidingen), en vooraf moet worden aangetoond dat het omgevingsveiligheidsrisico
aanvaardbaar is. Daarnaast krijgt EBN een nog nader te bepalen rol met het oog op
de veiligheid van CO2-opslag (zie het antwoord op vraag 32)Verder is er vanuit de overheid contact met
de landen waar al CCS-projecten plaatsvinden, om kennis en ervaring uit te wisselen.
272
Op welke wijze is restwarmte die vrijkomt bij elektrolyse onderdeel van het wetsvoorstel
Collectieve Warmtevoorziening?
Antwoord
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 270.
273
In hoeverre en op welke wijze is restwarmte die vrijkomt bij elektrolyse onderdeel
van het wetsvoorstel Collectieve Warmtevoorziening?
Antwoord
Restwarmte is een bijproduct van het primaire productieproces en is warmte die zonder
tussenkomst van een warmtenet ongebruikt terecht zou komen in lucht of water. Verder
verwijs ik u naar het antwoord op vraag 270.
274
Komt «Agri-PV» (zonnepanelen boven zacht fruit als teelt ondersteunende voorziening)
in aanmerking om een aparte categorie te vormen binnen de SDE++?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 269.
275
Kan een inschatting worden geven van de hoogte van de SDE(++)-uitgaven wanneer gecorrigeerd
wordt voor de verwachte stijging van de CO2-prijs in het ETS naar 80–100 euro/ton?
Antwoord
Het is mogelijk dat de uitbetaling van SDE-middelen in een specifiek jaar achterblijft
bij de geraamde uitgaven, bijvoorbeeld doordat de marktprijzen voor bijvoorbeeld ETS-rechten
hoger uitvallen dan verwacht. Met de huidige SDE-systematiek leidt dit tot een toename
in de begrotingsreserve, waardoor niet uitgegeven middelen beschikbaar blijven voor
de SDE++. Hier wordt bij een volgende openstellingsronde rekening mee gehouden in
de bepaling van het openstellingsbudget. Indien er voldoende middelen beschikbaar
zijn om zowel te voldoen aan de geraamde uitgaven voor gehonoreerde subsidieaanvragen
en tegelijkertijd een grotere interesse vanuit de markt te bedienen, dan kan deze
toename in de beschikbare middelen leiden tot een hoger openstellingsbudget. Op deze
manier wordt gewaarborgd dat er geen middelen op de plank blijven liggen, terwijl
de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Tevens wordt er op deze wijze voor gezorgd
dat er voldoende middelen zijn om aan de verplichtingen voor de gehonoreerde projecten
te voldoen.
Een hogere CO2-prijs kan daardoor in een specifiek jaar leiden tot lagere SDE-uitgaven, maar zal
in latere jaren leiden tot een toename in het aantal projecten dat gestimuleerd kan
worden met de beschikbare middelen. Omdat een hogere CO2-prijs naar verwachting doorwerkt in een hogere prijs voor gas, elektriciteit en warmte
en de vraag vanuit de markt voor additionele projecten onzeker is, is het niet mogelijk
om een cijfermatige onderbouwing van de gevolgen van een hogere CO2-prijs voor het doelbereik van de SDE-regeling op korte termijn te geven.
276
Kan worden becijferd welke impact de recente ontwikkeling op de energiemarkt heeft
op de raming van de beschikbare middelen voor de subsidieregelingen duurzame energieproductie
en de bijbehorende begrotingsreserve?
Antwoord
De recente ontwikkelingen op de energiemarkt hebben geen impact op de middelen die
vanuit de overheid beschikbaar zijn voor de klimaattransitie. Wel is het mogelijk
dat er tijdelijk minder subsidie hoeft te worden uitbetaald dan eerder verwacht. Indien
de SDE-uitgaven lager uitvallen dan verwacht zullen niet uitgegeven middelen middels
de begrotingsreserve beschikbaar blijven voor de SDE, wat tot een toename leidt in
het aantal projecten dat in latere jaren gestimuleerd kan worden. Op dit moment is
de verwachting in de markt dat de recente prijsstijging niet structureel van aard
is en daarom zal de impact op de totale SDE-uitgaven naar verwachting beperkt zijn
277
Waarom is voor een andere opzet van de IKC gekozen ten opzichte van Duitsland? Kunnen
de verschillen in opzet toegelicht worden met een rekenvoorbeeld? Wat zou het benodigde
budget zijn voor 2021 indien er voor het Duitse model gekozen zou worden?
Antwoord
De Europese Commissie heeft ETS-richtsnoeren (C(2020) 6400 final) voor de lidstaten
opgesteld die aangeven hoe een IKC-ETS regeling opgesteld mag worden. Twee belangrijke
elementen die de hoogte van de compensatie bepalen zijn de CO2-emissiefactor en de eventuele toepassing van de zogeheten supercap. De CO2-emissiefactor is land-specifiek en is gebaseerd op de gemiddelde CO2-uitstoot per TWh fossiele energie-opwek. Het gaat hier dus niet om de CO2-uitstoot van de totale energie-opwek in een land. In Duitsland wordt veel gebruik
gemaakt van bruinkool; in Nederland hoofdzakelijk van gas. In Duitsland wordt bij
de fossiele energie-opwek daarom meer CO2 uitgestoten en daarvoor moeten meer ETS-rechten worden gekocht dan in Nederland.
De Duitse afnemers van die energie betalen daardoor ook hogere indirecte ETS-kosten
in hun energieprijs. Daarom worden Duitse afnemers via de voorlopige CO2-emissiefactor meer gecompenseerd dan Nederlandse afnemers. De Nederlandse emissiefactor
ligt vermoedelijk op gelijk niveau met de factoren voor België en Frankrijk. De Commissie
zal de definitieve emissiefactoren eind oktober publiceren in de bijlage van de genoemde
ETS-richtsnoeren. Lidstaten mogen daar onderbouwd met eigen onderzoek en na goedkeuring
door de Commissie van afwijken. Nederland heeft onderzoek gedaan naar de gehanteerde
CO2-emissiefactor. Dat heeft niet tot een ander inzicht geleid.
De supercap is een alternatieve methode om de compensatie per geval te berekenen. De inschatting
is dat de supercap de standaard compensatie van 75% verhoogt naar 100%. Lidstaten mogen de super cap toepassen indien zij menen dat de standaard compensatie niet afdoende is om de te
compenseren bedrijven te beschermen tegen carbon leakage – het risico dat banen en CO2-emissies weglekken naar landen zonder emissiebeprijzing. Uit ambtelijk contact met
de buurlanden blijkt dat alleen Duitsland van mening is dat zijn bedrijven met de
standaard berekeningsmethode niet voldoende beschermd worden. Toepassing van de supercap zouden de kosten voor Nederland van deze regeling in 2022 van 81,6 miljoen euro tot
ongeveer 109 miljoen euro verhogen.
Eventuele toepassing van de nieuwe IKC-ETS regeling na 2022 is aan het nieuwe kabinet.
278
Kunnen de uitgaven in Caribisch Nederland verder worden gespecificeerd?
Antwoord
De uitgaven voor Caribisch Nederland op artikel 4 van de EZK-begroting in 2022 en
verder (4,1 miljoen euro per jaar) betreffen voornamelijk subsidies aan de energiebedrijven
van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba met als doel de netbeheertarieven op deze eilanden
op hetzelfde niveau te houden als in (Europees) Nederland. De uitgaven in 2021 zijn
eenmalig fors hoger doordat 8,2 miljoen euro additionele subsidie is verleend om de
netbeheertarieven naar nihil te krijgen, dit als coronaondersteuning van de bevolking
en de bedrijven op de eilanden. Ook is eenmalig 10,4 miljoen euro gereserveerd voor
de beleidsdeelneming in de brandstofopslag op Bonaire en 1,7 miljoen euro voor het
treffen van noodmaatregelen om de energievoorziening op Bonaire te kunnen garanderen.
279
Wordt bij het bepalen van de hoogte van de ODE-heffing rekening gehouden met de actuele
raming van de CO2-prijs in het ETS (80–100 euro/ton in 2030)?
Antwoord
De beoogde ODE-opbrengst is bij het sluiten van het regeerakkoord in 2017 conform
gebruikelijke systematiek gelijkgesteld aan de geraamde SDE-kasuitgaven. In die prognoses
was nog geen rekening gehouden met de huidige ramingen van de CO2-prijs in 2030. Tussentijdse wijzigingen in bijvoorbeeld de CO2-prijs leiden tot meer of minder ruimte voor projecten die binnen het beschikbare
SDE-budget gesubsidieerd kunnen worden. De ODE-heffing wordt gedurende een kabinetsperiode
dus niet aangepast aan de CO2-heffing. Elk jaar maakt het PBL een nieuwe raming van onder ander de CO2-prijs in de KEV die in het najaar verschijnt.
280
Kan de doorsluis COVA-heffing verder worden gespecificeerd?
Antwoord
De Belastingdienst heft de Voorraadheffing op brandstoffen (benzine, diesel en LPG)
als ware het accijns, zie art. 26 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Wva).
Het voorraadheffingstarief is in de Wva vastgesteld op € 8 per 1.000 liter brandstof.
De enige variabele is hoeveel er door automobilisten getankt wordt.
De door de Belastingdienst ontvangen bedragen worden maandelijks via MinFin doorgesluisd
naar COVA als één bedrag zonder verdere specificatie naar de specifieke brandstoffen.
De voorraadheffing gaat uiteindelijk naar COVA en wordt daarom ook vermeld op de EZK
begroting als zijnde inkomsten.
281
Hoe gaat invulling gegeven worden aan de stimulans van hernieuwbare technieken die
toe zijn aan opschaling en dus buiten de MOOI subsidie vallen maar nog niet worden
erkend in de SDE++?
Antwoord
De MOOI-regeling stimuleert onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve (systeem)oplossingen
die kunnen bijdragen aan de klimaatdoelstelling. In termen van de activiteiten die
dergelijke projecten ondernemen is dit tot pilotprojecten (tot het zogenaamde Technology
Readiness Level (TRL) 7)). Er zijn ook nog andere energie-innovatie regelingen zoals
de DEI+ en HER+ die zich richten op innovaties die dichter op markttoepassing zitten,
zoals first-of-a-kind demonstratieprojecten (naast TRL7 ook TRL8/9). Volwassen technologieën
(TRL>9) kunnen doorstromen richting de SDE++ als het in lijn is met één van de SDE++
categorieën.
Echter zijn er technologieën die reeds een first-of-a-kind toepassing in Nederland
kennen, maar qua kosten nog niet kunnen concurreren in de SDE++. Hiervoor wordt gekeken
naar additionele instrumenten. Concreet wordt er gewerkt aan opschalingsregeling voor
groene waterstof en een Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie
(NIKI) waarin een breder pallet aan technieken voor de industrie aan bod zal komen,
zoals elektrisch kraken en groene chemie. Specifiek voor agri-PV (het voorbeeld in
vraag 283) zijn er in het verleden al aanvragen ingediend in de SDE-regeling en zijn
er ook voor agri-PV-projecten beschikkingen toegekend (zie antwoord vraag 269).
282
Kunnen de HER+ subsidies worden uitgesplitst naar de verschillende energiebronnen
waarin geïnvesteerd is?
Antwoord
De onderstaande tabel geeft weer hoe de subsidies van de HER+ regeling van 2020 zijn
verdeeld naar innovatiethema.
Innovatiethema
Subsidiebudget in 2020
Productie van windenergie op zee goedkoper maken
€ 37.848.000
Wind (op land, meer of waterkering)
€ 1.138.000
Zon PV
€ 1.827.000
Biomassa (vergisting en verbranding)
€ 793.000
Hernieuwbaar gas
€ 1.492.000
Geothermie (ultra) diep
€ 7.585.000
Totaal HER+ in 2020
€ 50.319.000
283
Hoe zal invulling worden gegeven aan het stimuleren van technieken (zoals Agri-PV)
die toe zijn aan opschaling en daarmee buiten de MOOI subsidie vallen, maar nog niet
worden erkend in de SDE++?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 281.
284
Wat is de invloed van de huidige hoge energieprijzen op de beschikkingen in de najaarsronde
SDE++ 2021 en de voorjaarsronde 2022?
Antwoord
De huidige hoge energieprijzen hebben geen directe invloed op de SDE++ ronde 2021
aangezien deze al van start is gegaan en alle (basis)bedragen vastgesteld zijn. Wel
is het mogelijk dat door de ontwikkelingen op de energiemarkt meer subsidieaanvragen
in de vrije categorie worden betrokken als indieners op basis van de huidige marktontwikkelingen
ervan uitgaan dat de onrendabele top van projecten lager uitvalt. Dit zou de concurrentie
om subsidie versterken binnen deze SDE++ ronde en tegelijkertijd meer CO2-reductie kunnen realiseren met hetzelfde verplichtingenbudget. Echter is het op dit
moment de verwachting dat de huidige marktontwikkelingen incidenteel van aard zijn.
Omdat projecten die in de SDE++ 2021 ronde of de SDE++ 2022 ronde een subsidieaanvraag
indienen niet direct operationeel zullen zijn is het niet de verwachting dat de huidige
korte termijn ontwikkelingen op de energiemarkten een grote rol zullen spelen in de
subsidieaanvragen voor de SDE++ 2021 en 2022 rondes. Zoals gebruikelijk zal het PBL
nieuwe actuele berekeningen maken voor de SDE++ ronde in 2022.
285
Kan worden bevestigd dat SDE++ in 2022 opengaat voor de categorieën zon op dak, zon
op land en wind op land? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja, in 2022 zal de SDE++ worden opengesteld, mogelijk met een plafond voor hernieuwbare
elektriciteit.
286
Kan worden bevestigd dat SDE++ in 2023 opengaat voor de categorieën zon op dak, zon
op land en wind op land? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, dit is afhankelijk van de resultaten van de SDE++ 2021 en 2022 en besluitvorming
door het nieuwe kabinet over een mogelijke ophoging van de doelstelling hernieuwbaar
op land door.
287
Op welke wijze strookt het plafond voor de 35 TWh voor hernieuwbaar op land met de
systematiek van de SDE++ dat de goedkoopste opties als eerste aan de beurt komen?
Antwoord
In principe concurreren de verschillende technieken en sectoren in de SDE++ op basis
van kosteneffectiviteit. Daarvoor gelden een aantal uitzonderingen waaronder het plafond
voor CCS en voor hernieuwbare elektriciteit (zie p. 233 van het Klimaatakkoord). Dit
is om ervoor te zorgen dat er voldoende geld overblijft voor andere technieken en
de transitie in de verschillende domeinen (zie ook het antwoord op vraag 203).
288
Hoeveel is de te beschikken ruimte voor de SDE++ voor 2022?
Antwoord
Het openstellingsbudget van de SDE++ ronde in 2022 wordt op een later moment bepaald
aan de hand van de interesse van de markt en de beschikbare middelen. Bij het vaststellen
van het openstellingsbudget wordt er aanvullend rekening mee gehouden dat (1) een
deel van de projecten uiteindelijk niet door gaat of minder produceert dan verwacht
en (2) niet de maximale subsidie aan projecten hoeft te worden uitgekeerd, omdat de
energieprijzen en ETS-prijs in de toekomst stijgen. Op basis van bovenstaande inschattingen
kan het openstellingsbudget van de SDE++ ronde in 2022 worden bepaald, zodanig dat
er op kosteneffectieve wijze zoveel mogelijk CO2-reductie gerealiseerd kan worden. Momenteel is de SDE++ 2021 ronde nog gaande, de
resultaten van deze ronde zullen ook meegenomen worden in de bepaling van het openstellingsbudget
van de 2022 ronde.
289
Wanneer vindt de 2022 ronde voor de SDE++ plaats?
Antwoord
Hierover heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden.
290
Waarom is het plafond op CCS (7,2 Mton) verhoogd, zonder dat daarmee de doelstelling
voor de industrie verhoogd is? In hoeverre is deze verhoging vooraf besproken met
en akkoord bevonden door de Klimaatakkoord partijen die deelnemen aan de uitvoeringsoverleggen?
Is een verhoogd budget voor de SDE++ voor 2022 reëel nu het potentieel zeer omvangrijke
CCS-project Athos gestopt is en niet meer zal indienen?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 235.
291
Hoeveel van het SDE++ budget belandt in de begrotingsreserve door het toepassen van
een veel lagere ETS prijs dan de huidige ETS marktprijs?
Antwoord
Het is mogelijk dat de uitbetaling van SDE-middelen in een specifiek jaar achterblijft
bij de geraamde uitgaven, bijvoorbeeld doordat de marktprijzen voor bijvoorbeeld ETS-rechten
hoger uitvallen dan verwacht. Met de huidige SDE-systematiek blijven niet uitgegeven
middelen middels de begrotingsreserve beschikbaar voor de SDE. Momenteel is de verwachting
dat er middelen aan de begrotingsreserve onttrokken zullen worden in 2022. Deze onttrekking
zou door de stijging in de ETS-prijs lager kunnen uitvallen. De uitbetaling van SDE-subsidie
gebeurt middels voorschotten die RVO op basis van voorlopige correctiebedragen vast
stelt. Indien deze te hoog blijken te zijn omdat er uitgegaan is van een te lage ETS-prijs,
dan zal RVO dit in toekomstige voorschotten verwerken, waardoor de uitbetaling van
SDE-middelen lager uitvallen. Omdat het correctiebedrag voor een specifiek jaar pas
in het voorjaar van het volgende jaar definitief wordt vastgesteld is het op dit moment
niet mogelijk om aan te geven hoeveel SDE++-budget in de begrotingsreserve belandt
(of niet onttrokken wordt) doordat de recente stijging in de ETS-prijs leidt tot een
hogere ETS-prijs dan verwacht op basis van de eerdere PBL-raming.
292
Wat zouden de gevolgen zijn voor de omvang van de ODE indien voor de SDE++ gebruik
zou worden gemaakt van een meer actuele ETS prijs?
Antwoord
De ETS-prijs heeft geen gevolgen voor de ODE-opbrengst, omdat de ODE-opbrengstenreeks
bij het sluiten van een regeerakkoord gelijk wordt gesteld aan de geraamde SDE-uitgavenreeks.
Deze SDE-uitgavenreeks is vastgesteld aan de hand van de meest recente inzichten van
het PBL ten tijde van het sluiten van het regeerakkoord. Een actualisatie van de ETS-prijs
in de SDE++ leidt daardoor niet direct tot een aanpassing van de ODE-opbrengst, omdat
deze in de regel vastgesteld wordt bij het sluiten van het regeerakkoord en niet tussentijds
wordt geactualiseerd. Voor zover een hogere ETS-prijs leidt tot lagere SDE-uitgaven,
is het mogelijk om met het beschikbare SDE-budget meer projecten te subsidiëren. Een
nieuw kabinet stelt bij het aantreden zowel de beoogde ODE-opbrengsten als de beschikbare
middelen voor de SDE++ vast en kan op dat moment rekening houden met de laatste verwachtingen
ten aanzien van de ontwikkeling van de ETS-prijs.
293
Kan aan de hand van meerdere rekenvoorbeelden worden aangegeven wat de verwachte impact
kan zijn van de hoge ETS-prijzen en energieprijzen op de inkomsten als ook de verwachte
kastuitgaven?
Antwoord
De ETS-prijs en de energieprijzen hebben geen impact op de ODE-opbrengst.
Het is mogelijk dat de uitbetaling van SDE-middelen in een specifiek jaar lager uitvalt
dan de geraamde uitgaven, bijvoorbeeld doordat de energieprijzen of de ETS-prijs hoger
uitvallen dan verwacht. Met de huidige SDE-systematiek blijven niet uitgegeven middelen
middels de begrotingsreserve beschikbaar. Hier wordt bij een volgende openstellingsronde
rekening mee gehouden in de bepaling van het openstellingsbudget. Indien er voldoende
middelen beschikbaar zijn om zowel te voldoen aan de geraamde uitgaven voor gehonoreerde
subsidieaanvragen en tegelijkertijd een grotere interesse vanuit de markt te bedienen,
dan kan deze toename in de beschikbare middelen leiden tot een hoger openstellingsbudget.
Op deze manier wordt gewaarborgd dat er geen middelen op de plank blijven liggen.
Tevens wordt er op deze wijze voor gezorgd dat er voldoende middelen zijn om aan de
verplichtingen voor de gehonoreerde projecten te voldoen.
Hogere energieprijzen of een hogere ETS-prijs leiden daardoor in een specifiek jaar
tot lagere SDE-uitgaven, maar zullen in latere jaren ook tot een toename in het aantal
projecten dat gestimuleerd kan worden met de beschikbare middelen leiden. Omdat een
hogere CO2-prijs naar verwachting doorwerkt in een hogere prijs voor gas, elektriciteit en warmte
en de vraag vanuit de markt voor additionele projecten onzeker is, is het niet mogelijk
om een cijfermatige onderbouwing van de gevolgen van een hogere CO2-prijs voor het doelbereik van de SDE-regeling op korte termijn te geven.
294
Met welke ETS-prijs wordt er gewerkt voor de ramingen ETS-inkomsten, voor de verwachte
SDE++-uitgaven, en voor de IKC? Op welke momenten worden deze cijfers geactualiseerd?
Wat gebeurt er met de extra middelen die dit oplevert?
Antwoord
De voor de raming van de ETS-ontvangsten gebruikte ETS-prijs is gebaseerd op de huidige
marktprijs en zogenaamde futures. Dat zijn termijncontracten voor levering van rechten
in de toekomst. Voor de raming in de begroting van 2022 is gerekend met een gemiddelde
marktprijs van 57 euro per ETS-recht in 2022 oplopend tot 59 euro per ETS-recht in
2026. Deze ramingen worden bij elke nieuwe jaarbegroting geactualiseerd. Meevallende
(of tegenvallende) ETS-inkomsten lopen conform de Nederlandse begrotingsregels mee
in het EMU-saldo.
Voor de regeling Indirecte Kostencompensatie ETS wordt over het jaar 2021 met uitbetaling
in 2022 gerekend met een ETS-prijs van 25,09 euro. Dit is conform de door de Europese
Commissie voorgeschreven berekeningssystematiek. Deze ramingen worden bij elke nieuwe
jaarbegroting geactualiseerd.
Voor de SDE++ van 2021 is de lange termijn CO2-prijs vastgesteld op 39,90 euro. Beschikkingen worden afgegeven op basis van het
basisbroeikasgasbedrag, welke twee derde daarvan is, aldus 26,60 euro. Deze cijfers
worden jaarlijks geactualiseerd, aan de hand van de Klimaat- en Energieverkenning
van het PBL. Meevallende inkomsten gaan naar de begrotingsreserve van de SDE++.
295
Kan een uitgebreidere toelichting worden gegeven waarop de geraamde kasuitloop van
de SDE, SDE+ en SDE++ is gebaseerd?
Antwoord
De kasuitloop van de SDE, SDE+ en SDE++ volgen uit de meest recente raming van RVO
voor de kasuitgaven van beschikte projecten en de verwachting voor toekomstige SDE++
openstellingsrondes. Er wordt in deze ramingen een zo realistisch mogelijke inschatting
gemaakt van de producties, CO2-reductie en de bijbehorende kasprognose voor de SDE, SDE+ en SDE++ op basis van de
rekensystematiek van de regelingen. Daarnaast wordt er in deze ramingen uitgegaan
van verwachte producties, CO2-reducties en verwachte subsidietarieven voor de beschikte projecten per categorie
(Zon PV, Wind op Land, warmtepompen, CCS, etc.) gedurende de looptijd van de subsidies.
Bij het verwachte subsidietarief wordt uitgegaan van de door PBL ingeschatte correctiebedragen
die in mindering komen op de beschikte basisbedragen. Voor de meest recente raming
is de Klimaat en Energieverkenning 2020 gehanteerd. Bij de verwachte producties wordt
rekening gehouden met onderproductie, non-realisatie en vertraging van projecten met
een subsidiebeschikking per categorie. Hiervoor wordt per technologie een inschatting
gemaakt op basis van expertinschattingen van RVO, inzichten uit het huidige portfolio
van SDE beschikkingen en publicaties zoals het rapport «Prognose hernieuwbare energie
2021».
296
Wanneer moeten uiterlijk de benodigde windgebieden aangewezen zijn om een mogelijke
verhoging van 11,5 GW wind op zee naar 21 GW in 2030 realiseerbaar te maken? Wanneer
verwacht de regering de benodigde extra windgebieden aan te wijzen? Wanneer wordt
het opgenomen in een routekaart Wind op Zee? Hoeveel van de 150 miljoen euro wordt
respectievelijk gereserveerd voor de voorbereiding, inpassing en uitvoering van wind
op zee?
Antwoord
Deze windenergiegebieden moeten uiterlijk in maart 2022 zijn aangewezen in het definitieve
Programma Noordzee. Na aanwijzing wordt in een Routekaart in het tweede kwartaal van
2022 bepaald voor welk van de aangewezen gebieden en in welke volgorde in de tijd
kavelbesluiten genomen worden. Vervolgens worden voor deze kavels vergunningverleningsprocedures
(tenders) gehouden waarna de bouw kan beginnen. Parallel aan dit proces wordt de aanlanding
van de energie van zee naar land gerealiseerd.
Het gehele bedrag van 150 miljoen euro wordt ingezet voor de ruimtelijke inpassing
van extra windenergie op zee. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor scheepvaartveiligheid,
ecologisch onderzoek, verduurzaming van de visserij en natuurversterking. De precieze
verdeling over inpassing, uitvoering en voorbereiding is afhankelijk van het daadwerkelijk
aanwijzen en ontwikkelen van windenergiegebieden.
297
Welke maatregelen worden genomen om de elektrificatie van de industrie te stimuleren
aangezien de 10 GW extra windenergie op zee ook moet worden afgenomen?
Antwoord
In de Routekaart Elektrificatie Industrie, die u op 15 oktober 2021 is toegestuurd
(Kamerstuk 32 813, nr. 869) treft u welke vormen van elektrificatie mogelijk zijn voor de industrie en welke
belemmeringen er nu zijn om daarin te investeren. Bij de aanbieding heb ik u aangegeven
dat een nieuw kabinet moet bepalen in hoeverre ze de aanbevelingen uit de Routekaart
kan overnemen. Doordat vier van de vijf grote industrieclusters in Nederland vanaf
de kust redelijk tot goed aan te sluiten zijn (Zeeland, Rotterdam, IJmond en Eemshaven)
zal naar verwachting ook het eerst aan de elektriciteitsvraag van die regio’s voldaan
kunnen worden. Ook kan worden gedacht aan windenergie voor elektrolyse, zodat groene
waterstof een deel van de industriële verduurzaming kan helpen realiseren. Zoals de
Routekaart aantoont, is goede afstemming belangrijk in de hele keten van opwek, transport,
opslag en gebruik. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over de
verhoging van de ambities voor windenergie op zee tot maximaal de genoemde 10 GW extra.
298
Hoe is de regering tot het besluit gekomen om de wind op zee doelstelling tot en met
2030 te verhogen naar 21 GW?
Antwoord
In het Programma Noordzee wordt met de aanwijzing van windenergiegebieden een ruimtelijke
reservering gemaakt. Een besluit tot het verhogen van de doelstelling is aan een volgend
kabinet. Dit besluit is dus nog niet genomen. Wel heeft het kabinet maatregelen getroffen
om de optie open te houden voor een volgend kabinet om de doelstelling te verhogen.
Aanleiding is dat de EU-doelen in april 2021 zijn aangescherpt tot 55 procent CO2-reductie in 2030. De Stuurgroep Extra Opgave (Kamerstuk 35 668, nr. 21) geeft aan dat voor de verduurzaming van de industrie tot 10 GW geïnstalleerd windvermogen
op zee nodig is in 2030. 10 GW extra windenergie op zee wordt ook als doel gesteld
in de breed gedragen en aangenomen motie van het lid Boucke c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 21) waarin het kabinet opgeroepen wordt om in 2021 minimaal ruimte voor 10 GW aan te
wijzen.
299
Weet de regering wanneer uiterlijk de benodigde windgebieden aangewezen moeten zijn
om een mogelijke verhoging van 11,5 GW wind op zee naar 21 GW in 2030 realiseerbaar
te maken?
Antwoord
Ja, deze windenergiegebieden moeten uiterlijk in maart 2022 zijn aangewezen in het
definitieve Programma Noordzee. Na aanwijzing wordt in een Routekaart in het tweede
kwartaal van 2022 bepaald voor welk van de aangewezen gebieden en in welke volgorde
in de tijd kavelbesluiten genomen worden. Vervolgens worden voor deze kavels vergunningverleningsprocedures
(tenders) gehouden waarna de bouw kan beginnen. Parallel aan dit proces wordt de aanlanding
van de energie van zee naar land gerealiseerd.
300
Wanneer verwacht de regering de benodigde extra windgebieden aan te wijzen? Wanneer
wordt het opgenomen in een routekaart Wind op Zee?
Antwoord
Het kabinet is voornemens deze windenergiegebieden in maart 2022 aan te wijzen in
het definitieve Programma Noordzee. In het aanvullend ontwerp programma Noordzee dat
begin november in consultatie gaat, wordt beschreven welke extra windenergiegebieden
het kabinet hiervoor voornemens is aan te wijzen.
Zodra de extra windenergiegebieden zijn aangewezen in het Programma Noordzee 2022–2027
kan nader bepaald worden welke (delen van) gebieden daadwerkelijk benut worden voor
windenergie en in welke volgorde in de tijd. Daarvoor stel ik samen met de overige
betrokken bewindslieden een aanvullende routekaart windenergie op zee op. Ik streef
ernaar deze aanvullende routekaart in het tweede kwartaal van 2022 gereed te hebben.
301
Hoeveel van de 150 miljoen euro wordt respectievelijk gereserveerd voor de voorbereiding,
inpassing en uitvoering van wind op zee?
Antwoord
Het gehele bedrag van 150 miljoen euro wordt ingezet voor de voorbereiding, inpassing
en uitvoering van extra windenergie op zee. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor
scheepvaartveiligheid, ecologisch onderzoek, verduurzaming van de visserij en natuurversterking.
De precieze verdeling over inpassing, uitvoering en voorbereiding is afhankelijk van
het daadwerkelijk aanwijzen en ontwikkelen van windenergiegebieden.
Vragen 302
Welke maatregelen worden genomen om de elektrificatie van de industrie te stimuleren
aangezien de 10 GW extra Wind op Zee t.o.v. het Klimaatakkoord ook afgenomen moeten
worden (het meest efficiëntst door de industrie direct aan de kust)?
Antwoord
In de Routekaart Elektrificatie Industrie, die uw Kamer op 15 oktober 2021 heeft ontvangen
(Kamerstuk 32 813, nr. 869), is toegelicht welke vormen van elektrificatie mogelijk zijn voor de industrie en
welke belemmeringen er nu zijn om daarin te investeren. Daarbij is aangegeven dat
een nieuw kabinet moet bepalen in hoeverre het de aanbevelingen uit de Routekaart
kan overnemen. Doordat vier van de vijf grote industrieclusters in Nederland vanaf
de kust redelijk tot goed aan te sluiten zijn (Zeeland, Rotterdam, IJmond en Eemshaven)
zal naar verwachting ook het eerst aan de elektriciteitsvraag van die regio’s voldaan
kunnen worden.
Ook kan worden gedacht aan windenergie voor elektrolyse, zodat groene waterstof een
deel van de industriële verduurzaming kan helpen realiseren. Zoals de Routekaart aantoont,
is goede afstemming belangrijk in de hele keten van opwek, transport, opslag en gebruik.
303
Wanneer worden de benodigde extra windgebieden aangewezen? Wanneer wordt het opgenomen
in een routekaart Wind op Zee?
Antwoord
Het kabinet is voornemens deze windenergiegebieden in maart 2022 aan te wijzen in
het definitieve Programma Noordzee. In het aanvullend ontwerp programma Noordzee dat
begin november in consultatie gaat, wordt beschreven welke extra windenergiegebieden
het kabinet hiervoor voornemens is aan te wijzen.
Zodra de extra windenergiegebieden zijn aangewezen in het Programma Noordzee 2022–2027
kan nader bepaald worden welke (delen van) gebieden daadwerkelijk benut worden voor
windenergie en in welke volgorde in de tijd. Daarvoor stelt het kabinet een aanvullende
routekaart windenergie op zee op. Streven is deze aanvullende routekaart in het tweede
kwartaal van 2022 gereed te hebben.
304
Hoeveel van de 150 miljoen euro wordt respectievelijk gereserveerd voor de voorbereiding,
inpassing en uitvoering van wind op zee?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 301.
305
Welke maatregelen worden genomen om de elektrificatie van de industrie te stimuleren
aangezien de 10 GW extra Wind op Zee tov het Klimaatakkoord ook afgenomen moeten worden
(het meest efficiëntst door de industrie direct aan de kust)?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 302.
306
Is het juist dat er bij de continuering van de subsidieregeling indirecte emissiekosten
ETS over 2021 wordt gerekend met een CO2 prijs van 23 euro/ton? Kan worden uitgelegd waarom hiervoor is gekozen en niet voor
bijvoorbeeld het hanteren van de gemiddelde ETS prijs over 2021 van 60 euro/ton?
Antwoord
Dit is onjuist. Voor de IKC ETS wordt over het jaar 2021 met uitbetaling in 2022 gerekend
met een ETS-prijs van 25,09 euro. Dit is conform de door de Europese Commissie voorgeschreven
berekeningssystematiek.
307
Wat is het effect op de post Overige subsidies nu blijkt dat het warmtetransportnet
van de Rotterdamse haven waarschijnlijk niet naar Leiden wordt doorgetrokken?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 77.
308
Is er budget gereserveerd voor de parallelle ontwikkeling van kleinschalige waterstofproductie?
Kan er budget voor kleinschalige waterstofproductie worden vrijgemaakt?
Antwoord
Het te ontwikkelen opschalingsinstrument richt zich in eerste instantie op projecten
tussen de 0,5 en 50 megawatt (MW). Daarmee is het ook voor kleinschalige projecten
toegankelijk.
309
Gaat de lastenverdeling van de ODE-heffing, 33% voor huishoudens en 67% voor bedrijven,
worden gehandhaafd?
Antwoord
Het klopt dat in de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) de lastenverdeling
van één derde voor huishoudens en twee derde voor bedrijven gehandhaafd wordt.
310
Klopt het dat bij de ODE-last de verhouding tweederde bedrijven, eenderde huishoudens
gehandhaafd wordt? Hoe verhoudt zich dit tot de voorgestelde 3 miljard euro extra
SDE++ budget én de voorgestelde ODE-verlaging voor het mkb? Blijft zodoende deze verhouding
in tact bij de financiering van de energietransitie? Zo nee, wat wordt de nieuwe verhouding?
Antwoord
Het klopt dat in de Opslag Duurzame Energie (ODE) de lastenverdeling van één derde
voor huishoudens en twee derde voor bedrijven gehandhaafd wordt. De 3 miljard euro
extra SDE++ budget zal niet gedekt worden door de Opslag Duurzame Energie maar door
de algemene middelen waardoor dit geen effect op de ODE verhouding heeft. Daarnaast
heeft het kabinet 15 oktober jl. besloten om incidenteel voor 2022 een tweetal aanpassingen
in de energiebelastingen door te voeren om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening
op de korte termijn (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Hiertoe verhoogt het kabinet de belastingvermindering met 230 euro (incl. btw).
Daarnaast wordt het tarief in de energiebelasting op de eerste schijf elektriciteit
met 8,389 cent (inclusief btw) verlaagd. Met deze maatregelen daalt het belastingdeel
van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik met ongeveer
430 euro. Deze aanpassingen worden doorgevoerd in de energiebelasting (EB), daarom
heeft dit geen impact op de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie (ODE).
311
Wanneer en hoe vaak worden de ramingen van de verwachte ODE-opbrengsten geactualiseerd?
Antwoord
De raming van de verwachte ODE-opbrengsten wordt in beginsel bij ieder regeerakkoord
geactualiseerd.
312
Kan meer toelichting worden gegeven op de onttrekking van € 235,7 miljoen van de begrotingsreserve
duurzame energie en klimaattransitie voor het financieren van aanvullende maatregelen
om tot CO2-reductie te komen?
Antwoord
Het genoemde bedrag maakte onderdeel uit van de in totaal 298,7 miljoen euro die in
2020 (63,0 miljoen euro) en 2021 (235,7 miljoen euro) aan de reserve duurzame energietransitie
is onttrokken ter financiering van additionele maatregelen in het kader van de uitvoering
van het Urgenda-vonnis (Urgenda 2.0-pakket). Deze middelen zijn aanvankelijk op de
Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën geplaatst en van daaruit verdeeld
over de begrotingen van de betrokken departementen. Belangrijkste maatregelen die
hiermee gefinancierd zijn zijn:
− Regeling reductie energiegebruik (BZK)
− Maatregelen CO2-reductie Industrie (EZK)
− Circulaire maatregelen in de grond-, weg- en waterbouw (IenW)
− Versnelling warme sanering varkenshouderij (LNV)
313
Wanneer en hoe vaak worden de verwachte ETS-opbrengsten voor dit jaar en de komende
jaren geactualiseerd?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 294.
314
Is in de budgetprognose rekening gehouden met de grootschalige uitrol in de veenweideaanpak,
die volgens de regionale veenweidestrategieën in 2026 gepland staat?
Antwoord
Het gereserveerde Rijksbudget voor de veenweideaanpak is 276 miljoen euro. U wordt
hiervoor verwezen naar de begroting van LNV waarvan de behandeling in uw Kamer eind
november zal plaatsvinden. Van het budget is 100 miljoen euro via de Regeling specifieke
uitkering impuls veenweiden overgemaakt naar de provincies. Voor coördinatie en onderzoek
wordt 76 miljoen euro ingezet. Voor de uitrol van maatregelen is 100 miljoen euro
gereserveerd, zoals ook terugkomt in het Veenplan dat de Minister van LNV in 2020
naar uw Kamer heeft gestuurd. Er wordt nog in kaart gebracht wat de verschillende
veenweidemaatregelen kunnen opleveren. Op basis daarvan wordt bepaald hoeveel financiering
voor de uitrol van maatregelen uiteindelijk nodig is. De afspraak is dat regionale
overheden aanvullende financiering beschikbaar stellen. Daarnaast wordt gekeken naar
mogelijkheden van koppeling met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
315
Wat zijn de gevolgen van de sluiting van Norg?
Antwoord
Sluiting van de L-gasopslag Norg is momenteel niet aan de orde. Als de gasopslag Norg
op dit moment gesloten wordt, dan zou de gaswinning uit het Groningenveld omhoog moeten
om deze winter en in de volgende jaren huishoudens, bedrijven en instellingen van
gas te voorzien. Ook na de sluiting van het Groningenveld blijft de gasopslag nodig
om de betrouwbaarheid van de markt voor laagcalorisch gas te kunnen borgen. Om het
Groningenveld te kunnen sluiten moet er voldoende capaciteit beschikbaar blijven om
ook in uitzonderlijke situaties de markt te kunnen blijven beleveren. De gasopslag
in Norg is momenteel de grootste afzonderlijke bron voor capaciteit. Om de inzet van
Norg tot en met het gasjaar 2026/2027 zeker te stellen heb ik, met inachtneming van
de leveringszekerheid, een overeenkomst uitgewerkt met eigenaar NAM en haar aandeelhouders,
Shell en ExxonMobil. Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik een afspraak
heb gemaakt met Shell en ExxonMobil over de inzet van de gasopslag Norg tot en met
gasjaar 2026–2027 (Kamerstuk 33 529, nr. 850). Momenteel is een arbitrage aanhangig betreffende de vaststelling van de hoogte
van de vergoeding voor de inzet van Norg die de Staat aan NAM zal betalen.
316
Wat is er nodig om Norg te sluiten?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 315. Op het moment dat gasopslag Norg niet meer nodig is
als opslag ten behoeve van leveringszekerheid in de markt voor laagcalorisch gas kan
NAM, als eigenaar van de opslag, overwegen om te stoppen met de opslag van gas in
Norg.
317
Kan de sluiting van Norg gecompenseerd worden met meer gasimport en wat zijn hiervan
de voor- en nadelen?
Antwoord
Nee, de sluiting van Norg kan niet gecompenseerd worden door meer gasimport. Gasopslagen
worden gebruikt om flexibiliteit te bieden. Op het moment dat er voldoende aanbod
van gas is en de vraag laag in de zomer worden de opslagen gevuld, zodat het gas op
momenten van hoge vraag in de winter gebruikt kan worden. Door gebruik te maken van
een gasopslag wordt gas in de zomer geïmporteerd in plaats van in de winter. Op de
jaarlijkse hoeveelheid te importeren gas heeft dit geen effect. Zie ook de antwoorden
op vraag 315 en 316.
318
Wat wordt verstaan onder koude momenten en verstoringen in het gassysteem?
Antwoord
Naar verwachting vanaf oktober 2022 dient het Groningenveld alleen nog als reservemiddel.
Dit betekent dat alleen nog een beperkt aantal productielocaties operationeel wordt
gehouden doordat zij op een minimale stand produceren. Alleen in twee typen situaties
kan de winning uit deze locaties nog worden aangepast naar een hoger dan minimaal
niveau (Kamerstuk 33 529 nr. 902). Ten eerste in geval van een dusdanig fysiek hoge vraag (door langdurige en forse
kou) dat die niet door overige middelen kan worden afgedekt. Ten tweede als het Groningenveld
nodig is als zogenoemde back-up voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet
(GTS). Daarvan kan sprake zijn in geval van uitval of storingen van (stikstof)installaties
van GTS, transportbeperkingen of onverwachte wijzigingen in de samenstelling van het
gas waardoor er meer stikstof nodig is uit de stikstofinstallaties en waardoor terugval
op andere middelen (het Groningenveld) nodig is om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch
gas. Ik werk momenteel aan een wetswijziging waarmee de laatste periode van de inzet
van het Groningenveld als reservemiddel in uitzonderlijk situaties en de periode na
sluiting wettelijk wordt geregeld (Kamerstukken 33 529, nr. 831).
319
Wat is op dit moment de gemiddelde afhandelingstijd van een schadeafhandeling en wat
is de gewenste afhandelingstijd voor 2022?
Antwoord
Het aantal dagen waarin een schademelding wordt afgehandeld is bij benadering op dit
moment 204 dagen sinds de schademelding is binnengekomen. Het streven van het IMG
is om schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Het percentage schademeldingen
dat binnen een half jaar is afgehandeld ligt momenteel onder de 50 procent. Het IMG
geeft aan dat dit o.a. komt door de dossiers die de afgelopen periode werden stilgelegd
vanwege de moeilijk verklaarbare verschillen tussen de schademeldingen in de kern
van het aardebevingsgebied en de randen daarvan. Ook voor circa 7.500 reeds ingediende
aanvragen, heeft IMG de afhandeling in overleg met bewoner tijdelijk stilgelegd omdat
de schademelder aangeeft mogelijk voor een vaste vergoeding te willen kiezen of omdat
de vaste vergoeding hoger is dan het bedrag dat de aanvrager anders zou ontvangen.
Het IMG verwacht dat de verwachte doorlooptijd weer omlaag zal gaan zodra deze dossiers
worden afgehandeld.
320
Wanneer wordt de novelle voor de Wet Versterking Groningen naar de Tweede Kamer gestuurd?
Antwoord
Van 26 juli t/m 23 augustus jl. heeft de novelle opengestaan voor internetconsultatie.
Momenteel wordt deze reacties verwerkt. Het streven is de novelle dit najaar voor
advies bij de afdeling advisering van de Raad van State te dienen. Na verwerking van
het advies van de Raad van State zullen de Minister van BZK en ik de novelle aan uw
Kamer doen toekomen.
321
Wat wordt verstaan onder «koude momenten» en «verstoringen» als het gaat om het als
reservemiddel inzetten van het Groningenveld?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 318.
322
Welke soort schades vallen onder immateriële schades en hoe wordt de waarde van een
schade bepaald?
Antwoord
Immateriële schade is een vorm van schade die iemand lijdt bijvoorbeeld in de vorm
verdriet of geestelijk leed. Op 1 juni jl. is het IMG gefaseerd gestart met het uitkeren
van immateriële schadevergoedingen aan een groep van honderd huishoudens. Het IMG
verwacht medio november te starten met de verdere uitvoering van de regeling. Het
IMG bestudeert de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 15 oktober jl. over de aansprakelijkheid
van NAM t.a.v. immateriële schade. Indien deze uitspraak aanleiding geeft tot wijzigingen
in de werkwijze, zal IMG die doorvoeren.
Wanneer een aanvraagprocedure wordt gestart, verzamelt het IMG relevante gegevens
over iemands persoonlijke situatie. Het IMG beschikt deels zelf over deze gegevens,
zoals de omvang van de fysieke schade, en de duur van de schadeprocedure(s). Dit geeft
een eerste indicatie van de omvang van de immateriële schade. Daarnaast zal een vragenlijst
voorgelegd worden die een indicatie geeft van het persoonlijk ervaren leed. Op basis
van gegevens over al deze persoonlijke omstandigheden van de individuele bewoner besluit
het IMG besluiten in welke mate er sprake is van een persoonsaantasting.
323
Kan een onderbouwing worden gegeven van de bijdrage voor RVO.nl ter grootte van 237.631.000
euro in 2022? Waarom is er in 2022 en 2023 zoveel minder geld nodig c.q. beschikbaar
dan in 2021?
Antwoord
De grootste posten in de uitvoeringskosten van RVO.nl voor 2022 zijn opgebouwd uit
kosten voor de afhandeling van individuele aanvragen voor fysieke schade (213,6 miljoen
euro, inclusief btw van 22 miljoen euro), de regeling voor het versneld uitkeren van
een vaste vergoeding, waardedaling (7,7 miljoen euro), en immateriële schade (17,5
miljoen euro).
De bijdrage aan RVO is in 2022 lager doordat er lagere kosten voor de afhandeling
van de individuele aanvragen voor fysieke schade worden geraamd. IMG raamt dat de
keuze voor de vaste vergoeding, waarvan de procedure minder kostbaar is, leidt tot
minder individuele (maatwerk)aanvragen. Daarnaast verwacht IMG dat de uitvoeringskosten
voor de waardedalingsregeling terug lopen, omdat het grootste deel van de verwachte
aanvragen al is afgehandeld. Voor het jaar 2023 zijn nog geen begrotingsbedragen afgegeven
door het IMG. Wettelijk gezien moet het IMG de begroting voor 2023 uiterlijk 1 april
2022 aanbieden.
324
Kan een nadere precisering van het beschikbare uitgavenbudget worden gegeven? Om welke
bedragen gaat het en op welke budgetten is dat?
Antwoord
Op pagina 141 van de EZK-begroting is het uitgavenbudget uitgesplitst in de onderliggende
posten. Zie onderstaande tabel voor het uitgavenbudget van 2022 ter illustratie. De
posten worden toegelicht vanaf E. Toelichting op de financiële instrumenten (pagina 142 en verder).
Bedragen x € 1.000
Totaal
947.011
Subsidies (regelingen)
0
Inkomensoverdrachten
698.750
In de begroting uitgesplitst in schadevergoedingen, vergoeding voor waardedaling,
vergoeding immateriële schade en bijdrage commissie bijzondere situaties
Opdrachten
2.380
Vermogensverschaffing/-onttrekking
0
Bijdrage aan agentschappen
239.631
In de begroting uitgesplitst in een bijdrage aan RVO.nl en het IMG
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s
1.050
Bijdrage aan TNO voor uitvoeren van publieke SDRA
Bijdrage aan medeoverheden
2.200
Bestemd voor versterken
Bijdrage aan (internationale) organisaties
3.000
325
Waarvoor is het werkbudget projectdirectie Groningen bedoeld?
Antwoord
Het werkbudget van de projectdirectie Groningen is bedoeld voor verschillende uitgaven
ter ondersteuning van de beleidsontwikkeling- en uitvoering van de projectdirectie
Groningen. Het gaat voornamelijk om kosten voor onderzoeken en advies op het gebied
van gaswinning en veiligheid, bijvoorbeeld het ontwikkelen van de typologie-aanpak.
Ook kosten voor communicatie-uitingen, zoals www.dashboardgroningen.nl, en bijeenkomsten vallen hieronder. Tot slot vallen hier uitgaven onder in het kader
van het in publiek beheer brengen van (bewoners)data uit de periode dat de NAM nog
verantwoordelijk was voor de schadeafhandeling.
326
Kan een overzicht gegeven worden van de resultaten van de Commissie Bijzondere Situaties?
Antwoord
Voor een overzicht van de resultaten van de Commissie Bijzondere Situaties (CBS) verwijs
ik u naar de jaarverslagen van de CBS. De jaarverslagen van de CBS worden altijd aan
de Kamer doorgeleid. Het laatste jaarverslag heeft mijn ambtsvoorganger in mei jl.
aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Daarnaast zijn alle jaarverslagen vanaf 2014 te vinden op de website van de CBS:
www.vangnetbijzonderesituaties.nl.
In het jaarverslag van 2020 is de volgende tabel terug te vinden, waarin de resultaten
van de CBS in hoofdlijnen beschreven staan:
BINNENGEKOMEN AANVRAGEN & BEHANDELING
Status
Aantal 2020
Totaal
(15-04-2014 t/m 31-12-2020)
Totaal aantal aanmeldingen
14
317
Binnengekomen via burgemeesters: 10
Binnengekomen via OR: 4
In behandeling
9
14
Definitief afgehandeld
5
303
VORMEN VAN GEBODEN HULP OP HOOFDLIJNEN
Geboden hulp
Aantal 2020
Totaal
(15-04-2014 t/m 31-12-2020)
Verhuiskostenvergoeding
9
99
Financiële coach/zaakwaarnemer/ontzorgen
25 waarvan 11 nieuw
105
Woning opgekocht door de NAM in opdracht van de Commissie
3
54
Financiële hulp / garantiebedrag om verkoop te bevorderen
3
64
Woning zelf verkocht
1
31
Verwijzing/bemiddeling naar NAM/gemeente
0
13
Vergoeding tijdelijke huur
3
37
Hulp in natura (onderwijs/zorg/huis)
0
7
Herstel huis op kosten van de Commissie
0 (1 uitgevoerd op basis van besluit 2019)
6
327
Kan aangegeven worden wat de reden is voor de kapitaalinjectie EBN, en welke verplichtingen
er voortkomen uit de schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen? Kan een
onderbouwing worden gegeven van de hoogte van de kapitaalinjectie EBN?
Antwoord
In de Voorjaarsnota 2021 (Kamerstuk 35 850, nr. 1, bijlage 6) is een uitgebreide toelichting over de meerjarige raming opgenomen voor
verwachte uitgaven voor de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie in Groningen
en de doorwerking op EBN. In de begroting voor 2022 is deze raming geactualiseerd.
Deze uitgaven worden door de Staat doorbelast aan NAM, die een deel van deze kosten
– via het gasgebouw – doorberekend aan EBN. EBN is een 100% beleidsdeelneming van
EZK.
EBN heeft afgelopen jaren een voorziening opgebouwd voor deze kosten (stand eind 2020:
1,3 mld. euro). Echter, de verwachte uitgaven op basis van de meerjarige raming uit
de Voorjaarsnota 2021 overstijgen de bestaande voorziening van EBN. Om ervoor te zorgen
dat EBN aan haar verplichtingen zal voldoen, en haar deel van de kosten voor schade
en versterken zal betalen, zal de Staat het eigen vermogen van EBN in de komende jaren
versterken.
De hoogte van de geraamde kapitaalstorting wordt bepaald op basis van 1) de totaal
geraamde kosten voor de schade-afhandeling en de versterkingsoperatie (exclusief btw)
en 2) de hoogte van de bij EBN aanwezige voorziening. Mocht één van deze twee componenten
veranderen (bijvoorbeeld als gevolg van de hoge gasprijs), dan leidt dat tot een wijziging
in de hoogte van de geraamde kapitaalstorting.
Zie de onderstaande tabel voor de onderbouwing van de hoogte van de kapitaalinjectie
een uitgebreide toelichting vindt u in de Voorjaarsnota 2021 en Miljoenennota 2022.
Bij de Voorjaarsnota 2022 zal de raming indien nodig weer geactualiseerd worden.
Geraamde benodigde aanvullende middelen schade en versterken (x € 1 miljoen)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totale raming schade en versterken
1.760
1.219
1.079
902
901
900
Totale raming excl. btw: doorbelasting kosten
1.633
1.103
970
795
794
793
Waarvan te betalen door NAM (60%)
980
662
582
477
476
476
Waarvan te betalen door EBN (40%)
653
441
388
318
318
317
Uitputting bestaande voorziening EBN
– 653
– 44
Benodigde kapitaalinjectie EBN
0
397
388
318
318
317
328
Hoe groot is de risicoreservering Groningen op de Aanvullende Post? En waarvoor is
de risicoreservering bedoeld?
Antwoord
Op de aanvullende post «Algemeen» is een reservering gemaakt voor uitgaven binnen
het Groningengasdossier. Deze reservering is in de Voorjaarsnota 2018 gemaakt en bedroeg
toen in totaal 1,5 miljard euro. Dit budget wordt ingezet voor beleid, waarvan de
kosten niet kunnen worden doorbelast aan de NAM. Voorbeelden hiervan zijn de bestuurlijke
afspraken uit november 2019, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de recente
verlenging van de Waardevermeerderingsregeling. Verder is voor de bestuurlijke afspraken
op 6 november 2020 1,51 miljard euro extra beschikbaar gesteld om de versterkingsoperatie
te versnellen. Voor de aanvullende post is niet op voorhand bepaald welke uitgaven
worden gedaan zodat het kabinet voldoende vrijheid heeft om te reageren op ontwikkelingen
in het Groningendossier.
329
Wat zijn de extra inkomsten naar verwachting als gevolg van de hogere gasprijs ten
opzichte van de begroting 2022?
Antwoord
Vooralsnog worden geen extra inkomsten verwacht. Allereerst is het van belang om op
te merken dat de productie steeds verder afneemt. Daarnaast zijn de prijzen zeer volatiel.
Voor de levering van gas in het 1e kwartaal van volgend jaar zijn de prijzen op het ogenblik zeer hoog, circa 100 cent/m3, maar prijzen voor levering van gas vanaf 1 april 2022 zijn veel lager, circa 40
cent/m3. Het is ongewis hoe de prijzen zich de komende maanden zullen ontwikkelen. Daarnaast
was de gaswinning afgelopen jaren verlieslatend vanwege de lage gasprijzen. Deze verliezen
mogen conform regulier fiscaal beleid onbeperkt worden voort gewenteld en zullen worden
verrekend met eventuele winsten. Dit alles maakt het nu niet mogelijk om een inschatting
te geven van eventuele extra inkomsten. In de loop van 2022 is meer zicht op de prijsontwikkeling
voor 2022 en de effecten van de verliescompensatie en dan zal ook duidelijk worden
of er extra inkomsten te verwachten zijn.
330
Zijn er mogelijkheden om het kleine veldenbeleid op de Noordzee te intensiveren? Hoeveel
gas kan daar nog gewonnen worden?
Antwoord
In het jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland van TNO (https://www.nlog.nl/jaarverslagenis een raming opgenomen van de voorraad aardgas op zee. Het gaat in totaal om 143,5
miljard m3, waarvan 65,3 miljard m3 uit reserves, 14,2 miljard m3 uit voorwaardelijke voorraad in afwachting van commerciële ontwikkeling en 64,0 miljard
m3 uit nog te ontdekken voorkomens. De waarde van de voorraad aardgas is afhankelijk
van de gasprijs. Bij een hogere gasprijs is de investeringsbereidheid van bedrijven
groter en kunnen er meer gasvelden tot ontwikkeling worden gebracht. Uw Kamer heeft
op 20 september 2021 verzocht om een brief die een appreciatie geeft van de situatie
op de internationale gasmarkt en hoe dat Nederland raakt. Deze brief zal voorafgaand
aan de begrotingsbehandeling EZK aan uw Kamer worden gestuurd. In deze brief wordt
ook op het Nederlandse gaswinningsbeleid ingegaan.
331
Kan een prognose gegeven worden van de gasprijs voor de komende weken en maanden?
Antwoord
Nee. De prijzen zijn op het ogenblik zeer volatiel en ook binnen de dag treden grote
schommelingen op, die kunnen oplopen tot enkele tientallen centen per m3. Rond 14 oktober 2021 waren de prijzen voor de levering van gas tot en met het 1e kwartaal 2022 ongeveer 100 cent/m3, maar voor de periode vanaf 1 april 2022 zijn deze prijzen ongeveer 40 cent/m3. Dit is een momentopname en dat kan snel veranderen.
De gasprijzen worden bepaald door vraag en aanbod op een wereldmarkt. De huidige hoge
gasprijzen zijn een gevolg van een aanbodkrapte op een mondiale markt. Deze krapte
kent een aantal verschillende oorzaken, zoals het onverwacht snelle economische herstel
na de eerdere lockdown waarin veel economieën zich ten tijde van de coronapandemie
bevonden. Veel grondstofmarkten zijn daardoor nog niet in balans met hogere prijzen
als gevolg.
Er zijn verschillende factoren die de prijs kunnen beïnvloeden op korte termijn. Zo
kunnen exporterende gaslanden hun aanbod verhogen. Dit is bijvoorbeeld nu al zichtbaar
in een toenemende export van LNG. De hoge prijzen stimuleren ook extra aanbod en hebben
ook een drukkende invloed op de vraag. Gasgestookte elektriciteitscentrales leveren
mondiaal momenteel veel flexibel vermogen op momenten dat er minder hernieuwbare elektriciteitsproductie
is. Bij meer windproductie en elektriciteitsproductie van waterkrachtcentrales zal
de vraag naar gas kunnen afnemen. Ten slotte is temperatuur ook een belangrijke factor
voor de vraag naar gas en daarmee van invloed op de prijs. Op voorhand is niet goed
aan te geven hoe snel en in welke richting de verschillende prijsbepalende factoren
zullen bewegen.
De handelsbeurs TTF laat nu forse prijsschommelingen zien voor de komende weken en
maanden. Daarmee is het beeld nog te onzeker en wisselvallig om concrete prognoses
weer te geven. Wel is de verwachting van bijvoorbeeld de Europese koepel van energiemarkt
toezichthouders ACER dus dat de huidige hoge prijzen niet langer zullen aanhouden
dan het winterseizoen.
332
Kan een prognose gegeven worden van de energietarieven en de benzineprijs voor de
komende weken en maanden?
Antwoord
De ontwikkeling van de energietarieven en benzineprijzen is erg onzeker en hangt af
van ontwikkelingen in de markt. Voor de ontwikkeling van de energietarieven op de
lange termijn verwijzen we naar de Klimaat en Energieverkenning (KEV) van het PBL.
Onlangs heeft het PBL een nieuwe versie van de KEV en de ontwikkelingen in de energierekening
gepubliceerd.
333
Klopt het dat de impact van de energieprijzen op de economie in 2021 veel minder is
dan tijdens de oliecrisis in 1973? Klopt het dat het toen in 1973 circa 10% van de
kosten uitmaakte en nu circa 4%?
Antwoord
Het is onzeker wat de impact van de huidige energieprijzen precies zal zijn, maar
vooralsnog lijkt de impact veel kleiner dan in 1973. Toen was onder andere sprake
van een groot tekort aan olie en waren er autoloze zondagen. Dat is nu niet aan de
orde. Op dit moment is er geen reden tot zorg over de leveringszekerheid voor huishoudens.
De laagcalorische opslag is voor meer dan 80 procent gevuld. Laagcalorisch gas wordt
veelal gebruikt door de huishoudens en een en een groot deel van het midden- en kleinbedrijf.
Dit zou voldoende moeten zijn voor de aankomende winter. Het kabinet heeft naar aanleiding
van de hoge energieprijzen wel tijdelijke maatregelen in de energiebelastingen genomen
om de stijging van de energierekening voor huishoudens en kleine bedrijven te beperken.
334
Waarom zijn de Nederlandse gasopslagen maar voor 58% gevuld, terwijl dit in Polen
en het Verenigd Koninkrijk circa 100% is?
Antwoord
De situatie in Polen en het Verenigd Koninkrijk verschilt met dat van Nederland. In
Polen geldt een verplichting om de opslagen voor 100% te vullen. In de markt is er
geen onderscheid in hoog- en laagcalorisch gas. In het Verenigd Koninkrijk is de opslag
weliswaar tot 100% gevuld, maar is de opslagcapaciteit slechts 1 miljard m3, (vergelijk Nederland circa 14 miljard m3). In het Verenigd Koninkrijk is er enkel hoogcalorisch gas beschikbaar.
De gemiddelde vulgraad van de gezamenlijke Nederlandse gasopslagen is een momentopname,
maar bedraagt bij schrijven gemiddeld 61,5%. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden
tussen de opslagen voor laagcalorisch gas die met name bestemd zijn voor beschermde
afnemers zoals huishoudens en opslagen voor hoogcalorisch gas die bestemd zijn voor
niet-beschermde gebruikers zoals de industrie. Voor de belangrijkste laagcalorische
opslag te Norg zijn in het kader van het sluiten van het Groningenveld afspraken gemaakt
met de eigenaren Shell en EXXON, over het vullen van de opslag. De opslag is voor
circa 81% gevuld waarmee de leveringszekerheid van huishoudens is afgedekt. De hoogcalorische
opslagen worden gevuld onder invloed van commerciële marktprikkels en liggen dit jaar
lager door diverse redenen, zoals de gastekorten deze zomer waardoor de zomerprijs
hoger was dan de winterprijs.
335
Waarom is een belangrijke gasopslag in Bergen bij Alkmaar in handen van Gazprom? Klopt
het dat juist deze gasopslag niet goed gevuld is? Zo nee, hoeveel gas zit er in deze
opslag?
Antwoord
De gasopslag Bergermeer is geen eigendom van Gazprom, maar van Taqa en EBN. Deze twee
partijen hebben destijds geïnvesteerd in Bergermeer, maar zij hadden niet de beschikking
over kussengas. Dit is gas dat permanent in de opslag moet blijven om te zorgen voor
voldoende druk en zonder kussengas kan een gasopslag niet functioneren. Gazprom heeft
destijds het noodzakelijke kussengas ter beschikking gesteld en hiervoor verkreeg
Gazprom een aandeel in de opslagcapaciteit. Gazprom heeft daarom een gebruiksrecht
op een deel van de opslagcapaciteit. Het resterende deel van de opslagcapaciteit wordt
door Taqa en EBN in de markt gezet.
De opslag is op dit moment voor 27% gevuld met circa 1,3 miljard m3 gas. Dat is een gering percentage vergeleken met de vulgraden in de jaren er voor.
336
Waarom is de belangrijke gasopslag in Bergen bij Alkmaar in handen van Gazprom? Wanneer
en door wie is deze gasopslagfaciliteit verkocht aan Gazprom?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 335.
337
Wat zijn de mogelijkheden om de belangrijke gasopslag in Bergen bij Alkmaar in handen
van Gazprom uit te kopen en in overheidshanden te brengen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 335.
338
Welke mogelijkheden zijn er om de gasopslagcapaciteit in Nederland fors uit te breiden?
Antwoord
Voor nieuwe gasopslagen moet rekening gehouden worden met een doorlooptijd van circa
5 jaar. Daarnaast is in Nederland met bijna 15 miljard m3 al relatief veel opslagcapaciteit aanwezig. Op 12 oktober jl. heeft uw Kamer een
studie over ondergrondse energieopslag ontvangen (Kamerstuk 29 023, nr. 270). In deze studie wordt aangegeven dat in Nederland in 2030 door de krimpende laagcalorische
gasmarkt een aardgasopslagcapaciteit van ongeveer 4 tot 6 miljard m3 (37 – 54 TWh) voldoende is onder normale omstandigheden.
339
Welke mogelijkheden zijn er om nieuwe gascontracten af te sluiten met Groot-Brittannië,
Noorwegen, Algerije en Rusland?
Antwoord
Er worden geen gascontracten gesloten tussen landen maar tussen energiebedrijven,
zoals met Gazprom en Equinor. De productie van aardgas in Groot-Brittannië is evenals
in Nederland sterk afgenomen. Hierdoor is het niet waarschijnlijk is dat op lange
termijn grote volumes gecontracteerd zullen worden vanuit Groot-Brittannië. In Noorwegen
en Rusland zal de komende jaren nog wel voldoende gas geproduceerd worden. Noorwegen
heeft de gasproductie met het oog op de krapte licht kunnen verhogen.
340
Welke initiatieven zijn er op Europees niveau om gezamenlijk gas in te kopen?
Antwoord
Op Europees niveau zijn er geen initiatieven bekend om gezamenlijk gas in te kopen.
Gas wordt niet ingekocht door landen, maar door private bedrijven. Als overheden nu
ook gas gaan inkopen wat al schaars is, dan komen de bedrijven die moeten leveren
in de problemen. Nu gezamenlijk lagere prijzen bedingen met gezamenlijke inkoop heeft
daarnaast weinig zin in een krappe markt, want dan verkoopt de aanbieder het gas direct
door hoogstbiedende elders. De Europese Commissie heeft in de door haar gepubliceerde
toolbox aangegeven nut en noodzaak te onderzoeken van vrijwillige gezamenlijke inkoop.
341
Is het juridisch mogelijk om lopende vaste contracten eenzijdig open te breken? Welke
bevoegdheden heeft de ACM en de Minister van EZK om dit tegen te gaan?
Antwoord
Het uitgangspunt in het contractenrecht is dat de gemaakte afspraken moeten worden
nagekomen (pacta sunt servanda). Dit houdt in dat contracten, in beginsel niet «open gebroken» kunnen worden oftewel:
eenzijdig wijzigen van de gemaakte afspraken is op voorhand niet toegestaan, tenzij
partijen dit expliciet zijn overeengekomen, bijvoorbeeld in het contract of in de
algemene voorwaarden.
Voor zover de vraag specifiek ziet op energiecontracten, kan het volgende worden opgemerkt.
Als een consument een energiecontract heeft gesloten met een variabel leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven tussentijds aanpassen conform
de algemene voorwaarden. De energieleverancier moet de consument hierover tijdig op
de hoogte brengen, zodat de consument eventueel kan overstappen naar een andere, voordeligere,
energieleverancier. Ingeval een consument een energiecontract heeft met een vast leveringstarief mag de energieleverancier de tarieven in beginsel niet aanpassen
gedurende de looptijd van het contract.
De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en kan handhavend optreden om ervoor te
zorgen dat energieleveranciers de wet naleven. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als
energieleveranciers consumenten binden aan algemene voorwaarden die conform de wet
onredelijk kunnen zijn, maar ook ingeval een energieleverancier onrechtmatig handelt.
De ACM beschikt over verschillende (juridische) instrumenten, bijvoorbeeld het opleggen
van een last onder bestuursdwang of het intrekken van de leveringsvergunning.
342
Hoe komt het dat de gasprijs voor huishoudens stijgt, terwijl er genoeg laagcalorische
voorraden aanwezig zouden zijn volgens bijvoorbeeld Gasunie?
Antwoord
De gasmarkt is een mondiale markt en gasprijzen worden bepaald door mondiale ontwikkelingen
in vraag en aanbod en niet door gasopslagen. De sterke economische opleving na een
periode van een lockdown van veel grote economieën is een belangrijke reden dat veel
grondstoffen sterk in prijs gestegen zijn, waaronder aardgas. De mondiaal gestegen
prijzen werken uiteindelijk ook door op de eindverbruikersmarkt. De laagcalorische
gasopslagen zijn niet bedoeld om de marktprijzen te beïnvloeden, maar hebben een functie
om in de koude maanden extra flexibiliteit te leveren aanvullend op het aanbod uit
importgas. De gasopslagen voor laagcalorisch gas zijn in voldoende mate gevuld om
de leveringszekerheid voor huishoudens zeker te stellen, zie ook vraag 210.
343
Welke rol spelen grote handelaren zoals Vitol en Trafigura in de stijgende gasprijzen?
Antwoord
Er is geen aanwijzing dat er onvoldoende concurrentie is op de markten voor olie-
en gas. De huidige olie- en gasprijzen komen dan ook niet tot stand door marktgedrag
van specifieke marktpartijen, maar reflecteren globale ontwikkelingen op de wereldmarkt.
344
Verdienen grote handelaren zoals Vitol en Trafigura aan de stijgende gasprijzen voor
Nederlandse huishoudens?
Antwoord
Beide bedrijven zijn handelaren op de grondstoffenmarkt en niet direct actief op de
eindverbruikersmarkt waar huishoudens hun gas inkopen.
345
Verdienen grote handelaren zoals Vitol en Trafigura straks ook aan de financiële compensatie
voor de hoge energierekening van huishoudens?
Antwoord
De financiële tegemoetkoming, zoals bij motie-Hermans vastgelegd, zal een tegemoetkoming
van de vraagkant zijn waar de burger en MKB deels wordt gecompenseerd voor koopkrachtverlies.
Daarmee is er geen direct profijt voor partijen aan de aanbodkant. Daarbij zijn beide
bedrijven handelaren in grondstoffen zoals aardgas en bieden ze niet direct gas aan
op de eindverbruikersmarkt aan huishoudens.
346
Hoeveel subsidie is er nu totaal gereserveerd voor biomassa (in het verleden en de
toekomst, uitgesplitst naar jaar) en waar zit dit geld precies (bijvoorbeeld alleen
op de SDE++?)
Antwoord
De totale waarde aan subsidiebeschikkingen is 15,643 miljard euro (peildatum 11 oktober
2021). Het gaat hierbij om SDE(+/++)-subsidiebeschikkingen over de gehele looptijd
van de beschikkingen. Hierbij geldt dat het verplichte bedrag een maximale uitgave
is: naar verwachting zullen de uitgaven in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen.
Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van uitbetaling van circa 2/3 van het totale
bedrag over een periode van maximaal 20 jaar. De totale waarde aan subsidiebeschikkingen
kan niet worden uitgesplitst naar jaar, omdat dit administratief niet zo wordt bijgehouden,
bijvoorbeeld omdat het op voorhand niet duidelijk is of en wanneer een productie-installatie
daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
347
Via welk instrumenten of welke regelingen, anders dan de SDE++, zouden er in de toekomst
subsidies voor biomassa kunnen worden verstrekt?
Antwoord
Naast in de SDE++ als exploitatiesubsidie, kan de ontwikkeling van onder meer (geavanceerde)
biobrandstoffen ook gesubsidieerd worden via de innovatie-regelingen, zoals de DEI+
en HER+ gericht op innovatieve pilots en demo’s en de TSE Industrie regeling.
348
Hoeveel van de totaal voor biomassa gereserveerde subsidies zijn er al uitgegeven
en waaraan precies (welke biomassacentrales)?
Antwoord
In de onderstaande tabel wordt weergegeven welke kasuitgaven er sinds 2010 aan biomassaprojecten
zijn gedaan. Het verplichte budget of de bijbehorende waarde van de subsidiebeschikkingen,
zoals opgenomen in het antwoord op vraag 346, was hoger. Het verplichte bedrag is
namelijk een maximale uitgave: in de praktijk vallen de uitgaven aanzienlijk lager
uit. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van uitbetaling van circa 2/3 van het
totale bedrag over een periode van maximaal 20 jaar. De getallen in de onderstaande
tabel kunnen dus niet van de getallen uit het antwoord op vraag 346 worden afgetrokken
om tot de resterende kasuitgaven te komen.
Aangezien het gaat om honderden verschillende projecten, is er voor gekozen om de
kasuitgaven per groep weer te geven en niet per beschikking.
Bedragen in miljoen euro
Jaar
Afval (incl. stortgas)
Verbranding (incl. bij- en meestook)
Vergisting
Overig (o.a. RWZI en vergassing)
Totaal
2010
19
280
74
373
2011
22
272
82
376
2012
23
248
80
351
2013
29
191
86
307
2014
31
163
90
284
2015
34
161
115
311
2016
39
187
116
1
343
2017
49
177
130
2
357
2018
36
192
134
1
362
2019
30
237
137
1
406
2020
28
474
153
1
656
Totaal
340
2.582
1.197
6
4.126
349
Hoeveel geld moet er nog worden uitgegeven voor biomassa?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 346.
350
Is al het geld dat is gereserveerd voor biomassa al toegekend?
Antwoord
Er is een verplichting aangegaan. Tot daadwerkelijke betalingen wordt alleen overgegaan
als de installatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd en er energie wordt geproduceerd.
Het verplichte bedrag is een maximale uitgave: naar verwachting zullen de uitgaven
in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan
van uitbetaling van circa 2/3 van het totale bedrag over een periode van maximaal
20 jaar.
351
Wat verklaart dat de media spreken over € 11 miljard subsidie die al zijn uitgegeven
aan biomassa, terwijl de Minister in de beantwoording van Kamervragen van de Partij
voor de Dieren van 23 december 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2429) een bedrag van € 9 miljard noemt?
Antwoord
In de beantwoording van deze Kamervragen wordt uitgegaan van projecten met houtige
biogrondstoffen. Er zijn ook verplichtingen aangegaan voor andere soorten biogrondstoffen,
zoals voor vergisting (mest, slib, restmiddelen uit de voedingsmiddelenindustrie)
of vloeibare biomassa (dierlijke vetten en olieachtige reststromen). Deze uitsplitsing
is opgenomen in de beantwoording van Kamervragen van het lid Baudet op 7 juli 2020.
352
Vanaf 2020 t/m 2032 zou er volgens het overzicht in de beantwoording van de Kamervragen
van de Partij voor de Dieren van 23 december 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 2429) 4,9 miljard zijn toegekend in het kader van biomassa. Waaraan precies? Wat is er
met de rest gebeurd? Is dat al uitgegeven of moet dat nog worden toegekend?
Antwoord
In de beantwoording van de betreffende set Kamervragen is aangegeven dat de initieel
aangegane verplichting in het kader van de SDE en SDE+-exploitatiesubsidie voor projecten
met houtige biogrondstoffen in totaal 9,5 miljard euro bedraagt. Dit is het maximale
bedrag aan subsidie. In de praktijk zijn de betalingen echter lager, De verwachte
kasbetalingen van deze projecten zijn voor de jaren 2020 tot en met 2032 op in totaal
4,95 miljard euro ingeschat.
353
Hoe verhouden de bedragen € 11 miljard, € 9 miljard en € 4,9 miljard zich tot de in
2019 in de Kamerbrief «Hoe het zit» (Kamerstuk 32 813, nr. 404) genoemde bedragen in de tabel met de totale waarde van de subsidiebeschikkingen
(€ 14.118 miljoen), die tevens zijn genoemd in de beantwoording van de vragen van
Sienot, Dik-Faber en Mulder (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 786)?
Antwoord
De 14,1 miljard euro, zoals opgenomen in de Kamerbrief «Hoe het zit» gaat over alle
biomassa-projecten die in oktober 2019 een SDE(+)-beschikking hadden. De 11 miljard
euro, zoals opgenomen in de beantwoording van Kamervragen van het lid Baudet op 7 juli
2020 (II 2019/20, nr. 3462), gaat over een kleine periode, namelijk alle biomassa-projecten
gesubsidieerd van 2015 t/m eerste SDE+-openstellingsronde 2019. De 9,5 miljard euro
ziet op de initieel aangegane verplichting voor projecten met houtige biomassa in
het kader van de SDE- en SDE+-subsidie en heeft daarmee geen betrekking op andere
vormen van biomassa. De 4,95 miljard euro zijn de destijds verwachte kasuitgaven in
de periode 2020–2032 die horen bij deze initieel aangegane verplichting.
354
Zijn landbouwvoertuigen ook onderdeel van de stimuleringsmaatregelen voor schone en
zuinige mobiele werktuigen?
Antwoord
De Kamer is geïnformeerd via de kabinetsreactie op het eindadvies «Niet alles kan
overal» van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 133) over de regeling voor bouwmaterieel. De Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel
(SSEB) waaraan mijn collega de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat werkt
is gericht op werk-, vaar- en voertuigen die worden ingezet door bouwbedrijven. Ook
tractoren komen voor deze regeling in aanmerking, mits zij door bouwbedrijven worden
ingezet voor bouwactiviteiten.
355
Kunnen landbouwvoertuigen onderdeel worden (als dat niet al het geval is) van de stimuleringsmaatregelen
voor schone en zuinige mobiele werktuigen? Zo nee, wat is daarbij de argumentatie?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 354.
356
Is de DEI+ ook bedoeld voor proefprojecten om na 2030 elektrolyse op zee mogelijk
te maken, zoals genoemd op blz. 62 van het ontwerp Programma Noordzee 2022–2027?
Antwoord
Ja, innovatieve, elektrolyseprojecten kunnen in de DEI+ reeds in aanmerking komen
subsidie. Dit geldt voor pilotprojecten die onder het thema «Flexibilisering van het
energiesysteem» passen en bijdragen aan het kosteneffectief reduceren van CO2-emissie in Nederland in 2030 (c.q. de klimaatdoelstellingen van 2030). Er wordt tevens
gewerkt om binnen de Europese staatsteunkaders meer ruimte te creëren voor demonstratieprojecten
op het gebied van waterstof.
Om elektrolyse op zee ná 2030 mogelijk te maken, moet er echter nu al geïnnoveerd
worden. In de zomer van 2021 heeft het project PosHydon, dat tevens genoemd wordt
op blz. 62 van het Programma Noordzee 2022–2027, een DEI+ subsidie gekregen van 3,6
miljoen euro.
357
Is de Demonstratieregeling Klimaat en Energie-innovatie (DEI+) ook bedoeld voor proefprojecten
om na 2030 elektrolyse op zee mogelijk te maken, zoals genoemd op blz. 62 van het
ontwerp Programma Noordzee 2022–2027? Zo nee, op welke wijze zult u dan wel één of
meer proefprojecten (helpen) opzetten?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 356.
358
Op welke manier is uitvoering gegeven aan motie van het lid Moorlag c.s. over een
actieprogramma voor minder tekorten aan vakmensen in de techniek en de maak- en procesindustrie
(Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 43)?
Antwoord
De uitvoering van deze motie is reeds toegelicht in de brief over leren en ontwikkelen12 die november 2020 naar uw Kamer is gestuurd.
In deze Kamerbrief wordt uiteengezet dat de inzet op het verminderen van de tekorten
aan vakmensen in de techniek en de maak- en procesindustrie, deel uitmaakt van het
bredere aanvullend sociaal pakket als onderdeel van het steun- en herstelpakket. Er
is extra geld ingezet om de inzet op leven lang ontwikkelen en de mobiliteit richting
kansrijke beroepen met een duurzaam arbeidsmarktperspectief te stimuleren. De subsidieregeling
«omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek» richt zich direct op het
verminderen van de tekorten in de techniek en maak- en procesindustrie doordat werkgevers
subsidie kunnen aanvragen om een (nieuwe) medewerker om te scholen naar een kansrijk
technisch (of ICT) beroep. Aangezien een voorwaarde is dat deze medewerker nog niet
in dit beroepssegment werkzaam was, zal dit bijdragen aan het verminderen van de (verdere)
arbeidsmarkttekorten.
359
Is motie met Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 31 over een procesinnovatie-stimuleringsinstrument voor het brede mkb reeds uitgevoerd?
Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord
Ja, de Kamer is hierover op 12 oktober 2021 geïnformeerd per Kamerbrief Eindrapportage
Verkenning procesinnovatie (Kamerstuk 32 637, nr. 473).
360
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gevraagde inzet voor een innovatieprogramma
energie uit water (motie van het lid Stoffer c.s., Kamerstuk 32 813, nr. 797)?
Antwoord
De motie Stoffer, waarin onder andere wordt gevraagd om een innovatieprogramma voor
energie uit water, wordt opgepakt in het vervolgtraject op de Kamerbrief Verkenning
Elektriciteit uit Water. EZK is hierover samen met IenW in gesprek gegaan met kennisinstellingen
en de Topconsortia Kennis & Innovatie voor Energie en Watertechnologie. Dit om gezamenlijk
te bepalen waar specifiek meer onderzoek naar gedaan zou moeten worden, en wat nodig
is om de kennislacunes in te vullen die TNO heeft aangekaart. Uit de gesprekken blijkt
dat meer onderzoek gewenst is voor de technieken golfenergie, Blauwe Energie en Dynamic
Tidal Power (DTP). Via expertsessies die nog dit jaar georganiseerd worden, wordt
beoogd een aangescherpt en gedragen beeld te krijgen van de kennislacunes. Op basis
daarvan worden in de eerste helft van 2022 opdrachten uitgezet bij onafhankelijke
kennisinstellingen. De nieuwe onderzoeksresultaten die daaruit volgen, worden meegenomen
bij de herijking van het huidige innovatieprogamma de Integrale Kennis- en Innovatieagenda
(IKIA) in 2023. Daarbij wordt gekeken naar de vraag óf aanpassing nodig is en zo ja
voor welke technologieën.
361
Klopt het dat 600 miljoen euro extra om elektrisch rijden te stimuleren vooral terechtkomt
bij benzineauto’s? Kan dit uiteen worden gezet?
Antwoord
Nee, dat klopt niet. Op 22 september jl. heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat uw Kamer geïnformeerd over de Wijzigingen en extra stimulering elektrische
voertuigen (Kamerstuk 32 813, nr. 843). Ook bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie IenW zijn vragen met een gelijke
strekking gesteld (vraag 2 en vraag 75 van de lijst met feitelijke vragen voor de
begrotingsbehandeling Ministerie IenW), zie ook de beantwoording van deze vragen.
362
Klopt het dat op de elektrische auto van de zaak 330 miljoen euro bezuinigd wordt?
Antwoord
Ja, dat klopt. Eén van de onderdelen van het pakket van 600 miljoen euro betreft een
wetsvoorstel dat is opgenomen in het Belastingplan pakket 2022 om de cap in de bijtelling
(de catalogusprijs waarover de maximale korting op de bijtelling voor emissievrije
personenauto’s van toepassing is) versneld te verlagen. Zo blijven goedkopere emissievrije
personenauto’s aantrekkelijk voor de zakelijke markt. Dit sluit beter aan op de toekomstige
vraag van particuliere kopers in Nederland, wanneer deze zakelijke personenauto’s
na de leaseperiode tweedehands worden verkocht. De budgettaire opbrengst hiervan bedraagt
cumulatief 330 miljoen euro (2022–2025).
363
Waaraan wordt de begrote 9 miljoen voor de regeling van winkelgebieden aan uitgegeven
in 2021 terwijl de regeling nog niet open is?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 61.
364
Wat is de status van de BES-eilanden met betrekking tot het Parijsakkoord?
Antwoord
De Overeenkomst van Parijs is geratificeerd door het Koninkrijk der Nederland. Nederland
heeft in het kader van deze Overeenkomst geen eigen nationaal bepaalde bijdrage (nationally determined contribution), maar trekt gezamenlijk op met de EU. In de nationally determined contribution van de EU zijn de reductieverplichtingen vastgesteld, die alleen geldig zijn voor
het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Ook de dataverzameling van broeikasgasemissies
en de rapportage hierover door Nederland aan de UNFCCC en aan de Europese Commissie
hebben alleen betrekking op het Europese deel van het Koninkrijk.
365
Wat is de status van de BES-eilanden in de Nederlandse Klimaatwet en het daaropvolgende
«Klimaatplan 2021–2030»?
Antwoord
De Nederlandse Klimaatwet en het Klimaatplan 2021–2030 zien toe op Europees Nederland.
Het is net zo belangrijk om Caribisch Nederland te beschermen tegen klimaatverandering
en de energietransitie ook hier te doormaken. In overleg met de besturen van de openbare
lichamen wordt gewerkt aan de energietransitie in Caribisch Nederland. Rond het Kerstreces
wordt een routekaart naar een duurzame energievoorziening aan uw Kamer gestuurd die
nu ter uitvoering van de motie Boucke wordt opgestuurd.
366
Wat is de status van de BES-eilanden in de afgelopen en de komende Klimaat- en Energieverkenning?
Antwoord
De BES-eilanden worden niet meegenomen in de Klimaat- en Energieverkenning.
367
Uit welke nationale en internationale fondsen kunnen de BES en de CAS-eilanden putten
als het gaat om investeringen in verduurzaming en de energietransitie?
Antwoord
Alle zes eilanden kunnen putten uit het European Development Fund (EDF). De eilanden
hebben dit ook daadwerkelijk gedaan voor investeringen in verduurzaming en de energietransitie.
De autonome landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao, Nederland en Sint Maarten) hebben
ieder hun eigen beleid en financiering. De BES-eilanden behoren tot het autonome land
Nederland.
De financiering van verduurzaming en de energietransitie in de BES-eilanden vraagt
om maatwerk om een aantal redenen: (1) de fiscale situatie verschilt sterk, waarbij
er in Caribisch Nederland geen accijns op fossiele brandstof is en geen belasting
of heffing op elektriciteit, (2) de business case voor een investering in verduurzaming
is anders doordat (a) het referentietarief verschilt en (b) de technische opbrengst
uit een windturbine of zonnepaneel in Caribisch Nederland hoger is, (3) de eilanden
geen elektriciteitsmarkt met concurrerende bedrijven kennen, maar er één gereguleerde
monopolistische producent per eiland is en (4) de eilanden aanzienlijke schaalnadelen
hebben; de elektriciteitsvoorziening kwalificeert als «stand alone micro-grid».
De Europees Nederlandse generieke regelingen passen hier niet bij. Er wordt dan ook
maatwerk geleverd. Saba en Sint Eustatius hebben bijvoorbeeld een specifieke subsidie
gekregen waarmee het aandeel duurzame elektriciteit is verhoogd van 0% naar 43%.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier