Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. monitor ontwikkelingen cliëntondersteuning (Kamerstuk 31476-35)
31 476 Patiënten- en cliëntenrechten
29 214 Subsidiebeleid VWS
Nr. 37 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 oktober 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 14 juni 2021 over de Monitor ontwikkelingen cliëntondersteuning (Kamerstuk
31 476, nr. 35) en over de brief van 12 juli 2021 over het Adviesrapport inzake versterking regionale
patiëntenvertegenwoordiging (Kamerstuk 29 214, nr. 91).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 september 2021 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 26 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
5
II
Reactie van de Minister
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrieven
van de Minister en hebben daarover nog enkele vragen.
Met veel belangstelling hebben genoemde leden kennisgenomen van de monitor ontwikkelingen
cliëntondersteuning van het RIVM, die uitdrukt in welke mate mensen die hulp nodig
hebben bij het organiseren van zorg gebruikmaken van een cliëntondersteuner en in
hoeverre zij hiermee geholpen zijn. Ten eerste vinden deze leden het goed om te lezen
dat bij hulpvragers de waardering voor cliëntondersteuners hoog is. Zij concluderen
hieruit dat cliëntondersteuners een belangrijke en wezenlijke bijdrage leveren aan
de kwaliteit van zorg in Nederland.
De leden van de VVD-fractie zijn minder positief over de bekendheid bij potentiële
cliënten over het bestaan van de cliëntondersteuner. Deze bekendheid is in de afgelopen
4 á 5 jaar maar met een paar procentpunt gestegen. Nog steeds weet bijna de helft
van de mensen die er mogelijk baat bij zou kunnen hebben, de cliëntondersteuner niet
te vinden. De eerste vraag van genoemde leden aan de Minister is dan ook om te reflecteren
op de stappen die zijn genomen om de bekendheid van de cliëntondersteuner te vergroten.
Welke rol ligt er voor gemeenten en zorgkantoren om de bekendheid van een cliëntondersteuner
verder te vergroten? Uit de interviews met gemeenten komt naar voren dat zij zelf
beperkt zicht hebben op hoe cliënten hun weg vinden naar een cliëntondersteuner. Gemeenten
vinden het belangrijk om hier meer inzicht in te krijgen. Welke stappen ondernemen
gemeenten volgens de Minister om de inzichtelijkheid te vergroten? Vindt de Minister
dat er in de afgelopen kabinetsperiode voldoende verbetering is gekomen in de toegang
tot cliëntondersteuning in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hierop aansluitend vragen de leden van de VVD-fractie de Minister waar op dit moment
de grootste uitdaging ligt als het gaat om het breed toegankelijk maken van cliëntondersteuning
in de langdurige zorg. Kan de Minister toelichten waar de focus van een volgend kabinet
op zou moeten liggen? Is de Minister bereid een aantal mogelijke inhoudelijke richtingen
uit te werken voor zijn ambtsopvolger, zodat een volgend kabinet met dit vraagstuk
voortvarend aan de slag kan gaan?
De leden van de VVD-fractie lezen in de monitor daarnaast dat er onduidelijkheid bestaat
over de rol van de cliëntondersteuner en de invulling van zijn of haar takenpakket.
In de resultaten van de pilots gespecialiseerde cliëntondersteuning1, die op 22 maart jl. naar de Kamer zijn gestuurd, lezen genoemde leden dat het voordelen
heeft als de cliëntondersteuner breder wordt ingezet voor ondersteuningsvragen in
alle aspecten van het dagelijks leven. Dit zou mogelijk ook een aanknopingspunt bieden
voor het verbeteren van de reguliere cliëntondersteuning, lezen deze leden in de brief.
Hoe staat het met het uitwerken van de resultaten uit de pilots met gespecialiseerde
cliëntondersteuning ten behoeve van de reguliere cliëntondersteuning?
Tot slot zijn genoemde leden benieuwd naar de stand van zaken betreffende een gespecialiseerde
pilot cliëntondersteuning op het gebied van het Persoonsgebonden budget (PGB). Het
PGB valt op dit moment buiten de reikwijdte van cliëntondersteuning, terwijl er een
wereld te winnen valt als mensen beter geholpen en voorgelicht worden over of deze
vorm van zorg bij hun past en wat de mogelijkheden en begrenzingen van het PGB zijn.
Zodoende kan dit bijdragen aan het terugbrengen van het PGB naar diens oorspronkelijke
bedoeling. Deze leden ontvangen op dit punt graag een reactie van de Minister.
Verder sluiten leden van de VVD-fractie zich aan bij het standpunt dat patiënten-
en cliëntenorganisaties een belangrijke rol in de samenleving vervullen. Zij vinden
het een goede ontwikkeling dat deze organisaties in toenemende mate gevraagd worden
om hun ervaringsdeskundigheid binnen en buiten de zorg in te zetten. Het voornemen
om het beleids- en subsidiekader aan te passen aan de veranderende rol van patiënten
en cliëntenorganisaties vloeit hier dan ook logisch uit voort, zo menen zij.
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het tijdspad. In de
brief van de Minister lezen zij dat de huidige subsidieregeling afloopt in 2022 en
dat de ambitie is om in januari 2023 het nieuwe beleidskader definitief inwerking
te laten treden. Maar zij lezen ook dat de invulling van het nieuwe kader wordt overgelaten
aan een nieuw kabinet. Wanneer wordt het nieuwe beleidskader aan de Kamer gestuurd?
In hoeverre is dit tijdspad haalbaar wanneer de vorming van een nieuw kabinet op zich
laat wachten?
Genoemde leden lezen dat de Minister via een wetswijziging «meer manoeuvreerruimte
wil creëren voor zorgkantoren, zodat zij cliëntondersteuning kunnen bieden bij het
oriënteren, het voorbereiden op en het aanvragen van een Wlz-indicatiebesluit». Kan
de Minister aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot deze wetswijziging?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de monitor ontwikkelingen
cliëntondersteuning en het adviesrapport inzake versterking regionale patiënten vertegenwoordiging.
Genoemde leden wijzen op het belang van toegankelijkheid, bekendheid en vindbaarheid
van formele en informele cliëntondersteuning om tijdige passende zorg en ondersteuning
te bieden. Daartoe hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat samenwerking tussen informele en formele cliëntondersteuning
moet worden verbeterd. Zo bestaan er zorgen of informele cliëntondersteuning tijdig
verwijst naar formele cliëntondersteuning als de vraag te complex wordt én er bestaan
zorgen dat de gemeente te snel of te vaak verwijst naar informele cliëntondersteuning
om kosten te besparen. Welke oplossingen ziet de Minister om de balans in het samenspel
tussen formele en informele cliëntondersteuning te bevorderen? Hoe worden gemeenten
ondersteund om juiste verwijskeuzes te maken?
Genoemde leden constateren dat er knelpunten worden ervaren in bijvoorbeeld de overgang
van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar de Wet langdurige zorg (Wlz),
doordat cliëntondersteuning is ondergebracht in twee wetten (Wlz en Wmo). Zo mag een
Wlz-cliëntondersteuner niet helpen met de aanvraag voor een Wlz-indicatie, terwijl
dit als de basis wordt gezien voor het vervolgtraject. Welke oplossingen zijn er om
voor een soepelere overgang te zorgen? Ook wordt de ondersteuning die binnen de kaders
van het Wlz wordt geboden als beperkt gezien. Zo geven cliëntondersteuners aan wel
problemen te signaleren maar deze niet op te mogen pakken. Hoe kan passende en benodigde
zorg en ondersteuning toch worden geleverd?
De leden van de D66-fractie lezen dat de term «onafhankelijke cliëntondersteuner»
als onduidelijk wordt ervaren door cliënten en deze ook door commerciële partijen
wordt gebruikt. Cliënten zijn hierdoor in de onterechte veronderstelling onafhankelijk
advies te krijgen. Welke oplossingen ziet de Minister om dit te voorkomen?
Genoemde leden constateren dat er nu geen kwaliteitseis is voor cliëntondersteuners.
Wat vindt de Minister hiervan? Zou er wel een kwaliteitseis moeten komen? Zo ja, is
de Minister voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat bijna de helft (46–48%) van toe leidende partijen
zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen en praktijkondersteuners huisartsenzorg, onbekend
is met cliëntondersteuning in eigen regio. Welke acties heeft de Minister ondernomen
of is de Minister voornemens te doen om grotere bekendheid te realiseren bij toe leidende
partijen? Verder geven zowel gemeenten als cliëntondersteuners aan dat scholen, ziekenhuizen
en GGD’en ook op cliëntondersteuning zouden moeten wijzen. Cliënten zien ook een rol
voor ziekenhuizen, (para)medici, gezinsvoogden en consultatiebureaus. Welke initiatieven
bestaan er om dit te bewerkstelligen?
De leden van de D66-fractie lezen dat het vinden van cliëntondersteuning complex is.
Hoe kan cliëntondersteuning via de gemeente beter vindbaar, bekend en toegankelijker
worden gemaakt? Specifiek kwetsbare groepen als verstandelijk beperkten, ouderen,
dak- of thuislozen kunnen hun weg naar ondersteuning niet goed vinden. Hoe krijgen
gemeenten deze kwetsbare groepen beter in beeld? En hoe kunnen gemeenten hier hun
informatievoorziening op aanpassen, rekening houdend met beperkte digitale- en taalvaardigheden?
Welke acties heeft de Minister verder ondernomen of gaat de Minister ondernemen om
het uitwisselen van «best practices», leer- en knelpunten tussen gemeenten te bevorderen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de wachttijd voor cliëntondersteuning
verschillend wordt ervaren door cliënten, cliëntenondersteuners en gemeenten. Hoe
kan dit worden verklaard?
Deze leden lezen dat cliëntondersteuning in tijden van SARS-CoV-2 is bemoeilijkt.
Wordt er onderzoek gedaan naar welk effect dit heeft en welke leerpunten hieruit kunnen
worden gehaald?
De leden van de D66-fractie lezen dat de inbreng van de pg-organisaties steeds meer
worden herkend en erkend, voornamelijk met betrekking tot beleidsvorming. Echter valt
er nog winst te behalen in beleidsevaluatie. Welke initiatieven bestaan er om pg-organisaties
te betrekken voor, tijdens en na besluitvormingsprocessen? Welke oplossingen bestaan
er om niet alleen de deelname maar ook de inbreng van pg-organisaties te waarderen?
Genoemde leden lezen dat er behoefte is aan duurzame samenwerkingen tussen pg-organisaties.
Welke acties heeft de Minister ondernomen of is de Minister voornemens te doen om
pg-organisaties te stimuleren samen te werken en daarbij meer continuïteit en structuur
aan samenwerkingen te geven?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen dat de voorwaarde om te voldoen aan «Wbtr»
voor besturen van pg-organisatie onvoldoende zegt over het daadwerkelijk functioneren
van besturen van pg-organisaties. Wanneer zij niet naar behoren functioneren heeft
dit impact op de kwaliteit en impact voor patiëntenorganisaties. Deelt de Minister
deze zorgen? Zo ja, welke oplossingen ziet de Minister om dit probleem op te lossen?
Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om aanvullende
vragen te stellen naar aanleiding van de monitor ontwikkelingen cliëntondersteuning
en het adviesrapport regionale patiënten vertegenwoordiging.
Monitor ontwikkelingen cliëntondersteuning
Wat betreft de monitor ontwikkelingen cliëntondersteuning zijn genoemde leden positief
gestemd dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport cijfers kan presenteren
over de stand van zaken betreffende de cliëntondersteuning. Deze leden krijgen nu
een beeld van de bekendheid van cliëntondersteuning in Nederland, al stemt het ontstane
beeld hen niet positief.
De leden van het CDA-fractie delen het uitgangspunt van de Minister dat cliëntondersteuning
onafhankelijk dient te zijn en dat iedereen recht heeft op kosteloze cliëntondersteuning.
Zij willen onder de aandacht brengen dat cliëntondersteuning binnen de Wmo een taak
is en deze leden moeten helaas concluderen dat dit nog steeds niet op orde is in alle
gemeenten. Genoemde leden vinden dit een droevige conclusie. Wat is er nodig deze
taak op orde te brengen? Gemeenten en zorgkantoren zijn wettelijk verplicht om onafhankelijke
cliëntondersteuning aan te bieden.
Er is gewerkt met koplopergemeenten en daar staat cliëntondersteuning inmiddels op
de kaart. De snelheid waarmee dat gebeurt loopt uiteen, net als de bereikte resultaten.
Toch lopen veel gemeenten achter bij de ontwikkeling van cliëntondersteuning. Hoe
wordt ervoor gezorgd dat iedereen, ongeacht woonplaats of ondersteuningsbehoefte,
die onafhankelijke cliëntondersteuning krijgt?
Een groot deel van de potentiële cliënten en de naar hulp toe leidende partijen (huisartsen
en wijkverpleegkundigen) is niet bekend met cliëntondersteuning (ongeveer 45%). Meer
dan de helft van de professionals is niet bekend met cliëntenondersteuning. Wat kan
de Minister op korte termijn doen om de bekendheid te vergroten?
De financiële beperkingen zijn in sommige gemeenten een bedreiging voor de continuïteit
van cliëntondersteuning. Hoe kunnen die gemeenten zich er dan van vergewissen dat
de dienstverlening van de Wmo op orde is (gezien door de ogen van de cliënten), zeker
gezien het feit dat de wettelijke taak van het toezicht op de Wmo in lang niet alle
gemeenten op orde is? Kan de Minister hierop reflecteren?
Daarnaast is de onafhankelijkheid van cliëntondersteuners soms lastig te waarborgen,
omdat zij bijvoorbeeld zelf ook beschikkingen afgeven of bij een organisatie werken
die zelf zorg aanbiedt. Genoemde leden vragen de Minister of dan gerept kan worden
van cliëntenondersteuning, gezien eerder is vastgesteld dat deze onafhankelijk moet
zijn? Hier is ten alle tijde sprake van een dubbel of ander belang. Is de Minister
het met de leden van de CDA-fractie eens dat deze dubbelfunctie eigenlijk niet tot
de mogelijkheden zou moeten behoren? Zijn er mogelijkheden tot een nadere omschrijving
en verduidelijking van het gebruikte begrippenkader?
Genoemde leden kunnen zich goed voorstellen dat de behoefte aan onafhankelijke cliëntondersteuning
het grootst is bij complexe casuïstiek. Kan de Minister reflecteren op de stellingname
van MIND dat juist voor deze groep de cliëntenondersteuning niet op orde is? Zeker
in het licht van eerdere onderzoeken van bijvoorbeeld de Ombudsman die stelde dat
mensen met complexe zorgvragen van het kastje naar de muur worden gestuurd.
Versterking regionale patiënten vertegenwoordiging
De huidige subsidieregeling voor patiënten- en cliëntenorganisaties loopt af in 2022
en dient vernieuwd te worden. Dat is bij de totstandkoming van het huidige beleidskader
– in 2019 – ook voorzien. Kan de Minister aangeven of de doelen van de huidige subsidieregeling
gehaald zijn? Waarom zijn deze wel of niet gehaald?
Waarom is het huidige beleidskader gepresenteerd als een tijdelijk tussenkader?
Wat wil de Minister bij de nieuwe subsidieregeling precies anders doen? Wat wordt
in de brief concreet voorgesteld?
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de brief dat de Minister wil dat pg-organisaties
zich verder professionaliseren. Klopt dat? Zij vragen de Minister hoe zij dit moeten
zien, omdat pg-organisaties en ook ouderenorganisaties unieke kennis meebrengen, juist
door hun ervaringsdeskundigheid. Kan de Minister hierop reflecteren?
Verder stelt de Minister dat het beroep en de vragen aan patiëntenorganisaties toenemen
in relatie tot wat patiëntenorganisaties kunnen aanbieden. De Minister stelt daarbij
ook dat de financiële middelen beperkt zijn. Is hij voornemens aan het nieuwe kabinet
voor te stellen dat er extra (structurele) financiële middelen aan deze subsidieregeling
moeten worden toegevoegd? Er wordt hier melding over gemaakt in de brief, maar hoe
moeten deze leden dit lezen?
Er zijn en worden tal van gesprekken gevoerd met pg-organisaties over de vraag waar
zij in de praktijk tegenaan lopen en wat nodig is om een grotere maatschappelijke
impact te realiseren en zoveel mogelijk mensen uit de doelgroep te kunnen bereiken.
Genoemde leden lezen dit zo dat de Minister zich inzet dat er minder tijd/aandacht
wordt besteed aan lotgenotencontact. Lezen deze leden dit goed?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom hij vindt dat er minder nadruk/
aandacht moet zijn voor lotgenotencontact? Dit kan zowel voor de patiënt/cliënt als
voor de samenleving en professional meerwaarde hebben. Deelt de Minister dit uitgangspunt
van deze leden?
Wat betreft de versterking van de regionale stem van de patiënt stelt de Minister
dat patiëntenorganisaties zich meer op dat regionale niveau zullen moeten organiseren.
Verder stelt hij dat het de vraag is op welke manier dat het beste kan en of het nieuwe
beleidskader daar het beste middel voor is om dat te faciliteren. Denkt de Minister
aan een uitbreiding van taken van bestaande organisaties of aan nieuwe organisaties?
De Minister stelt dat er de komende periode – mede op basis van dit onderzoek – verdere
gesprekken gevoerd moeten worden met betrokken partijen zoals de landelijke patiënten
koepels. Hoe zit het met andere (kleinere) partijen? Worden deze ook betrokken? Kan
de Kamer hiervan op de hoogte worden gehouden?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag
De eerste vraag van genoemde leden aan de Minister is dan ook om te reflecteren op
de stappen die zijn genomen om de bekendheid van de cliëntondersteuner te vergroten.
Welke rol ligt er voor gemeenten en zorgkantoren om de bekendheid van een cliëntondersteuner
verder te vergroten?
Antwoord
Op grond van de wettelijke taak van gemeenten en zorgkantoren voor het beschikbaar
stellen van cliëntondersteuning, zijn dezen ook verantwoordelijk voor de bekendheid
en toegankelijkheid van cliëntondersteuning voor inwoners en cliënten. Hier wordt
lokaal en regionaal invulling aan gegeven. Niettemin is, als onderdeel van het regeerakkoord,
in 2018 het koplopertraject cliëntondersteuning gestart. Hier hebben in de afgelopen
jaren 113 gemeenten aan mee gedaan. 822 gemeenten hebben als onderdeel van het koplopertraject ingezet op het vergroten van
de bekendheid en vindbaarheid van cliëntondersteuning.
Naast lokale inzet op bekendheid en vindbaarheid door gemeenten, is in 2020 een campagne
gelanceerd door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) om de bekendheid en vindbaarheid van cliëntondersteuning te vergroten. Deze
campagne bestond uit video’s die door middel van persoonlijke verhalen van cliënten
laten zien wat een cliëntondersteuner doet en kan betekenen.
Vraag
Uit de interviews met gemeenten komt naar voren dat zij zelf beperkt zicht hebben
op hoe cliënten hun weg vinden naar een cliëntondersteuner. Gemeenten vinden het belangrijk
om hier meer inzicht in te krijgen. Welke stappen ondernemen gemeenten volgens de
Minister om de inzichtelijkheid te vergroten?
Antwoord
Diverse gemeenten zetten (als onderdeel van het koplopertraject cliëntondersteuning)
in op onderzoek en monitoring. Dit kan onder andere gaan om aantallen inwoners die
gebruik maken van cliëntondersteuning als ook de wijze waarop inwoners terecht zijn
gekomen bij een cliëntondersteuner. Hoe dit wordt vormgegeven en in welke fase dit
zich bevindt verschilt per gemeente.
Vraag
Vindt de Minister dat er in de afgelopen kabinetsperiode voldoende verbetering is
gekomen in de toegang tot cliëntondersteuning in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
De afgelopen jaren is er met de aanpak cliëntondersteuning gewerkt aan het versterken
van cliëntondersteuning. Het goed positioneren en verbeteren van de toegang tot cliëntondersteuning
was een belangrijk thema binnen deze aanpak. Ik herken dat er signalen zijn dat cliëntondersteuning
nog niet voor iedereen goed toegankelijk en vindbaar is en besef mij dat dit een beweging
is die meer tijd kost en waarop, in sommige gemeenten, een stevigere aanpak nodig
is. Het blijft dan ook noodzakelijk om hier de komende jaren samen met gemeenten en
zorgkantoren aan te blijven werken.
Vraag
Hierop aansluitend vragen de leden van de VVD-fractie de Minister waar op dit moment
de grootste uitdaging ligt als het gaat om het breed toegankelijk maken van cliëntondersteuning
in de langdurige zorg. Kan de Minister toelichten waar de focus van een volgend kabinet
op zou moeten liggen? Is de Minister bereid een aantal mogelijke inhoudelijke richtingen
uit te werken voor zijn ambtsopvolger, zodat een volgend kabinet met dit vraagstuk
voortvarend aan de slag kan gaan?
Antwoord
De kwaliteit, toegankelijkheid en positionering van cliëntondersteuning blijven de
komende jaren aandacht vragen. Hiervoor zijn in het huidige regeerakkoord reeds structurele
middelen beschikbaar gesteld. Op basis van onder andere de monitor van het RIVM en
de eindevaluatie van het Koplopertraject cliëntondersteuning ben ik zeker bereid voorbereidingen
te treffen die ingaan op hoe de verdere versterking van cliëntondersteuning in de
komende jaren effectief kan worden vormgegeven.
Vraag
Hoe staat het met het uitwerken van de resultaten uit de pilots met gespecialiseerde
cliëntondersteuning ten behoeve van de reguliere cliëntondersteuning?
Antwoord
Bij brief van 22 maart jl. is u Kamer het rapport van DSP aangeboden. Dit rapport
was de weerslag van een overkoepelend onderzoek naar de evaluatieonderzoeken en de
maatschappelijke businesscases van de afzonderlijke 5 pilots met gespecialiseerde
cliëntondersteuning. Eén van de uitkomsten was dat de reguliere cliëntondersteuning
op onderdelen nog verbeterd kan worden. Daarover vindt overleg plaats met ZN, de VNG,
de VGN en Ieder(in) in het kader van de «Toekomstagenda: zorg en ondersteuning voor
mensen met een beperking». Bij brief van 26 mei jl. is deze agenda aan uw Kamer toegestuurd.
Ook is in de brief van 22 maart jl. meegedeeld dat er een verkenning naar de vormgeving
van gespecialiseerde cliëntondersteuning voor de doelgroep ZEVMB wordt gedaan, die
later valt uit te breiden indien de eindresultaten van andere pilots daartoe aanleiding
geven. Eind deze maand wordt het rapport van AEF daarover verwacht en zal ook dit
rapport aan uw Kamer worden toegestuurd. Het is aan een nieuw kabinet om op basis
hiervan een besluit te nemen over het vervolg.
Vraag
Tot slot zijn genoemde leden benieuwd naar de stand van zaken betreffende een gespecialiseerde
pilot cliëntondersteuning op het gebied van het Persoonsgebonden budget (PGB). Het
PGB valt op dit moment buiten de reikwijdte van cliëntondersteuning, terwijl er een
wereld te winnen valt als mensen beter geholpen en voorgelicht worden over of deze
vorm van zorg bij hun past en wat de mogelijkheden en begrenzingen van het PGB zijn.
Zodoende kan dit bijdragen aan het terugbrengen van het PGB naar diens oorspronkelijke
bedoeling. Deze leden ontvangen op dit punt graag een reactie van de Minister.
Antwoord
Pgb valt niet buiten de reikwijdte van cliëntondersteuning. Ik vind dat een cliëntondersteuner
voldoende kennis moet hebben over de mogelijke leveringsvormen in de Wlz en Wmo, waaronder
het pgb. Het thema cliëntondersteuning heb ik geadresseerd in mijn gesprekken die
ik met gemeenten en de VNG voer over het pgb. VWS, VNG, SVB en Per Saldo werken momenteel
gezamenlijk aan een online «pgb-werkplaats», waar gemeenten kennis en ervaring over
het pgb kunnen uitwisselen3. Het onderwerp «cliëntondersteuning» krijgt tevens een plek in deze werkplaats. In
zie de motie van het lid Kerstens4 (fractie PVDA) hiermee als afgedaan.
Vraag
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het tijdspad. In de
brief van de Minister lezen zij dat de huidige subsidieregeling afloopt in 2022 en
dat de ambitie is om in januari 2023 het nieuwe beleidskader definitief inwerking
te laten treden. Maar zij lezen ook dat de invulling van het nieuwe kader wordt overgelaten
aan een nieuw kabinet. Wanneer wordt het nieuwe beleidskader aan de Kamer gestuurd?
In hoeverre is dit tijdspad haalbaar wanneer de vorming van een nieuw kabinet op zich
laat wachten?
Antwoord
Het nieuwe beleidskader vergt een aantal principiële en beleidsmatige afwegingen die
aan een nieuw kabinet zullen moeten worden overgelaten. De besluitvorming daarover
wordt nu al wel zoveel mogelijk voorbereid zodat een nieuw aan te treden kabinet daar
snel over kan besluiten. De vraag of dit op tijd zal zijn voor een ordentelijke inwerkingtreding
per 1 januari 2023 inclusief de daarvoor noodzakelijk voorhangprocedure voor uw Kamer,
is niet met zekerheid te beantwoorden. Voor een ordentelijke inwerkingtreding op de
genoemde datum is verzending aan de Tweede Kamer uiterlijk begin maart 2022 noodzakelijk.
Daaraan voorafgaand zal mijn ambtsopvolger met het voorstel definitief moeten instemmen.
Mocht er voor die tijd geen nieuw kabinet zijn aangetreden zal het huidige beleidskader
met één jaar worden verlengd.
Vraag
Genoemde leden lezen dat de Minister via een wetswijziging «meer manoeuvreerruimte
wil creëren voor zorgkantoren, zodat zij cliëntondersteuning kunnen bieden bij het
oriënteren, het voorbereiden op en het aanvragen van een Wlz-indicatiebesluit». Kan
de Minister aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot deze wetswijziging?
Antwoord
Deze wetswijziging wordt opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet langdurige
zorg in verband met diverse onderwerpen op het gebied van langdurige zorg. Naar verwachting
wordt dit wetsvoorstel dit najaar aangeboden aan uw Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen dat samenwerking tussen informele en formele cliëntondersteuning
moet worden verbeterd. Zo bestaan er zorgen of informele cliëntondersteuning tijdig
verwijst naar formele cliëntondersteuning als de vraag te complex wordt én er bestaan
zorgen dat de gemeente te snel of te vaak verwijst naar informele cliëntondersteuning
om kosten te besparen. Welke oplossingen ziet de Minister om de balans in het samenspel
tussen formele en informele cliëntondersteuning te bevorderen? Hoe worden gemeenten
ondersteund om juiste verwijskeuzes te maken?
Antwoord
Binnen het Koplopertraject is de samenwerking tussen formele en informele cliëntondersteuning
een belangrijk thema. Zo heeft Movisie in samenwerking met een aantal koplopergemeenten
de handreiking «Onafhankelijke cliëntondersteuning: Samenspel formeel informeel» opgesteld.
Ook heeft Movisie een tool opgesteld die gemeenten kan helpen bij het reflecteren
op de inzet van informele cliëntondersteuners. Het op een goede manier vormgeven van
dit samenspel blijft een lokale verantwoordelijkheid van gemeenten in samenwerking
met de aanbieders van formele en informele cliëntondersteuning.
Vraag
Genoemde leden constateren dat er knelpunten worden ervaren in bijvoorbeeld de overgang
van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar de Wet langdurige zorg (Wlz),
doordat cliëntondersteuning is ondergebracht in twee wetten (Wlz en Wmo). Zo mag een
Wlz-cliëntondersteuner niet helpen met de aanvraag voor een Wlz-indicatie, terwijl
dit als de basis wordt gezien voor het vervolgtraject. Welke oplossingen zijn er om
voor een soepelere overgang te zorgen? Ook wordt de ondersteuning die binnen de kaders
van het Wlz wordt geboden als beperkt gezien. Zo geven cliëntondersteuners aan wel
problemen te signaleren maar deze niet op te mogen pakken. Hoe kan passende en benodigde
zorg en ondersteuning toch worden geleverd?
Antwoord
Het is ten eerste bekend dat er problemen worden ervaren bij de overgang van cliëntondersteuning
van de Wmo2015 naar de Wlz. Daartoe is er een wetsvoorstel in voorbereiding om deze
overgang soepeler te laten verlopen. In de brief van juli 20205 is uw Kamer geïnformeerd over deze wetswijzing waardoor er meer manoeuvreerruimte
wordt gecreëerd voor zorgkantoren, zodat zij cliëntondersteuning kunnen bieden bij
het oriënteren, het voorbereiden op en het aanvragen van een Wlz-indicatiebesluit.
Daarmee wordt de samenwerking tussen gemeenten en zorgkantoren gestimuleerd en kunnen
zij afspraken maken over de wijze waarop zij hieraan vorm en inhoud geven. Zorgkantoren
mogen cliënten in hun (keuze)proces op weg naar langdurige zorg ondersteunen. Dit
draagt ertoe bij dat enerzijds het aanvragen van het indicatiebesluit soepeler verloopt
en dat anderzijds tijdig de juiste keuzes worden gemaakt met betrekking tot de zorg
die een cliënt nodig heeft en de plaats waar hij die zorg wil ontvangen.
Het tweede deel van de vraag gaat over de ondersteuning binnen de kaders van de Wlz.
Cliëntondersteuning in de Wlz betreft onafhankelijke ondersteuning met informatie,
advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding
brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden.
Indien ook ondersteuning nodig is bij problemen/vraagstukken in een ander domein,
bijvoorbeeld gerelateerd aan werk en inkomen, dient deze ondersteuning te worden geleverd
door een cliëntondersteuner op grond van de Wmo 2015. Indien de gemeente en het zorgkantoor
dezelfde aanbieder hebben gecontracteerd kan de ondersteuning door één persoon worden
geboden. Indien dit niet het geval is, is goede samenwerking en afstemming tussen
cliëntondersteuners belangrijk.
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen dat de term «onafhankelijke cliëntondersteuner»
als onduidelijk wordt ervaren door cliënten en deze ook door commerciële partijen
wordt gebruikt. Cliënten zijn hierdoor in de onterechte veronderstelling onafhankelijk
advies te krijgen. Welke oplossingen ziet de Minister om dit te voorkomen?
Antwoord
Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid om de functie van cliëntondersteuning lokaal
goed in te richten. Hierbij kan samengewerkt worden met verschillende aanbieders van
cliëntondersteuning. Commerciële aanbieders van cliëntondersteuning kunnen ook onafhankelijke
cliëntondersteuning aanbieden. Het is hierbij belangrijk dat de door de gemeente gecontracteerde
aanbieder onafhankelijk is van de gemeente en (zorg)aanbieders en dat goede communicatie
naar inwoners plaatsvindt over de werking van en toegang tot cliëntondersteuning in
de betreffende gemeente.
Vraag
Genoemde leden constateren dat er nu geen kwaliteitseis is voor cliëntondersteuners.
Wat vindt de Minister hiervan? Zou er wel een kwaliteitseis moeten komen? Zo ja, is
de Minister voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zorgkantoren hebben in de afgelopen jaren een kwaliteitskader ontwikkeld. De kwaliteitseisen
binnen dit kader zijn onderdeel van het inkoopbeleid van zorgkantoren. Dit kader is
deels geconcretiseerd en deels wordt dit de komende jaren verder doorontwikkeld. Er
wordt door zorgkantoren dus wel degelijk gezocht naar meer uniforme kwaliteit(eisen)
wat betreft inkoop van cliëntondersteuning op grond van de Wlz.
Binnen het gemeentelijk domein is geen sprake van een gezamenlijk inkoopbeleid en
uniforme kwaliteitsprincipes. Wel zijn er vanuit het koplopertraject cliëntondersteuning
verschillende handreikingen beschikbaar die gemeenten ondersteunen bij het op een
kwalitatief goede manier vormgeven en inkopen van cliëntondersteuning.
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen dat bijna de helft (46–48%) van toe leidende partijen
zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen en praktijkondersteuners huisartsenzorg, onbekend
is met cliëntondersteuning in eigen regio. Welke acties heeft de Minister ondernomen
of is de Minister voornemens te doen om grotere bekendheid te realiseren bij toe leidende
partijen? Verder geven zowel gemeenten als cliëntondersteuners aan dat scholen, ziekenhuizen
en GGD’en ook op cliëntondersteuning zouden moeten wijzen. Cliënten zien ook een rol
voor ziekenhuizen, (para)medici, gezinsvoogden en consultatiebureaus. Welke initiatieven
bestaan er om dit te bewerkstelligen?
Antwoord
Toe leidende partijen kunnen een belangrijke rol spelen in de toegankelijkheid van
cliëntondersteuning. Om deze reden heb ik het RIVM onderzoek laten doen naar de bekendheid
met cliëntondersteuning onder deze toe leidende partijen. De uitkomsten van deze monitor
geven aanleiding om te kijken hoe bekendheid onder professionals kan worden vergoot.
Ik ga op korte termijn met de betreffende beroepsgroepen in gesprek over hoe dit het
best kan worden aangepakt.
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen dat het vinden van cliëntondersteuning complex is.
Hoe kan cliëntondersteuning via de gemeente beter vindbaar, bekend en toegankelijker
worden gemaakt? Specifiek kwetsbare groepen als verstandelijk beperkten, ouderen,
dak- of thuislozen kunnen hun weg naar ondersteuning niet goed vinden. Hoe krijgen
gemeenten deze kwetsbare groepen beter in beeld? En hoe kunnen gemeenten hier hun
informatievoorziening op aanpassen, rekening houdend met beperkte digitale- en taalvaardigheden?
Welke acties heeft de Minister verder ondernomen of gaat de Minister ondernemen om
het uitwisselen van «best practices», leer- en knelpunten tussen gemeenten te bevorderen?
Antwoord
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van cliëntondersteuning voor
hun inwoners en hebben beleidsvrijheid om hier lokaal invulling aan te geven. Als
onderdeel van het koplopertraject cliëntondersteuning hebben veel gemeenten ingezet
op het vergroten van de bekendheid en vindbaarheid van cliëntondersteuning. Best practices
en leer- en knelpunten op basis van het koplopertraject worden verzameld door Movisie
en toegankelijk gemaakt voor alle gemeenten in Nederland. Ik ben met Movisie in gesprek
over hoe we kunnen zorgen dat deze kennis gemeenten bereikt, welke rol koplopergemeenten
hierin kunnen spelen en hoe gemeenten verder ondersteund kunnen worden om hiermee
aan de slag te gaan.
Vraag
De leden van de D66-fractie constateren dat de wachttijd voor cliëntondersteuning
verschillend wordt ervaren door cliënten, cliëntenondersteuners en gemeenten. Hoe
kan dit worden verklaard?
Antwoord
Dit kan deels worden verklaard door lokale verschillen en verschillen en ontwikkelingen
over tijd. Zoals ook het RIVM aangeeft, hebben de betrokken partijen verschillende
perspectieven over de wachttijden voor cliëntondersteuning.
Eventueel nader onderzoek zou moeten laten zien hoe lang de wachttijden in de praktijk
zijn en inzicht geven in wanneer de wachttijd te lang is of als te lang wordt ervaren.
Vraag
Deze leden lezen dat cliëntondersteuning in tijden van SARS-CoV-2 is bemoeilijkt.
Wordt er onderzoek gedaan naar welk effect dit heeft en welke leerpunten hieruit kunnen
worden gehaald?
Antwoord
Er wordt geen onderzoek gedaan naar de effecten van COVID-19 specifiek op cliëntondersteuning.
Ik zie het als een lokale/regionale taak om als gemeente en/of zorgkantoor samen met
de aanbieders te kijken wat kan worden geleerd en verbeterd op basis van de in de
afgelopen 1,5 jaar opgedane ervaringen.
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen dat de inbreng van de pg-organisaties steeds meer
worden herkend en erkend, voornamelijk met betrekking tot beleidsvorming. Echter valt
er nog winst te behalen in beleidsevaluatie. Welke initiatieven bestaan er om pg-organisaties
te betrekken voor, tijdens en na besluitvormingsprocessen? Welke oplossingen bestaan
er om niet alleen de deelname maar ook de inbreng van pg-organisaties te waarderen?
Antwoord
Inspraak en participatie van patiënten, cliënten en/of vertegenwoordigers van pg-organisaties
(hier: ervaringsdeskundigen) in de beleidsvorming- en evaluatie is cruciaal. Ervaringsdeskundigen
beschikken over unieke, authentieke ervaringskennis. Pg-organisaties hebben een belangrijke
rol in het ontsluiten van deze ervaringskennis en het inbrengen van het perspectief
van ervaringsdeskundigen.
Vanuit VWS bestaan er reeds verschillende initiatieven om ervaringsdeskundigen meer
te betrekken in zowel beleidsvorming als -evaluatie. Zo wordt dit als voorwaarde gesteld
in het VN-verdrag Handicap, wat heeft geresulteerd in de programma’s Onbeperkt Meedoen!
en Niets over Ons Zonder Ons waarbinnen trainingen worden georganiseerd en het Adviespunt
Ervaringsdeskundigheid is ingericht. Ook binnen andere programma’s zoals Juiste Zorg
op de Juiste Plek (JZOJP), (Ont)regel de zorg en Wij zien je Wel wordt het inzetten
van ervaringsdeskundigen gestimuleerd.
Naast dat de inbreng van ervaringsdeskundigen in zowel beleidsvorming als -evaluatie
de nieuwe standaard dient te worden, betekent dit ook dat de ervaringsdeskundige als
gelijkwaardige gesprekspartner moet worden gezien. Onderdeel hiervan is het structureel
en passend belonen van individuele ervaringsdeskundigen voor hun inzet. De pg-organisaties
ontvangen hiervoor al subsidie vanuit het Beleidskader voor de subsidiëring van pg-organisaties6. Daarnaast biedt PGO support, grotendeels gefinancierd door VWS, ondersteuning in
de vorm van trainingen en cursussen aan ervaringsdeskundigen en pg-organisaties zodat
zij in staat zijn om het ervaringsperspectief effectief in te brengen.
Er worden goede stappen gezet om de inzet van ervaringsdeskundigen te verbeteren,
maar er is meer nodig voor een structurele en verstevigende aanpak. Vanuit VWS wordt
gewerkt aan een aanpak die ertoe leidt om het betrekken van ervaringsdeskundigheid
een structurelere plek te geven in de beleidsvorming. Naar verwachting zal hier begin
2022 meer over bekend zijn.
Vraag
Genoemde leden lezen dat er behoefte is aan duurzame samenwerkingen tussen pg-organisaties.
Welke acties heeft de Minister ondernomen of is de Minister voornemens te doen om
pg-organisaties te stimuleren samen te werken en daarbij meer continuïteit en structuur
aan samenwerkingen te geven?
Antwoord
Samenwerking tussen pg-organisaties kan wat mij betreft niet gedwongen opgelegd worden,
maar moet ontstaan uit een intrinsieke drijfveer en uit de overtuiging dat er door
samenwerking meer kan worden bereikt. Ik heb in mijn brief aan uw kamer van 12 juli
jl. 7 op hoofdlijnen aangegeven langs welke lijnen het nieuwe beleidskader zou kunnen worden
gewijzigd. Eén hoofdlijn daarin heeft te maken met het bevorderen van aandoening overstijgende
samenwerking. Dan kan enerzijds door federatieve samenwerkingsverbanden op aandoening
overstijgende schaal onder het beleidskader te brengen. Anderzijds kan dit ook door
meer thematisch georganiseerde verenigingen of stichtingen te gaan subsidiëren. Beide
zouden een verruiming impliceren van het huidige subsidiecriterium, namelijk dat je
per sé een medische aandoening moet representeren. Tot slot wil het nieuwe beleidskader
ondersteuning bieden voor die pg-organisaties die tijdelijk een extra steun in de
rug nodig hebben om te kijken hoe ze de impact van hun activiteiten en het bereik
ervan structureel kunnen vergroten.
Vraag
De leden van de D66-fractie hebben zorgen dat de voorwaarde om te voldoen aan «Wbtr»
voor besturen van pg-organisatie onvoldoende zegt over het daadwerkelijk functioneren
van besturen van pg-organisaties. Wanneer zij niet naar behoren functioneren heeft
dit impact op de kwaliteit en impact voor patiëntenorganisaties. Deelt de Minister
deze zorgen? Zo ja, welke oplossingen ziet de Minister om dit probleem op te lossen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor pg-organisaties bestaan er, net zoals voor andere verenigingen en stichtingen,
verschillende «checks & balances» om goed bestuur en daarmee ook kwaliteit en impact
van pg-organisaties te stimuleren en waar nodig af te dwingen. In eerste instantie
zijn de ALV (bij verenigingen) en Raad van Toezicht (bij stichtingen) de aangewezen
organen om toe te zien op het bestuur. Zij stellen de reglementen vast waar het bestuur
aan moet voldoen, besluiten over het aanstellen van kascommissie en/of externe accountant
en houden toezicht op het functioneren van het bestuur.
Gelijk andere stichtingen en verenigingen zijn pg-organisaties in het kader van de
WBTR verplicht om te controleren of zij voldoen aan de nieuwe regels voor bestuur
en toezicht. Om dit makkelijker te maken voor pg-organisaties heeft PGO support zich
aangesloten bij www.wbtr.nl. Via deze site kunnen pg-organisaties (en andere stichtingen en verenigingen) stapsgewijs
door de nieuwe regelgeving lopen en aanpassingen doen in hun reglementen en werkwijze.
De WBTR heeft geleid tot aanvullende aanscherping van de rechten en plichten van bestuurders
en toezichthouders. In het uiterste geval kan nu ook de rechter interveniëren in geval
van onbehoorlijk bestuur. Dat draagt bij aan het voorkomen van excessen. Gezien de
nog maar recente invoer van de WBTR is het te vroeg om te achterhalen of deze aanvullende
mogelijkheden van de WBTR voldoende zijn voor pg-organisaties en andere stichtingen
en verenigingen. Op dit moment zie ik geen signalen dat er voor pg-organisaties aanvullende
maatregelen nodig zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vraag
De leden van het CDA-fractie delen het uitgangspunt van de Minister dat cliëntondersteuning
onafhankelijk dient te zijn en dat iedereen recht heeft op kosteloze cliëntondersteuning.
Zij willen onder de aandacht brengen dat cliëntondersteuning binnen de Wmo een taak
is en deze leden moeten helaas concluderen dat dit nog steeds niet op orde is in alle
gemeenten. Genoemde leden vinden dit een droevige conclusie. Wat is er nodig deze
taak op orde te brengen? Gemeenten en zorgkantoren zijn wettelijk verplicht om onafhankelijke
cliëntondersteuning aan te bieden.
Antwoord
Ik herken het signaal dat cliëntondersteuning nog niet in iedere gemeente op orde
is. Tegelijkertijd zijn er ook veel mooie voorbeelden in het land van gemeenten die
stappen zetten in het versterken en verbeteren van cliëntondersteuning. Ik ben met
de VNG in gesprek over hoe ik de komende jaren gemeenten effectief kan ondersteunen
in de verdere versterking van de kwaliteit en toegankelijkheid van cliëntondersteuning.
Vraag
Er is gewerkt met koplopergemeenten en daar staat cliëntondersteuning inmiddels op
de kaart. De snelheid waarmee dat gebeurt loopt uiteen, net als de bereikte resultaten.
Toch lopen veel gemeenten achter bij de ontwikkeling van cliëntondersteuning. Hoe
wordt ervoor gezorgd dat iedereen, ongeacht woonplaats of ondersteuningsbehoefte,
die onafhankelijke cliëntondersteuning krijgt?
Antwoord
Cliëntondersteuning is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Dit maakt dat
er lokale verschillen kunnen zijn in de wijze waarop cliëntondersteuning wordt aangeboden
en is georganiseerd. Ik ben met de VNG in gesprek over hoe gemeenten het best kunnen
worden ondersteund en gefaciliteerd in het verder versterken van cliëntondersteuning.
Hierbij wordt ook gekeken welke rol de 113 koplopergemeenten cliëntondersteuning daarin
kunnen spelen.
Vraag
Een groot deel van de potentiële cliënten en de naar hulp toe leidende partijen (huisartsen
en wijkverpleegkundigen) is niet bekend met cliëntondersteuning (ongeveer 45%). Meer
dan de helft van de professionals is niet bekend met cliëntenondersteuning. Wat kan
de Minister op korte termijn doen om de bekendheid te vergroten?
Antwoord
Toe leidende partijen kunnen een belangrijke rol spelen in de toegankelijkheid van
cliëntondersteuning. Om deze reden heb ik het RIVM onderzoek laten doen naar de bekendheid
met cliëntondersteuning onder deze toe leidende partijen. De uitkomsten van deze monitor
geven aanleiding om te kijken hoe bekendheid onder professionals kan worden vergoot.
Ik ga op korte termijn met de betreffende beroepsgroepen in gesprek over hoe dit het
best kan worden aangepakt.
Vraag
De financiële beperkingen zijn in sommige gemeenten een bedreiging voor de continuïteit
van cliëntondersteuning. Hoe kunnen die gemeenten zich er dan van vergewissen dat
de dienstverlening van de Wmo op orde is (gezien door de ogen van de cliënten), zeker
gezien het feit dat de wettelijke taak van het toezicht op de Wmo in lang niet alle
gemeenten op orde is? Kan de Minister hierop reflecteren?
Antwoord
Gezien de wettelijke taak die gemeenten hebben voor het beschikbaar stellen van cliëntondersteuning
aan hun inwoners, mogen financiële beperkingen geen belemmering vormen voor de continuïteit
van cliëntondersteuning. Wanneer mij signalen bereiken over gemeenten waar dit wel
het geval is, bijvoorbeeld op basis van casuïstiek, ga ik samen met de VNG hierover
het gesprek aan met de betreffende gemeente. Gemeenten zijn verplicht om op grond
van artikel 6.1 van de Wmo2015 een toezichthouder aan te wijzen. Uit de jaarrapportage
2020 van de Inspectie Jeugd en Gezondheidszorg (IGJ) is gebleken dat bijna iedere
gemeente een toezichthouder heeft aangewezen.
De IGJ heeft in 2020 geconcludeerd dat de wijze waarop gemeenten het Wmo-toezicht
invullen te traag is en dat het toezicht op lokaal niveau nog niet op orde is. Hierover
heb ik uw Kamer op 9 december 2020 geïnformeerd8 en tevens mijn voornemen kenbaar gemaakt een verkenning uit te voeren naar de standaardisatie
van het Wmo-toezicht. In opdracht van het Ministerie van VWS voert onderzoeksbureau
Significant momenteel een onderzoek uit naar het Wmo-toezicht. VNG, GGD GHOR, de IGJ
en Toezicht Sociaal Domein (TSD) zijn betrokken bij de uitvoering van het onderzoek.
Naar verwachting wordt het onderzoek eind 2021 afgerond. Het is aan een volgend kabinet
om daarna e vervolgstappen te bepalen.
Vraag
Daarnaast is de onafhankelijkheid van cliëntondersteuners soms lastig te waarborgen,
omdat zij bijvoorbeeld zelf ook beschikkingen afgeven of bij een organisatie werken
die zelf zorg aanbiedt. Genoemde leden vragen de Minister of dan gerept kan worden
van cliëntenondersteuning, gezien eerder is vastgesteld dat deze onafhankelijk moet
zijn? Hier is ten alle tijde sprake van een dubbel of ander belang. Is de Minister
het met de leden van de CDA-fractie eens dat deze dubbelfunctie eigenlijk niet tot
de mogelijkheden zou moeten behoren? Zijn er mogelijkheden tot een nadere omschrijving
en verduidelijking van het gebruikte begrippenkader?
Antwoord
Ik ben het met de CDA-fractie eens dat onafhankelijkheid een heel belangrijk aspect
is van cliëntondersteuning. Bij het bieden van cliëntondersteuning moet alleen het
belang van de cliënt centraal staan. Dit kan enerzijds worden geborgd door verschillende
taken bij verschillende organisaties te beleggen, anderzijds kan de professionele
autonomie van de cliëntondersteuner hierin een belangrijk rol spelen. De beroepsgroep
helpt cliëntondersteuners om juist in situaties waar verschillende belangen spelen,
het belang van de cliënt centraal te stellen.
Vraag
Genoemde leden kunnen zich goed voorstellen dat de behoefte aan onafhankelijke cliëntondersteuning
het grootst is bij complexe casuïstiek. Kan de Minister reflecteren op de stellingname
van MIND dat juist voor deze groep de cliëntenondersteuning niet op orde is? Zeker
in het licht van eerdere onderzoeken van bijvoorbeeld de Ombudsman die stelde dat
mensen met complexe zorgvragen van het kastje naar de muur worden gestuurd.
Antwoord
Cliëntondersteuning dient voor iedere inwoner beschikbaar te zijn. In het bijzonder
in complexe situaties kan cliëntondersteuning een groot verschil maken. Het bieden
van cliëntondersteuning kan in meer complexe situaties wel ingewikkelder zijn. Dit
kan bijvoorbeeld komen doordat er specialistische kennis nodig is of omdat de hulpvraag
moeilijker in beeld te krijgen is. Het vraagt bij complexe casuïstiek dus meer van
een cliëntondersteuner om passende cliëntondersteuning te bieden. Goede ondersteuning
juist in complexe situaties heeft dan ook zeker mijn aandacht in het denken over de
verdere versterking van cliëntondersteuning.
Vraag
De huidige subsidieregeling voor patiënten- en cliëntenorganisaties loopt af in 2022
en dient vernieuwd te worden. Dat is bij de totstandkoming van het huidige beleidskader
– in 2019 – ook voorzien. Kan de Minister aangeven of de doelen van de huidige subsidieregeling
gehaald zijn? Waarom zijn deze wel of niet gehaald?
Antwoord
Een belangrijke overkoepelende doelstelling van het beleidskader is om de positie
van de patiënt te versterken. Het biedt een waarborg voor goede informatievoorziening,
lotgenotencontact en belangenbehartiging van het perspectief van patiënten, mensen
met een chronische aandoening, handicap en of psychische kwetsbaarheid. Deze doelstelling
gaat ervan uit dat het bestaan van pg-organisaties op zichzelf in een belangrijke
collectieve behoefte voorziet. Ik merk ook op dat pg-organisaties ook steeds vaker
benaderd worden om hun ervaringsperspectief in te brengen bij allerhande besluitvormingsprocessen.
Deze waarneming, alsmede de uitkomsten van veel consultatiegesprekken die zijn gevoerd
betekenen voor mij dat de maatschappelijke meerwaarde van pg-organisatie niet wordt
betwist.
Dat wordt ook bevestigd door recent onderzoek dat Vital Innovators heeft gedaan in
opdracht van PGOsupport naar de social return on investment (SROI) van lotgenotencontact
(https://www.pgosupport.nl/lotgenotencontact-meer-dan-de-moeite-waard). In dit onderzoek zijn verschillende vormen van lotgenotencontact onderzocht en
de algehele conclusie is dat elke euro die wordt geïnvesteerd een maatschappelijke
meerwaarde heeft die omgerekend € 4,50. Ik beschouw dit als belangrijke aanwijzing
dat pg-organisaties een belangrijke maatschappelijke functie vervullen.
In het huidige beleidskader zijn voor het eerst de begrippen «impact en bereik» geïntroduceerd
als belangrijke pijlers op basis waarvan het subsidiebeleid zou moeten worden gestoeld.
Tegelijkertijd zijn deze begrippen nog niet concreet ingevuld en is besloten pg-organisaties
al wel na te laten denken over hun eigen impact ten bereik en de manier waarop deze
kan worden vergroot. Mijn waarneming is dat dit is gebeurd, enerzijds door het eerdergenoemde
subsidieprogramma Voor Elkaar! van ZonMw, maar anderzijds door de begeleiding en advisering
van PGOsupport op het gebeid van impactvergroting. Met de komst van het nieuwe beleidskader
is het wel noodzakelijk om de begrippen concreet invulling te geven.
Vraag
Waarom is het huidige beleidskader gepresenteerd als een tijdelijk tussenkader?
Antwoord
De reden daarvoor ligt in het feit dat het beleidskader nog geen concrete criteria
voor impact en bereik bevat als basis om pg-organisaties te subsidiëren. Daarvoor
is ZonMw programma «Voor Elkaar!» opgezet dat door het breed subsidiëren van op projecten
van pg-organisaties kennis en ervaring zou moeten opdoen over de vraag hoe deze begrippen
zou kunnen vertalen naar een nieuw beleidskader. In dat opzicht is het huidige kader
gepresenteerd als een tussenkader naar minder output financiering en naar meer impact
en bereik. Inmiddels heeft ZonMw hierover een advies aan de regering uitgebracht,
dat inmiddels ook aan uw Kamer is gezonden9. De ambitie is om in het nieuwe kader meer concrete invulling te geven aan de begrippen
impact en bereik, daarbij onder andere gebruikmakend van het advies van ZonMw op dit
punt.
Vraag
Wat wil de Minister bij de nieuwe subsidieregeling precies anders doen? Wat wordt
in de brief concreet voorgesteld?
Antwoord
Ik heb in mijn brief aan uw kamer van 12 juli jl.10 op hoofdlijnen aangegeven langs welke lijnen het nieuwe beleidskader zou kunnen
worden gewijzigd. Welke keuzes daarin precies zullen worden gemaakt is echter aan
het nieuwe kabinet om te bepalen. Niet in de laatste plaats aangezien nieuwe ambities
ook structureel extra middelen vergen. Het voert daarom te ver voor het huidige demissionaire
kabinet om dit al te zeer in te vullen. Als het aan de deskundigen en ervaringsdeskundigen
in het veld ligt, zal een nieuw kader in ieder geval meer mogelijkheden bieden voor
aandoening overstijgende initiatieven. Daarnaast ligt het in de lijn der verwachting
dat concretere invulling geven zal gaan worden aan het bevorderen van de maatschappelijke
impact en een groter bereik voor pg-organisaties.
Vraag
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de brief dat de Minister wil dat pg-organisaties
zich verder professionaliseren. Klopt dat? Zij vragen de Minister hoe zij dit moeten
zien, omdat pg-organisaties en ook ouderenorganisaties unieke kennis meebrengen, juist
door hun ervaringsdeskundigheid. Kan de Minister hierop reflecteren?
Antwoord
Ik heb in de vele gesprekken die zijn gevoerd met pg-organisatie (zowel organisaties
die subsidie ontvangen als organisatie die geen subsidie ontvangen) gemerkt dat veel
pg-organisaties drijven op de onmisbare inzet van vrijwilligers. Mensen die zeer geëngageerd
zijn bij hun vereniging of stichting en die vanuit ervaringsperspectief over grote
kennis beschikken over de aandoening(en) die men representeert. Zowel medische kennis
als kennis over wat het betekent in het dagelijks leven om met de betreffende aandoening(en)
om te gaan en deel te nemen aan de samenleving. Veelal zijn er grote ambities, maar
is er ook beperkte capaciteit om deze ambities waar te kunnen maken. De wens tot professionalisering
zit hem erin dat de inzet van vrijwilligers soms gebaat is bij begeleiding en ondersteuning
door professionals. Nadrukkelijk niet als vervanging, maar als ondersteuning.
Vraag
Verder stelt de Minister dat het beroep en de vragen aan patiëntenorganisaties toenemen
in relatie tot wat patiëntenorganisaties kunnen aanbieden. De Minister stelt daarbij
ook dat de financiële middelen beperkt zijn. Is hij voornemens aan het nieuwe kabinet
voor te stellen dat er extra (structurele) financiële middelen aan deze subsidieregeling
moeten worden toegevoegd? Er wordt hier melding over gemaakt in de brief, maar hoe
moeten deze leden dit lezen?
Antwoord
Gezien de huidige demissionaire status van het kabinet zou het niet passend zijn als
er op dit punt onomkeerbare stappen zouden worden gezet. Ik heb in de genoemde brief
aan uw Kamerverslag willen doen van de uitkomsten van de vele gesprekken die over
de komende herijking van het beleidskader zijn gevoerd. Dat heeft geleid tot een aantal
globale richtingen waarlangs het beleidskader zou kunnen worden aangepast. Indien
deze richtingen in een nieuw beleidskader door het nieuwe kabinet zullen worden geoperationaliseerd,
dan zou dat met zich meebrengen dat er tevens extra budget zou moeten worden vrijgemaakt
voor het ondersteunen van pg-organisaties. Het staat het nieuwe kabinet uiteraard
vrij om daar eigen keuzes in te maken.
Vraag
Er zijn en worden tal van gesprekken gevoerd met pg-organisaties over de vraag waar
zij in de praktijk tegenaan lopen en wat nodig is om een grotere maatschappelijke
impact te realiseren en zoveel mogelijk mensen uit de doelgroep te kunnen bereiken.
Genoemde leden lezen dit zo dat de Minister zich inzet dat er minder tijd/aandacht
wordt besteed aan lotgenotencontact. Lezen deze leden dit goed? De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister waarom hij vindt dat er minder nadruk/ aandacht moet zijn voor
lotgenotencontact? Dit kan zowel voor de patiënt/cliënt als voor de samenleving en
professional meerwaarde hebben. Deelt de Minister dit uitgangspunt van deze leden?
Antwoord
Het verband zoals dit wordt gelegd door de leden van de CDA-fractie herken ik niet.
Zoals ik in mijn antwoord op een eerdere vraag van de CDA-fractie aangeven genereert
lotgenotencontact juist een hoge social return on investment en is in die zin dus
een activiteit met een relatief grote maatschappelijke impact. In de gesprekken die
zijn gevoerd komt dit overigens ook terug en wordt lotgenotencontact als één van de
belangrijkste kernactiviteiten van categorale pg-organisaties gezien. Ik onderschrijf
dat ook.
Vraag
Wat betreft de versterking van de regionale stem van de patiënt stelt de Minister
dat patiëntenorganisaties zich meer op dat regionale niveau zullen moeten organiseren.
Verder stelt hij dat het de vraag is op welke manier dat het beste kan en of het nieuwe
beleidskader daar het beste middel voor is om dat te faciliteren. Denkt de Minister
aan een uitbreiding van taken van bestaande organisaties of aan nieuwe organisaties?
Antwoord
Het onderzoek van bureau Xpertisezorg laat zien dat er op regionaal en lokaal niveau
al veel initiatieven en organisaties zijn die zich inzetten voor de belangen van patiënten
en cliënten. Iedere regio heeft echter een eigen karakter, inrichting van de zorgstructuur
met zorginstellingen en zorgverzekeraars en regionaal en lokaal werkende patiëntenorganisaties.
Het versterken van de regionale stem van de patiënt vereist daarom maatwerk, waarbij
Xpertisezorg adviseert om aan te sluiten bij de specifieke situatie in de regio, het
eigenaarschap te laten bij de partijen die daar al actief zijn en in te zetten op
het bevorderen van de regionale coördinatie en samenwerking. Het ligt daarom niet
voor de hand om bestaande pg-organisaties nieuwe taken te geven of geheel nieuwe organisaties
in het leven te roepen, maar uit te gaan van de bestaande situatie en de regionale
en lokale partijen met elkaar te verbinden en de regionale coördinatie te versterken.
Vraag
De Minister stelt dat er de komende periode – mede op basis van dit onderzoek – verdere
gesprekken gevoerd moeten worden met betrokken partijen zoals de landelijke patiënten
koepels. Hoe zit het met andere (kleinere) partijen? Worden deze ook betrokken? Kan
de Kamer hiervan op de hoogte worden gehouden?
Antwoord
Bij de verdere verkenning van de versterking van de regionale vertegenwoordiging zal
met een substantieel aantal kleinere pg-organisaties worden gesproken. Daarbij zal
rekening worden gehouden met de diversiteit van de organisaties. De Kamer zal hierover
op de hoogte worden gehouden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier