Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 930 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 tot invoering van een grondslag voor het bieden van een tegemoetkoming bij schrijnende gevallen (Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 oktober 2021
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Reikwijdte delegatiebepalingen
1
3.
Betrokkenheid Kamer en Raad van State bij totstandkoming AMvB
5
4.
Gegevensverwerking
6
5.
Verhouding tot bestaande wettelijke instrumenten
7
6.
Advies Raad van State
8
7.
Overige vragen
9
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, D66, de PVV, het CDA, PvdA, GroenLinks en de ChristenUnie
en van het lid Omtzigt.
2. Reikwijdte delegatiebepalingen
Veel Kamerleden hebben vragen over de inzet van de voorgestelde delegatiebepalingen.
De leden van de fracties van de VVD, de PVV en het CDA vragen in welke situaties het
kabinet verwacht de delegatiegrondslag in te gaan zetten en wanneer er een concrete
invulling zal worden gegeven aan de delegatiegrondslag. Het lid Omtzigt vraagt welke
groepen nu al in beeld zijn bij de Belastingdienst, maar ook bij het UWV en bij de
jeugdzorg. De leden van de fractie van D66 vragen om toe te lichten of het kabinet
voornemens is om deze grondslag ook na de kinderopvangtoeslagenaffaire in te zetten
en in welke gevallen en in welke kaders. De leden van de fractie van de SP vragen
waarom het nog niet duidelijk is waarvoor de delegatiebepaling zal worden ingezet.
Ook vragen de leden van de fractie van de SP of er gezien de breedte van de problematiek
geen andere wetten nodig zijn voor een delegatiebepaling zeker gezien het feit dat
het nog niet duidelijk is waarvoor de delegatiebepaling wordt ingezet. De leden van
de fractie van GroenLinks vragen of (grofweg) aangegeven kan worden welke problemen
er in het verleden waren voorkomen als dit wetsvoorstel er was geweest. De voorgestelde
delegatiebepalingen geven een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur een
tegemoetkomingsregeling op te stellen ingeval groepen van burgers door een onterecht
handelen of nalaten van de Belastingdienst benadeeld zijn en daardoor in een schrijnende
situatie terecht zijn gekomen. In antwoord op de vraag van de leden van de fractie
van GroenLinks kunnen de voorgestelde delegatiebepalingen worden ingezet voor gevallen
die in het verleden hebben plaatsgevonden en zich nog zullen openbaren. Uiteraard
wil het kabinet zo veel mogelijk voorkomen dat dergelijke gevallen zich zullen voordoen.
Desalniettemin kunnen de voorgestelde delegatiebepalingen ook voor toekomstige situaties
worden ingezet indien dat onverhoopt nodig blijkt te zijn. Voor dit instrument is
gekozen omdat daarmee in voorkomende gevallen voortvarend kan worden voorzien in een
tegemoetkoming, zonder dat daarvoor op dat moment een tijdrovend wetgevingstraject
nodig is, maar waarbij tegelijkertijd sprake is van een in de wet verankerde grondslag
en waarbij de betrokkenheid van de afdeling advisering van de Raad van State (RvS),
eventuele andere adviesorganen en het parlement is gewaarborgd. Het kabinet meent
hiermee een evenwicht te hebben gevonden tussen de in die situaties benodigde snelheid
en zorgvuldigheid. In antwoord op de vraag van het lid Omtzigt en de leden van de
fractie van de SP wordt aangegeven dat op dit moment het in de memorie van toelichting
bij het onderhavige wetsvoorstel genoemde voorbeeld van de situatie rondom de minnelijke
schuldsanering natuurlijk personen (MSNP) in beeld is en dat daar nader onderzoek
naar wordt gedaan. Andere situaties of groepen waarvoor de voorgestelde delegatiebepalingen
mogelijk kunnen worden ingezet zijn op dit moment bij het Ministerie van Financiën
niet in beeld. Doordat de voorgestelde delegatiebepalingen worden opgenomen in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en in de Invorderingswet 1990 (IW 1990)
en dit de wetten zijn waaraan de inspecteur en de ontvanger van de Belastingdienst
hun bevoegdheden ontlenen, zal opname van een delegatiebepaling in een andere fiscale
wet in beginsel niet nodig zijn. De voorgestelde delegatiegrondslagen worden in beginsel
niet ingezet voor de kinderopvangtoeslagenaffaire waarover de leden van de fractie
van D66 een vraag hebben ingesteld. De voorgestelde delegatiebepalingen zien namelijk
op een onterecht handelen of nalaten van de inspecteur en de ontvanger van de Belastingdienst
en niet op het onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit
zijn bestuursrechtelijk verschillende bestuursorganen die zelfstandig handelingen
verrichten.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het juist is dat de tegemoetkoming alleen
kan worden verstrekt bij onterecht handelen of nalaten door de Belastingdienst, dat
wil zeggen, in gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet houdt. Het
is correct dat de voorgestelde delegatiebepalingen zien op een onterecht handelen
of nalaten van de inspecteur en de ontvanger van de Belastingdienst. Met het begrip
«onterecht» wordt gedoeld op een handelen of nalaten in strijd met enig wettelijk
of regelgevend voorschrift, enig algemeen rechtsbeginsel of fundamenteel recht of
geldende jurisprudentie. Ook vallen onder dit begrip situaties van systeemfalen zoals
dat zich voordeed in de kinderopvangtoeslagaffaire. Het begrip onterecht is derhalve
ruimer dan het handelen in strijd met de wet.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom niet zonder delegatiebepaling schrijnende
gevallen kunnen worden rechtgezet. De leden van de fractie van de SP vragen of er
niet fundamenteel iets mis zit wanneer de menselijke maat niet meer kan worden ingezet
als criterium om schrijnende gevallen recht te zetten. Deze leden vragen het kabinet
of de reflectiefase niet al voorbij is en of de operatie geslaagd is en de patiënt
overleden. Het kabinet vat de vragen van de leden van de fractie van de SP in die
zin op dat ook onder de huidige wet- en regelgeving belanghebbenden in schrijnende
gevallen zoveel mogelijk dienen te worden geholpen en dat toekomstige schrijnende
gevallen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Het kabinet is het met de leden
van de fractie van de SP volledig eens dat zowel de inspecteur als de ontvanger van
de Belastingdienst de algemene rechtsbeginselen hoog in het vaandel dienen te hebben
en in de praktijk de menselijke maat dienen toe te passen. Op deze wijze kunnen schrijnende
gevallen worden voorkomen en kunnen instrumenten om recht te doen, zoals de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur en meer specifiek het evenredigheidsbeginsel en
de hardheidsclausule van artikel 63 AWR, tijdig worden ingezet. Desalniettemin kan
niet worden uitgesloten dat zich situaties hebben voorgedaan of nog kunnen voordoen
waarbij belanghebbenden in schrijnende situaties terecht komen of zijn gekomen als
gevolg van een onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst. De voorgestelde
delegatiebepalingen bieden een wettelijke grondslag, zodat eenvoudiger een tegemoetkomingsregeling
kan worden gerealiseerd in die gevallen die naar het oordeel van het kabinet daarvoor
in aanmerking komen. Het kabinet is dan ook van mening dat de voorgestelde delegatiebepalingen
een meerwaarde bieden.
De leden van de fractie van de SGP vragen welke expliciete voorwaarden zijn overwogen
om de mogelijkheid tot een tegemoetkoming beter in te kaderen en waarom niet is gekozen
voor meer inkadering met inachtneming van de mogelijk brede toepassing van de tegemoetkoming.
Omdat niet duidelijk is voor welke schrijnende gevallen de voorgestelde delegatiebepalingen
nodig zullen zijn, is bij het wetsvoorstel er bewust voor gekozen om de inkadering
te beperken tot de noodzakelijke randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn onder
andere een onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst waardoor schrijnende
situaties voor een groep van belanghebbenden zijn ontstaan. Per groep van belanghebbenden
kunnen meer specifieke voorwaarden worden gesteld. Die voorwaarden worden in de AMvB
vastgesteld. Hierdoor kan een tegemoetkomingsregeling per situatie zo goed en specifiek
mogelijk ingekaderd worden.
Het lid Omtzigt vraagt wanneer iets overduidelijk onredelijk is, wanneer het leed
wordt weggenomen en verzacht en waarom er niet voor wordt gekozen om ook een schadevergoeding
uit te kunnen keren in geval er sprake is van onrechtmatig handelen. Ook de leden
van de fractie van de ChristenUnie hebben zorgen over de formulering dat de onbillijkheden
zodanig dienen te zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van die groepen van belanghebbenden te laten. Deze leden vragen
in te gaan op de woorden «overduidelijk onredelijk». Voorts vragen deze leden of deze
woorden kunnen leiden tot arbitraire conclusies over de aard van de betreffende onbillijkheden
en of de formulering op dit moment voldoende eenduidig is. Het doel van het wetsvoorstel
is om een regeling te kunnen treffen op basis waarvan aan een groep van belanghebbenden
een tegemoetkoming kan worden geboden om onbillijkheden van overwegende aard te compenseren,
welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening
van de belanghebbenden te laten. Een dergelijke tegemoetkoming zou wellicht ook kunnen
worden verkregen via bijvoorbeeld de route van een civielrechtelijke schadevergoeding,
maar het kabinet acht deze delegatiebepalingen nodig om een burger eerder een adequate
geldelijke tegemoetkoming te bieden indien groepen burgers door het onterecht handelen
of nalaten van de Belastingdienst in een schrijnende situatie zijn geraakt. Zoals
gezegd vallen hieronder ook situaties van systeemfalen zoals dat zich voordeed in
de kinderopvangtoeslagaffaire. Een tegemoetkomingsregeling die wordt vastgesteld op
basis van de voorgestelde delegatiebepalingen kan breder worden toegepast dan civielrechtelijke
instrumenten, omdat er geen sprake hoeft te zijn (maar wel kan zijn) van een onrechtmatige
daad (in civielrechtelijke zin). Daar komt bij dat bij een civielrechtelijke schadevergoeding
iedere burger in beginsel zelfstandig deze route zal moeten doorlopen, hetgeen meer
belastend voor de belanghebbenden zal zijn. Bovendien geldt bij een civielrechtelijke
schadevergoeding een stelplicht en een andere (hogere) bewijslast. Causaliteit kan
in voorkomende gevallen lastig te bewijzen zijn. De wettelijke term van een «onbillijkheid
van overwegende aard, welke onbillijkheid zodanig is dat het overduidelijk onredelijk
is deze voor rekening van de belanghebbenden te laten» staat gelijk aan een schrijnende
situatie en sluit aan bij de term die is gebruikt bij de wettelijke herstelregeling
kinderopvangtoeslag (de hardheidsregeling)1. Het kabinet is van mening dat deze definitie bruikbaar en eenduidig is en niet zal
leiden tot arbitraire conclusies. Verder zal het afhangen van de omstandigheden van
het geval of met een geboden tegemoetkoming het leed van een burger is verzacht of
is weggenomen. In ieder geval tracht het kabinet met een toekomstige tegemoetkomingsregeling
zoveel mogelijk burgers te helpen die in schrijnende situaties terecht zijn gekomen.
Volledigheidshalve merkt het kabinet op dat met de voorgestelde delegatiebepalingen
geen wijziging wordt beoogd met betrekking tot de reikwijdte van de hardheidsclausule
van artikel 63 AWR die een soortgelijke definitie kent. Bij de hardheidsclausule gaat
het namelijk om situaties waarin de toepassing van de belastingwet leidt tot een gevolg
dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de belastingwet had voorzien.
De voorwaarde van een onbillijkheid van overwegende aard brengt met zich dat niet
aan elke onbillijkheid wordt tegemoetgekomen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om meer duidelijkheid te scheppen
of het artikel gaat om individuele gevallen of dat het om een groepsgewijze benadering
gaat. De voorgestelde delegatiebepalingen zijn bedoeld als een mogelijkheid om relatief
snel, inclusief de betrokkenheid van de RvS, eventuele andere adviesorganen en het
parlement tot een tegemoetkomingsregeling te komen en uitvoering te geven aan het
herstel van getroffen groepen burgers. Naar aanleiding van het advies van de RvS is
in het wetsvoorstel en de toelichting daarop verduidelijkt dat de voorgestelde delegatiebepalingen
zien op groepen van gevallen, waarbij een onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst betrekking moet
hebben op verscheidene belanghebbenden en een tegemoetkoming aan die groep belanghebbenden kan worden geboden.
De leden van de fractie van de VVD vragen een uitgebreide toelichting wat de «tegemoetkoming»
zou kunnen omvatten. Hierbij vragen deze leden of de tegemoetkoming bijvoorbeeld is
beperkt tot (eerder geheven) belastingbedragen en of een tegemoetkoming bijvoorbeeld
ook schadevergoedingen en immateriële hulp kan omvatten. De term «tegemoetkoming»
is in het wetsvoorstel niet gedefinieerd en kan in die zin ruim worden opgevat. Gezien
het doel van het wetsvoorstel zal de tegemoetkoming in ieder geval zien op een vergoeding
van financiële aard met als doel het compenseren van onbillijkheden van overwegende
aard, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor
rekening van de belanghebbenden te laten. De tegemoetkoming is in beginsel niet bedoeld
als een vergoeding voor eerder geheven belasting. Dit betekent echter niet dat een
tegemoetkoming voor geheven belasting is uitgesloten. Ingeval de belastingaanslag
onherroepelijk vaststaat en ook niet op een andere manier kan worden verminderd (bijvoorbeeld
door ambtshalve vermindering op de voet van artikel 65 AWR), zou de voorgestelde maatregel
een tegemoetkoming kunnen bieden voor de verschuldigde belasting ingeval de feiten
en omstandigheden daartoe noodzaken.
3. Betrokkenheid Kamer en Raad van State bij totstandkoming AMvB
De leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA en de ChristenUnie en het lid Omtzigt
vragen hoe het kabinet de Kamer, de Raad van State en andere adviserende instanties
wil gaan betrekken bij de AMvB’s die worden vastgesteld onder deze wet. Voorts vragen
de leden van deze fracties wat de bevoegdheid van de Kamer is in het controleren van
een voorgestelde AMvB. Bij de totstandkoming van de AMvB zal advies worden gevraagd
aan de relevante adviesorganen (bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en
de Raad voor de rechtspraak). Bovendien geldt bij een AMvB de verplichting om de RvS
advies te vragen. Hierdoor zullen zij altijd betrokken zijn bij de totstandkoming
van een AMvB. Door in de voorgestelde delegatiebepalingen een voorhangprocedure op
te nemen wordt ook de betrokkenheid van de Tweede en Eerste Kamer gewaarborgd. Voorhang
vindt plaats na advisering door de RvS. Als er naar aanleiding van de voorhang nog
substantiële wijzigingen in de tegemoetkomingsregeling van de AMvB plaatsvinden, kan
dit betekenen dat opnieuw advies aan de RvS zal worden gevraagd. Voor het kabinet
is het van belang dat uw Kamer al vroeg in het proces wordt betrokken en wordt meegenomen
in het besluitvormingstraject van een tegemoetkomingsregeling.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de voor- en nadelen zijn van een delegatiebepaling,
ten opzichte van andere besluitvormingstrajecten. Zij vragen om hierbij ook aandacht
te besteden aan het budgetrecht van uw Kamer. Voorts vragen de leden van de fractie
van de PvdA of het parlement expliciet om toestemming zal worden gevraagd en of een
horizonbepaling is overwogen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom
er niet voor is gekozen een evaluatiebepaling op te nemen. Naar de opvatting van het
kabinet zijn er (hoofdzakelijk) drie verschillende routes van besluitvorming om in
de situaties die hier aan de orde zijn tot een tegemoetkomingsregeling te komen. Dit
betreft een wetsvoorstel per tegemoetkomingsregeling, lagere regelgeving op grond
van een delegatiegrondslag in de wet en een beleidsbesluit (vooruitlopend op een wetsvoorstel).
Bij een wetsvoorstel is de betrokkenheid en inspraak van uw Kamer het grootst. Het
nadeel van een wetsvoorstel per tegemoetkomingsregeling is de doorlooptijd, waardoor
het langer duurt tot er kan worden overgegaan tot toekenning en uitbetaling van de
tegemoetkomingen aan getroffen burgers. Bij een wetsvoorstel per tegemoetkomingsregeling
wordt het meeste recht gedaan aan het budgetrecht van uw Kamer. Een beleidsbesluit
vooruitlopend op een wetsvoorstel heeft als voordeel de snelheid waarmee de tegemoetkomingsregeling
tot stand kan worden gebracht, maar kent de minste ruimte voor inspraak door uw Kamer
bij de totstandkoming van die regeling. Ook in het daaropvolgende wetgevingstraject
is deze ruimte beperkt, omdat het niet voor de hand ligt om de regeling die al wordt
uitgevoerd in het nadeel van de burger aan te passen. Deze route beperkt dus ook het
budgetrecht van uw Kamer. Om deze redenen wil het kabinet dus ook zo min mogelijk
gebruik maken van een beleidsbesluit vooruitlopend op een wetsvoorstel. Als middenweg
is daarom gekozen voor een delegatiebepaling waarop een AMvB wordt gebaseerd. Een
AMvB kan sneller worden gerealiseerd dan de totstandkoming van een wet in formele
zin. Dat neemt niet weg dat verschillende waarborgen in het proces zijn opgenomen
om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen. De betrokkenheid van de RvS, eventuele
andere adviesorganen en het parlement zijn verzekerd. Uw Kamer (en de Eerste Kamer)
wordt bij de besluitvorming betrokken door middel van een voorhangprocedure. Gedurende
de voorhang is uw Kamer in de gelegenheid om te reageren op de voorgestelde AMvB en
kan bijvoorbeeld een motie worden aangenomen om deze AMvB tegen te houden, als uw
Kamer het niet eens is met de inhoud van deze AMvB. Uw Kamer wordt dus niet expliciet
gevraagd om toestemming, maar heeft met diverse mogelijkheden inspraak op de inhoud
van de voorgestelde AMvB. Het kabinet is daarom van mening dat er een evenwichtige
middenweg wordt gevonden met deze voorgestelde delegatiebepalingen, waarbij ook voldoende
recht wordt gedaan aan het budgetrecht van uw Kamer.
Gelet op de doelstelling van de delegatiebepalingen is er niet voor gekozen om een
horizonbepaling op te nemen. De delegatiebepalingen betreffen in beginsel namelijk
geen tijdelijke regelingen maar dienen ook ingezet te kunnen worden voor eventuele
toekomstige schrijnende situaties. Dit laat onverlet dat het kabinet er op inzet dat
zich in de toekomst geen gevallen zullen voordoen waarin de maatregel dient te worden
ingezet. Er is niet voor een evaluatiebepaling gekozen omdat de voorgestelde delegatiegrondslagen
zelf geen tegemoetkomingen aan burgers toekennen. Dat neemt niet weg dat evaluatie
van hetgeen in de AMvB zal worden opgenomen zinvol kan zijn en te zijner tijd zal
worden bezien.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat voor extra mogelijkheden de Kamer krijgt
bij een verzwaarde voor- of nahang. Bij een verzwaarde voorhang kan bijvoorbeeld worden
bepaald dat uw Kamer bij een bepaald quorum kan bepalen dat een regeling niet bij
lagere regelgeving mag worden geregeld, maar moet worden omgezet in een wet in formele
zin of dat bij een bepaald quorum, doorgaans een derde van de leden van een van beide
Kamers, de lagere regelgeving niet in werking mag treden. In aanvulling op een «reguliere»
voorhang biedt een verzwaarde voorhang dus een extra interventiemogelijkheid aan de
Tweede en de Eerste Kamer. Bij een «reguliere» voorhang heeft uw Kamer echter altijd
de mogelijkheid om een motie aan te nemen die het kabinet oproept om de AMvB niet
in werking te laten treden en wordt uw Kamer in de gelegenheid gesteld om input te
leveren op de voorgestelde AMvB. Voor nahang geldt hetzelfde als voor voorhang, alleen
is het moment waarop de AMvB aan de Tweede en de Eerste Kamer wordt voorgelegd anders,
namelijk na inwerkingtreding van deze AMvB (in plaats van daaraan voorafgaand). Voor
nahang geldt ook dat er verschillende mogelijkheden zijn in zwaarte van de nahang,
gelijk aan bij de voorhang. Nahang is overigens niet gebruikelijk en wordt terughoudend
toegepast omdat het ertoe kan leiden dat een reeds in werking getreden algemeen verbindend
voorschrift (de AMvB) in feite ongedaan wordt gemaakt, hetgeen voor de betreffende
burgers nadelig kan uitpakken en zich daarnaast lastig verhoudt tot een regeling waaraan
op dat moment reeds uitvoering wordt gegeven.
4. Gegevensverwerking
De leden van de fracties van D66, het CDA en de ChristenUnie vragen nader te specificeren
met wie welke informatie zal worden uitgewisseld. De leden van de fracties van het
CDA en de ChristenUnie vragen voorts of een dergelijke uitvraag in lijn is met de
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en of burgers inzicht krijgen in de
door de Belastingdienst uitgevraagde gegevens. De leden van de fractie van het CDA
vragen ook of burgers toestemming voor een uitvraag moeten geven en hoe zij zelf regie
kunnen houden. De leden van de fractie van D66 vragen welke last dit voor de betrokken
burgers oplevert. Wat schrijnende gevallen zijn is zeer casuïstisch en hangt derhalve
van de feiten en omstandigheden van het geval af. Dat betekent dat op voorhand niet
is te zeggen welke gevallen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming en dus evenmin
welke informatie van welke derden moet kunnen worden opgevraagd om een tegemoetkoming
te kunnen toekennen. Daarom is niet nu al te zeggen welke specifieke informatie met
welke specifieke partijen zal worden uitgewisseld. Dit zal per groep van belanghebbenden
in de desbetreffende AMvB worden vastgelegd. Dit wil overigens niet zeggen dat de
gegevensuitwisseling onbegrensd is. Het kan alleen gaan om gegevens en inlichtingen
die van belang kunnen zijn voor de toekenning van de tegemoetkoming. De voorgestelde
delegatiebepaling brengt immers een begrenzing aan in het soort partijen waarmee informatie
kan worden uitgewisseld. Daarnaast begrenst de AVG de informatie die kan worden uitgewisseld.
Op grond van de AVG mogen immers niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan wat
strikt noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het doel van de regeling (de zogeheten
eis van dataminimalisatie). Ook zal bij het opstellen van een AMvB per gegevensuitwisseling
de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel worden afgewogen. De in een
AMvB uit te werken gegevensuitwisseling zal aan de vereisten van de AVG dienen te
voldoen. Ook zal het kabinet bij de uitwerking van de AMvB advies vragen aan de AP.
Uitwerking in de AMvB betekent dat de gegevensuitwisseling is gebaseerd op een wettelijke
grondslag in de zin van de AVG.2 Toestemming van de belanghebbende is dan niet nodig. Het criterium van toestemming
is in de relatie tussen de burger en de overheid naar de mening van het kabinet overigens
ook geen wenselijk criterium omdat er over kan worden gediscussieerd of de toestemming
in volle vrijheid zou worden gegeven. Een burger heeft op grond van artikel 15 AVG
recht op inzage. Dat recht houdt onder meer in dat de burger in kan zien welke van
zijn persoonsgegevens worden verwerkt, wat de doeleinden zijn en aan welke ontvangers
die gegevens zijn of worden verstrekt.
5. Verhouding tot bestaande wettelijke instrumenten
De leden van de fractie van de VVD en het lid Omtzigt vragen hoe de voorgestelde tegemoetkoming
op grond van de voorgestelde delegatiebepalingen zich verhoudt tot op andere wijze
verkregen tegemoetkomingen of vergoedingen. De leden van de fractie van de VVD vragen
in dat kader naar de situatie waarin eerst een tegemoetkoming op grond van de voorgestelde
regeling wordt verkregen en daarna een vergoeding op grond van een andere regeling,
en naar de situatie waarin die volgorde omgekeerd is. Het lid Omtzigt vraagt of de
voorgestelde tegemoetkoming niet neerkomt op het betalen van een schadevergoeding
wegen een onrechtmatige daad, jegens hoeveel burgers de regering onrechtmatig heeft
gehandeld en waarom de regering ervoor kiest deze burgers te compenseren met de voorgestelde
tegemoetkoming. Ook vraagt hij of mensen worden verplicht afstand te doen van een
straf- of civielrechtelijke claim. De voorgestelde delegatiebepalingen op grond waarvan
via een AMvB een tegemoetkoming kan worden geboden is een aanvulling op de reeds bestaande
wettelijke instrumenten om een financiële vergoeding te verkrijgen en beperkt de burger
niet in zijn mogelijkheden om langs andere weg een tegemoetkoming of vergoeding te
verkrijgen. Burgers worden dus ook niet verplicht een lopende civielrechtelijke procedure
te staken. Burgers wordt ook niet verboden om een dergelijke procedure te starten.
De voorgestelde delegatiebepalingen op grond waarvan via een AMvB een tegemoetkoming
kan worden geboden werkt niet hetzelfde als een schadevergoeding wegens onrechtmatige
daad, reeds omdat voor het recht op een tegemoetkoming onder de voorgestelde regeling
geen sprake hoeft de zijn van een onrechtmatige daad (in civielrechtelijke zin) en
de civielrechtelijke stelplicht en bewijslast niet gelden. De voorgestelde tegemoetkoming
kent ook een anticumulatiebepaling die ertoe strekt te voorkomen dat er in feite een
dubbele tegemoetkoming wordt toegekend.3 Met de in de anticumulatiebepaling opgenomen woorden «is of wordt voorzien» wordt
voorkomen dat de volgorde waarin een geboden tegemoetkoming op grond van de voorgestelde
delegatiebepalingen en een andere tegemoetkomings- of vergoedingsregeling worden aangeroepen,
van invloed is op de omvang van de totale tegemoetkoming of vergoeding voor het onterecht
handelen in de zin van de voorgestelde tegemoetkoming. Een toegekende tegemoetkoming
op grond van de voorgestelde delegatiebepalingen is in het kader van een civielrechtelijke
procedure overigens een omstandigheid waarmee een rechter bij het vaststellen van
een schadevergoeding rekening kan houden. Hoeveel burgers schrijnende gevolgen hebben
ervaren van onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst is op dit moment
niet bekend. Zoals gezegd in de memorie van toelichting wordt het voorbeeld gegeven
van de situatie rond de MSNP. Naar deze situatie wordt op dit moment onderzoek gedaan.
Uw Kamer zal over de uitkomsten van het onderzoek worden geïnformeerd.
6. Advies Raad van State
De leden van de fractie van het CDA vragen nader in te gaan op de kritiek van de Raad
van State dat in dit beperkte kader de voorgestelde tegemoetkoming niet zou moeten
worden doorgevoerd en als daar toch voor wordt gekozen, de regeling algemeen van aard
zou moeten zijn. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de kritiek van de
Raad van State volledig is weggenomen en of is overwogen opnieuw advies aan te vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke signalen, redenen en casuïstiek
er waren die erop wezen dat de voorgestelde tegemoetkoming nodig zou zijn. Het lid
Omtzigt vraagt een puntsgewijze beantwoording van het advies van de Raad van State.
Het kabinet meent dat de voorgestelde delegatiebepalingen om een tegemoetkomingsregeling
op te stellen moeten worden doorgevoerd, omdat de bestaande wettelijke instrumenten
niet altijd en doorgaans evenmin snel genoeg een oplossing kunnen bieden voor de schrijnende
gevallen waar een tegemoetkomingsregeling op ziet. De schrijnende gevallen waarvoor
met de voorgestelde delegatiebepalingen een oplossing bieden doen zich voor in de
relatie tussen de burger enerzijds en de inspecteur of ontvanger anderzijds. Het kabinet
is van mening dat de voorgestelde maatregelen niet verder moeten gaan dan die relatie.
Daarom is, anders dan de Raad van State adviseert, niet voor een generieke regeling
gekozen. Een nieuw advies van de Raad van State is niet nodig, omdat het separate
wetsvoorstel geen inhoudelijke wijzigingen bevat. Een signaal en casuïstiek waaruit
voor het kabinet bleek dat de voorgestelde maatregel nodig is, is de kwestie rond
de MSNP zoals beschreven in onderdeel 1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
De reden voor de voorgestelde delegatiebepalingen is vooral gelegen in de mogelijkheid
om in schrijnende gevallen sneller dan bij andere wettelijke instrumenten ten minste
enig herstel te kunnen bieden zonder dat de burger daarvoor – gelet op zijn doenvermogen –
een zware, in beginsel individuele, bewijslast heeft (zoals bijvoorbeeld geldt bij
de onrechtmatige daad in civielrechtelijke zin). De beantwoording van het advies van
de Raad van State is niet opgenomen in het nader rapport dat hoort bij het wetsvoorstel
Overige fiscale maatregelen 2022 omdat het kabinet het advies van de Raad van State
om de voorgestelde delegatiebepalingen in een separaat wetsvoorstel te regelen ter
harte heeft genomen. In het nader rapport en de onderdelen 1 tot en met 4 van het
algemeen deel van de memorie van toelichting die horen bij het onderhavige wetsvoorstel
– het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen – is
naar de mening van het kabinet op elk afzonderlijk punt van het advies van de Raad
van State ingegaan.
7. Overige vragen
De leden van de fractie van D66 vragen het proces van totstandkoming toe te lichten
en daarop te reflecteren, en daarbij de weging van in- en externe adviezen mee te
nemen. De leden van de fractie van de SP vragen of het gepast is te spreken over minnelijke
schuldsanering en of onderzocht is of slachtoffers in de kinderopvangtoeslagaffaire
niet te zwaar getroffen zijn om hen te ontzorgen. Voorts vragen deze leden of het
kabinet de mening deelt dat de slachtoffers er veel meer bij gebaat zijn dat de veroorzakers
van de toeslagenaffaire niet meer bij de overheid werken. Deze leden vragen ook wat
het kabinet verstaat onder doenvermogen. De leden van de fractie van de SP vragen
daarnaast ruimhartig te zijn en het wettelijk instrumentarium aan te passen aan de
schrijnende gevallen die zich concreet voordoen. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen in te schatten hoe vaak de voorgestelde maatregel zal worden toegepast, hoe
wordt geanticipeerd op de mogelijkheid dat de voorgestelde maatregel vaker dan verwacht
zal worden toegepast en daarbij iets van de mogelijke financiële gevolgen te schetsen.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het klopt dat een groep belanghebbenden
geen tegemoetkoming kan afdwingen, hoe de positie van de burger wordt versterkt en
of inkleuring van de snellere compensatie concreter kan worden gemaakt. Deze leden
vragen voorts wat gelet op de snelheid waarmee genoegdoening plaats kan vinden concreet
de meerwaarde van de voorgestelde maatregel is. Ook vragen zij hoe samenloop met andere
wettelijke regelingen wordt voorkomen. De toeslagenaffaire heeft het kabinet doen
inzien dat mogelijk ook bij de uitvoering van andere processen burgers door toedoen
van de Belastingdienst soms ten onrechte in een schrijnende situatie terecht zijn
gekomen. Dat inzicht heeft ertoe geleid dat het kabinet in voorkomende gevallen snel
een tegemoetkoming wil kunnen toekennen, zodat de getroffen burgers snel ten minste
enig herstel kunnen krijgen. De voorgestelde maatregelen voorzien daarin. Aan de SP
kan worden toegegeven dat aan de reeds bestaande wettelijke maatregel «minnelijke»
schuldsaneringskwestie, dat een voorbeeld is waarvoor de voorgestelde maatregel uitkomst
kan bieden, in bepaalde gevallen geen recht is gedaan. Om dat recht te zetten zijn
alle vormen van ontzorging nuttig, juist als de gevolgen zwaar kunnen zijn voor getroffen
burgers. Het kabinet deelt de mening van de leden van de fractie van de SP over de
veroorzakers van de kinderopvangtoeslagaffaire niet. Het kabinet sluit wat het begrip
«doenvermogen» betreft aan bij wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
daarmee bedoelt in zijn rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief
op redzaamheid» van april 2017. Dat is het in staat zijn om een plan te maken, in
actie te komen, vol te houden en het (herhaaldelijk) om te kunnen gaan met verleidingen
en tegenslagen.4 Ook houdt het kabinet rekening met het feit dat het doenvermogen van mensen juist
door armoede, financiële stress, life events en emotionele gebeurtenissen extra onder druk kan staan en dat beleid zo doenlijk
mogelijk moet zijn voor mensen die met zulke omstandigheden te maken hebben. Het kabinet
zal bij de uitwerking van de AMvB rekening houden met de vraag van de leden van de
SP om ruimhartig te zijn. Het kabinet zet er op in dat de voorgestelde maatregel alleen
hoeft te worden toegepast voor schrijnende gevallen die zich al hebben voorgedaan.
Het kabinet zet immers in op meer aandacht voor het doenvermogen van mensen en een
betere dienstverlening met meer oog voor maatwerk en de menselijke maat, wat ertoe
moet leiden dat er geen schrijnende gevallen meer zullen zijn die in aanmerking komen
voor een tegemoetkoming onder de voorgestelde maatregel. De inspanningen van het kabinet
zijn er dus op gericht dat de voorgestelde maatregel afgezien van de schrijnende gevallen
die zich al hebben voorgedaan, nooit meer hoeft te worden toegepast. In die zin wordt
niet op toekomstige toepassingen geanticipeerd. Bij elke onverhoopte toepassing op
(toekomstige) schrijnende gevallen zal op dat moment moeten worden bezien hoe financiële
dekking het best kan worden geregeld. Een belanghebbende of een groep belanghebbenden
kan zich bij de Belastingdienst melden met het verzoek om een tegemoetkoming voor
de groep toe te kennen. De Belastingdienst beschikt immers niet over alle informatie
waaruit alle kwalificerende schrijnende gevallen kunnen worden gedestilleerd. Een
groep belanghebbenden kan op grond van de voorgestelde delegatiebepalingen geen tegemoetkoming
verzoeken. Een tegemoetkoming kan worden verzocht in het geval een tegemoetkomingsregeling
is gevormd via een AMvB. Het is in beginsel aan het kabinet om een tegemoetkomingsregeling
(AMvB) voor te stellen. Daarbij houdt het kabinet uiteraard rekening met signalen
van burgers of instanties. De positie van de burger wordt in elk geval versterkt in
die zin dat de tegemoetkoming naast de al bestaande wettelijke instrumenten komt te
staan. Daarnaast zit de meerwaarde erin dat er sneller dan bijvoorbeeld bij een civielrechtelijke
schadevergoedingsprocedure ten minste enig herstel kan worden geboden, zonder dat
dit de mogelijkheid van het aanwenden van andere wettelijke instrumenten frustreert.
Samenloop met tegemoetkomingen of vergoedingen uit hoofde van andere regelingen wordt
voorkomen op grond van een wettelijke anticumulatiebepaling.5
Het lid Omtzigt vraagt wat de tegemoetkomingen voor effect hebben op inkomensafhankelijke
regelingen. Een toegekende tegemoetkoming heeft geen invloed op het inkomen in box 1
maar mogelijk wel op het inkomen in box 3. Indien er sprake is van inkomen in box 3,
dan kan dat gevolgen hebben voor de inkomensafhankelijke regelingen. Bij de totstandkoming
van een tegemoetkomingsregeling wordt bezien of er daadwerkelijk gevolgen zijn (voor
de inkomensafhankelijke regelingen) die moeten worden weggenomen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke gevolgen voor de uitvoerbaarheid
zijn in te schatten voor de uitwerking van de delegatiebepalingen. Op het moment dat
de tekst van de AMvB bekend is kan de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst definitief
in kaart worden gebracht. Uiteraard wordt bij het tot stand komen van de tekst van
de AMvB het aspect van de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst meegenomen.
Het lid Omtzigt vraagt om een volledig overzicht van de wetten die zijn overtreden
bij de Toeslagenaffaire. Zoals Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane
tijdens het commissiedebat over de herstelorganisatie Toeslagen op 12 oktober heeft
toegelicht, is er op 12 maart 2021 een Kamerbrief aan uw Kamer verzonden.6 In deze brief is een overzicht gegeven van wetten en regels die zijn overtreden door
de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen. Voor wat betreft de problemen
met de Kinderopvangtoeslag staat in de brief dat er verschillende fouten zijn gemaakt
bij behandeling van aanvragen, controles en bezwaren. Die fouten hebben geleid tot
onder meer strijdigheid met beginselen van behoorlijk bestuur. Zo staat bijvoorbeeld
in de brief dat de Belastingdienst/Toeslagen rondom kwalificatie van Opzet/Grove Schuld
in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook op andere plekken zoals
het rapport van de Commissie Donner en het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag is gewezen op werkwijzen van Toeslagen die in strijd waren met
rechtsbeginselen. Met de Achtste Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag is ook een
update van de 21-puntenlijst naar uw Kamer gestuurd.7 Dit betreft een overzicht van kwesties in de uitvoering die mogelijk hebben geleid
tot strijdigheden met wet- en regelgeving. Met die 21-puntenlijst is uw Kamer ook
geïnformeerd over de manier waarop Toeslagen dezelfde fouten gaat voorkomen in de
toekomst. In de Achtste Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van de Staatssecretaris
van Financiën – Toeslagen en Douane is toegezegd dat als er nieuwe zaken opkomen waarin
wetten of regels worden overtreden, dan zal dit worden opgenomen in de Voortgangsrapportage
(in het kader van de hersteloperatie) of de Stand van de uitvoering (in het kader
van de reguliere uitvoering). In de brief van 12 maart is ook aangegeven dat het niet
goed mogelijk is om een compleet overzicht te geven van alle situaties waarin de Belastingdienst
of de Belastingdienst/Toeslagen mogelijk niet goed heeft gehandeld.
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
Indieners
-
Indiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën