Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 940 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en de Prijzenwet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (PbEU 2019, L 328)(Implementatiewet richtlijn modernisering consumentenbescherming)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van
de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement
en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming
in de Unie (PbEU 2019, L 328, hierna: de richtlijn modernisering consumentenbescherming,
of: de richtlijn). Uiterlijk op 28 november 2021 moet deze richtlijn in nationaal
recht zijn omgezet. Vanaf 28 mei 2022 moeten de bepalingen worden toegepast. In de
bijlage bij deze toelichting is voor de omzetting van de richtlijn een transponeringstabel
opgenomen.
De richtlijn modernisering consumentenbescherming is het resultaat van inspanningen
van de Europese Unie (EU) om het consumentenrecht te versterken. De richtlijn modernisering
consumentenbescherming beoogt in essentie twee zaken. Ten eerste een betere handhaving
van Europese consumentenregels. Met de richtlijn wordt het instrument van sancties
verder uitgewerkt, zodat alle lidstaten werkelijk doeltreffende en afschrikkende sancties
voor inbreuken binnen de EU kunnen opleggen. Ten tweede bevat de richtlijn modernisering
consumentenbescherming een aanpassing van de Europese consumentenregels zodat zij
beter geschikt zijn voor nieuwe, met name digitale ontwikkelingen. Met deze richtlijn
worden met name de regels die gelden voor online handelaren en aanbieders van onlinemarktplaatsen
uitgebreid en verduidelijkt. Consumenten zoeken, vergelijken en kopen steeds vaker
producten en diensten online. Bovendien krijgen consumenten in steeds meer gevallen
te maken met een derde partij die betrokken is bij deze aankoop; de aanbieders van
onlinemarktplaatsen. Consumenten profiteren op die onlinemarktplaatsen van een keuze
uit goederen en diensten van verschillende handelaren die door de aanbieder van de
onlinemarktplaats op één plek zijn samengebracht. Maar dit brengt ook onduidelijkheden
met zich mee, zoals onder meer de vraag welke partij verantwoordelijk is voor de verstrekte
informatie, voor een goede uitvoering van de overeenkomst en voor het oplossen van
eventuele problemen. De richtlijn modernisering consumentenbescherming bevat daarom
expliciete precontractuele informatieverplichtingen voor onlinemarktplaatsen en verduidelijkt
en breidt bestaande informatie- en transparantieverplichtingen voor online handelaren
(waaronder onlinemarktplaatsen) uit. Hiermee sluiten de Europese consumentenregels
beter aan bij nieuwe technologieën en marketingmethoden en wordt een stap gezet om
de consument beter te beschermen in een snel veranderende online omgeving.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Paragraaf 2 geeft een schets op hoofdlijnen
van de richtlijn modernisering consumentenbescherming en gaat kort in op de verschillende
richtlijnen die met de richtlijn worden gewijzigd. Paragraaf 3 gaat in op de manier
waarop de richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt geïmplementeerd en
behandelt de belangrijkste wijzigingen voor de praktijk. Paragraaf 4 gaat in op persoonsgegevens
in de context van de richtlijn modernisering consumentenbescherming. Paragraaf 5 geeft
de gevolgen weer voor het bedrijfsleven. Paragraaf 6 gaat in op de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële
Markten (AFM). Paragraaf 7 geeft de belangrijkste thema’s uit de (internet)consultatie
weer. Daarna volgt het artikelsgewijze deel, waarin de wetsartikelen worden toegelicht.
2. De richtlijn modernisering consumentenbescherming op hoofdlijnen
De richtlijn modernisering consumentenbescherming wijzigt vier bestaande Europese
richtlijnen: de richtlijn oneerlijke bedingen1, de richtlijn prijsaanduiding producten2, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken3 en de richtlijn consumentenrechten4. Hieronder worden de vier gewijzigde richtlijnen kort toegelicht en volgt een overzicht
van de belangrijkste aanpassingen die de richtlijn modernisering consumentenbescherming
daarin aanbrengt.
2.1 Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG)
De richtlijn oneerlijke bedingen beschermt consumenten tegen oneerlijke bepalingen
in algemene voorwaarden die worden gebruikt door handelaren. In Nederland is deze
richtlijn geïmplementeerd in afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek (BW).
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming zijn in de richtlijn oneerlijke
bedingen regels met betrekking tot het opleggen van sancties opgenomen.
2.2 Richtlijn prijsaanduiding producten (98/6/EG)
De richtlijn prijsaanduiding producten faciliteert de prijsbeoordeling en -vergelijking
van producten door consumenten, door ondubbelzinnige, herkenbare en duidelijk leesbare
prijzen voor te schrijven. In Nederland is de richtlijn prijsaanduiding producten
geïmplementeerd in de Prijzenwet en het Besluit prijsaanduiding producten. De richtlijn
prijsaanduiding producten spreekt over producten, maar definieert dit begrip niet.
In het spraakgebruik worden daaronder in de eerste plaats verstaan door menselijke
activiteiten tot stand gebrachte roerende zaken en voorts, met name in het handelsverkeer,
door mensen «gewonnen» zaken, zoals delfstoffen en andere natuurproducten. Daarom
wordt in de Prijzenwet verstaan onder producten: roerende zaken in de zin van het
BW. Waar in deze memorie van toelichting in de context van de richtlijn prijsaanduiding
producten gesproken wordt over «producten», worden dus roerende zaken bedoeld.
De richtlijn modernisering consumentenbescherming voegt aan de richtlijn prijsaanduiding
producten een artikel toe, dat bepaalt dat als een handelaar bij een prijsvermindering
refereert aan een vorige prijs, dat die zogeheten referentieprijs de laagste prijs
moet zijn die de handelaar in een periode van minimaal dertig dagen voorafgaand aan
de toepassing van de prijsvermindering daadwerkelijk heeft gevoerd. Lidstaten mogen
op deze hoofdregel een aantal uitzonderingen introduceren, namelijk voor goederen
die snel bederven of een beperkte houdbaarheid hebben, voor producten die minder dan
dertig dagen op de markt zijn en voor opeenvolgende prijsverminderingen. Tot slot
zijn in de richtlijn prijsaanduiding producten aanvullende regels opgenomen met betrekking
tot het opleggen van sancties.
2.3 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG)
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken regelt dat oneerlijke handelspraktijken,
waaronder misleidende en agressieve handelspraktijken, verboden zijn. Deze richtlijn
geeft aan wanneer sprake is van een misleidende of agressieve handelspraktijk en wanneer
sprake is van handelen in strijd met de professionele toewijding. Zo bepaalt de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken welke informatie een handelaar aan consumenten moet verstrekken
die voor consumenten essentieel is bij het nemen van een besluit over een transactie.
Als die (essentiële) informatie niet, onjuist of op onduidelijke wijze wordt verstrekt
en de consument hierdoor een andere beslissing over een transactie neemt of kan nemen
dan hij had genomen als hij die informatie wel (tijdig) had gekregen, dan is sprake
van een oneerlijke handelspraktijk. In bijlage I bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
is een lijst van handelspraktijken opgenomen die onder alle omstandigheden als oneerlijk
worden beschouwd. In Nederland is de richtlijn oneerlijke handelspraktijken geïmplementeerd
in onder meer afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW. Ook in deze richtlijn wordt gesproken
van «producten». Hier heeft het begrip product een bredere betekenis dan onder de
richtlijn prijsaanduiding producten: in de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
vallen onder dit begrip zowel goederen (roerende en onroerende zaken en vermogensrechten,
zie artikel 3:1 BW) als diensten (artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken, geïmplementeerd in artikel 6:193a lid 1, onderdeel c, BW). Waar
in deze memorie van toelichting over producten wordt gesproken in de context van de
richtlijn oneerlijke handelspraktijken, worden dus zowel goederen als diensten bedoeld.
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming is aan de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken een aantal transparantieverplichtingen toegevoegd. Verder is de
lijst met oneerlijke handelspraktijken in bijlage I bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
uitgebreid. Bovendien zijn regels over verhaalsmogelijkheden voor consumenten aan
de richtlijn oneerlijke handelspraktijken toegevoegd. Tot slot zijn in de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken aanvullende regels met betrekking tot het opleggen van
sancties opgenomen.
2.4 Richtlijn consumentenrechten (2011/83/EU)
De richtlijn consumentenrechten regelt de eisen aan consumenteninformatie voor verkoop
in de winkel, op afstand (via onder andere internet en telefoon) en buiten verkoopruimten
(onder andere verkoop aan de deur). Daarnaast stelt deze richtlijn voor verkoop op
afstand en buiten verkoopruimten regels voor het herroepingsrecht (bedenktijd voor
de consument, naar Nederlands recht: het recht op ontbinding) en – bij alle overeenkomsten
– over de manier waarop een zaak wordt geleverd en het moment waarop het risico voor
beschadiging en verlies van de betreffende zaak overgaat van de handelaar op de consument.
In Nederland is de richtlijn consumentenrechten geïmplementeerd in onder meer afdeling
2B van titel 5 van Boek 6 BW.
Uit de evaluatie door de Europese Commissie van de richtlijn consumentenrechten bleek
dat een aantal bepalingen van deze richtlijn aan modernisering toe is, met name vanwege
de voortdurende ontwikkeling van de online koopomgeving.5 In dat kader introduceert de richtlijn modernisering consumentenbescherming een aantal
nieuwe definities en informatieverplichtingen in de richtlijn consumentenrechten en
is een aantal bestaande definities en informatieverplichtingen gewijzigd. Daarnaast
is het toepassingsbereik van de richtlijn consumentenrechten uitgebreid tot overeenkomsten
tot het verrichten van een digitale dienst waarvoor de consument geen bedrag in geld
heeft betaald, maar uitsluitend persoonsgegevens heeft verstrekt of zich ertoe verbindt
deze te verstrekken. Ook is een aantal wijzigingen en aanvullingen aangebracht in
de regeling van het herroepingsrecht. Tot slot zijn in de richtlijn consumentenrechten
aanvullende regels opgenomen over het opleggen van sancties.
3. Wijze van implementatie en belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
3.1 Uitgangspunten voor de implementatie
De richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt geïmplementeerd in Boek 6
van het BW (materiële wijzigingen van de richtlijn oneerlijke handelsprakijken en
de richtlijn consumentenrechten), de Prijzenwet en het onderliggende Besluit prijsaanduiding
producten (materiële wijzigingen van de richtlijn prijsaanduiding producten) en de
Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) (de gewijzigde sanctiebepalingen in alle
vier de betrokken richtlijnen). Bij de implementatie wordt zo veel mogelijk aangesloten
bij de systematiek van het BW, de Prijzenwet en de Whc. Waar dit niet mogelijk of
opportuun is, wordt omwille van rechtszekerheid zoveel mogelijk aangesloten bij de
tekst van de richtlijn modernisering consumentenbescherming. Het nationale recht is
op sommige onderdelen al in overeenstemming met de richtlijn en behoeft daarom geen
implementatie (zie de transponeringstabel bij deze memorie van toelichting).
De richtlijn modernisering consumentenbescherming gaat voor het grootste deel uit
van volledige harmonisatie. Dit betekent dat het lidstaten niet is toegestaan om af
te wijken van de beschermingsstandaard die de richtlijn biedt. Op een aantal punten
biedt de richtlijn lidstaten wel de ruimte om uitzonderingen te maken of verdergaande
bescherming te bieden. Van deze zogeheten «kan-bepalingen» wordt in beginsel geen
gebruik gemaakt (beleidsarme implementatie), conform staand kabinetsbeleid. Voor enkele
specifieke onderdelen wordt voorgesteld hierop een uitzondering te maken. Ten eerste
wordt voorgesteld de kan-bepalingen met betrekking tot de richtlijn prijsaanduiding
producten wel te implementeren, omdat dit noodzakelijk is om te komen tot een voor
de praktijk werkbare situatie. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.6 en de
transponeringstabel bij deze memorie van toelichting. Daarnaast wordt voorgesteld
om voor de maximumsancties bij gecoördineerde acties waar mogelijk aan te sluiten
bij de bestaande systematiek van de Whc. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.7.
3.2 Belangrijkste wijzigingen voor de praktijk
3.2.1 Nieuwe informatie- en transparantieverplichtingen voor aanbieders van onlinemarktplaatsen
en aanbieders van online zoekfuncties
Aan de richtlijn consumentenrechten is door middel van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming een aantal precontractuele informatieverplichtingen toegevoegd
voor aanbieders van onlinemarktplaatsen. Onlinemarktplaatsen stellen consumenten in
staat op afstand een overeenkomst aan te gaan op (een deel van) de website of applicatie
van de onlinemarktplaats met een derde leverancier of andere consumenten.
Aanbieders van onlinemarktplaatsen worden verplicht consumenten voor het sluiten van
de overeenkomst te informeren of de derde die het goed of de dienst op de onlinemarktplaats
aanbiedt al dan niet een handelaar is, of de Europese consumentenregels op de overeenkomst
van toepassing zijn en over de manier waarop de verplichtingen met betrekking tot
de overeenkomst worden verdeeld tussen de derde die het goed of de dienst aanbiedt
en de aanbieder van de onlinemarktplaats zelf. Ook moet de aanbieder van de onlinemarktplaats
algemene informatie beschikbaar stellen over hoe de rangschikking van aanbiedingen
wordt bepaald (bijvoorbeeld over de belangrijkste standaardparameters). Deze precontractuele
informatie moet staan op een specifieke afdeling van de online interface, die rechtstreeks
en gemakkelijk toegankelijk is vanaf de pagina waarop het aanbod wordt gepresenteerd
en moet op een duidelijke en begrijpelijke wijze worden verstrekt (dus bijvoorbeeld
niet enkel in de algemene voorwaarden).
Daarnaast is aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken toegevoegd dat ingeval
van een uitnodiging tot aankoop informatie van aanbieders van onlinemarktplaatsen
over de hoedanigheid van de derde die de producten aanbiedt, essentieel is. Als deze
essentiële informatie niet of op onduidelijke wijze wordt verstrekt en de consument
hierdoor een andere beslissing over de transactie neemt of kan nemen dan hij had genomen
als hij die informatie wel (tijdig) had gekregen, dan is sprake van een misleidende
omissie en dus verboden handelspraktijk (artikel 7 lid 1 van de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken).
De verplichting om de consument te informeren over hoedanigheid van de derde met wie
hij zaken doet betekent dat de aanbieder van de onlinemarktplaats in de praktijk aan
derde-leveranciers moet vragen om aan te geven of zij al dan niet een handelaar zijn
(overweging 28 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming). De aanbieder
van de onlinemarkplaats mag daarbij afgaan op de verklaring van de derde die de producten
(goederen en diensten) aanbiedt. De richtlijn consumentenrechten bepaalt in artikel
2 lid 2 dat als «handelaar» moet worden beschouwd «iedere natuurlijke persoon of iedere
rechtspersoon, ongeacht of deze privaat of publiek is, die met betrekking tot onder
deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt, mede via een andere persoon die namens
hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts-
of beroepsactiviteit. In artikel 1, onderdeel b, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
is een soortgelijke definitie van handelaar opgenomen. Het Hof van Justitie van de
Europese Unie (HvJ EU) heeft geoordeeld dat of sprake is van handelen het kader van
een handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit moet worden bepaald in het
licht van alle relevante omstandigheden van het geval.6 Het HvJ EU heeft daarbij aangegeven dat het enkele feit dat de verkoop een winstoogmerk
heeft of dat een natuurlijke persoon tegelijkertijd een aantal advertenties plaatst
waarin nieuwe of tweedehandsgoederen te koop worden aangeboden, op zichzelf niet voldoende
is om deze persoon als «handelaar» aan te merken.7 Het enkele feit dat de derde die de goederen of diensten aanbiedt verklaart dat hij
niet als handelaar handelt is overigens niet bepalend of consumentenrechten van toepassing
zijn. Dat wordt bepaald door de feitelijke omstandigheden.
Verder zijn met de richtlijn modernisering consumentenbescherming bepalingen toegevoegd
aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, die gaan gelden voor aanbieders van
online zoekfuncties. Aanbieders van online zoekfuncties zijn handelaren die consumenten
in staat stellen te zoeken naar goederen en diensten, zoals reizen, accommodatie,
recreatieve activiteiten of energie, die worden aangeboden door verschillende handelaren
of consumenten. Onlinemarktplaatsen bieden over het algemeen deze mogelijkheid aan
en zijn daarmee ook aanbieder van een online zoekfunctie. Daarnaast zijn er handelaren
die alleen een online zoekfunctie aanbieden en niet de optie bieden om via de website
zelf een overeenkomst te sluiten, zoals een vergelijkingswebsite (overweging 20 bij
de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Informatie over hoe de volgorde van de resultaten van een zoekopdracht tot stand komt,
wordt op grond van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken als essentieel beschouwd.
Dit houdt in dat de aanbieder van een online zoekfunctie aan de consument informatie
moet verstrekken over de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking
van een zoekopdracht en van hun relatieve belang ten opzichte van andere parameters.
Deze transparantieverplichting geldt ongeacht of de overeenkomst wordt gesloten en
moet beschikbaar worden gesteld via een specifiek deel van de interface dat rechtstreeks
en eenvoudig toegankelijk is vanaf de pagina waar de zoekresultaten worden gepresenteerd.
De aanbieder van de online zoekfunctie hoeft overigens niet de gedetailleerde werking
van zijn rangschikkingsmechanisme, waaronder de gebruikte algoritmes, bekend te maken
(overweging 23 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming). Als essentiële
informatie niet of op onduidelijke wijze wordt verstrekt en de consument hierdoor
een andere beslissing over de transactie neemt of kan nemen dan hij had genomen als
hij die informatie wel (tijdig) had gekregen, dan is sprake van een misleidende omissie
en dus van een verboden handelspraktijk. Het doel van deze transparantieverplichting
is dat de consument kan nagaan hoe de rangschikking van het aanbod tot stand is gekomen.
Een hogere rangschikking of een prominentere plaatsing van commerciële aanbiedingen
in de online zoekresultaten van de aanbieders van online zoekfuncties heeft namelijk
een grote impact op het keuzegedrag van consumenten (overweging 18 bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming). Voor aanbieders van online zoekmachines, zoals
gedefinieerd in artikel 2, onderdelen 5 en 6, van Verordening 2019/11508 geldt op grond van die verordening al de plicht om (onder andere) dergelijke informatie
op hun website beschikbaar te stellen.
De aanbieder van een online zoekfunctie wordt daarnaast verplicht consumenten in een
beknopte, eenvoudig toegankelijke en begrijpelijke vorm te informeren over een directe
of indirecte betaling voor een hogere rangschikking. Bepaalde aanbiedingen kunnen
namelijk hoger in de resultatenlijst worden gepresenteerd dan andere, bijvoorbeeld
omdat bepaalde handelaren tegen betaling een hogere rangschikking krijgen of omdat
handelaren betalen voor een beter zichtbaar aanbod op een prominente(re) plek in de
rangschikking (betaalde reclame). Het resultaat van de online zoekopdracht van de
consument kan daardoor worden beïnvloed, met als gevolg dat de consument mogelijk
een andere keuze maakt dan bij een rangschikking van de online zoekresultaten die
niet (deels) is beïnvloed door betalingen voor een hoger of prominenter resultaat.
Praktijken waarbij een handelaar informatie verstrekt aan een consument in de vorm
van zoekresultaten in reactie op een online zoekopdracht van de consument, zonder
hierbij duidelijk aan te geven dat het een betaalde reclame betreft of er een betaling
is gedaan die specifiek was bedoeld om een hogere rangschikking in de zoekresultaten
te krijgen, worden daarom toegevoegd aan bijlage I bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
en zijn daarmee onder alle omstandigheden verboden. Dit verbod heeft geen betrekking
op betalingen door de handelaar aan de aanbieder van de online zoekfunctie voor algemene
diensten, zoals vergoedingen voor vermelding of abonnementskosten, zolang deze betalingen
er niet op gericht zijn een hogere of prominentere plaatsing in de rangschikking te
verkrijgen (overweging 20 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
3.2.2 Consumentenbeoordelingen
Consumenten gaan steeds meer af op beoordelingen en aanbevelingen van andere consumenten
wanneer zij aankoopbeslissingen nemen. Daarom is met de richtlijn modernisering consumentenbescherming
aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken toegevoegd dat, als de handelaar toegang
biedt tot consumentenbeoordelingen van producten, hij informatie moet verstrekken
over of en hoe hij verzekert dat gepubliceerde consumentenbeoordelingen afkomstig
zijn van consumenten die het product daadwerkelijk hebben gebruikt of aangekocht.
Hierbij geldt dat deze bepaling, conform de definitie van «product» in de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken, ziet op consumentenbeoordelingen van zowel goederen
als diensten. Als deze essentiële informatie niet of op onduidelijke wijze wordt verstrekt
en de consument hierdoor een andere beslissing over de transactie neemt of kan nemen
dan hij had genomen als hij die informatie wel (tijdig) had gekregen, dan is sprake
van een misleidende omissie en dus een oneerlijke en daarmee verboden handelspraktijk.
De te verstrekken informatie moet de consument duidelijkheid geven over de manier
waarop de hierboven genoemde controles worden uitgevoerd en de manier waarop de beoordelingen
worden verwerkt, bijvoorbeeld of alle beoordelingen, positief en negatief, worden
gepubliceerd, of er voor die beoordelingen is betaald en of zij worden beïnvloed door
een contractuele verhouding met een handelaar (overweging 47 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming). De verplichting is niet beperkt tot online handelaren, en
geldt dus voor alle handelaren die toegang bieden tot consumentenbeoordelingen, zowel
online (waaronder onlinemarktplaatsen) als in de fysieke winkel.
Daarnaast zijn middels de richtlijn modernisering consumentenbescherming aan bijlage
I van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken twee oneerlijke handelspraktijken
met betrekking tot consumentenbeoordelingen toegevoegd, die onder alle omstandigheden
verboden zijn. Zo is het verboden om consumenten te misleiden met verklaringen dat
beoordelingen van een product zijn ingediend door consumenten die het product daadwerkelijk
hebben gebruikt of aangeschaft, wanneer de handelaar geen redelijke en evenredige
stappen heeft genomen om na te gaan of deze beoordelingen daadwerkelijk afkomstig
zijn van dergelijke consumenten. Bij de door de handelaar te ondernemen stappen kan
worden gedacht aan het detecteren van verdachte patronen (zoals bijvoorbeeld een groot
aantal beoordelingen in een zeer korte tijd, het gebruik van identieke teksten bij
verschillende beoordelingen, het stelselmatig intrekken van negatieve beoordelingen,
etc.) en stappen die worden genomen om hierop te acteren (zoals het instellen van
nader onderzoek, het verwijderen van beoordelingen, het aanspreken van de handelaar,
etc.). Ook wordt het handelaren verboden om valse consumentenbeoordelingen en -aanbevelingen
te (laten) plaatsen, zoals «likes» op sociale media, om hun producten te promoten,
en om consumentenbeoordelingen of aanbevelingen op misleidende wijze voor te stellen,
bijvoorbeeld door alleen positieve beoordelingen te publiceren en de negatieve te
verwijderen.
Over de reikwijdte van de regels omtrent consumentenbeoordelingen geeft de Europese
Commissie9 aan dat – hoewel in de richtlijn gesproken wordt over «(consumenten) beoordelingen
over producten» – de regels ook zien op beoordelingen van de handelaar die het goed
of de dienst aanbiedt. De Commissie redeneert namelijk dat aangezien het betreffende
goed of de betreffende dienst aan de consument wordt aangeboden en/of geleverd door
een handelaar, en de gedragingen van die handelaar effect hebben op de beoordeling
van het product, mag worden verondersteld dat het bereik van deze bepalingen zich
uitstrekken tot consumentenbeoordelingen over handelaren. Bovendien worden ook reviews
over de handelaar geplaatst met als doel het promoten van het product. Verder licht
de Commissie toe dat toegang bieden tot beoordelingen door online handelaren niet
beperkt is tot beoordelingen die zijn geplaatst op de eigen website (of een andere
interface) maar ook ziet op de situatie wanneer bijvoorbeeld via een link wordt doorverwezen
naar een andere website (interface) die beoordelingen over het betreffende product
of de dienst bevat. In de uitvoerings- en handhavingspraktijk zal het kabinet aansluiten
bij deze interpretaties van de Europese Commissie. Het kabinet merkt daarbij wel op
dat het uiteindelijk aan het HvJ EU is om deze interpretaties te beoordelen.
3.2.3 Gepersonaliseerd prijsaanbod
De richtlijn modernisering consumentenbescherming schrijft regels voor ten aanzien
van de prijs van een gepersonaliseerd aanbod, die is vastgesteld aan de hand van geautomatiseerde
besluitvorming. Een dergelijk gepersonaliseerd aanbod kan zijn gebaseerd op gegevens
van de consument, zoals kenmerken of gedrag. Een handelaar kan bijvoorbeeld een persoonlijk
prijsaanbod laten zien op basis van kennis van het koopgedrag, recente zoekopdrachten
of de woonplaats van de consument. In de richtlijn consumentenrechten is middels de
richtlijn consumentenbescherming een bepaling opgenomen, die de handelaar expliciet
verplicht om voor het sluiten van de overeenkomst de consument te informeren dat sprake
is van een gepersonaliseerd prijsaanbod, dat tot stand is gekomen door middel van
geautomatiseerde besluitvorming. Hierdoor kunnen consumenten er bij hun aankoop rekening
mee houden dat deze prijs is gebaseerd op bijvoorbeeld hun persoonlijke voorkeuren
of kenmerken en met de potentiële risico’s daarvan, zoals een verhoogde prijs. De
consument zou er dan voor kunnen kiezen om op zoek te gaan naar aanbiedingen waar
de gegevens van de consument bij de totstandkoming van de prijs geen rol spelen. Deze
informatieverplichting is niet van toepassing bij «dynamische» en «realtime» aanbiedingen,
waarbij de prijs zeer flexibel is en snel verandert naar aanleiding van de vraag op
de markt, zolang er bij die technieken geen sprake is van personalisering op basis
van geautomatiseerde besluitvorming (overweging 45 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming). In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de verhouding van
informatie over een gepersonaliseerde prijs tot de AVG.
3.2.4 Verstrekking van persoonsgegevens aan een handelaar voor het verrichten van
een digitale dienst of levering van digitale inhoud zonder materiële drager
Consumenten kunnen steeds vaker toegang krijgen tot een digitale dienst of beschikken
over digitale inhoud indien zij daarvoor aan de handelaar bepaalde persoonsgegevens
verstrekken (hierna, aansluitend op dagelijks taalgebruik, ook wel: in ruil voor persoonsgegevens),
zonder een prijs in geld te betalen. Bij een digitale dienst kan het gaan om een dienst
die voorziet in de mogelijkheid van het delen van gegevens of een andere interactie
met die gegevens in digitale vorm, die door de consument of door andere gebruikers
van die dienst worden geüpload of gecreëerd. Hieronder vallen sociale mediadiensten.
Een consument kan bijvoorbeeld berichten delen met derden via zijn social media-account.
Daarnaast kan het gaan om een dienst die de consument in staat stelt gegevens in digitale
vorm te creëren, te verwerken of op te slaan, of toegang tot die gegevens te krijgen.
Voorbeelden van dergelijke digitale diensten zijn streamingdiensten en clouddiensten
waar de consument een abonnement op heeft. Een ander voorbeeld van een digitale dienst
is software als dienst of een dienst voor het hosten (opslaan) van bestanden. Een
consument kan bijvoorbeeld op afstand gebruik maken van een tekstverwerkingsprogramma
of een spel spelen in een «cloud»-omgeving.
Bij digitale inhoud gaat het om gegevens die in digitale vorm worden geproduceerd
of geleverd, zoals computerprogramma’s, applicaties (apps), videobestanden, audiobestanden
(bijv. een muziekbestand), digitale spellen, e-boeken of andere e-publicaties. Digitale
inhoud kan op een materiële drager (zoals een cd, dvd of usb-stick) worden geleverd,
maar ook online, dus zonder dat een materiële drager nodig is, zoals door middel van
het downloaden van de inhoud.
Uit de overwegingen bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming blijkt dat
de richtlijn consumentenrechten reeds van toepassing werd geacht op overeenkomsten
voor de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd
(hierna ook wel aangeduid als online digitale inhoud), ongeacht of de consument geld
betaalt dan wel uitsluitend persoonsgegevens verstrekt. De richtlijn consumentenrechten
was echter niet van toepassing op overeenkomsten voor het verrichten van een digitale
dienst uitsluitend in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens. Gelet hierop
is met de richtlijn modernisering consumentenbescherming het toepassingsbereik van
de richtlijn consumentenrechten verduidelijkt respectievelijk uitgebreid tot die overeenkomsten
waarin een handelaar online digitale inhoud levert of een digitale dienst verricht
en de consument daarvoor persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verplicht te verstrekken,
waarbij niet een prijs in geld wordt betaald.
Consumenten krijgen hiermee dezelfde soort bescherming als wanneer zij een digitale
dienst of online digitale inhoud tegen een prijs in geld afnemen. Dit betekent onder
meer dat de precontractuele informatieverplichtingen uit de richtlijn consumentenrechten
op dergelijke overeenkomsten van toepassing zijn. Het betekent ook dat de consument,
als de overeenkomst buiten de verkoopruimte of op afstand is gesloten, de mogelijkheid
heeft om de overeenkomst binnen veertien dagen zonder opgaaf van reden te ontbinden.
Dit is echter niet in alle gevallen mogelijk. In de richtlijn consumentenrechten is
namelijk opgenomen dat deze ontbindingsmogelijkheid vervalt voor digitale diensten,
die zijn verstrekt in ruil voor persoonsgegevens, op het moment dat de dienst volledig
is uitgevoerd (artikel 16 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn consumentenrechten).
Voor de levering van online digitale inhoud in ruil voor persoonsgegevens is bepaald
dat het herroepingsrecht vervalt op het moment dat de uitvoering van de overeenkomst
is begonnen (artikel 16 lid 1, onderdeel m, van de richtlijn consumentenrechten).
De richtlijn modernisering consumentenbescherming laat onverlet dat elke verwerking
van persoonsgegevens in overeenstemming moet zijn met de AVG, zie overweging 33 bij
de richtlijn modernisering consumentenbescherming en artikel 13 lid 4 van de richtlijn
consumentenrechten. In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de verhouding tussen de
(implementatie van de) richtlijn modernisering consumentenbescherming en de AVG.
3.2.5 Doorverkopen van tickets
Handelaren kunnen door middel van software in groten getale tickets tegelijk inkopen
voor evenementen en deze vervolgens doorverkopen aan consumenten, vaak voor hogere
prijzen. Dit heeft tot gevolg dat het voor de consument lastig(er) wordt om zelf direct
bij de primaire verkoper tickets aan te schaffen tegen de originele prijs. Om tegen
te gaan dat handelaren meer tickets kopen dan opgelegd door de technische limieten
of andere regels van primaire verkopers, is een verbod toegevoegd aan de lijst met
oneerlijke handelspraktijken van bijlage I bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Deze bepaling verbiedt de doorverkoop van tickets aan consumenten, als de handelaar
deze tickets heeft verkregen door gebruik te maken van elektronische middelen zoals
software, waarbij geautomatiseerd grote hoeveelheden tickets tegelijkertijd kunnen
worden gekocht en die bedoeld is om ingestelde limieten met betrekking tot het aantal
tickets dat een persoon mag kopen of andere regels die van toepassing zijn op de aankoop
van tickets, te omzeilen.
3.2.6 Prijsverminderingen
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming is in de richtlijn prijsaanduiding
producten een standaardbepaling voor prijsverminderingen (kortingen) geïntroduceerd,
die bepaalt dat de handelaar bij aankondigingen van prijsverminderingen van producten10 als referentieprijs («van»-prijs) de laagste prijs moet hanteren die door hem is
toegepast gedurende een periode van ten minste dertig dagen voorafgaand aan de prijsvermindering.
Met deze bepaling wordt voorkomen dat een handelaar een tijd lang een bepaalde prijs
hanteert, deze prijs voor een korte tijd verhoogt en het product daarna als «prijsvermindering»
aanbiedt ten opzichte van de tijdelijk verhoogde prijs. De voorgespiegelde korting
lijkt in zo’n geval veel groter dan die zou zijn geweest ten opzichte van de laagste,
in de periode voorafgaand aan de prijsverhoging gehanteerde, prijs.
Het blijft de handelaar overigens vrijstaan een prijsvoordeel te presenteren dat niet
is afgezet tegen een eerder door hem gehanteerde prijs. Voorbeelden hiervan zijn prijsvergelijkingen
met een concurrent of een korting ten opzichte van de adviesprijs, waarbij uiteraard
de voor die situaties geldende regels moeten worden gevolgd, waaronder dat de consument
niet mag worden misleid over het bestaan van een bepaald prijsvoordeel, zie artikel
6 lid 1, onderdeel d, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (geïmplementeerd
in artikel 6:193c lid 1, onderdeel d, BW).
Lidstaten mogen uitzonderingen introduceren voor goederen die snel bederven of een
beperkte houdbaarheid hebben en voor producten die minder dan dertig dagen op de markt
zijn. Lidstaten mogen ook bepalen dat, wanneer de prijsvermindering progressief wordt
verhoogd, de «vorige» prijs die de handelaar mag vermelden de prijs is zonder prijsvermindering,
voorafgaand aan de toepassing van de eerste prijsvermindering. Het kabinet is voornemens
van deze uitzonderingsmogelijkheden gebruik te maken, omdat dit noodzakelijk is om
tot een voor de praktijk werkbare set aan regels over prijsverminderingen te komen
(zie voor een nadere toelichting de transponeringstabel behorende bij deze memorie
van toelichting). Deze bepalingen krijgen separaat van deze implementatiewet hun beslag
in een wijziging van het Besluit prijsaanduiding producten, waarin de richtlijn prijsaanduiding
producten grotendeels is geïmplementeerd.
3.2.7 Effectieve sancties
Europese consumentenregels moeten in de gehele Europese Unie op een doelmatige wijze
worden toegepast en gehandhaafd. Hiertoe moeten de lidstaten voorzien in doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sancties om inbreuken op consumentenbeschermingsregels
aan te kunnen pakken. Daarom zijn met de richtlijn modernisering consumentenbescherming
de sanctiebepalingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de richtlijn prijsaanduiding
producten en de richtlijn consumentenrechten aangevuld en geüniformeerd. In de richtlijn
oneerlijke bedingen is (voor het eerst) een sanctiebepaling ingevoegd. In Nederland
zijn de sancties voor het overtreden van de bepalingen die zijn vastgesteld op grond
van deze richtlijnen opgenomen in de Whc. De ACM en de AFM (voor zover het een financiële
dienst of activiteit betreft) zijn bevoegd om sanctionerend op te treden en kunnen
onder andere een zelfstandige last, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom
opleggen.
De nieuwe sanctiebepaling in de richtlijn oneerlijke bedingen hoeft, voor zover het
de verplichting betreft voor lidstaten om sanctievoorschriften vast te stellen die
van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld
op grond van die richtlijn, in Nederland niet meer te worden geïmplementeerd. De ACM
en de AFM kunnen op de wijze als hierboven toegelicht, al sanctionerend optreden als
sprake is van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, op grond van artikel
2.2 respectievelijk artikel 3.1 juncto artikel 8.3 en onderdeel a van de bijlage bij
de Whc.
Gemeenschappelijke criteria voor het bepalen van sancties
Om consistentere sanctietoepassing voor de nationale bepalingen die zijn vastgesteld
op grond van bovengenoemde richtlijnen binnen de Europese Unie te bevorderen, is met
de richtlijn modernisering consumentenbescherming in de richtlijn oneerlijke bedingen,
de richtlijn prijsaanduiding producten, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
en de richtlijn consumentenrechten een niet-limitatieve en indicatieve lijst met criteria
opgenomen, waarmee de bevoegde autoriteit rekening moet houden bij het vaststellen
van een passende sanctie. Onder meer moet de toezichthouder, waar passend, bij het
bepalen van de sanctie kijken naar de aard, ernst, omvang en duur van de inbreuk,
eventuele eerdere inbreuken van de handelaar en de door de handelaar als gevolg van
de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen. Voorgesteld wordt
deze criteria in de Whc op te nemen.
Hoogte geldboete in geval van gecoördineerde acties
In Verordening (EU) 2017/239411 (hierna: CPC-Verordening) zijn in artikel 15 en verder procedures afgesproken om
bij grensoverschrijdende inbreuken gezamenlijk en op doeltreffende, evenredige en
afschrikwekkende wijze handhavend op te kunnen treden richting de handelaar (hierna:
gecoördineerde acties). Overeenkomstig artikel 21 van de CPC-verordening moeten de
bevoegde autoriteiten van de lidstaten die zijn betrokken bij een gecoördineerde actie
in hun jurisdictie alle noodzakelijke handhavingsmaatregelen nemen tegen de handelaar
die verantwoordelijk is voor de wijdverspreide inbreuk of de wijdverspreide inbreuk
met een Uniedimensie, om die inbreuk te doen beëindigen of te verbieden.
Om ervoor te zorgen dat bij gecoördineerde acties door alle lidstaten vergelijkbare
sancties opgelegd kunnen worden, is met de richtlijn modernisering consumentenbescherming
in de richtlijn oneerlijke bedingen, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en
de richtlijn consumentenrechten opgenomen dat de lidstaten in dergelijke gevallen
in ieder geval een geldboete moeten kunnen opleggen. Deze geldboeten moeten een voldoende
afschrikkende werking hebben. Daarom wordt tevens opgenomen dat lidstaten het maximumbedrag
van de geldboete voor dergelijke inbreuken moeten vaststellen op ten minste vier procent
van de jaaromzet van de handelaar in de desbetreffende lidstaat of lidstaten. Als
geen informatie over de jaaromzet van de handelaar beschikbaar is, dan moeten lidstaten
een maximale geldboete van ten minste € 2 miljoen kunnen opleggen.
Voorgesteld wordt om de boetemaxima voor gecoördineerde acties op te nemen in de Whc
en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande systematiek van de Whc.
Daarom wordt voorgesteld de bestaande systematiek, waarbij het boetemaximum wordt
verdubbeld in geval van recidive, ook te laten gelden in geval van een gecoördineerde
actie. Daarnaast wordt voorgesteld om ook bij een gecoördineerde actie een maximumboete
van tien procent (in plaats van vier procent) van de jaaromzet van de handelaar te
blijven hanteren als de boete wordt opgelegd vanwege een oneerlijke handelspraktijk
als bedoeld in de artikelen 6:193g of 6:193i BW (de zwarte lijst). Dit wordt nader
toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 2.15 Whc.
3.2.8 Tweevoudige kwaliteit
Consumptiegoederen worden soms in verschillende lidstaten als identiek aangeboden,
terwijl deze verschillen van samenstelling of andere kenmerken hebben in vergelijking
tot goederen in andere EU-landen («tweevoudige kwaliteit», overweging 53 bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming). Dit kan consumenten misleiden en hen aanzetten
om een overeenkomst te sluiten, die zij anders niet hadden gesloten. Een dergelijke
praktijk kon daarom al worden beschouwd als strijdig met de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
(overweging 52 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming), maar was niet
expliciet opgenomen als oneerlijke handelspraktijk. De richtlijn modernisering consumentenbescherming
regelt nu in het kader van rechtszekerheid voor handelaren, consumenten en bevoegde
autoriteiten, expliciet dat het verkopen van goederen als zijnde identiek terwijl
dit niet het geval is, waardoor de consument een andere beslissing over een transactie
neemt of kan nemen die hij anders niet had genomen, een misleidende en dus verboden
handelspraktijk is. Een verschil in samenstelling tussen goederen die als identiek
worden verkocht is alleen toegestaan, wanneer het verschil is gebaseerd op legitieme
en objectieve gronden, zoals nationale regels voor productsamenstellingen, het gebruiken
van lokale of seizoensgebonden ingrediënten of het vrijwillig promoten van gezond
voedsel. Deze gronden moeten dan wel duidelijk kenbaar worden gemaakt aan de consument,
bijvoorbeeld op het etiket.
4 Persoonsgegevens
4.1 De richtlijn modernisering consumentenbescherming en de AVG
Deze paragraaf gaat in op de verhouding tussen de AVG en de wijzigingen van de richtlijn
consumentenrechten als gevolg van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
en de implementatie daarvan in de afdeling 6.5.2B van het BW.
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt het toepassingsbereik
van de richtlijn consumentenrechten uitgebreid naar overeenkomsten waarbij een handelaar
een digitale dienst aan de consument levert in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens.
Dit betekent dat consumenten in dergelijke gevallen dezelfde consumentenrechten kunnen
doen gelden als wanneer zij deze digitale dienst (of online digitale inhoud, zie paragraaf
3.2.4) tegen een prijs in geld zouden aanschaffen. De richtlijn modernisering consumentenbescherming
onderkent uitdrukkelijk dat de AVG onverkort geldt, zie overweging 33 bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming en artikel 13, vierde lid (nieuw), van de richtlijn
consumentenrechten. De inbreng van de consument in een dergelijke overeenkomst bestaat
feitelijk uit de toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Aangenomen wordt
dat toestemming op grond van artikel 6 lid 1, onderdeel a, AVG de enige rechtsgrondslag
is die in aanmerking komt als tegenprestatie. In artikel 7 van de AVG zijn de voorwaarden
voor toestemming uitgewerkt. De toestemming moet specifiek, geïnformeerd, ondubbelzinnig
en vrij gegeven zijn.
De inbreng van de toestemming als tegenprestatie moet goed onderscheiden worden van
het verwerken van persoonsgegevens die hun grondslag vinden in het noodzakelijk zijn
voor de uitvoering van de overeenkomst, zoals opgenomen in artikel 6 lid 1 onderdeel
b, AVG. De richtlijn consumentenrechten is namelijk niet van toepassing als de consument
geen prijs aan de handelaar betaalt, maar hem persoonsgegevens verstrekt, als die
persoonsgegevens door de handelaar uitsluitend worden verwerkt om de online digitale
inhoud of digitale dienst te leveren en de handelaar de gegevens niet voor andere
doeleinden verwerkt.
De richtlijn consumentenrechten is ook niet van toepassing wanneer de handelaar alleen
metagegevens verzamelt (overweging 35 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming),
zoals informatie over het apparaat van de consument of zijn browsegeschiedenis, en
evenmin in situaties waarin de consument, zonder een overeenkomst te hebben gesloten
met de handelaar, uitsluitend aan reclame wordt blootgesteld om toegang tot online
digitale inhoud of een digitale dienst te krijgen. De richtlijn consumentenrechten
is evenmin van toepassing als de handelaar de persoonsgegevens slechts gebruikt om
aan wettelijke vereisten te voldoen, bijvoorbeeld in het kader van het bestrijden
van het witwassen van geld of terrorisme (overweging 34 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming).
4.2 Ontbinding van de overeenkomst en de AVG
Een consument die een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de levering van
digitale inhoud of het verrichten van een digitale dienst en naderhand gebruik maakt
van zijn herroepingsrecht op grond van de richtlijn consumentenrechten (geïmplementeerd
in artikel 6:230o BW), geeft daarmee aan dat hij geen gebruik (meer) wil maken van
de betreffende digitale inhoud of digitale dienst. De handelaar is bij de herroeping
van de overeenkomst ook gehouden om te voldoen aan de verplichtingen van de AVG (expliciet
opgenomen in artikel 13 lid 4 (nieuw) van de richtlijn consumentenrechten). Op grond
van artikel 13 lid 5 (nieuw) van de richtlijn consumentenrechten is de handelaar na
herroeping van de overeenkomst in beginsel verplicht om ook af te zien van (verder)
gebruik van andere inhoud dan persoonsgegevens die door de consument zijn verstrekt
of gecreëerd bij het gebruik van de digitale inhoud of digitale dienst. Dergelijke
door de consument verstrekte gegevens kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het
aanmaken van een online account en de opgeslagen chatberichten tussen de handelaar
en de consument. Deze communicatie dient de handelaar op verzoek van de consument
te verstrekken, bijvoorbeeld via een e-mail. Nadat de overeenkomst is ontbonden, mag
de handelaar het gebruik van digitale inhoud of de digitale dienst door de consument
beletten. Dit kan gebeuren door de digitale inhoud of digitale dienst ontoegankelijk
te maken voor de consument of door het gebruikersaccount van de consument onbruikbaar
te maken.
Als de inbreng van de consument in de overeenkomst alleen bestaat uit de toestemming
om zijn persoonsgegevens te verwerken en hij de overeenkomst ontbindt, geeft hij daarmee
aan dat hij de wederzijdse inbreng in de overeenkomst wil beëindigen. Daaraan inherent
is de intrekking van de toestemming voor de verwerking van zijn gegevens die zijn
inbreng in de overeenkomst vormde. Hiermee vervalt op grond van artikel 7 van de AVG
de grondslag voor verwerking van die persoonsgegevens door de handelaar. Separate
intrekking van de toestemming is daarom niet noodzakelijk bij de ontbinding van de
overeenkomst door de consument. 12
Op grond van artikel 7 lid 3 van de AVG kan een consument zijn toestemming voor het
verwerken van zijn gegevens altijd en vormvrij intrekken. Ook in die situatie moeten
(de implementatie van) de richtlijn consumentenrechten en de AVG effectief naast elkaar
werken. De regels over het geven en intrekken van toestemming voor verwerking van
persoonsgegevens in de AVG is gericht op de bescherming van degene wiens persoonsgegevens
het betreft. Als de toestemming van de consument zijn inbreng in de overeenkomst betreft,
zal een intrekking van zijn toestemming niet betekenen dat daarmee sprake is van een
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De consument heeft namelijk
op grond van de AVG altijd het recht tot het intrekken van zijn toestemming. Een handelaar
kan de consument daarom in dat geval niet aanspreken op het niet nakomen van de overeenkomst.
Tegelijkertijd mag de consument na het intrekken van de toestemming, indien deze toestemming
zijn inbreng in de overeenkomst betrof, niet verwachten dat de handelaar zijn verplichtingen
onverkort blijft nakomen. De consument mag dan ook niet verwachten dat hij in een
dergelijk geval toegang houdt tot de online digitale inhoud of digitale dienst.
Daarnaast moet de handelaar, wanneer de consument zijn toestemming voor het verwerken
van zijn gegevens heeft ingetrokken, op grond van de AVG stoppen met het verwerken
van zijn persoonsgegevens voor zover het gegevens betreft waarvoor toestemming de
grondslag van gegevensverwerking is.
Op grond van de AVG heeft de verwerkingsverantwoordelijke de plicht om – binnen de
grenzen van wat redelijkerwijs mogelijk is – verzamelde gegevens bij derden weg te
halen dan wel te verwijderen. De richtlijn consumentenrechten zoals gewijzigd met
de richtlijn modernisering consumentenbescherming bepaalt uitdrukkelijk dat de handelaar
in geval van ontbinding van de overeenkomst zich dient te houden aan de verplichtingen
die voortvloeien uit de AVG. Dat betekent dat hij geen gebruik meer mag maken van
de verzamelde persoonsgegevens. In de praktijk betekent dit dat de handelaar de verwerking
van de persoonsgegevens moet stopzetten. Dit geldt ook voor derden die de persoonsgegevens
via de handelaar van de online digitale inhoud of digitale dienst hebben ontvangen.
Op grond van de AVG mogen persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk
is voor het doel waarvoor ze worden verwerkt. Daaruit volgt dat de handelaar en derden
de persoonsgegevens na intrekking van de toestemming moeten wissen. De consument kan
de handelaar hier ook expliciet om vragen. De consument kan verder ook een klacht
bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) indienen.
4.3 Gepersonaliseerd prijsaanbod en de AVG
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt in de richtlijn consumentenrechten
een precontractuele informatieverplichting opgenomen, waarmee het handelaren wordt
verplicht om voor het sluiten van de overeenkomst aan de consument te melden dat de
prijs gepersonaliseerd is aan de hand van geautomatiseerde besluitvorming. Of een
dergelijk aanbod als zodanig is toegestaan, wordt door de richtlijn modernisering
consumentenbescherming niet bepaald. Een gepersonaliseerde prijs moet in ieder geval
voldoen aan de eisen van de AVG.
Zo mogen handelaren niet in strijd met artikel 22 van de AVG handelen. Artikel 22
lid 1 AVG bevat een verbod op (geheel) geautomatiseerde besluitvorming. Op grond van
dit artikel mag niemand worden onderworpen aan een besluit dat uitsluitend is gebaseerd
op geautomatiseerde besluitvorming, waaronder profilering, en dat rechtsgevolgen voor
hem heeft, of hem in aanmerkelijke mate treft. Dat verbod geldt niet als er sprake
is van een situatie als beschreven in artikel 22 lid 2. Daarnaast kent artikel 22
lid 1, geen verbod op het gebruiken van geautomatiseerde processen als onderdeel van
besluitvorming. Dit zolang er sprake is van menselijke tussenkomst op enig moment
in het proces. De handelaar moet passende maatregelen nemen ter bescherming van de
rechten en vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de consument, waaronder ten
minste het recht op menselijke tussenkomst van de zijde van de aanbieder, het recht
van de consument om zijn standpunt kenbaar te maken en het recht om het geautomatiseerde
besluit aan te vechten (artikel 22 lid 3 AVG). Daarnaast geldt op basis van de AVG
de extra informatieverplichting om inzicht te geven in de logica achter een eventuele
automatische verwerking van de persoonsgegevens en het geautomatiseerde besluit van
de handelaar en, ten minste wanneer de verwerking op profilering is gebaseerd, wat
het belang en de gevolgen van een dergelijke verwerking zijn voor de consument. Op
grond van artikelen 13 lid 1, onderdeel f, en 14 lid 2, onderdeel g AVG gelden extra
informatieverplichtingen jegens betrokkenen (in het kader van deze memorie van toelichting:
consumenten) wanneer er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22.
4.4 Advies AP13
De AP heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Zij verwijst hierin naar het
eerder uitgebrachte advies14 over de implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud.
Het is nu al de praktijk dat consumenten online digitale inhoud of digitale diensten
geleverd krijgen in ruil voor toestemming voor het verwerken van hun persoonsgegevens
en het is volgens de AP goed dat aanvullend aan de AVG in die gevallen ook bescherming
wordt geboden door de richtlijn modernisering consumentenbescherming. De AP doet enkele
suggesties om het wetsvoorstel en de toelichting aan te passen en onderscheidt daarbij
zes hoofdpunten, die – kort gezegd – het volgende inhouden:
1) de onverkorte toepasselijkheid van de AVG volstaat niet om de risico’s voor de bescherming
van persoonsgegevens te ondervangen in de consumentenbeschermingssituaties waarop
de richtlijn consumentenrechten van toepassing is;
2) oneigenlijke druk op mensen die minder te besteden hebben om inbreuk op grondrechten
toe te staan is denkbaar en door ongelijke machtspositie en te ruime mogelijkheden
van toestemming dreigt uitholling van de bescherming van persoonsgegevens;
3) het risico op uitholling moet in het consumentenbeschermingsrecht worden ondervangen
door in wetgeving vormen van toestemming aan te wijzen die als tegenprestatie vermoed
worden onaanvaardbaar te zijn en leiden tot vernietigbaarheid van de overeenkomst;
4) de wettelijke bedenktijd in zijn huidige vorm biedt geen bescherming tegen feitelijke
verwerking van persoonsgegevens zo lang de overeenkomst nog niet is ontbonden of de
toestemming nog niet is ingetrokken;
5) het is niet duidelijk hoe in de praktijk wordt gezorgd voor een «eerlijke deal»;
6) er is bijzondere aandacht nodig voor de invulling van de verplichting om de verwerking
technisch en organisatorisch zo in te richten dat naleving van de AVG en bescherming
van de rechten van betrokkenen gewaarborgd zijn.
Het kabinet merkt in reactie hierop het volgende op.
De AVG biedt bescherming voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens.
De richtlijn modernisering consumentenbescherming gaat uitdrukkelijk niet over de
bescherming van persoonsgegevens, maar geeft consumenten die (online) digitale inhoud
of digitale diensten geleverd krijgen in ruil voor toestemming om hun persoonsgegevens
te verwerken dezelfde bescherming als wanneer zij deze (online) digitale inhoud of
digitale dienst tegen een prijs in geld zouden aanschaffen. Deze verdergaande bescherming
doet geen afbreuk aan de bescherming in het kader van de verwerking van persoonsgegevens.
Bij een overeenkomst waarbij wordt geleverd in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens
zal er steeds sprake moeten zijn van toestemming voor het verwerken van die gegevens,
die voldoet aan de eisen die de AVG daaraan stelt. De aanname dat toestemming de enige
grondslag is die in aanmerking komt om als tegenprestatie in te brengen in een overeenkomst
onderschrijft de AP.
Voor deze implementatiewet is de richtlijn modernisering consumentenbescherming het
uitgangspunt. De voorwaarden voor de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens
bij het verlenen van toestemming voor het verwerken ervan vloeien voort uit de AVG.
Voor alle aspecten van bescherming van persoonsgegevens geldt immers dat de AVG, van
toepassing is. Dat Europese uniforme toepassingskader geldt onverkort en kan nationaal
niet anders worden ingevuld. Dit geldt ook voor de bijzondere eisen die de AVG stelt
voor technische en organisatorische waarborgen bij levering in ruil voor persoonsgegevens
(privacy by design). De richtlijn geeft geen ruimte voor een nadere invulling van
de AVG. Wel laat de richtlijn modernisering consumentenbescherming nationale verbintenisrechtelijke
aspecten die niet door deze richtlijn worden geregeld onverlet, zoals bijvoorbeeld
vereisten met betrekking tot het sluiten van of de geldigheid van overeenkomsten (zie
overweging 57 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Een concrete suggestie die de AP doet, is om vormen van toestemming als tegenprestatie
te formuleren die vermoed worden onaanvaardbaar te zijn en die kunnen leiden tot vernietigbaarheid
van de overeenkomst. De AP geeft de volgende vormen van toestemming in overweging:
– voor verwerkingen zonder duidelijke doelbeperking;
– voor verwerkingen van bijzondere persoonsgegevens;
– voor verwerkingen die niet of nauwelijks in de tijd zijn begrensd;
– die doorgifte aan derden niet begrenst in aantal en/of soort partijen;
– die doorgiften mogelijk maakt naar landen waar geen passend beschermingsniveau is;
– waarbij de aard en omvang van de verwerkingen of van daarbij betrokken derden onvoldoende
duidelijk is gedefinieerd;
– voor verwerking van bovenmatig veel persoonsgegevens.
In reactie daarop het volgende. Het kabinet acht de door de AP gesignaleerde problematiek
reëel en zet er primair op in deze problematiek op Europees niveau te regelen. De
AVG en de in dit wetsvoorstel te implementeren richtlijn zijn immers Europese regelgeving.
In het digitale domein is de problematiek vaak per definitie grensoverschrijdend.
Als op Europees niveau het initiatief is genomen tot regulering, heeft het de voorkeur
om op Europees niveau tot een oplossing te komen zodat het level playing field niet in het geding komt. Niettemin zal het kabinet nader verkennen in hoeverre aanvullende
nationale maatregelen wenselijk zijn. Daarbij houdt het kabinet rekening met het gegeven
dat de toestemming altijd weer kan worden ingetrokken door de consument en het feit
dat nu in de praktijk (online) digitale inhoud en diensten ook al worden geleverd
in ruil voor persoonsgegevens.
Daarnaast acht het kabinet het enkel regelen hiervan voor overeenkomsten tot levering
van (online) digitale inhoud en digitale diensten in een lex specialis niet opportuun.
Het voorstel van de AP om aan de grondslag toestemming als bedoeld in de AVG alleen
voor de levering van (online) digitale inhoud en diensten nadere vereisten te stellen
voor vormen van toestemming die als tegenprestatie vermoed worden onaanvaardbaar te
zijn en kunnen leiden tot vernietigbaarheid van de overeenkomst, doet afbreuk aan
andere overeenkomsten waarbij die toestemming als grondslag voor de verwerking van
persoonsgegevens geldt. Hiermee worden overeenkomsten bedoeld, waarvoor een gratis
dienst of goed wordt geleverd in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens. Voorbeelden
hiervan zijn het leveren van een «gratis» speelgoedauto, tennisballen of een zwangerschapsbox
in ruil voor toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens. Het punt dat de
AP aanstipt moet volgens het kabinet in een breder kader worden geregeld. Het heeft
de voorkeur dat dit voor alle overeenkomsten waarbij een goed of een dienst wordt
geleverd in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens invulling zou krijgen.
Het is echter niet wenselijk en gepast dit over de bandbreedte van dit wetsvoorstel
voor alle overeenkomsten te regelen. Dat gaat verder dan de strikte implementatie
van de richtlijn. De invulling van vormen van toestemming in de AVG voor levering
van een tegenprestatie die al dan niet zijn toegestaan betreft een fundamentele kwestie
die volgens het kabinet, zoals hierboven reeds aangegeven en ook door de AP al opmerkt,
bij voorkeur op Europees niveau geregeld zou moeten worden.
Het kabinet acht het net als de AP vanuit het oogpunt van gegevensbescherming van
belang dat voor geldige toestemming op grond van de AVG bij het aangaan van de overeenkomst
helder is dat de toestemming niet ziet op gegevens die nodig zijn voor de uitvoering
van de overeenkomst (daarvoor is geen expliciete toestemming vereist), maar dat sprake
is van het leveren van online digitale inhoud of een digitale dienst «in ruil voor
persoonsgegevens». Naar het oordeel van het kabinet ligt dit al besloten in de AVG
ten opzichte waarvan de richtlijn consumentenrechten de consument complementaire bescherming
biedt. De punten die de AP in overweging geeft ten aanzien van de waarborgen van de
AVG raken aan wat de AVG al dan niet bepaalt en de interpretatie ervan en gaan niet
over de richtlijn consumentenrechten. In reactie op het advies van de AP om in de
tekst van het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat betalen met persoonsgegevens
geschiedt door toestemming als tegenprestatie in te brengen in de overeenkomst, merkt
het kabinet op dat de richtlijn dat niet vereist en het is vast kabinetsbeleid om
geen extra regels of beleid op te nemen in een implementatiewet.
Voor zover de AP van oordeel is dat de extra risico’s voor de bescherming van persoonsgegevens
die het gevolg zijn van de erkenning dat toestemming een «betaalmiddel» kan zijn opgevangen
moeten worden, ligt het volgens het kabinet voor de hand om dat in het Unierecht inzake
de bescherming van persoonsgegevens te regelen en dus op Europees niveau. Een andere
mogelijkheid is door in het Europese consumentenrecht ook op dit punt extra bescherming
te gaan bieden. Zoals ook de AP opmerkt verdient een Europese regeling de voorkeur.
Zo zou volgens de AP gedacht kunnen worden aan het in beginsel altijd geven van de
keuze aan de consument tussen betaling in geld of «in persoonsgegevens». Het is wenselijk
dat zowel de richtlijn als de AVG zo veel mogelijk in Europees verband uniform worden
toegepast en uitgelegd. Op Europees niveau zal voor de door de AP ingebrachte punten
in een brede context in de daarvoor geëigende Brusselse gremia aandacht worden gevraagd.
Zodra meer informatie beschikbaar is, zal deze waar mogelijk met de AP worden gedeeld.
Voor consumentenbeschermende maatregelen geldt dat zij grotendeels Europees zijn bepaald.
In reactie op het advies van de AP dat er bij toestemming voor verwerking als tegenprestatie
altijd een bedenktijd moet zijn én de aanvang van de feitelijke verwerking in de bedenktijd
moet zijn uitgesloten, merkt het kabinet op dat deze voorstellen niet (helemaal) passen
bij hetgeen in de richtlijn consumentenrechten hierover is geregeld. Inderdaad heeft
de consument die een digitale dienst of online digitale inhoud aanschaft in ruil voor
persoonsgegevens, op grond van de richtlijn consumentenrechten het recht om de overeenkomst
binnen veertien dagen zonder opgaaf van reden te ontbinden. Met de richtlijn modernisering
consumentenbescherming zijn in de richtlijn consumentenrechten echter ook uitzonderingen
op dit ontbindingsrecht opgenomen. Zo vervalt het recht op ontbinding voor digitale
diensten die zijn verstrekt in ruil voor persoonsgegevens, op het moment dat de dienst
volledig is uitgevoerd, en vervalt het recht op ontbinding voor online digitale inhoud
die verstrekt is in ruil voor persoonsgegevens op het moment dat met de uitvoering
van de overeenkomst is begonnen. Omdat de richtlijn consumentenrechten maximumharmonisatie
betreft, kan van deze bepalingen niet afgeweken worden, ook niet ten voordele van
de consument. Een wettelijke bedenktijd zoals de AP voorstelt, zal daarom op Europees
niveau nader invulling moeten krijgen. Anders is deze maatregel in strijd met het
bestaande Europese consumentenrecht.
Tot slot merkt het kabinet over toezichtlasten in dit verband het volgende op. In
het algemeen geldt dat een handelaar in online digitale inhoud of digitale diensten
waarbij het gaat om gegevensbescherming, zowel aan de eisen van de AVG en als aan
de eisen van de richtlijn consumentenrechten moet voldoen. Dit brengt ook mee dat
de bevoegdheid van de AP, op grond van het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens,
en de bevoegdheid van de ACM en de AFM, op grond van de implementatie van de richtlijn
consumentenrechten, naast elkaar bestaan. Het is in deze gevallen wenselijk dat de
toezichthouders ACM, AFM en AP, voor zover mogelijk, samenwerken en hun toezicht op
elkaar afstemmen. De verdergaande consumentenbescherming door de wijziging van de
richtlijn consumentenrechten doet geen afbreuk aan de bescherming van persoonsgegevens.
De richtlijn bepaalt dat elke verwerking van persoonsgegevens dient te geschieden
overeenkomstig het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens en zorgt niet
voor nieuwe taken of bevoegdheden voor de AP.
5. Gevolgen voor het bedrijfsleven
De regeldruk voor het bedrijfsleven voortvloeiend uit dit wetsvoorstel volgt uit de
Europese richtlijn, die in dit wetsvoorstel één-op-één is geïmplementeerd. Bedrijven
moeten kennisnemen van de nieuwe wettelijke eisen. Ze moeten eenmalig hun bedrijfsvoering
aanpassen. En ze moeten structureel aan nieuwe informatieverplichtingen voldoen. De
richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt lastenluw en beleidsarm geïmplementeerd.
Dit wetsvoorstel leidt tot inhoudelijke nalevingskosten, omdat de richtlijn (informatie)verplichtingen
jegens burgers bevat. De richtlijn modernisering consumentenbescherming voorziet niet
in een wettelijke informatieplicht richting de overheid en brengt dus geen extra administratieve
lasten met zich mee.
De Europese Commissie verwacht dat de regelgeving inzake de nieuwe informatieverplichtingen
voor aanbieders van onlinemarktplaatsen (paragraaf 3.2.1) en de bepalingen rond prijsverminderingen
(paragraaf 3.2.6) kosten met zich mee kunnen brengen. De kosten om te voldoen aan
de extra informatieverplichtingen over de hoedanigheid van de derde partij, zijn voor
aanbieders van onlinemarktplaatsen waarschijnlijk niet hoog, omdat de informatie afkomstig
is van de derde partij, en de aanbieder van de onlinemarktplaats deze slechts hoeft
over te nemen.
Andere voorschriften zullen tot weinig bedrijfseffecten leiden. De transparantieverplichtingen
die gaan gelden voor handelaren die gebruik maken van consumentenbeoordelingen en
gepersonaliseerde aanbiedingen (paragraaf 3.2.2 en 3.2.3) leiden tot aanpassingen
van de online omgeving.
Handelaren die tickets doorverkopen aan consumenten die zijn verkregen door gebruik
te maken van bepaalde software moeten als gevolg van het verbod ten aanzien van het
doorverkopen van tickets (paragraaf 3.2.5) waarschijnlijk hun bedrijfsvoering aanpassen.
Deze kosten kunnen per handelaar verschillen. Bedrijven moeten daarnaast kennis nemen
van nieuwe sanctiebevoegdheden voor toezichthouders bij grensoverschrijdende overtredingen
(paragraaf 3.2.7). Dit heeft geen directe gevolgen voor de handelaren zelf. Het verkopen
van consumptiegoederen met een identieke verpakking met tweevoudige kwaliteit (paragraaf
3.2.8) kon in sommige gevallen al een oneerlijke handelspraktijk zijn, nu wordt expliciet
aangegeven in welke gevallen het verboden is.
De Europese Commissie geeft in haar Impact Assessment een berekening van de kosten,
die bedrijven eenmalig en structureel moeten maken.15 Zij schat de eenmalige kosten voor de hierboven genoemde aanpassingen op gemiddeld
€ 2.179, – en de structurele kosten op gemiddeld € 3.887, – per bedrijf. Uit de gegevens
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)16 blijkt dat in het eerste kwartaal van 2021 in totaal 62345 webwinkels actief zijn.
Het CBS heeft geen concrete data voorhanden over het aantal in Nederland actieve onlinemarktplaatsen.
Het kabinet schat dat ongeveer een derde van de webwinkels als onlinemarktplaats kan
worden gekwalificeerd. Aan de hand hiervan worden de totale eenmalige kosten voor
het bedrijfsleven geschat op maximaal 45 miljoen euro en de structurele kosten op
maximaal 81 miljoen euro per jaar. Hierbij moet worden aangetekend dat de beperkte
gegevens die voorhanden zijn het lastig maken om een reële schatting te maken en dat
de lasten per bedrijf aanzienlijk kunnen verschillen omdat niet alle bedrijven dezelfde
aanpassingen hoeven door te voeren.
De Europese Commissie verwacht ook dat het voldoen aan de richtlijn consumentenrechten
bij het aanbieden van digitale diensten in ruil voor persoonsgegevens (paragraaf 3.2.4)
kosten met zich brengt. Handelaren kunnen kosten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen
en het herroepingsrecht, die voortvloeien uit de richtlijn consumentenrechten. De
Commissie schat de eenmalige kosten hiervoor totaal op gemiddeld € 6.338, – en de
structurele kosten op gemiddeld
€ 17.486, – per bedrijf. Een inschatting van de totale kosten voor het bedrijfsleven
is lastig te maken, omdat geen data voorhanden is over het aantal in Nederland actieve
handelaren die digitale diensten aanbieden in ruil voor persoonsgegevens.
Tegenover de toename van de kosten staan de baten van harmonisatie en verduidelijking
van de regels, die leidt tot meer rechtszekerheid en daarmee tot kostenvermindering
voor bedrijven. Tot slot geeft de Europese Commissie aan dat geen negatieve milieueffecten
of sociale effecten worden verwacht.
Het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) adviseert om de regeldrukberekening
aan te vullen met een onderbouwde inschatting van het aantal bedrijven dat digitale
diensten aanbiedt in ruil voor het verstrekken van persoonsgegevens. Zoals hierboven
is aangegeven is een inschatting van de totale kosten voor het Nederlandse bedrijfsleven
lastig te maken, omdat geen data voorhanden is over het aantal in Nederland actieve
handelaren die digitale diensten aanbieden in ruil voor persoonsgegevens. Daarnaast
is het vanwege de grote diversiteit aan digitale diensten die momenteel op de markt
worden aangeboden lastig om een realistische inschatting te maken. Het kabinet gaat
daarom uit van de kosten per bedrijf die de Europese Commissie heeft berekend.
6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid17
De ACM en AFM zijn om een uitvoerings- en handhavingstoets gevraagd.
De ACM verwelkomt de voorgenomen wijzigingen, die het gevolg zijn van de implementatie
van de richtlijn modernisering consumentenbescherming. De ACM onderschrijft de noodzaak
tot actualisering en verduidelijking van consumentenbeschermingsregels voor de digitale
economie, alsmede een betere en meer consistente sanctietoepassing van Europese consumentenregels.
Harmonisatie van sanctiebepalingen zal leiden tot effectiever grensoverschrijdend
toezicht. De ACM benadrukt dat een aantal bepalingen niet nieuw is, maar een explicitering
zijn van reeds bestaande verplichtingen in de wet. Dit geldt voor i) de toegevoegde
informatie- en transparantieverplichtingen voor online marktplaatsen en aanbieders
van online zoekfuncties, ii) de regels over consumentenbeoordelingen en iii) de precontractuele
informatieverplichting over gepersonaliseerd aanbod. De ACM acht deze bepalingen uitvoerbaar
en handhaafbaar. De ACM plaatst kanttekeningen met betrekking tot de uitvoerbaarheid
en de handhaafbaarheid van een aantal bepalingen. Dat geldt met name bij de nieuwe
regel over de doorverkoop van tickets en de bepaling inzake tweevoudige kwaliteit.
Over het verstrekken van persoonsgegevens in ruil voor digitale diensten merkt de
ACM op dat zij verwacht dat het toezicht hierop complex is, onder andere doordat het
voor de ACM lastig kan zijn om vast te stellen of de handelaar de consument daadwerkelijk
zijn persoonsgegevens «teruggeeft», wanneer de consument gebruik maakt van zijn herroepingsrecht.
De ACM staat positief tegenover de verplichtingen uit de richtlijn modernisering consumentenbescherming
ten aanzien van prijsverminderingen. Zij acht deze bepaling goed uitvoerbaar, maar
voorziet wel extra personele inzet nodig te hebben voor het toezicht hierop. Het kabinet
neemt deze opmerkingen mee bij het opstellen van een aangepast Besluit prijsaanduiding
producten waarin deze nieuwe regels worden geïmplementeerd.
Tot slot merkt de ACM op dat zij graag had gezien dat het wetsvoorstel het verkrijgen
van bewijs voor misleiding bij colportage had vereenvoudigd. In reactie hierop merkt
het kabinet op dat de consument wordt beschermd door een stevig wettelijk kader, aangevuld
met mogelijkheden voor maatwerk op gemeentelijk niveau en zelfregulering. 18
19 Dat neemt niet weg dat het kabinet scherp blijft op het signaleren van structurele
misstanden bij colportage. Het kabinet is daarom in gesprek met de ACM over de door
hen gesignaleerde problematiek rondom colportage en bewijslast. Als de analyse van
deze problematiek daar aanleiding toe geeft, kan alsnog gebruik worden gemaakt van
de ruimte die de richtlijn aan lidstaten biedt om met aanvullende wettelijke maatregelen
te komen.
De AFM hecht eraan dat consumenten worden beschermd en dat risico’s op bijvoorbeeld
misleidende informatie zo veel mogelijk worden beperkt. De AFM is van mening dat de
aanpassingen met betrekking tot sancties van de Whc, waarin een aantal criteria zijn
opgenomen ter bepaling van de sanctie goed kunnen bestaan naast het Handhavingsbeleid
van de AFM en de Nederlandsche Bank. De duidelijkere precontractuele informatieverplichtingen
voor online marktplaatsen zijn volgens de AFM voor de consument van belang om te weten
wie zijn contractpartner is, en wat zijn rechten en plichten zijn. Ook onderschrijft
de AFM het belang van het informeren van de consument wanneer sprake is van een gepersonaliseerd
prijsaanbod. De AFM voorziet geen problemen bij het toezicht op en de handhaving van
dit wetsvoorstel.
7. Reacties consultatie20
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel is van 23 oktober 2020 tot en met 23 november
2020 in (internet)consultatie gegeven. Daarop zijn 15 reacties ontvangen, waaronder
van een aantal burgers, VNO-NCW/MKB-Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken
(NVB), Energie Nederland en het ATR. Het advies dat het ATR heeft uitgebracht, is
verwerkt in paragraaf 5.
Veel organisaties, waaronder de NVB, Energie Nederland en VNO-NCW, vragen om meer
duidelijkheid over de verhouding tussen de AVG en de richtlijn modernisering consumentenbescherming.
Waar nodig en voor zover mogelijk heeft het kabinet hierover uitleg gegeven in paragraaf
4.1 tot en met 4.3.
Hieronder wordt ingegaan op de overige meest in het oog springende consultatiereacties.
In de consultatie is met name aandacht gevraagd voor de volgende thema’s:
I. Onderscheid tussen particulier en handelaar;
II. Consumentenbeoordelingen;
III. Het verstrekken van een digitale dienst in ruil voor persoonsgegevens;
IV. Prijsverminderingen;
V. Sancties
Ook zijn suggesties gedaan om enkele andere (technische) aanpassingen (VI) door te
voeren in het wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan zij het volgende opgemerkt.
I. Onderscheid tussen particulier en handelaar
Energie Nederland en VNO-NCW hebben vragen gesteld over hoe het onderscheid tussen
een professionele handelaar en een particuliere verkoper kan worden vastgesteld, in
het kader van de informatie die consumenten moet worden geboden over de hoedanigheid
van de derde die goederen of diensten aanbiedt op een onlinemarktplaats. Daarnaast
zijn door andere VNO-NCW vragen gesteld over het gelijke speelveld indien een derde
zich als consument betitelt, terwijl hij in de praktijk op bedrijfsmatige schaal in-
en verkoopactiviteiten onderneemt.
Naar aanleiding hiervan is onder andere aan de hand van wettelijke definities en jurisprudentie
van het HvJ EU in paragraaf 3.2.1 nader toegelicht welke maatstaven en omstandigheden
een rol spelen bij de vaststelling of sprake is van een handelaar of particulier.
Er zijn ook vragen gesteld over de verhouding tussen platform en derde handelaar,
maar deze vallen buiten het bereik van de richtlijn modernisering consumentenbescherming,
en dus buiten het bereik van dit wetsvoorstel, deze heeft immers alleen betrekking
op de relatie tussen handelaar en consument (b2c).
II. Consumentenbeoordelingen
VNO-NCW, Energie Nederland en een aantal organisaties die hun reactie niet openbaar
hebben gedeeld, wijzen erop dat de letterlijke tekst van transparantieverplichtingen
met betrekking tot consumentenbeoordelingen, zoals beschreven in de eerste en tweede
alinea van paragraaf 3.2.2, alleen ziet op consumentenbeoordelingen van producten,
maar ook zouden moeten zien op consumentenbeoordelingen van handelaren of diensten.
Naar aanleiding hiervan is in paragraaf 3.2.2 toegelicht dat in het kader van de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken onder de definitie van producten ook diensten vallen.
Daarnaast is toegelicht dat de Europese Commissie de bepaling zo uitlegt dat ook consumentenbeoordelingen
over handelaren hieronder vallen, aangezien het betreffende goed of de betreffende
dienst aan de consument wordt aangeboden en/of geleverd door een handelaar, en de
gedragingen van die handelaar effect hebben op de beoordeling van het product. In
de uitvoerings- en handhavingspraktijk zal het kabinet aansluiten bij deze interpretatie
van de Europese Commissie. Het kabinet merkt daarbij wel op dat het uiteindelijk aan
HvJ EU is om deze interpretaties te beoordelen.
Tevens wordt opgemerkt dat niet duidelijk is wat onder redelijke en proportionele
stappen wordt verstaan, waarmee de handelaar die toegang biedt tot consumentenbeoordelingen
verzekert dat deze afkomstig zijn van echte consumenten die het product daadwerkelijk
hebben gebruikt.
In reactie hierop merkt het kabinet op dat de richtlijn modernisering consumentenbescherming
hier in overweging 47 als voorbeeld noemt dat het kan gaan om technische middelen
om de betrouwbaarheid te verifiëren van de persoon die een beoordeling plaatst, bijvoorbeeld
door te vragen om aanvullende informatie om na te gaan of die persoon het product
daadwerkelijk heeft gebruikt of gekocht. In de richtsnoeren bij de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken21 zijn ook een aantal voorbeelden opgenomen van dergelijke stappen. Hoe dit verder
wordt beoordeeld zal uit de (toezichts)praktijk moeten blijken, en is uiteindelijk
ter beoordeling van het Europese Hof van Justitie.
Deze organisaties hebben opmerkingen bij artikel 6:193g, onderdeel aa (nieuw), BW
tot het verbod op het plaatsen of laten plaatsen van valse consumentenbeoordelingen.
Deze bepaling zou zich volgens hen niet moeten beperken tot sociale media, maar zou
zich ook moeten uitstrekken tot beoordelingen op bijvoorbeeld vergelijkingswebsites,
op de website van de handelaar, op profielpagina’s van bedrijven en op reviewwebsites.
In reactie hierop merkt het kabinet op dat de richtlijn modernisering consumentenbescherming
het (laten) plaatsen van valse beoordelingen of aanbevelingen van consumenten in het
algemeen verbiedt en daarnaast ook het op misleidende wijze voorstellen van consumentenbeoordelingen
of aanbevelingen op sociale media, met als doel producten te promoten. Uit de Nederlandse
vertaling blijkt niet direct duidelijk waar de toevoeging «op sociale media» op terugslaat,
waardoor verwarring kan ontstaan over de reikwijdte van de bepaling. Uit de Engelse
versie van de richtlijn blijkt echter duidelijk dat de toevoeging «op sociale media»
alleen terugslaat op het woord «aanbevelingen» in het tweede deel van de zin. De zinsnede
«aanbevelingen op sociale media» is namelijk een vertaling van «social endorsements».
Dat betekent dat de reikwijdte van de rest van de bepaling niet is beperkt tot sociale
media. Om verwarring over de reikwijdte te voorkomen wordt daarom in het voorgestelde
artikel 6:193g, onderdeel aa (nieuw), BW de formulering «sociale media-aanbevelingen»
gebruikt in plaats van «aanbevelingen op sociale media».
III. Het verstrekken van een digitale dienst in ruil voor persoonsgegevens
De NVB verzoekt om duidelijkheid wanneer het verstrekken van persoonsgegevens gezien
kan worden als tegenprestatie.
Het kabinet merkt op dat de richtlijn modernisering consumentenbescherming hierover
geen uitleg geeft. Zoals reeds toegelicht in paragraaf 4, wordt aangenomen dat toestemming
op grond van artikel 6 lid 1, onderdeel a, AVG de enige rechtsgrondslag is die in
aanmerking komt als tegenprestatie. AP onderschrijft deze aanname. De inbreng van
de consument in de overeenkomst bestaat dan uit de toestemming om zijn persoonsgegevens
te verwerken. In overwegingen 33 en 34 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming
wordt wel aangegeven wanneer de richtlijn consumentenrechten in ieder geval niet van
toepassing is, zoals in het geval dat geen prijs in geld wordt betaald, maar persoonsgegevens
worden verstrekt en de verstrekte persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt om
de digitale dienst of online digitale inhoud te leveren. Een voorbeeld hiervan is
een datingapp die voor het aanmaken van een profiel om leeftijd of geslacht vraagt.
Daarnaast is de richtlijn consumentenrechten niet van toepassing als de persoonsgegevens
slechts worden verzameld om te voldoen aan een wettelijke verplichting en bij het
verzamelen van metagegevens, zoals informatie over de browsegeschiedenis. In die gevallen
kunnen de persoonsgegevens dus niet als tegenprestatie worden gezien.
IV. Prijsverminderingen
Over de bepalingen die zien op prijsverminderingen zijn veel vragen gesteld, onder
andere door VNO-NCW, met name over hoe het kabinet van plan is om concreet invulling
te geven aan de regeling omtrent prijsverminderingen.
Het kabinet zal deze reacties meenemen bij het opstellen van de wijziging van het
Besluit prijsaanduiding producten, waarin artikel 2 van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming zal worden geïmplementeerd.
V. Sancties
Een organisatie heeft vragen gesteld over de hoogte van de sancties na een gecoördineerde
actie door de nationale toezichthouders, conform artikel 17 e.v. van de CPC-verordening.
Het kabinet merkt op dat de redenen dat het kabinet in sommige gevallen voor een hogere
boete kiest dan het in de richtlijn modernisering consumentenbescherming genoemde
minimum nader zijn geduid in de toelichting bij artikel 2.15 Whc. Hierbij wordt opgemerkt
dat in de richtlijn modernisering consumentenbescherming gekozen is voor minimumharmonisatie:
het staat de lidstaten vrij een hogere maximumboete vast te stellen dan de in de richtlijn
opgenomen bedragen (ten minste vier procent van de jaaromzet van de onderneming in
de betrokken lidstaat of lidstaten of ten minste € 2 miljoen).
VI. Overige tekstuele en wetstechnische aanpassingen
Meerdere organisaties hebben opmerkingen gemaakt die hebben geleid tot kleine tekstuele
en wetstechnische aanpassingen, zoals in artikel 2.15 van de Whc (artikel II, onderdeel
B, van het wetsvoorstel) en in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6:230t BW.
II. ARTIKELEN
ARTIKEL I (Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek)
Onderdeel A
Artikel 6:193a lid 1 BW (begripsbepalingen afdeling 6.3.3A)
In lid 1 van artikel 6:193a BW zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang
zijn voor de uitleg van afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW. In deze afdeling is
de richtlijn oneerlijke handelspraktijken geïmplementeerd. Met artikel 3 lid 1 van
de richtlijn modernisering consumentenbescherming zijn enkele wijzigingen aangebracht
in artikel 2 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, met betrekking tot de
begripsbepalingen. Met het voorgestelde onderdeel A worden deze wijzigingen geïmplementeerd
in artikel 6:193a lid 1 BW.
Onderdeel c
In artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken was reeds
het begrip «product» opgenomen. In Nederland is deze definitie geïmplementeerd in
onderdeel c van lid 1 van artikel 6:193a BW. Onder het begrip «product» vallen zowel
goederen (roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, zie artikel 3:1 BW) als
diensten. De begripsomschrijving van het begrip product is middels artikel 3 lid 1,
onderdeel a, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming aangepast.
Ter wille van de duidelijkheid is nu opgenomen dat dit begrip tevens betrekking heeft
op digitale diensten en digitale inhoud. De definitie sluit op dit punt aan bij artikel
6:230g lid 1, onderdelen i (digitale inhoud) en t (nieuw) (digitale diensten) BW.
Dit betekent dat bijvoorbeeld een USB-stick met digitale inhoud, opslag in de cloud,
webmail of het (web)streamen van muziek onder de reikwijdte van deze afdeling vallen.
Onderdeel l
Het begrip «rangschikking» is met artikel 3 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming nieuw toegevoegd aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
(artikel 2, onderdeel m (nieuw)). Het begrip wordt ongewijzigd overgenomen in onderdeel
l (nieuw) van artikel 6:193a lid 1 BW.
Rangschikking heeft betrekking op de volgorde waarin de online resultaten zijn weergegeven
na het uitvoeren van een online zoekopdracht door een consument. De rangschikking
moet worden begrepen als het relatieve belang van het aanbod van handelaren of de
relevantie die aan zoekresultaten wordt gegeven zoals gepresenteerd, georganiseerd
of meegedeeld door aanbieders van online zoekfuncties, onder meer als gevolg van het
gebruik van algoritmische volgordebepaling, rating- en beoordelingsmechanismen, visuele
nadrukken of andere accentueringsinstrumenten, of combinaties daarvan (overweging
19 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
De definitie van «rangschikking» is onder meer relevant voor de toepassing van artikel
6:193g, onderdeel x (nieuw), BW. In dat artikel is een zogeheten zwarte lijst van
misleidende handelspraktijken opgenomen, die onder alle omstandigheden verboden zijn.
In onderdeel x gaat het dan om het geval waarin bij de zoekresultaten niet of niet
duidelijk is aangegeven dat er is betaald om een hogere rangschikking voor een product
te verkrijgen of dat het een betaalde reclame betreft.
Onderdeel m
Onderdeel m van 6:193a lid 1 BW bevat een definitie van «onlinemarktplaats», dat middels
artikel 3 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
toegevoegd is als artikel 2, onderdeel n (nieuw), van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Eenzelfde definitie wordt opgenomen in artikel 6:230g, onderdeel u (nieuw), BW, met
betrekking tot de begripsbepalingen die relevant zijn voor afdeling 6.5.2B BW (waarin
de richtlijn consumentenrechten geïmplementeerd is).
Het begrip sluit aan bij eerdere Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 524/201322 en Richtlijn (EU) 2016/114823) en is geactualiseerd en meer technologie-neutraal geformuleerd zodat ook nieuwe
technologieën eronder kunnen vallen (overweging 25 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming). Zo is van een «onlinemarktplaats» sprake indien het aanbod
wordt gedaan via een website, door middel van een applicatie («app») of door gebruik
te maken van andere software. Aanbieders van een onlinemarktplaats stellen de consument
in staat een overeenkomst op afstand te sluiten met andere handelaren of consumenten.
Als onlinemarktplaats wordt bijvoorbeeld aangemerkt de dienst die gebruik maakt van
een website om tweedehands boeken te verkopen, die afkomstig zijn van verschillende
handelaren (zoals antiquariaten) en/of consumenten. Indien een webwinkel naast eigen
producten, ook de verkoop van producten van derden (handelaren of consumenten) faciliteert,
is ook sprake van een onlinemarktplaats.
Het begrip «onlinemarktplaats» is van belang voor de toepassing van artikel 6:193e
lid 1, onderdeel f (nieuw), BW. Daarmee wordt geregeld dat een vermelding door de
aanbieder van een onlinemarktplaats of de derde die het product aanbiedt al dan niet
een handelaar is, essentiële informatie is voor een consument bij het nemen van een
besluit over een transactie.
Onderdeel B
Artikel 6:193c lid 2, onderdeel c, BW (misleidende handelspraktijken)
Artikel 6:193c BW bevat een opsomming van misleidende handelspraktijken, en is een
implementatie van artikel 6 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. In lid
1 gaat het om handelspraktijken waarbij de handelaar feitelijk onjuiste informatie
verstrekt of informatie verstrekt die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden,
zelfs als de informatie feitelijk correct is. In lid 2 zijn enkele bijzondere typen
misleiding opgenomen.
Door middel van artikel 3 lid 3 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
wordt aan artikel 6 lid 2 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken een derde
bijzonder type misleiding toegevoegd (het nieuwe onderdeel c). Dit onderdeel c wordt
geïmplementeerd in artikel 6:193c lid 2, onderdeel c (nieuw), BW.
Het gaat hier om het geval dat in verschillende lidstaten goederen als identiek worden
gepresenteerd, terwijl de samenstelling of kenmerken van dat goed aanzienlijk verschillen
zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat op grond van legitieme en objectieve
factoren. Er is sprake van een misleidende handelspraktijk wanneer de gemiddelde consument
door deze marketing als identieke goederen een besluit over een transactie neemt of
kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als in sommige delen van de Europese
Unie levensmiddelen worden verkocht met een andere samenstelling dan in andere lidstaten,
terwijl de presentatie van die levensmiddelen (bijvoorbeeld met dezelfde verpakking
en onder dezelfde merknaam) identiek is.24 Per geval dient te worden beoordeeld of aan de eisen van onderdeel c is voldaan.
In overweging 53 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming is opgemerkt
dat de bevoegde autoriteit (in Nederland de ACM) bij haar beoordeling rekening moet
houden met het feit of een dergelijke differentiatie gemakkelijk herkenbaar is voor
de consument, met het recht van een handelaar om goederen van hetzelfde merk voor
verschillende geografische markten aan te passen op grond van legitieme en objectieve
factoren, zoals het nationale recht, de beschikbaarheid of seizoen gebondenheid van
grondstoffen of vrijwillige strategieën voor een betere toegang tot gezonde en voedzame
levensmiddelen, alsook met het recht van handelaren om goederen van hetzelfde merk
aan te bieden in verpakkingen van verschillend gewicht of volume in verschillende
geografische markten.
Onderdeel C
Artikel 6:193e BW (essentiële informatie)
In artikel 6:193d BW, waarin artikel 7 leden 1 tot en met 3 van de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken zijn geïmplementeerd, is bepaald dat onder een misleidende handelspraktijk
mede wordt verstaan een misleidende omissie. Tevens wordt aangegeven wanneer er sprake
is van een misleidende omissie. Kortgezegd is er sprake van een misleidende omissie
indien de handelaar essentiële informatie niet of niet op begrijpelijke of ondubbelzinnige
wijze verstrekt. Artikel 6:193e BW (dat artikel 7 lid 4 van de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken implementeert) geeft een opsomming van informatie die in het geval
van een uitnodiging tot aankoop essentieel is, voor zover deze niet reeds uit de context
blijkt. De «uitnodiging tot aankoop» is gedefinieerd in artikel 6:193a lid 1, onderdeel
g, BW.
Voorgesteld wordt de wijzigingen die artikel 3 lid 4 van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming aanbrengt in artikel 7 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken,
te implementeren in artikel 6:193e BW, ook al zijn deze twee nieuwe wijzigingen, in
tegenstelling tot de opsomming in het huidige artikel 6:193e BW, niet beperkt tot
een uitnodiging tot aankoop. Daartoe wordt het artikel onderverdeeld in drie leden.
Lid 1
Door de voorgestelde onderverdeling van artikel 6:193e BW in drie leden, wordt de
opsomming van essentiële informatie in geval van een uitnodiging tot aankoop opgenomen
in lid 1.
Onderdeel d
In onderdeel d wordt een gedeelte van de huidige bepaling geschrapt, namelijk ten
aanzien van het informeren van de consument over het beleid van de handelaar inzake
klachtenbehandeling bij een uitnodiging tot aankoop. Deze informatie moet door de
handelaar zowel worden verstrekt bij de uitnodiging tot aankoop (op grond van de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken) als tijdens de precontractuele informatiefase (op grond
van de richtlijn consumentenrechten). Uit een in 2016 en 2017 door de Europese Commissie
uitgevoerde evaluatie van het Europees consumenten- en marketingrecht blijkt echter
dat deze informatie bij de uitnodiging tot aankoop nog niet zo relevant is. Daarom
is de richtlijn oneerlijke handelspraktijken op dit punt aangepast, en hoeft deze
informatie niet meer te worden gegeven bij een uitnodiging tot aankoop.
De informatie omtrent het beleid inzake klachtenbehandeling is wel relevant in de
precontractuele fase (vergelijk overweging 40 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Daarom verplicht artikel 6:230l, onderdeel d, BW de handelaar in de precontractuele
fase bij andere overeenkomsten dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte
(voor zover van toepassing) informatie te verstrekken over het beleid van de handelaar
inzake klachtenbehandeling. Voor overeenkomsten op afstand of buiten de verkoopruimte
bevat artikel 6:230m, onderdeel g, BW een soortgelijke regeling. Deze bepalingen blijven
onverkort gelden.
Opgemerkt wordt dat een handelspraktijk wél misleidend is als de handelaar informatie
verstrekt over de klachtenbehandeling die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde
consument misleidt of kan misleiden (artikel 6:193c lid 1, aanhef en onderdeel b,
BW).
Onderdeel f
Met artikel 3 lid 4, onderdeel a, onder ii, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
is een nieuw onderdeel toegevoegd aan de opsomming van essentiële informatie bij een
uitnodiging tot aankoop, opgenomen in artikel 7 lid 4 van de richtlijn oneerlijke
handelspraktijken. Voorgesteld wordt dit onderdeel als onderdeel f toe te voegen aan
artikel 6:193e lid 1 (nieuw) BW. Als een product op een onlinemarktplaats wordt aangeboden,
moet de aanbieder van een onlinemarktplaats de consument bij de uitnodiging tot aankoop
informeren of degene die de producten aanbiedt al dan niet een handelaar is. De aanbieder
mag daarbij afgaan op de door de derde die de producten aanbiedt afgelegde verklaring.
Wanneer de derde die de producten aanbiedt, verklaart geen handelaar te zijn, dienen
aanbieders van onlinemarktplaatsen op grond van artikel 6:230m lid 3, onderdeel c
(nieuw), BW voor het sluiten van de overeenkomst een korte verklaring aan de consument
te verstrekken dat de regels in de Europese Unie met betrekking tot de bescherming
van de rechten van consumenten niet van toepassing zijn op de gesloten overeenkomst
(overweging 27 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Lid 2
Door artikel 3 lid 4, onderdeel b, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
wordt in artikel 7 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken een nieuw lid 4bis
ingevoegd. Voorgesteld wordt dit lid te implementeren in artikel 6:193e lid 2 (nieuw)
BW. Dit artikellid is, in tegenstelling tot lid 1, niet beperkt tot het geval van
een uitnodiging tot aankoop, en stelt vast wat als essentiële informatie wordt beschouwd
in het kader van een online zoekopdracht naar producten die worden aangeboden door
verschillende handelaren of consumenten en draagt er daarmee aan bij dat de gemiddelde
consument een geïnformeerd besluit over een overeenkomst kan nemen. Zie hiervoor ook
de toelichting in paragraaf 3.2.1.
Essentieel is dat de consument, ongeacht of de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten,
inzicht krijgt in hoe de rangschikking van de producten die aan de consument wordt
gepresenteerd als resultaat van de zoekopdracht tot stand komt. Voor de definitie
van het begrip «rangschikking» wordt verwezen naar artikel 6:193a lid 1, onderdeel
l (nieuw), BW.
Lid 3
Beoordelingen en aanbevelingen van andere consumenten vormen een belangrijke bron
van informatie voor consumenten, waarop zij hun aankoopbeslissing baseren. Daarom
is middels artikel 3 lid 4, onderdeel c, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
een zesde lid toegevoegd aan artikel 7 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken,
met betrekking tot essentiële informatie ingeval een handelaar toegang biedt tot consumentenbeoordelingen
van een product (zie ook paragraaf 3.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting).
Voorgesteld wordt deze nieuwe bepaling te implementeren in een nieuw lid 3 van artikel
6:193e BW. Indien een handelaar toegang biedt tot consumentenbeoordelingen van een
product, bepaalt dit lid dat informatie over of en hoe de handelaar verzekert dat
de gepubliceerde beoordelingen afkomstig zijn van consumenten die het product daadwerkelijk
hebben gebruikt, essentiële informatie is. Dit lid is, in tegenstelling tot het eerste
lid, niet beperkt tot het geval van een uitnodiging tot aankoop.
Handelaren moeten aan consumenten mededeling doen of processen of procedures worden
toegepast op grond waarvan is nagegaan dat de gepubliceerde beoordelingen afkomstig
zijn van consumenten die de producten hebben gebruikt of gekocht. Als dergelijke controleprocedures
en -processen worden toegepast, moeten handelaren duidelijke informatie verstrekken
over de manier waarop de controles worden uitgevoerd en de manier waarop de beoordelingen
worden verwerkt, bijvoorbeeld of alle beoordelingen, positief en negatief, worden
gepubliceerd, of er voor die beoordelingen is betaald en of zij worden beïnvloed door
een contractuele verhouding met een handelaar.25
Onderdeel D
Artikel 6:193g BW (zwarte lijst van misleidende handelspraktijken)
In de artikelen 6:193g en 6:193i BW is de zogenaamde zwarte lijst van bijlage I van
de richtlijn oneerlijke handelspraktijken opgenomen. Deze lijst bevat concrete gedragingen
die onder alle omstandigheden onrechtmatig zijn. In artikel 6:193g BW gaat het om
misleidende handelspraktijken en in artikel 6:193i BW om agressieve handelspraktijken.
Met artikel 3 lid 7 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming worden vier
misleidende handelspraktijken opgenomen op de zwarte lijst van bijlage I van de richtlijn
oneerlijke handelspraktijken. Voorgesteld wordt deze misleidende handelspraktijken,
die hieronder worden toegelicht, toe te voegen aan artikel 6:193g BW.
Onderdeel x
Het nieuwe onderdeel x regelt dat er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk
wanneer een consument een online zoekopdracht heeft uitgevoerd en (de rangschikking
van) de zoekresultaten zijn beïnvloed als gevolg van betaalde reclame of het doen
van een betaling om een hogere rangschikking van producten te verkrijgen, terwijl
de consument hierover niet in een beknopte, eenvoudig toegankelijke en begrijpelijke
vorm wordt geïnformeerd (overweging 20 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdeel y
Onderdeel y regelt dat er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk wanneer een
handelaar tickets – zoals tickets voor culturele en sportevenementen – doorverkoopt
aan consumenten, die de handelaar heeft verkregen door gebruik te maken van elektronische
middelen, bedoeld om de ingestelde limieten over het aantal tickets dat iemand mag
kopen of andere regels die van toepassing zijn op de aankoop van dergelijke tickets,
te omzeilen. Onder «andere regels» kan bijvoorbeeld worden verstaan regels van de
primaire ticketverkoper of nationale regels.
Dit onderdeel is bijvoorbeeld van toepassing als de handelaar bij de aankoop van de
tickets van een ticketverkoper bestaande technische limieten heeft omzeild door gebruik
te maken van software, zoals «bots» (een programma op de computer dat bepaalde taken
autonoom kan uitvoeren) (overweging 50 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdeel z
Onderdeel z regelt dat er sprake is van een misleidende handelspraktijk als de handelaar
stelt dat de productbeoordelingen afkomstig zijn van consumenten die het product hebben
gekocht en/of gebruikt, terwijl de handelaar geen redelijke en evenredige stappen
heeft ondernomen om te achterhalen of dit daadwerkelijk het geval is. Dergelijke stappen
kunnen betrekking hebben op het verifiëren van de betrouwbaarheid van een beoordeling
die iemand plaatst, bijvoorbeeld door te verzoeken om informatie om na te gaan of
de consument het product daadwerkelijk heeft gebruikt of aangekocht (overweging 47
bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdeel aa
Onderdeel aa regelt dat er sprake is van een misleidende handelspraktijk wanneer de
handelaar een valse consumentenbeoordeling of -aanbeveling van een product plaatst,
bijvoorbeeld op sociale media door middel van «likes». Er is ook sprake van een misleidende
handelspraktijk als de handelaar een derde de opdracht geeft tot het plaatsen van
dergelijke valse consumentenbeoordelingen of -aanbevelingen. Als misleidende handelspraktijk
wordt verder aangemerkt de situatie waarin consumentenbeoordelingen of aanbevelingen
op misleidende wijze worden voorgesteld, bijvoorbeeld wanneer alleen positieve beoordelingen
worden gepubliceerd en de negatieve worden verwijderd. Dat kan zich ook voordoen als
de positieve interactie van een gebruiker met bepaalde online inhoud wordt gekoppeld
aan of verplaatst naar een andere, maar aanverwante inhoud, waardoor de indruk wordt
gewekt dat de gebruiker ook positief tegenover die aanverwante inhoud staat (overweging
49 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Uit de Engelse versie van de richtlijn modernisering consumentenbescherming volgt
dat «aanbevelingen op sociale media» een vertaling is van «social endorsements». Dat
betekent dat de reikwijdte van de rest van de bepaling niet is beperkt tot sociale
media. Om verwarring over de reikwijdte te voorkomen wordt daarom in het voorgestelde
artikel 6:193g, onderdeel aa (nieuw), BW de formulering «sociale media-aanbevelingen»
gebruikt in plaats van «aanbevelingen op sociale media».
Onderdeel E
Artikel 6:230g lid 1 BW (begripsbepalingen afdeling 6.5.2B BW)
In lid 1 van artikel 6:230g BW zijn de begripsbepalingen behorend bij de afdeling
2B van titel 5 van Boek 6 BW opgenomen. In deze afdeling is de richtlijn consumentenrechten
geïmplementeerd. Met artikel 4 lid 1 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
zijn enkele wijzigingen met betrekking tot de begripsbepalingen aangebracht in artikel
2 van de richtlijn consumentenrechten. Met het voorgestelde onderdeel E worden deze
wijzigingen geïmplementeerd in artikel 6:230g BW.
Onderdeel d
In artikel 6:230g lid 1, onderdeel c, BW is een definitie opgenomen van de consumentenkoop
(overeenkomstig artikel 2, onder 5, van de richtlijn consumentenrechten). In artikel
6:230g lid 1, onderdeel d, BW is een definitie gegeven van de overeenkomst tot het
verrichten van diensten (overeenkomstig artikel 2, onder 6, van de richtlijn consumentenrechten).
Met de richtlijn modernisering consumentenbescherming worden beide definities uit
de richtlijn consumentenrechten aangepast (zie artikel 4 lid 1, onderdeel c, van de
richtlijn modernisering consumentenbescherming). Voorgesteld wordt om alleen artikel
6:230g lid 1, onderdeel d, BW met betrekking tot de dienstenovereenkomst, aan te passen.
Ter toelichting daarvan dient het volgende.
De richtlijn past beide definities aan door daaruit de zinsnede te schrappen dat het
moet gaan om een overeenkomst waarbij de consument het bedrag in geld daarvoor betaalt
of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen. De bedoeling van deze wijziging
is om hiermee ook overeenkomsten waarmee online digitale inhoud wordt geleverd of
een digitale dienst wordt verricht en de consument hiervoor geen prijs betaalt, maar
aan de handelaar persoonsgegevens verstrekt, onder de reikwijdte van de richtlijn
te kunnen laten vallen. Daartoe is ook artikel 3 van de richtlijn consumentenrechten,
over het toepassingsbereik van de richtlijn, aangepast (door middel van artikel 4
lid 2, onderdelen a en b, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Aan lid 1 van artikel 3 van de richtlijn consumentenrechten, die bepaalt dat de richtlijn
van toepassing is op alle tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomsten,
wordt een zinsnede toegevoegd, namelijk dat het moet gaan om overeenkomsten waarbij
de consument de prijs ervan betaalt of zich ertoe verbindt deze te betalen. Daarna
is een nieuw lid 1bis ingevoegd, waarin is opgenomen dat de richtlijn consumentenrechten
daarnaast ook van toepassing is op overeenkomsten tot levering van digitale inhoud
niet op een materiële drager en tot het verrichten van digitale diensten, waarbij
niet een prijs in geld wordt betaald, maar persoonsgegevens worden verstrekt. Deze
aanpassing is verwerkt in artikel 6:230h BW, met betrekking tot de reikwijdte van
de afdeling.
Uit het voorgaande volgt dat onder de reikwijdte van de richtlijn niet valt de situatie
waarin sprake is van een overeenkomst tot levering van een roerende zaak, waartegen
persoonsgegevens worden verstrekt, en geen prijs in geld wordt betaald. Aanpassing
van het begrip consumentenkoop, dat verwijst naar artikel 7:5 lid 1 BW (na inwerkingtreding
van de Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud26 artikel 7:5 lid 1, onderdeel a, BW), is daarom niet nodig. De consumentenkoop is
gedefinieerd als de koop van roerende zaken (artikel 7:5 lid 1 BW, na inwerkingtreding
van de Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud artikel
7:5 lid 1, onderdeel a, BW), waarvoor de consument zich verbindt een prijs in geld
te betalen (artikel 7:1 BW). Digitale inhoud die niet op een materiële drager geleverd
wordt, is geen roerende zaak27 (zie voor een nadere toelichting de memorie van toelichting bij de Implementatiewet
richtlijn consumentenrechten28). Een digitale dienst kwalificeert vanzelfsprekend niet als een roerende zaak, maar
als een dienst. Overeenkomsten tot levering van roerende zaken vallen, ook met de
aanpassing van artikel 3 van de richtlijn consumentenrechten, dus alleen onder de
reikwijdte van de richtlijn als daarvoor een prijs wordt betaald in geld. Artikel
6:230g lid 1, onderdeel c, BW behoeft in dit kader dus geen aanpassing.
Dat is anders voor artikel 6:230g lid 1, onderdeel d, BW over de overeenkomst tot
het verrichten van diensten. Hieronder vallen ook digitale diensten (en dit is met
de richtlijn modernisering consumentenbescherming zelfs expliciet tot uitdrukking
gebracht in de nieuwe definitie van de dienstenovereenkomst). Om die reden dient artikel
6:230g lid 1, onderdeel d, BW te worden aangepast en dient uit de definitie de zinsnede
te worden verwijderd waarin is opgenomen dat de consument zich verbindt een prijs
te betalen.
Tezamen met de aanpassing van artikel 6:230h BW, wordt hiermee geborgd dat (a) alle
overeenkomsten tussen handelaar en consument, waarbij de consument de prijs (in geld)
betaalt of zich ertoe verbindt de prijs te betalen en (b) alle overeenkomsten tussen
handelaar en consument tot levering van digitale inhoud niet op een materiële drager
of tot het verrichten van een digitale dienst in ruil voor persoonsgegevens, onder
de reikwijdte van afdeling 6.5.2B BW vallen.
Onderdeel r
Dit onderdeel is een gedeeltelijke implementatie van het begrip «goederen» uit artikel
4 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming, die de
reeds bestaande definitie uit artikel 2, onder 3, van de richtlijn consumentenrechten
vervangt. Bij de nieuwe definitie wordt nu verwezen naar de begripsbepaling die opgenomen
is in artikel 2, onder 5, van de Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement
en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de
verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG,
en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (hierna: richtlijn verkoop goederen). Hierbij
wordt, zoals in het Europees privaatrecht gebruikelijk is, gesproken van «goed» waar
volgens het Nederlandse recht «zaak» wordt bedoeld. Volgens de begripsbepaling gaat
het om alle roerende zaken, met inbegrip van water, gas en elektriciteit die voor
verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid.
Een regeling daartoe is reeds te vinden in de artikelen 3:2 en 3:3 BW.29 In de begripsbepaling in de richtlijn verkoop goederen wordt apart benoemd dat onder
de reikwijdte van het begrip «goederen» eveneens roerende zaken vallen waarin digitale
inhoud of digitale diensten zijn verwerkt of die daarmee onderling zijn verbonden,
op zodanige wijze dat het ontbreken van die digitale inhoud of die digitale dienst
ertoe zou leiden dat de goederen hun functies niet kunnen vervullen («zaken met digitale
elementen»). Zaken met digitale elementen vallen onder de reikwijdte van het begrip
«roerende zaak», zoals opgenomen in de artikelen 3:2 en 3:3 BW, en vallen daarom reeds
onder het toepassingsbereik van afdeling 6.5.2B van het Burgerlijk Wetboek. Omdat,
naast de algemene bepalingen die gelden voor alle roerende zaken, een aantal bepalingen
uit de richtlijn consumentenrechten specifiek van toepassing zijn op (onder meer)
zaken met digitale elementen, wordt dit begrip geïmplementeerd in onderdeel r, waarin
een omschrijving wordt gegeven van het begrip «zaak met digitale elementen». Onder
zaken met digitale elementen vallen bijvoorbeeld een smartphone met een gestandaardiseerde
vooraf geïnstalleerde applicatie of een smartwatch.
Onderdelen s
Met artikel 4 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
is in artikel 2, onder 4bis, van de richtlijn consumentenrechten de begripsbepaling
«persoonsgegevens» opgenomen, waarvoor verwezen wordt naar de AVG. Artikel 4, onder
1, van de AVG omschrijft «persoonsgegevens» als «alle informatie over een geïdentificeerde
of identificeerbare natuurlijke persoon («de betrokkene»); als identificeerbaar wordt
beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd,
met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer,
locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend
zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele
of sociale identiteit van die natuurlijke persoon». In het nieuwe onderdeel s van
artikel 6:230g lid 1 BW is deze definitie overgenomen met een verwijzing naar de AVG.
De omschrijving van persoonsgegevens is van belang in het kader van overeenkomsten
tot het leveren van niet op een materiële drager geleverde digitale inhoud en het
verrichten van digitale diensten. De richtlijn consumentenrechten is immers ook van
toepassing op niet op een materiële drager geleverde digitale inhoud en digitale diensten
als die zijn geleverd of verricht in het kader van een overeenkomst op grond waarvan
de consument geen prijs aan de handelaar betaalt, maar hem persoonsgegevens verstrekt,
tenzij deze persoonsgegevens uitsluitend door de handelaar worden verwerkt om de digitale
inhoud of digitale dienst te leveren, waarbij de handelaar die gegevens niet voor
andere doeleinden verwerkt.
Onderdeel t
Met onderdeel t wordt het nieuwe artikel 2, onder 16, van de richtlijn consumentenrechten
over het begrip «digitale dienst» geïmplementeerd (opgenomen in die richtlijn middels
artikel 4 lid 1, onderdeel e, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Bij de begripsbepaling is aangesloten bij de definitie van digitale dienst zoals opgenomen
in de richtlijn digitale inhoud en digitale diensten. Het begrip «digitale dienst»
wordt regelmatig in samenhang gebruikt met het begrip «digitale inhoud» uit artikel
6:230g lid 1, onderdeel i, BW. Voorbeelden van digitale diensten zijn diensten voor
het delen van video en audio en andere diensten voor bestanden, tekstverwerking of
spellen die in de cloud worden aangeboden, opslag in de cloud, webmail, sociale media
en cloudtoepassingen (overweging 30 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdelen u en v
Onderdeel u implementeert het begrip «onlinemarktplaats», dat nieuw is opgenomen in
artikel 2, onder 17, van de richtlijn consumentenrechten door middel van artikel 4
lid 1, onderdeel e, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming. Het begrip
«onlinemarktplaats» is ook opgenomen in artikel 6:193a lid 1, onderdeel m, BW (nieuw)
en is bij de artikelsgewijze toelichting van dat onderdeel reeds toegelicht.
Voor aanbieders van onlinemarktplaatsen gaan specifieke precontractuele informatieverplichtingen
gelden (zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde artikel 6:230m
lid 3 (nieuw) BW, vergelijk overweging 24 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
In onderdeel v is daarom tevens het begrip «aanbieder van een onlinemarktplaats» opgenomen
(ter implementatie van het nieuwe artikel 2, onder 18, van de richtlijn consumentenrechten,
opgenomen middels artikel 4 lid 1 onderdeel e, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdelen w, x en y
De begrippen compatibiliteit (onderdeel w), functionaliteit (onderdeel x) en interoperabiliteit
(onderdeel y), nieuw opgenomen als artikel 2, onder 19, 20 en 21, van de richtlijn
consumentenrechten middels artikel 4 lid 1, onderdeel e, van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming, zijn relevant voor gevallen waarin sprake is van een zaak
met digitale elementen (d.w.z. roerende zaken waarin digitale inhoud of een digitale
dienst is verwerkt of die daarmee onderling verbonden is), digitale inhoud of een
digitale dienst. De handelaar dient de consument voor het tot stand komen van de overeenkomst
informatie over de functionaliteit, relevante compatibiliteit en interoperabiliteit
te verstrekken (artikelen 6:230l, onderdelen g en h (nieuw), en 6:230m lid 1, onderdelen
r en s (nieuw), BW). Alle drie de begrippen zijn afkomstig uit de richtlijn digitale
inhoud en digitale diensten.
Het begrip «compatibiliteit» doelt op het vermogen van de digitale inhoud of digitale
dienst om het te doen op daarvoor bedoelde software of hardware. Bijvoorbeeld of de
grafische kaart voldoet om een bepaald computerspel te spelen. Met het begrip «compatibiliteit»
worden dus bedoeld de eisen die voor de desbetreffende digitale inhoud of digitale
dienst worden gesteld aan de digitale omgeving van de consument (zoals bepaalde hardware
of software op de computer van de consument).
Het begrip «functionaliteit» moet worden opgevat als een verwijzing naar de manieren
waarop digitale inhoud of een digitale dienst kan worden gebruikt. Technische beperkingen
kunnen bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de mate waarin de digitale inhoud of digitale
dienst alle beoogde functies kan vervullen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan bescherming via een Digital Rights Management of regiocodering, waardoor de mogelijkheden
voor de consument om een bepaald film- of audiobestand af te spelen of streamingdiensten
af te nemen worden beperkt (overweging 36 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Het begrip «interoperabiliteit» houdt verband met de vraag of en in hoeverre digitale
inhoud of een digitale dienst kan werken met hardware of software die verschilt van
de hardware of software waarmee gelijksoortige digitale inhoud of digitale diensten
normaliter worden gebruikt. Als sprake is van interoperabiliteit, kan de digitale
inhoud of de digitale dienst bijvoorbeeld informatie uitwisselen met dergelijke andere
software en hardware en de uitgewisselde informatie gebruiken (overweging 36 bij de
richtlijn modernisering consumentenbescherming). Een voorbeeld is een applicatie die
op smartphones met verschillende besturingssystemen kan worden gebruikt.
Onderdeel F
Artikel 6:230h BW (toepassingsbereik afdeling 6.5.2B BW)
In artikel 6:230h BW is het toepassingsbereik van afdeling 6.5.2B BW opgenomen, overeenkomstig
artikel 3 van de richtlijn consumentenrechten. Met artikel 4 lid 2 van de richtlijn
modernisering consumentenbescherming is het toepassingsbereik van de richtlijn consumentenrechten
uitgebreid, zoals hieronder nader toegelicht. Met het voorgestelde onderdeel F wordt
artikel 6:230h BW dienovereenkomstig aangepast.
Lid 1
Met de voorgestelde aanpassing van lid 1 wordt artikel 3, lid 1 en lid 1bis, van de
richtlijn consumentenrechten (gewijzigd met artikel 4 lid 2, onderdelen a en b, van
de richtlijn modernisering consumentenbescherming) geïmplementeerd. Artikel 6:230h
lid 1 BW heeft betrekking op overeenkomsten tussen een handelaar en een consument
waarbij de consument een prijs betaalt of zich ertoe verbindt deze te betalen (onderdeel
a) en overeenkomsten waarbij digitale inhoud niet op een materiële drager wordt geleverd
of een digitale dienst wordt verricht en de consument als tegenprestatie persoonsgegevens
aan de handelaar verstrekt of zich ertoe verbindt deze te verstrekken (onderdeel b).
In beide gevallen zijn de (overige) artikelen uit afdeling 6.5.2B BW van toepassing.
Onderdeel a
Dit onderdeel geeft het brede toepassingsbereik van afdeling 6.5.2B aan: de afdeling
is in beginsel van toepassing op alle overeenkomsten die tussen handelaren en consumenten
worden gesloten, waarbij de consument de prijs ervan betaalt of zich ertoe verbindt
deze te betalen. Onder deze ruime formulering valt derhalve zowel de consumentenkoop
(artikel 6:230g lid 1 onderdeel c, BW) als de overeenkomst tot het verrichten van
diensten (artikel 6:230g lid 1 onderdeel d, BW), en andersoortige overeenkomsten tussen
handelaar en consument. Voor een nadere toelichting op de (met de richtlijn modernisering
consumentenbescherming nieuw toegevoegde) zinsnede «waarbij de consument de prijs
ervan betaalt of zich ertoe verbindt deze te betalen» wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 6:230g lid 1, onderdeel d, BW. Voor het overige behoeft artikel 3 lid
1 van de richtlijn consumentenrechten niet te worden geïmplementeerd. De laatste volzin
van dit lid heeft immers betrekking op de levering van water, gas, elektriciteit of
gasverwarming. Naar Nederlands recht valt dat onder de levering van een roerende zaak.30
Onderdeel b
Onderdeel b breidt het toepassingsgebied van afdeling 6.5.2B BW verder uit, overeenkomstig
het nieuwe lid 1bis van artikel 3 van de richtlijn consumentenrechten. In dit onderdeel
wordt geregeld dat de afdeling ook van toepassing is op overeenkomsten waarbij online
digitale inhoud (dus niet op een materiële drager) wordt geleverd of een digitale
dienst wordt verricht en de consument geen prijs betaalt en zich er ook niet toe verbindt
een prijs te betalen, maar aan de handelaar persoonsgegevens versterkt of zich ertoe
verbindt die te verstrekken. Bij levering van levering van digitale inhoud die niet
op een materiële drager wordt geleverd, gaat het bijvoorbeeld om software die wordt
gedownload. Bij het verrichten van een digitale dienst gaat het bijvoorbeeld om webstreaming,
opslag in de cloud of webmail (overwegingen 30–31 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Lid 5
Passagiersvervoer is grotendeels uitgezonderd van de reikwijdte van de richtlijn consumentenrechten.
Slechts enkele artikelen uit deze richtlijn zijn wél van toepassing op overeenkomsten
met betrekking tot passagiersvervoer.31
Artikel 4, lid 2, onderdeel c, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
voegt hier (door middel van een wijziging van artikel 3 lid 3, onderdeel k, van de
richtlijn consumentenrechten) één artikel aan toe: artikel 21 van de richtlijn consumentenrechten
(geïmplementeerd in artikel 6:230k lid 2 BW). Dit artikel normeert de kosten die door
de handelaar aan de consument in rekening kunnen worden gebracht bij telefonisch contact
over het tussen hen gesloten contract. Handelaren mogen daarvoor, ongeacht de incassomethode,
niet meer in rekening brengen dan het basistarief. Artikel 6:230k lid 2 BW wordt ook
van toepassing op overeenkomsten met betrekking tot personenvervoer.
Onderdeel G
Artikel 6:230l BW (precontractuele informatieverplichtingen)
Artikel 6:230l BW heeft betrekking op de precontractuele informatieverplichtingen
voor andere overeenkomsten dan op afstand of buiten de verkoopruimte (overeenkomstig
artikel 5 van de richtlijn consumentenrechten). Omdat artikel 4 lid 3 van de richtlijn
modernisering consumentenbescherming enkele wijzigingen heeft aangebracht in deze
precontractuele informatieverplichtingen van artikel 5 van de richtlijn consumentenrechten,
dient artikel 6:230l BW overeenkomstig te worden aangepast.
Onderdeel e
In dit onderdeel wordt, overeenkomstig de aanpassing van artikel 5 lid 1, onderdeel
e, van de richtlijn consumentenrechten, opgenomen dat de informatieverplichting met
betrekking tot de wettelijke regeling van conformiteit ook van toepassing is in geval
van levering van digitale inhoud of het verrichten van een digitale dienst.
Onderdelen g en h
In onderdeel g van artikel 6:230l BW is opgenomen dat de handelaar voor het sluiten
van de overeenkomst, voor zover van toepassing, informatie dient te verschaffen over
de functionaliteit van de digitale inhoud, en in onderdeel h dat de handelaar informatie
dient te verschaffen over de relevante interoperabiliteit van de digitale inhoud met
hardware of software waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan zijn.
In de tekst van deze onderdelen worden, in aanvulling op de digitale inhoud, zaken
met digitale elementen en digitale diensten toegevoegd. Daarnaast is in onderdeel
h nu opgenomen dat niet alleen informatie over de interoperabiliteit maar ook over
de compatibiliteit moet worden verschaft.
De begrippen »digitale dienst», «digitale inhoud», «zaak met digitale elementen»,
«functionaliteit», «interoperabiliteit» en «compatibiliteit» zijn opgenomen als begripsbepalingen
in artikel 6:230g BW, en zijn reeds toegelicht in de daarbij behorende artikelsgewijze
toelichting.
Onderdeel H
Artikel 6:230m BW (precontractuele informatieverplichtingen bij overeenkomsten op
afstand of buiten de verkoopruimte)
In artikel 6:230m lid 1 BW zijn, overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn consumentenrechten,
de precontractuele informatieverplichtingen opgenomen in geval van een overeenkomst
op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Omdat artikel 4 lid 4, van
de richtlijn modernisering consumentenbescherming enkele wijzigingen heeft aangebracht
in deze precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6 van de richtlijn consumentenrechten,
dient artikel 6:230m lid 1 BW overeenkomstig te worden aangepast. Daarnaast wordt
voorgesteld aan artikel 6:230m BW een lid 3 toe te voegen, waarmee de nieuwe informatieverplichtingen
voor onlinemarktplaatsen (door artikel 4 lid 5 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
ingevoegd als artikel 6bis in de richtlijn consumentenrechten) worden geïmplementeerd.
Lid 1
Onderdeel c
In onderdeel c is artikel 6 lid 1, onderdeel c, van de richtlijn consumentenrechten
geïmplementeerd en regelt informatieverplichtingen over de contactgegevens van de
handelaar, zoals het adres waar de handelaar gevestigd is, alsmede het telefoonnummer
en e-mailadres van de handelaar. Het doel van dit onderdeel is om de consument in
staat te stellen snel contact met de handelaar op te nemen en efficiënt met de handelaar
te communiceren. Treedt de handelaar als vertegenwoordiger voor een andere handelaar
op, dan verstrekt hij ook het adres en de identiteit van de andere handelaar.32
Met artikel 4 lid 4, onderdeel a, onder i, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
is deze bepaling aangepast. Ten eerste is de verwijzing naar de fax geschrapt, aangezien
de fax nog slechts zelden wordt gebruikt (overweging 46 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming). Daarnaast is aan de bepaling een informatieverplichting toegevoegd
indien de handelaar ook andere vormen van online communicatie gebruikt die de consument
in staat stellen om de correspondentie met de handelaar op een duurzame gegevensdrager
te bewaren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inloggen op een online
account (website) waarop alle correspondentie tussen handelaar en consument is terug
te vinden en die de consument kan downloaden op zijn eigen computer. In dat geval
moet de handelaar ook gedetailleerde informatie geven over deze andere vorm(en) van
communicatie.
Onderdelen l, r en s
De voorgestelde wijzigingen in deze onderdelen vloeien voort uit de wijzigingen die
artikel 4 lid 4, onderdeel a, onder iii en iv, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
aanbrengt in artikel 6 lid 1, onderdelen l, r en s, van de richtlijn consumentenrechten.
De wijzigingen in deze informatieverplichtingen komen overeen met die van artikel
6:230l, onderdelen e, g en h, BW. Verwezen wordt naar de toelichting bij die onderdelen.
Onderdeel u (nieuw)
Met artikel 4 lid 4, onderdeel a, onder ii, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
wordt aan artikel 6 lid 1 van de richtlijn consumentenrechten een nieuwe informatieverplichting
toegevoegd, met betrekking tot gepersonaliseerde prijzen (nieuw onder 4bis). Dit onderdeel
u strekt tot implementatie van die nieuwe informatieverplichting en verplicht handelaren
om consumenten duidelijk te informeren wanneer de prijs die zij te zien krijgen, is
gepersonaliseerd aan de hand van geautomatiseerde besluitvorming. Zo kunnen consumenten
in hun aankoopbesluit rekening houden met de potentiële risico’s, zoals een hogere
te betalen prijs in vergelijking met een niet gepersonaliseerd aanbod. Dit onderdeel
heeft geen betrekking op gevallen waarbij de prijs snel kan veranderen naar aanleiding
van de vraag op de markt («realtime pricing»), zonder dat sprake is van personalisering
op basis van geautomatiseerde besluitvorming (overweging 45 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming).
Lid 3
Met artikel 4 lid 5, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt aan
de richtlijn consumentenrechten een artikel 6bis toegevoegd, met enkele specifieke
precontractuele informatieverplichtingen voor de aanbieder van een onlinemarktplaats.
Voorgesteld wordt deze informatieverplichtingen te implementeren in een nieuw lid
3 van artikel 6:230m BW.
Een onlinemarktplaats maakt het mogelijk voor consumenten om een overeenkomst te sluiten
met een derde partij (handelaar of consument). Op basis van de zoekopdracht van de
consument presenteert de onlinemarktplaats een lijst met resultaten waaruit de consument
een keuze kan maken. De consument moet weten hoe die resultaten tot stand zijn gekomen.
Daarnaast moet de consument weten wat voor soort partij zijn contractuele wederpartij
is en wat de gevolgen hiervan zijn voor zijn rechten en verplichtingen. Deze informatie
moet op een duidelijke en begrijpelijke wijze worden verstrekt, en mag daarom bijvoorbeeld
niet enkel worden opgenomen in algemene voorwaarden (overweging 27 bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming).
Onderdeel a regelt de informatie die de aanbieder van de onlinemarktplaats ter beschikking
dient te stellen over de totstandkoming van de rangschikking van het aanbod aan de
consument. Het begrip «rangschikking» is nader gedefinieerd in artikel 6:193a lid
1, onderdeel l, BW, en in de artikelsgewijze toelichting van dat artikel reeds toegelicht.
De aanbieder van de onlinemarktplaats moet algemene informatie beschikbaar stellen
over de belangrijkste standaardparameters ter bepaling van de rangschikking en van
hun relatieve belang ten opzichte van andere parameters. Die informatie moet beschikbaar
worden gesteld in een specifiek deel van de online interface dat rechtstreeks en eenvoudig
toegankelijk is vanaf de pagina waar de zoekresultaten worden gepresenteerd.
Onderdeel b brengt mee dat de aanbieder van een onlinemarktplaats de consument moet
informeren over het feit of deze een overeenkomst aangaat met een handelaar dan wel
met een niet-handelaar, bijvoorbeeld een andere consument. In het laatste geval moet
de consument ervan op de hoogte worden gesteld dat de Europese regels ter bescherming
van consumenten niet van toepassing zijn op de overeenkomst, het betreft dan immers
niet meer een overeenkomst tussen handelaar en een consument (onderdeel c) (overwegingen
26–27 bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming).
Onderdeel d verplicht aanbieders van onlinemarktplaatsen om, indien van toepassing,
de consument te informeren over de wijze waarop de met de overeenkomst verband houdende
verplichtingen worden verdeeld tussen de derde die de goederen, diensten of digitale
inhoud aanbiedt en de aanbieder van de onlinemarktplaats. De aanbieder van de onlinemarktplaats
mag aangeven dat een derde-handelaar als enige verantwoordelijk is voor het waarborgen
van de consumentenrechten, of diens specifieke verantwoordelijkheden beschrijven,
wanneer die aanbieder de verantwoordelijkheid op zich neemt voor bepaalde aspecten
van de overeenkomst, zoals de levering of de uitoefening van het recht van ontbinding.
Uiteraard doet dergelijke informatie geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid die
de aanbieder van de onlinemarktplaats of de derde-handelaar overeenkomstig Europese
of nationale regels heeft met betrekking tot de overeenkomst.
Onderdeel I
Artikel 6:230p lid 1 BW (uitzonderingen recht van ontbinding)
Artikel 6:230p BW geeft een aantal uitzonderingen op het recht van ontbinding (herroepingsrecht)
binnen veertien dagen overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn consumentenrechten.
De gedachte hierachter is dat sommige overeenkomsten zich, gelet op inhoud en strekking,
niet goed lenen voor een dergelijk recht. Met artikel 4 lid 12 van de richtlijn modernisering
consumentenbescherming wordt artikel 16 van de richtlijn consumentenrechten op enkele
punten aangepast. De voorgestelde wijzigingen in artikel 6:230p BW implementeren deze
aanpassingen. De aanpassingen in onderdeel d hebben betrekking op de overeenkomst
tot het verrichten van diensten, waaronder digitale diensten. De aanpassingen in onderdeel
g hebben betrekking op de overeenkomst voor de levering van digitale inhoud die niet
op een materiële drager is geleverd. Indien aan de vereisten als neergelegd in de
onderdelen d en g is voldaan, dan verliest de consument zijn recht om de overeenkomst
tot een termijn van veertien dagen zonder opgave van redenen ontbinden.
Onderdeel d
Met artikel 4 lid 12, onderdeel a, onder i, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
is artikel 16, onderdeel a, van de richtlijn consumentenrechten aangepast. Dit onderdeel,
dat geïmplementeerd is in onderdeel d van artikel 6:230p BW, regelt in welke gevallen
er na volledige uitvoering van een dienst geen recht meer bestaat op ontbinding. Het
onderdeel wordt aangepast in verband met de uitbreiding van het toepassingsbereik
van de richtlijn (en daarmee van afdeling 6.5.2b BW, zie artikel 6:230h lid 1, onderdeel
b (nieuw), BW) tot overeenkomsten tot het verrichten van digitale diensten, waarvoor
door de consument aan de handelaar persoonsgegevens worden verstrekt, en geen betaling
in geld. Onderdeel d regelt daarmee dus zowel de situatie dat de overeenkomst tot
het verrichten van diensten voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, als
de situatie dat de consument voor het verkrijgen van de digitale dienst uitsluitend
persoonsgegevens verstrekt. Wanneer de overeenkomst voor de consument geen geldelijke
betalingsverplichting inhoudt (dus, gelet op de reikwijdte van de richtlijn, wanneer
er sprake is van het verstrekken van persoonsgegevens voor het verkrijgen van een
digitale dienst) verliest de consument zijn recht van ontbinding zodra de handelaar
de overeenkomst volledig is nagekomen. In het geval een overeenkomst tot het verrichten
van diensten wél een betalingsverplichting inhoudt, dan verliest de consument alleen
zijn recht van ontbinding nadat de handelaar de overeenkomst volledig is nagekomen,
als aan twee aanvullende vereisten is voldaan: de nakoming moet zijn begonnen met
uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de consument en de consument moet voor
of bij het afsluiten van de overeenkomst hebben verklaard afstand te doen van zijn
recht van ontbinding nadat de overeenkomst volledig is nagekomen.
Onderdeel g
In onderdeel g is artikel 16, onderdeel m, van de richtlijn consumentenrechten geïmplementeerd,
met betrekking tot de omstandigheden waaronder een consument geen recht op ontbinding
heeft bij de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd,
als de nakoming van de overeenkomst reeds is begonnen. Artikel 16, onderdeel m, van
de richtlijn consumentenrechten is aangepast middels artikel 4 lid 12, onderdeel a,
onder ii, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming. Bij overeenkomsten
tot levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager geleverd wordt en
daarvoor persoonsgegevens worden verstrekt, vervalt het recht van ontbinding zodra
de uitvoering daarvan begonnen is. Als er wel sprake is van een betalingsverplichting
moet aan enkele aanvullende eisen worden voldaan voordat de consument zijn recht op
ontbinding verliest. De consument kan de overeenkomst dan niet meer ontbinden, als
hij vooraf uitdrukkelijk ingestemd heeft met de nakoming tijdens de herroepingstermijn,
hij heeft verklaard dat hij daarmee afziet van zijn recht op ontbinding, en de handelaar
hiervan een bevestiging (bijvoorbeeld per e-mail) als bedoeld in artikel 6:230t lid
2 of artikel 6:230v lid 7 BW heeft gestuurd aan de consument.
Onderdeel J
Artikel 6:230r leden 5 tot en met 7 BW (gevolgen ontbinding overeenkomst)
In artikel 6:230r BW is artikel 13 van de richtlijn consumentenrechten geïmplementeerd.
Dit artikel regelt de verplichtingen van de handelaar na ontbinding van de overeenkomst
door de consument. Met artikel 4 lid 10, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
worden hieraan enkele bepalingen toegevoegd met betrekking tot ontbinding van een
overeenkomst tot levering van digitale inhoud of het verrichten van een digitale dienst.
Voorgesteld wordt om deze bepalingen te implementeren in drie nieuwe leden van 6:230r
BW (leden 5 tot en met 7).
Leden 5 en 6
De handelaar moet voldoen aan de verplichtingen uit de AVG met betrekking tot de persoonsgegevens
van de consument. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4 van
het algemeen deel van deze toelichting. Andere van de consument afkomstige gegevens
mogen na de ontbinding van de overeenkomst evenmin worden gebruikt, tenzij:
– deze buiten de context van de geleverde digitale inhoud of digitale dienst geen nut
hebben (onderdeel a);
– zij uitsluitend betrekking hebben op de activiteiten van de consument tijdens het
gebruik van de digitale inhoud of dienst, bijvoorbeeld de mogelijkheid tot analyse
van het gebruik van de digitale inhoud of dienst (onderdeel b);
– de gegevens zijn samengevoegd met andere door de handelaar verzamelde gegevens («big
data») en daaruit niet kunnen worden verwijderd zonder dat dit tot disproportionele
inspanningen voor de handelaar leidt (onderdeel c);
– het gaat om gegevens die door de consument tezamen met andere consumenten zijn gecreëerd,
en andere consumenten de gegevens kunnen blijven gebruiken, bijvoorbeeld in het geval
van een bijdrage aan opensourcesoftware (onderdeel d).
Met uitzondering van de eerste drie situaties heeft de consument er recht op dat de
door hem geleverde of gecreëerde gegevens binnen een redelijke termijn, kosteloos
en in een gangbaar en machine-leesbaar format aan hem ter beschikking worden gesteld.
Bijvoorbeeld foto’s, video’s of tekstbestanden die een consument in de cloud of op
sociale media heeft opgeslagen.
Lid 7
De handelaar mag bij ontbinding van de overeenkomst maatregelen nemen om verder gebruik
van de digitale inhoud of digitale dienst door de consument te voorkomen, bijvoorbeeld
door de toegang ertoe (tijdelijk) te blokkeren of een gebruikersaccount te verwijderen
of onbruikbaar te maken voor de consument.
Onderdeel K
Artikel 6:230s lid 7 BW (gevolgen ontbinding overeenkomst)
In artikel 6:230s BW zijn de rechten en plichten van de consument na ontbinding van
de overeenkomst opgenomen. Het artikel is een implementatie van artikel 14 van de
richtlijn consumentenrechten. Dit artikel 14 van de richtlijn consumentenrechten is
door artikel 4 lid 11, onderdeel a, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming
aangevuld met een specifieke verplichting voor consumenten ingeval van ontbinding
van een overeenkomst tot levering van digitale inhoud of het verrichten van een digitale
dienst. Voorgesteld wordt deze bepaling als een nieuw lid 7 van artikel 6:230s BW
te implementeren. In dit lid wordt opgenomen dat de consument zich onthoudt van het
gebruik van de digitale inhoud of de digitale dienst, nadat de overeenkomst is ontbonden.
Daaronder valt ook het door de consument ter beschikking stellen van de digitale inhoud
of digitale dienst aan derden, bijvoorbeeld door het delen met derden van het door
de consument aangemaakte gebruikersaccount.
Onderdeel L
Artikel 6:230t lid 3 BW (aanvullende regels voor totstandkoming overeenkomsten buiten
de verkoopruimte)
Artikel 6:230t BW stelt aanvullende regels voor de totstandkoming van de overeenkomst
buiten de verkoopruimte en implementeert hiermee artikel 7 van de richtlijn consumentenrechten.
Met artikel 4 lid 6, van de richtlijn modernisering consumentenbescherming wordt artikel
7 lid 3, van de richtlijn consumentenrechten (opgenomen in artikel 6:230t lid 3 BW)
aangepast. Dit lid voorziet in een regeling voor de overeenkomst tot het verrichten
van diensten of de levering van water, gas, stadsverwarming of elektriciteit. Nakoming
tijdens de termijn waarbinnen de consument een recht op ontbinding heeft, vindt, indien
de overeenkomst voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, alleen plaats
wanneer de consument hierom uitdrukkelijk heeft verzocht. Een dergelijk verzoek dient
op een duurzame gegevensdrager te worden gedaan. De consument is geen vergoeding verschuldigd
voor de tijdens de ontbindingstermijn verrichte diensten indien de handelaar hiervoor
geen uitdrukkelijke toestemming van de consument heeft verkregen. Met de aanpassing
van lid 3 is opgenomen dat de consument tevens een verklaring dient te hebben afgegeven
dat afstand wordt gedaan van het recht van ontbinding als de overeenkomst tijdens
de ontbindingstermijn volledig wordt nagekomen (overweging 42 bij de richtlijn modernisering
consumentenbescherming). Hiermee wordt aangesloten bij de vereisten van artikel 6:230p
lid 1, onderdeel d, BW (implementatie van artikel 16, onderdeel a, van de richtlijn
consumentenrechten).
Onderdeel M
Artikel 6:230v BW (aanvullende regels totstandkoming overeenkomsten op afstand)
Artikel 6:230v BW stelt aanvullende regels voor de totstandkoming van overeenkomsten
op afstand, en implementeert artikel 8 van de richtlijn consumentenrechten. Artikel
4 lid 7 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming brengt een tweetal wijzigingen
aan in artikel 8 van de richtlijn consumentenrechten. Voorgesteld wordt deze wijzigingen
te implementeren in de leden 5 en 8 van artikel 6:230v BW.
Lid 5
Bepaalde communicatiemiddelen bieden weinig tijd of ruimte om de consument de vereiste
precontractuele informatie te verstrekken als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW.Daarvoor
voorziet het onderhavige lid, dat is gebaseerd op artikel 8 lid 4 van de richtlijn
consumentenrechten, in een specifieke regeling om de consument ook in deze situatie
voldoende bescherming te bieden. Bij communicatiemiddelen die weinig tijd of ruimte
bieden voor informatie zal de handelaar bepaalde minimuminformatie moeten geven via
dat middel en kan hij de consument voor het overige verwijzen naar een andere informatiebron,
bijvoorbeeld door een link naar een webpagina van de handelaar waar de relevante informatie
rechtstreeks beschikbaar en gemakkelijk te raadplegen is (overweging 36 bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming). De gedachte hierachter is dat bij communicatiemiddelen
met beperkte tijd of ruimte moet worden voorkomen dat de consument teveel informatie
krijgt, waardoor essentiële informatie verloren gaat ten koste van minder essentiële
informatie. Het moet worden bevorderd dat de consument als eerste de belangrijkste
informatie krijgt.33Het modelformulier voor ontbinding is met de aanpassing van artikel 8 lid 4, van de
richtlijn consumentenrechten (door middel van artikel 4 lid 7, onderdeel a, van de
richtlijn modernisering consumentenbescherming) niet langer opgenomen in de opsomming
van belangrijkste informatie. Dit modelformulier voor ontbinding zal, net als de overige
informatie, alsnog moeten worden verstrekt op de in artikel 6:230v lid 1 BW bedoelde
wijze. Dit betekent dat de verplichte informatie op een duurzame gegevensdrager zal
moeten worden verstrekt in een leesbare vorm en in duidelijke en begrijpelijke taal.
Lid 8
Deze wijziging, waarmee de aanpassing van artikel 8, achtste lid, van de richtlijn
consumentenrechten (door middel van artikel 4, zevende lid, onderdeel b, van de richtlijn
modernisering consumentenbescherming) wordt geïmplementeerd, komt inhoudelijk overeen
met die van artikel 6:230t lid 3 BW inzake overeenkomsten buiten de verkoopruimte.
Voor een toelichting wordt naar de toelichting op dat artikel verwezen.
ARTIKEL II (Wet handhaving consumentenbescherming)
Het voorgestelde artikel II wijzigt de Whc. In de Whc zijn onder meer delen van de
toezichts- en handhavingstaken van de ACM en de AFM geregeld. De ACM is belast met
het toezicht op en de handhaving van de consumentenregelgeving genoemd in onderdeel
a van de bijlage bij de Whc. De ACM heeft geen toezichts- en handhavingsbevoegdheid
ten aanzien van die regelgeving zodra een overtreding betrekking heeft op een financiële
dienst of activiteit. In die gevallen is de AFM bevoegd. De AFM is tevens belast met
het toezicht op en de handhaving van de regelgeving genoemd in onderdeel b van de
bijlage bij de Whc. Naast de ACM en de AFM zijn in de Whc nog een aantal andere toezichthouders
(de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
het Commissariaat voor de Media en de Inspectie Leefomgeving en Transport) aangewezen,
die zijn belast met het toezicht op en de handhaving van een aantal specifieke (consumenten)regels.
De voorgestelde wijzigingen hebben alleen betrekking op overtredingen van regelgeving
die opgenomen is in onderdeel a van de bijlage bij de Whc, en hebben derhalve alleen
gevolgen voor de toezichts- en handhavingstaken van de ACM en de AFM.
Onderdelen A en C
In de artikelen 8ter lid 3 van de richtlijn oneerlijke bedingen, 8 lid 2 van de richtlijn
prijsaanduiding producten, 13 lid 2 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken
en 24 lid 2 van de richtlijn consumentenrechten, zoals aangepast bij de richtlijn
modernisering consumentenbescherming, is opgenomen dat lidstaten er voor moeten zorgen
dat bij het opleggen van sancties voor overtredingen van de op grond van deze richtlijnen
vastgestelde nationale regels, waar passend rekening wordt gehouden met bepaalde niet-limitatieve
en indicatieve criteria. Bij het bepalen van de sanctie moet de desbetreffende toezichthouder
onder meer rekening houden met de aard, ernst, omvang en duur van de inbreuk, de maatregelen
die de handelaar heeft getroffen om de geleden schade te beperken, recidive en door
handhavingsautoriteiten van andere lidstaten opgelegde sancties voor dezelfde overtreding.
Ook kunnen andere voor de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of
verzachtende factoren in acht worden genomen.
In Nederland hebben de ACM en de AFM de bevoegdheid om (onder meer) een boete op te
leggen in geval van overtreding van de in onderdeel a van de bijlage bij de Whc genoemde
bepalingen, waaronder de nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van de
richtlijn oneerlijke bedingen, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de richtlijn
prijsaanduiding producten en de richtlijn consumentenrechten. Derhalve moet worden
geborgd dat de ACM en de AFM bij het opleggen van een boete voor overtreding van de
nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van die richtlijnen, waar passend,
in ieder geval rekening houden met de in de richtlijnen genoemde gemeenschappelijke
niet-limitatieve en indicatieve criteria. Hiertoe wordt voorgesteld om de in de richtlijnen
genoemde (soms zeer specifieke) gemeenschappelijke criteria, integraal op te nemen
in artikel 2.10 (nieuw) Whc (dat, gelet op 3.4 lid 9 (nieuw) Whc, van overeenkomstige
toepassing is wanneer de AFM optreedt). De ACM en de AFM dienen bij het vaststellen
van een bestuurlijke boete conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) al rekening
te houden met de omstandigheden van het geval. Dit komt in artikel 2.10 Whc tot uitdrukking
door de verwijzing naar de artikelen 3:4, 5:41 en 5:46 Awb. Deze artikelen bepalen
dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit in het algemeen de rechtstreeks
betrokken belangen afweegt en daarbij ervoor zorgt dat de gevolgen niet onevenredig
zijn (artikel 3:4 Awb), dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt als
de overtreding de overtreder niet kan worden verweten (artikel 5:41 Awb) en dat een
bestuursorgaan de hoogte van de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding
en de mate van verwijtbaarheid (artikel 5:46 Awb). Op grond van deze artikelen wegen
de AFM en de ACM alle relevante omstandigheden mee bij het opleggen van een bestuurlijke
boete. Artikel 2.10 Whc geeft hier nu een nadere invulling aan voor het opleggen van
bestuurlijke boetes voor overtreding van de nationale bepalingen die zijn vastgesteld
op grond van de richtlijn oneerlijke bedingen, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken,
de richtlijn consumentenrechten en de richtlijn prijsaanduiding producten: waar passend
wordt in ieder geval rekening gehouden met de specifieke omstandigheden opgesomd in
artikel 2.10 van de Whc.
De gemeenschappelijke criteria hoeven alleen te worden meegewogen wanneer dit passend
is: de criteria zijn mogelijk niet allemaal even relevant voor alle inbreuken waarvoor
sancties worden opgelegd, met name voor niet-ernstige inbreuken (overweging 8 bij
de richtlijn modernisering consumentenbescherming). Ook blijft het voor de ACM en
de AFM mogelijk om ook andere factoren mee te wegen bij het bepalen van de boete.
Het betreft een niet-limitatieve opsomming (blijkend uit de bewoordingen «in ieder
geval»).
Onderdeel B
De artikelen 8ter leden 4 en 5 van de richtlijn oneerlijke bedingen, 13, leden 3 en
4 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en 24 leden 3 en 4 van de richtlijn
consumentenrechten, zoals aangepast bij de richtlijn modernisering consumentenbescherming,
bepalen dat, wanneer er bij een overtreding van één van die richtlijnen, een gecoördineerde
actie als bedoeld in de CPC-verordening wordt gestart, nationale wetgevingen moeten
voorzien in de mogelijkheid om een geldboete aan de overtreder op te leggen van ten
minste vier procent van de jaaromzet van de overtreder in de betrokken lidstaat of
lidstaten. Als geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet, moet de lidstaat
de mogelijkheid hebben om een geldboete met een maximumbedrag van ten minste € 2 miljoen
op te leggen.
Op grond van artikel 2.15 Whc (die conform artikel 3.4 lid 5 Whc van overeenkomstige
toepassing is op de AFM) is de maximumboete die de ACM of de AFM kan opleggen, beperkt
tot maximaal € 900.000, of indien dit meer is, één procent van de omzet (of tien procent,
in geval van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in de artikelen 6:193g of
6:193i BW). Om het mogelijk te maken dat de ACM of AFM bij een gecoördineerde actie
ter zake van een overtreding van regels gesteld op grond van de richtlijn oneerlijke
bedingen, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken of de richtlijn consumentenrechten
de maximumboete kan opleggen die die richtlijnen vereisen (vier procent van de jaaromzet
van de overtreder in de betrokken lidstaat of lidstaten of € 2 miljoen) wordt voorgesteld
artikel 2.15 van de Whc aan te passen, en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij
de reeds bestaande boetesystematiek. Zo wordt voorkomen dat de sanctieregels voor
nationale inbreuken en intracommunautaire inbreuken onnodig uit elkaar gaan lopen.
Daarom wordt voorgesteld de bestaande systematiek, waarbij het boetemaximum verdubbeld
wordt in geval van recidive, ook te laten gelden in geval van een gecoördineerde actie
(artikel 2.15 lid 4 (nieuw) Whc). Daarnaast wordt voorgesteld om ook bij een gecoördineerde
actie een maximumboete van tien procent (in plaats van vier procent) van de jaaromzet
van de handelaar te blijven hanteren in geval de boete wordt opgelegd vanwege een
oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193g of 6:193i BW (artikel 2.15,
lid 3 (nieuw) Whc).
ARTIKEL III (Prijzenwet)
In artikel 6bis van de richtlijn prijsaanduiding producten zijn, middels artikel 2
lid 1 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming, regels opgenomen omtrent
prijsverminderingen. Bij prijsverminderingen moet conform artikel 6bis leden 2 en
3 van de richtlijn prijsaanduiding producten, de laagste prijs waarvoor het product
gedurende de dertig dagen voorafgaand aan de prijsvermindering is aangeboden, als
referentieprijs («van»-prijs) worden vermeld. Voor beperkt houdbare goederen en nieuwe
producten, die minder dan dertig dagen op de markt zijn, mogen lidstaten andere regels
vaststellen. Ook mogen lidstaten bepalen dat, in geval van een prijsvermindering die
progressief wordt verhoogd, als referentieprijs de prijs zonder prijsvermindering,
voorafgaand aan de toepassing van de eerste prijsvermindering, mag zijn. Het kabinet
is voornemens om deze bepalingen, net als de andere bepalingen uit de richtlijn prijsaanduiding
producten, te implementeren in het Besluit prijsaanduiding producten. Daartoe wordt
voorgesteld de delegatiegrondslag, opgenomen in artikel 2b lid 1 van de Prijzenwet,
uit te breiden met de bevoegdheid om regels te stellen over het bekendmaken van prijsverminderingen.
ARTIKEL IV (overgangsrecht)
Het voorgestelde artikel IV regelt het overgangsrecht voor de hogere boetemaxima in
geval van gecoördineerde acties (die opgenomen worden in artikel 2.15 Whc). Deze overgangsbepaling
regelt dat bij overtredingen van de artikelen 8.2a, 8.3, 8.4a, 8.5, 8.8, of 8.11 Whc
die zijn begonnen vóór inwerkingtreding van deze implementatiewet en beëindigd na
de inwerkingtreding daarvan, artikel 2.15 Whc van toepassing zal zijn zoals dat luidde
voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Deze keuze vloeit voort uit het feit dat
de hogere boetemaxima, gelet op de artikelen 7 lid 1 van het Verdrag tot Bescherming
van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, 15 lid 1 van het Internationaal
verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en 49 lid 1 van het Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie, niet mogen gelden voor het deel van de overtreding
dat heeft plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. De overgangsbepaling
waarborgt derhalve dat de maatregelen alleen gelden voor «nieuwe» overtredingen, dat
wil zeggen voor overtredingen die zijn begaan ná inwerkingtreding van de betreffende
artikelen. Op overtredingen begaan en beëindigd vóór inwerkingtreding van de voorgestelde
bepalingen worden de voor overtreders gunstigste bepalingen toegepast. Dit vloeit
voort uit artikel 5:46, vierde lid, van de Awb dat artikel 1 lid 2 van het Wetboek
van Strafrecht van overeenkomstige toepassing verklaart. Daarom is daarvoor geen overgangsvoorziening
nodig. Gelet op de voorgestelde boetemaxima-verhogingen zal het gunstigste regime
het recht zijn zoals dat luidt vlak voor inwerkingtreding van deze implementatiewet.
ARTIKELEN V en VI (inwerkingtreding en citeertitel)
Deze artikelen regelen de inwerkingtreding en de citeertitel van deze wet. Artikel
7 lid 1 van de richtlijn modernisering consumentenbescherming schrijft ten eerste
dwingendrechtelijk voor dat de wettelijke maatregelen op 28 november 2021 moeten zijn
getroffen. Ten tweede volgt uit dit artikel dat de bepalingen moeten worden toegepast
vanaf 28 mei 2022. Met inwerkingtreding per 28 mei 2022 wordt afgeweken van het beleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, daar het implementatie van een Europese
richtlijn betreft.
Wordt het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst later uitgegeven dan 27 mei 2022,
dan treedt de wet in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin zij wordt geplaatst.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
S.A. Blok
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
III. Transponeringstabellen Richtlijn (EU) 2019/2161
Wijzigingen van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn oneerlijke bedingen)
Artikel richtlijn (EU) 2019/2161
Artikel richtlijn 93/13/EEG
Artikel wetsvoorstel
Toelichting en keuze beleidsruimte
1
8ter, lid 1
Behoeft geen implementatie
Is reeds geregeld in de Whc. De ACM kan bij gebruik van oneerlijke bedingen een bestuurlijke
boete of last onder dwangsom opleggen, op grond van de artikelen 2.2, 2.9, 8.3 jo.
onderdeel a, van de bijlage bij de Whc. Ook kan zij een zelfstandige last opleggen
op basis van artikel 2.7 Whc. Ingeval het een financiële dienst of activiteit betreft
is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bevoegd op grond van de artikelen 3.1, 8.3
jo. onderdeel a van de bijlage bij de Whc om een zelfstandige last, een bestuurlijke
boete of een last onder dwangsom op te leggen.
1
8ter, lid 2
Behoeft geen implementatie
Het betreft een «kan-bepaling», waarmee lidstaten kunnen besluiten alleen bij bedingen
die in alle omstandigheden worden aangemerkt als oneerlijk, sancties op te leggen.
Hiervan wordt geen gebruik gemaakt, omdat dit een achteruitgang in consumentenbescherming
zou betekenen. Op grond van de Whc kan ACM al optreden bij elk beding dat vernietigbaar
is volgens afdeling 3 van titel 5 van boek 6 BW (waarin richtlijn 93/13/EEG geïmplementeerd
is). De AFM kan op grond van Whc optreden indien het een financiële dienst of activiteit
betreft.
1
8ter, lid 3, onderdeel a
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel a, Whc
Hoewel voor ACM reeds bepalingen hierover opgenomen zijn in de Boetebeleidsregel ACM
2014, geldt deze beleidsregel niet voor andere toezichthouders die optreden bij overtreding
van de nationale bepalingen ter implementatie van deze richtlijn (in dit geval ook
AFM). Mede met het oog op toekomstbestendigheid wordt daarom voorgesteld deze regels
in de Whc vast te leggen.
1
8ter, lid 3, onderdeel b
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel b, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
1
8ter, lid 3, onderdeel c
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel c, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
1
8ter, lid 3, onderdeel d
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel d Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
1
8ter, lid 3, onderdeel e
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel e Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
1
8ter, lid 3, onderdeel f
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel f Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
1
8ter, lid 4
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15, Whc (ook van toepassing op AFM op grond van
artikel 3.4, vijfde lid, Whc) en in de Boetebeleidsregel ACM 2014
N.v.t.
1
8ter, lid 5
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15 Whc (ook van toepassing op AFM op grond van
artikel 3.4, vijfde lid, Whc) en in de boetebeleidsregel ACM 2014
N.v.t.
1
8ter, lid 6
Behoeft geen implementatie
Betreft een verplichting voor de lidstaten om de Europese Commissie (EC) uiterlijk
28 november 2021 in kennis te stellen van in artikel 8ter lid 1 van Richtlijn 93/13/EEG
bedoelde voorschriften en maatregelen en om eventuele latere wijzigingen onverwijld
mede te delen aan EC.
Wijzigingen van richtlijn 98/6/EG (richtlijn prijsaanduiding producten)
Artikel richtlijn (EU) 2019/2161
Artikel richtlijn 98/6/EG
Artikel wetsvoorstel
Toelichting en keuze beleidsruimte
2, lid 1
6bis, lid 1
Artikel III, Artikel 2b, eerste lid, onderdeel e, van de Prijzenwet en in het Besluit
prijsaanduiding producten
In artikel 2b lid 1 van de Prijzenwet wordt een delegatiebepaling opgenomen waarmee
de nieuwe hoofdregel met betrekking tot prijsverminderingen geïmplementeerd kan worden
in het Besluit prijsaanduiding producten
2 lid 1
6bis, lid 2
Artikel III, Artikel 2b lid 1 van de Prijzenwet (delegatiegrondslag) en in het Besluit
prijsaanduiding producten
Zie toelichting hierboven.
2, lid 1
6bis, lid 3
Artikel III, Artikel 2b lid 1 (delegatiegrondslag) van de Prijzenwet en in het Besluit
prijsaanduiding producten
Betreft een «kan-bepaling» waarmee lidstaten kunnen afwijken van de hoofdregel met
betrekking tot prijsverminderingen in geval van beperkt houdbare goederen. Gebruik
maken van deze «kan-bepaling» is noodzakelijk, omdat anders prijsvermindering voor
beperkt houdbare goederen niet goed mogelijk is. Dat zou kunnen leiden tot onwerkbare
situaties in de praktijk. Voorgesteld wordt regels hieromtrent op te nemen in het
Besluit prijsaanduiding producten, op grond van de voorgestelde delegatiebepaling
van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Prijzenwet.
2, lid 1
6bis, lid 4
Artikel III, Artikel 2b lid 1 van de Prijzenwet (delegatiegrondslag) en in het Besluit
prijsaanduiding producten
Betreft een «kan-bepaling» waarmee lidstaten kunnen afwijken van de hoofdregel met
betrekking tot prijsverminderingen in geval van producten die minder dan dertig dagen
op de markt zijn. Gebruik maken van deze «kan-bepaling» is noodzakelijk, omdat anders
producten die minder dan dertig dagen op de markt zijn, niet als actieproduct (met
afprijzing) verkocht kunnen worden. Dat zou leiden tot een onwerkbare situatie in
de praktijk. Voorgesteld wordt regels hieromtrent op te nemen in het Besluit prijsaanduiding
producten, op grond van de voorgestelde delegatiebepaling van artikel 2, eerste lid,
onderdeel e, van de Prijzenwet.
2, lid 1
6bis, lid 5
Artikel III, Artikel 2b lid 1 van de Prijzenwet (delegatiegrondslag) en in het Besluit
prijsaanduiding producten
Betreft een «kan-bepaling» waarmee lidstaten kunnen afwijken van de hoofdregel met
betrekking tot prijsverminderingen in geval van opeenvolgende prijsverminderingen.
Gebruik maken van deze «kan-bepaling» is noodzakelijk. Zonder implementatie zou het
minder aantrekkelijk worden om in een korte periode de prijs van een product een aantal
keer te verlagen, omdat de voorgespiegelde prijsvermindering dan steeds ten opzichte
van de daaraan voorafgaande prijs (die ook al verlaagd was) moet worden afgespiegeld.
De daadwerkelijke prijsvermindering ten opzichte van de gangbare prijs, voorafgaand
aan de opeenvolgende prijsverminderingen is echter wat relevant is (ook voor de consument).
Voorgesteld wordt regels hieromtrent op te nemen in het Besluit prijsaanduiding producten,
op grond van de voorgestelde delegatiebepaling van artikel 2, eerste lid, onderdeel
e, van de Prijzenwet.
2, lid 2
8, lid 1
Behoeft geen implementatie
Is reeds geregeld in Whc. De ACM kan bij overtreding van de het bepaalde bij of krachtens
de Prijzenwet (waarmee richtlijn 98/6/EG is geïmplementeerd) al een bestuurlijke boete
of last onder dwangsom opleggen. Zie de artikelen 2.2 en 2.9, jo. onderdeel a, van
de bijlage bij de Whc. Hierin wordt ook artikel 2b van de Prijzenwet genoemd. Ook
kan zij een zelfstandige last opleggen op grond van artikel 2.7 Whc. Ingeval het een
financiële dienst of activiteit betreft is de AFM bevoegd o.g.v. artikel 3.1 jo. onderdeel
a van de bijlage bij de Whc om een zelfstandige last, een bestuurlijke boete of een
last onder dwangsom op te leggen.
2, lid 2
8, lid 2, onderdeel a
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel a, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
2, lid 2
8, lid 2, onderdeel b
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel b, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
2 lid 2
8, lid 2, onderdeel c
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel c, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
2, lid 2
8, lid 2, onderdeel d
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel d, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke beding en).
2, lid 2
8, lid 2, onderdeel e
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel e, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
2, lid 2
8, lid 2, onderdeel f
Artikel II, o onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel f, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, derde lid, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
(richtlijn oneerlijke bedingen).
2, lid 2
8, lid 3
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft een verplichting voor de lidstaten om de EC uiterlijk 28 november 2021 in
kennis te stellen van in artikel 8 lid 1 van Richtlijn 98/6/EG bedoelde voorschriften
en maatregelen en om eventuele latere wijzigingen onverwijld mede te delen aan de
EC.
Wijzigingen van richtlijn 2005/29/EG (richtlijn oneerlijke handelsprakijken)
Artikel richtlijn (EU) 2019/2161
Artikel richtlijn 2005/29/EG
Artikel wetsvoorstel
Toelichting en keuze beleidsruimte
3 lid 1, onderdeel a
2, onderdeel c
Artikel I, onderdeel A, 6:193a lid 1, onderdeel c, BW
n.v.t.
3 lid 1, onderdeel b
2, onderdeel m
Artikel I, onderdeel A, 6:193a lid 1, onderdeel l, BW
n.v.t.
3 lid 1, onderdeel b
2, onderdeel n
Artikel I, onderdeel A, 6:193a lid 1, onderdeel m, BW
n.v.t.
3 lid 2
3, lid 5
Behoeft geen implementatie.
Het betreft een «kan-bepaling» die lidstaten de ruimte geeft om aanvullende bepalingen
vast te stellen ter bescherming van de consumenten met betrekking tot agressieve of
misleidende marketing- of verkooppraktijken in het kader van ongevraagde bezoeken
door een handelaar bij de consument thuis of verkoopexcursies. Hiervan wordt geen
gebruik gemaakt.
3 lid 2
3, lid 6
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft een verplichting voor de lidstaten om de EC onverwijld in kennis te stellen
van maatregelen die vastgesteld zijn op grond van artikel 3 lid 5 van RL 2005/29/EG
en een verplichting voor de EC om deze informatie aan consumenten en handelaren ter
beschikking te stellen op een speciaal daarvoor gecreëerde website.
3 lid 3
6 lid 2, onderdeel c
Artikel I, onderdeel B, 6:193c lid 2, onderdeel c, BW
n.v.t.
3 lid 4, onderdeel a, onder i
7 lid 4, onderdeel d
Artikel I, onderdeel C, 6:193e lid 1, onderdeel d, BW
n.v.t.
3, lid 4, onderdeel a, onder ii
7 lid 4, onderdeel f
Artikel I, onderdeel C, 6:193e lid 1, onderdeel f, BW
n.v.t.
3, lid 4, onderdeel b
7 lid 4bis
Artikel I, onderdeel C, 6:193e lid 2 BW
n.v.t.
3, lid 4, onderdeel c
7 lid 6
Artikel I, onderdeel C, 6:193e lid 3 BW
n.v.t.
3, lid 5
11bis lid 1
Behoeft geen implementatie
Is reeds afdoende geregeld. Indien de consument schade leidt door een oneerlijke handelspraktijk
kan de handelaar worden aangesproken uit onrechtmatige daad (art. 6:193j lid 2 BW
en art. 6:162 BW). De consument kan de overeenkomst ook vernietigen (art. 6:193j lid
3 BW).
Voor zover sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, kan
de overeenkomst geheel of gedeeltelijk worden ontbonden (art. 6:265 en 6:270 BW).
Prijsvermindering kan worden aangemerkt als een vorm van gedeeltelijke ontbinding.
Art. 7:22 lid 1 onderdeel b BW regelt de prijsvermindering indien sprake is van een
consumentenkoop.
3 lid 5
11 lid 2
Behoeft geen implementatie
Artikel 11 lid 1 wordt niet geïmplementeerd (zie hiervoor). Daarom wordt ook artikel
11 lid 2 niet geïmplementeerd, vanwege de samenhang met het eerste lid.
3 lid 6
13 lid 1
Behoeft geen implementatie
Is al geregeld in de Whc. De ACM kan voor oneerlijke handelspraktijken een bestuurlijke
boete of last onder dwangsom opleggen. Zie de artikelen 2.2 en 2.9, 8.8 jo. onderdeel
a van de bijlage bij de Whc. Ook kan zij een zelfstandige last opleggen o.b.v artikel
2.7 Whc. Ingeval het een financiële dienst of activiteit betreft is de AFM bevoegd
o.g.v. artikel 3.1, artikel 8.3 jo. onderdeel a van de bijlage bij de Whc om een zelfstandige
last, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen.
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel a
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel a, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn
oneerlijke bedingen).
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel b
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel b, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn
oneerlijke bedingen).
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel c
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel c, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn
oneerlijke bedingen).
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel d
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel d, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter, lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn
oneerlijke bedingen).
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel e
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel e, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
3 lid 6
13 lid 2, onderdeel f
Artikel II, o onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel f, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn
oneerlijke bedingen).
3 lid 6
13 lid 3
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15 Whc (ook van toepassing op AFM op grond van
artikel 3.4 lid 5 Whc) en in de Boetebeleidsregel ACM 2014
Er wordt geen gebruik gemaakt van de ruimte om geldboeten te beperken tot inbreuken
op bepaalde bepalingen van de richtlijn. Dit zou een achteruitgang in consumentenbescherming
betekenen. Op grond van de Whc kan ACM reeds optreden bij elke overtreding van afdeling
3A van titel 3 van boek 6 BW (waarin richtlijn 2005/29/EG geïmplementeerd is). De
AFM kan op grond van Whc optreden indien het een financiële dienst of activiteit betreft.
In geval van oneerlijke handelspraktijken opgenomen op de zogenaamde «zwarte lijst»
(artikel 6:193g en 6:193i BW) kan de ACM nu een boete van maximaal tien procent van
de omzet geven. Voorgesteld wordt om ook bij een gecoördineerde actie een maximumboete
van tien procent (in plaats van vier procent) van de jaaromzet van de handelaar te
blijven hanteren in geval de boete wordt opgelegd vanwege een oneerlijke handelspraktijk
als bedoeld in artikel 6:193g of 6:193i BW.
3 lid 6
13, lid 4
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15 Whc (ook van toepassing op AFM o.g.v. artikel
3.4 lid 5 Whc) en in de Boetebeleidsregel ACM 2014
N.v.t.
3 lid 6
13, lid 5
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft een verplichting voor de lidstaten om de EC uiterlijk 28 november 2021 in
kennis te stellen van in artikel 13 lid 1 van Richtlijn 2005/29/EG bedoelde voorschriften
en maatregelen en om eventuele latere wijzigingen onverwijld mede te delen aan de
EC.
3 lid 7, onderdeel a
Bijlage I, onderdeel 11bis
Artikel I, onderdeel D, 6:193g, onderdeel x, BW
n.v.t.
3 lid 7, onderdeel b
Bijlage I, onderdeel 23bis
Artikel I, onderdeel D, 6:193g, onderdeel y, BW
n.v.t.
3 lid 7, onderdeel b
Bijlage I, onderdeel 23ter
Artikel I, onderdeel D, 6:193g, onderdeel z, BW
n.v.t.
3 lid 7, onderdeel b
Bijlage I, onderdeel 23quarter
Artikel I, onderdeel D, 6:193g, onderdeel aa, BW
n.v.t.
Wijzigingen richtlijn 2011/83/EU (richtlijn consumentenrechten)
Artikel richtlijn (EU) 2019/2161
Artikel richtlijn 2011/83/EU
Artikel wetsvoorstel
Toelichting en keuze beleidsruimte
4 lid 1, onderdeel a
2, onder 3
Deels reeds geregeld in artikel 3:2 en 3:3 BW, deels geïmplementeerd in Artikel I,
onderdeel E, artikel 6:230g lid 1, onderdeel r, BW
Is al deels geregeld in de artikelen 3:2 en 3:3 BW. Het betreft begripsbepaling voor
goederen, Hierbij wordt, zoals in het Europees privaatrecht gebruikelijk is, gesproken
van «goed» waar volgens het Nederlandse recht «zaak» wordt bedoeld. Volgens de begripsbepaling
gaat het om alle roerende zaken, met inbegrip van water, gas en elektriciteit die
voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid.
Een regeling daartoe is reeds te vinden in de artikelen 3:2 en 3:3 BW. Implementatie
is derhalve niet nodig. Daarnaast is apart opgenomen dat het tevens gaat om zaken
met een digitaal element of een digitale dienst. Ook deze zaken, zoals een smartwatch,
vallen reeds onder de brede definitie van roerende zaken in de zin van artikel 3:2
jo. 3:3 BW. Maar omdat met de richtlijn modernisering consumentenbescherming voor
zaken met digitale elementen bijzondere bepalingen zijn opgenomen in de richtlijn
consumentenrechten, die niet gelden voor roerende zaken zonder digitaal element, is
het wel nodig een begripsbepaling voor zaken met digitale elementen op te nemen.
4 lid 1, onderdeel b
2, onder 4bis
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel s BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel c
2, onder 5
Behoeft geen implementatie
Deels reeds geïmplementeerd in artikel 6:230g lid 2 BW. Voor het overige: artikel
6:230g lid 1, onderdeel c, BW. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 6:230g lid 1, onderdeel d, BW.
4 lid 1, onderdeel c
2, onder 6
Artikel I, onderdeel E,6:230g lid 1, onderdeel d, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel d
2, onder 11
Behoeft geen implementatie
Is reeds geregeld in artikel 6:230g lid 1, onderdeel i, BW. Er wordt nu in de richtlijn
rechtstreeks verwezen naar de definitie zoals opgenomen Richtlijn 2019/770, maar die
begripsbepaling is precies hetzelfde als wat nu al in artikel 6:230g lid 1, onderdeel
i, BW is opgenomen.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 16
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel t, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 17
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel u, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 18
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel v, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 19
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel w, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 20
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel x, BW
n.v.t.
4 lid 1, onderdeel e
2, onder 21
Artikel I, onderdeel E, 6:230g lid 1, onderdeel y, BW
n.v.t.
4 lid 2, onderdeel a
3 lid 1
Artikel I, onderdeel F, 6:230h lid 1, onderdeel a, BW
n.v.t.
4 lid 2, onderdeel b
3 lid 1bis
Artikel I, onderdeel F, 6:230h lid 1, onderdeel b, BW
n.v.t.
4 lid 2, onderdeel c, onder i
3 lid 3, onderdeel k
Artikel I, onderdeel F, 6:230h lid 5, BW
n.v.t.
4 lid 2, onderdeel c, onder ii
3 lid 3, onderdeel n
Behoeft geen implementatie
Is al geregeld in artikel 6:230h lid 4 BW. Betreft de uitzondering dat de richtlijn
niet van toepassing is op zaken die executoriaal verkocht worden.
4 lid 3, onderdeel a
5 lid 1, onderdeel e
Artikel I, onderdeel G, 6:230l, onderdeel e, BW
n.v.t.
4 lid 3, onderdeel b
5 lid 1, onderdeel g
Artikel I, onderdeel G, 6:230l, onderdeel g, BW
n.v.t.
4 lid 3, onderdeel b
5 lid 1, onderdeel h
Artikel I, onderdeel G, 6:230l, onderdeel h, BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel a, onder i
6 lid 1, onderdeel c
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 1, onderdeel c,BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel a, onder ii
6 lid 1, onderdeel ebis
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 1, onderdeel u, BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel a, onder iii
6, lid 1, onderdeel l
Artikel I, onderdeel H, 6:230m, lid 1, onderdeel l, BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel a, onder iv
6, lid 1, onderdeel r
Artikel I, onderdeel H, 6:230m, lid 1, onderdeel r, BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel a, onder iv
6, lid 1, onderdeel s
Artikel I, onderdeel H, 6:230m, lid 1, onderdeel s, BW
n.v.t.
4 lid 4, onderdeel b
6, lid 4
Behoeft geen implementatie
Is als deels geregeld in artikel 6:230n, lid 1 BW. Derde volzin (die met de richtlijn
modernisering consumentenbescherming nieuw is ingevoegd in artikel 6, lid 4 van de
richtlijn consumentenrechten) hoeft niet geïmplementeerd te worden, omdat die aanpassing
alleen van belang is als lidstaat gebruik maakt van de ruimte om de herroepingstermijn
te verlengen cf. artikel 9 lid 1bis van richtlijn 2011/83/EU. Omdat hiervan geen gebruik
wordt gemaakt (zie toelichting bij artikel 9 lid 1bis van richtlijn 2011/83/EU), behoeft
deze aanpassing geen implementatie.
4 lid 5
6bis lid 1, onderdeel a
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 3, onderdeel a, BW
N.v.t.
4 lid 5
6bis lid 1, onderdeel b
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 3, onderdeel b, BW
N.v.t.
4 lid 5
6bis lid 1, onderdeel c
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 3, onderdeel c, BW
N.v.t.
6bis lid 1, onderdeel d
Artikel I, onderdeel H, 6:230m lid 3, onderdeel d, BW
N.v.t.
4 lid 5
6bis lid 2
Behoeft geen implementatie
Betreft een «kan-bepaling», waarmee lidstaten aanvullende precontractuele informatievereisten
kunnen opleggen aan onlinemarktplaatsen. Van deze ruimte wordt geen gebruik gemaakt.
4 lid 6
7 lid 3
Artikel I, onderdeel L, 6:230t lid 3 BW
n.v.t.
4 lid 7, onderdeel a
8 lid 4
Artikel I, onderdeel M, 6:230v lid 5 BW
n.v.t.
4 lid 7, onderdeel b
8 lid 8
Artikel I, onderdeel M, 6:230v lid 8 BW
n.v.t.
4 lid 8, onderdeel a
Artikel 9 lid 1bis
Behoeft geen implementatie
Betreft een «kan-bepaling» waarmee de herroepingstermijn van bepaalde overeenkomsten
gesloten buiten de verkoopruimte van veertien dagen naar dertig dagen verlengd kan
worden. Hiervan wordt geen gebruik gemaakt.
4 lid 8, onderdeel b
9 lid 2
Behoeft geen implementatie
Aanpassing die alleen van belang is als lidstaat gebruik maakt van de ruimte om de
herroepingstermijn te verlengen cf. artikel 9 lid 1bis van richtlijn 2011/83/EU. Omdat
hiervan geen gebruik wordt gemaakt (zie toelichting bij artikel 9 lid 1bis van richtlijn
2011/83/EU), behoeft deze aanpassing geen implementatie.
4 lid 9
10 lid 2
Behoeft geen implementatie
Aanpassing in de richtlijnbepaling die alleen van belang is als lidstaat gebruik maakt
van de ruimte om de herroepingstermijn te verlengen cf. artikel 9 lid 1bis van richtlijn
2011/83/EU. Omdat hiervan geen gebruik wordt gemaakt (zie toelichting bij artikel
9 lid 1bis van richtlijn 2011/83/EU), behoeft deze aanpassing geen implementatie.
4 lid 10
13 lid 4
Behoeft geen implementatie.
Is al geregeld op grond van Verordening (EU) 2016/679.
4 lid 10
13 lid 5
Artikel I, onderdeel J, 6:230r lid 5 BW
n.v.t.
4 lid 10
13 lid 6
Artikel I, onderdeel J, 6:230r lid 6 BW
n.v.t.
4 lid 10
13 lid 7
Artikel I, onderdeel J, 6:230r lid 6 BW
n.v.t.
4 lid 10
13 lid 8
Artikel I, onderdeel J, 6:230r lid 7 BW
n.v.t.
4 lid 11, onderdeel a
14 lid2 bis
Artikel I, onderdeel K, 6:230s lid 7 BW
n.v.t.
4 lid 11, onderdeel b
14 lid 4, onderdeel b, onder i
Behoeft geen implementatie
Aanpassing in de richtlijnbepaling die alleen van belang is als lidstaat gebruik maakt
van de ruimte om de herroepingstermijn te verlengen cf. artikel 9 lid 1bis van richtlijn
2011/83/EU. Omdat hiervan geen gebruik wordt gemaakt (zie toelichting bij artikel
9 lid 1bis van richtlijn 2011/83/EU), behoeft deze aanpassing geen implementatie.
4 lid 12, onderdeel a, onder i
16, eerste alinea, onderdeel a
Artikel I, onderdeel I, 6:230p, onderdeel d, BW
n.v.t.
4 lid 12, onderdeel a, onder ii
16, eerste alinea, onderdeel m
Artikel I, onderdeel I, 6:230p, onderdeel g, BW
n.v.t.
4 lid 12, onderdeel b
16, tweede alinea
Behoeft geen implementatie
Betreft een «kan-bepaling». Geen aanleiding voor beleidsaanpassing.
4 lid 12, onderdeel b
16, derde alinea
Behoeft geen implementatie
Betreft een «kan-bepaling». Geen aanleiding voor beleidsaanpassing.
4 lid 13
24 lid 1
Behoeft geen implementatie
Is al geregeld in Whc. De ACM kan bij overtreding van afdeling 2A van titel 5 van
boek 6 BW (waarin de richtlijn consumentenrecht is geïmplementeerd) al een bestuurlijke
boete of last onder dwangsom opleggen. Zie artikelen 2.2, 2.9, 8.2a, 8.9 jo. onderdeel
a van de bijlage bij de Whc. Ook kan zij een zelfstandige last opleggen o.b.v. artikel
2.7 Whc. Ingeval het een financiële dienst of activiteit betreft is de AFM bevoegd
o.g.v. artikel 3.1, artikel 8.3 jo. onderdeel a van de bijlage bij de Whc om een zelfstandige
last, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen.
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel a
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel a, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel b
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel b, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel c
Artikel II, onderdelen A en C,Artikel 2.10, onderdeel c, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel d
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel d, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel e
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel e, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
4 lid 13
24 lid 2, onderdeel f
Artikel II, onderdelen A en C, Artikel 2.10, onderdeel f, Whc
Zie toelichting bij artikel 8ter lid 3, onderdeel a, van Richtlijn 93/13/EEG.
4 lid 13
24 lid 3
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15, Whc (ook van toepassing op AFM o.g.v. 3.4,
vijfde lid, whc) en in de boetebeleidsregel ACM 2014
4 lid 13
24 lid 4
Artikel II, onderdeel B, Artikel 2.15 Whc (ook van toepassing op AFM o.g.v. artikel
3.4, vijfde lid, Whc) en in de boetebeleidsregel ACM 2014
4 lid 13
24 lid 5
Behoeft geen implementatie
Betreft een verplichting voor de lidstaten om de EC uiterlijk 28 november 2021 in
kennis te stellen van in artikel 24, eerste lid, van Richtlijn 2011/83/EU bedoelde
voorschriften en maatregelen en om eventuele latere wijzigingen onverwijld mede te
delen aan de EC.
4 lid 14
29 lid 1
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
In deze bepaling is opgenomen dat een lidstaat bij gebruikmaking van een van de nieuwe
kan-bepalingen uit de richtlijn consumentenrechten, de EC daarvan uiterlijk 28 november
2021 op de hoogte moet stellen.
4 lid 15, onderdeel a, onder i
Bijlage I, deel A, derde alinea
Behoeft geen implementatie
Naar de bijlage in de richtlijn wordt dynamisch verwezen (zie artikel 6:230n lid 1
BW voor verwijzing naar bijlage I, deel A).
4 lid 15, onderdeel a, onder ii
Bijlage I, deel A, onderdeel 2
Behoeft geen implementatie
Naar de bijlage in de richtlijn wordt dynamisch verwezen
(zie artikel 6:230n lid 1 BW voor verwijzing naar bijlage I, deel A).
4 lid 15, onderdeel b
Bijlage I, deel B, eerste streepje
Behoeft geen implementatie
Al geregeld in artikel 6:230o lid 3 BW en 6:230m lid 1, onderdeel h, BW voor verwijzing
naar bijlage I, deel B
Overige bepalingen
Artikel richtlijn (EU) 2019/2161
Artikel wetsvoorstel
Toelichting en keuze beleidsruimte
5
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft een verplichting voor de EC om consumenten informatie over consumentenrechten
te verschaffen via een digitale toegangspoort
6
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft de verplichting voor de EC om uiterlijk 28 mei 2024 een evaluatieverslag over
de toepassing van de richtlijn naar het Europees Parlement en de Raad te sturen
7 lid 1
Artikelen V en VI
Betreft de inwerkingtredingsbepaling.
7 lid 2
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft de verplichting voor lidstaten om de Commissie de implementatieregelgeving
toe te sturen
8
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft de inwerkingtreding van de richtlijn
9
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Betreft de adressaten van de richtlijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.