Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 772 Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 11 oktober 2021
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
1
2.
Inhoud van het wetsvoorstel
8
3.
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
20
4.
Gevolgen voor de burger en de overheid
23
5.
Uitvoering, toezicht en handhaving
24
1. Inleiding
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA, de SP, de
ChristenUnie en BIJ1 kennis hebben genomen van het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet basisregistratie personen.
De leden van voornoemde fracties hebben over het wetsvoorstel verschillende vragen
en opmerkingen. Ik dank de fracties voor hun bijdrage en ga in deze nota naar aanleiding
van het verslag graag in op de – hieronder gecursiveerde – vragen en opmerkingen.
Hierbij is de indeling en volgorde van het verslag aangehouden. Achter de diverse
vragen van de fracties is dikgedrukt het vraagnummer genoteerd zodat bij de beantwoording
van vragen ook verwezen kan worden naar de beantwoording van andere vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen. Zij hechten aan de
juistheid van de gegevens in de BRP. Dat is van groot belang. Zij staan achter het
doel, te weten het verbeteren van de adreskwaliteit in de BRP om zo fraude met overheidsvoorzieningen
te voorkomen. Graag willen zij de regering een aantal vragen voorleggen.
Ik dank de leden van de VVD-fractie voor hun steun voor de doelstelling van dit wetsvoorstel.
Juistheid van BRP-gegevens is voor zowel de burger als de overheid van groot belang.
Het is in veel gevallen een voorwaarde voor het correct uitvoeren van wettelijke regelingen
en voor de effectiviteit van overheidsbeleid. In 2014 is het project Landelijke Aanpak
Adreskwaliteit gestart, dit wetsvoorstel zorgt voor een structurele inbedding van
die aanpak in de Wet BRP.
Het doel van LAA is om onjuiste adresgegevens te corrigeren, zodat overheidsorganen
op basis van juiste informatie hun publieke taken kunnen uitvoeren. Waar adreskwaliteit
het doel is, zijn de opbrengsten dus overheidsbreed. Deze opbrengsten zijn gelegen
in het rechtmatig toekennen van overheidsvoorzieningen, het tegengaan van fraude met
publieke middelen en het eerder zichtbaar worden van sociale problematiek.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van
de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening
ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek
of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente
dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende
het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen. Zij hebben in dit verband
nog enkele vragen.
Deze leden onderschrijven dat juistheid en volledigheid van de (adres-)gegevens in
de BRP voor zowel de overheid als de burger van groot belang is voor de uitvoer van
wettelijke regelingen en de effectiviteit van overheidsbeleid. Wel vinden zij het
daarbij van belang dat steeds de betekenisvolle menselijke tussenkomst is gewaarborgd
en het beginsel van minimale gegevensverwerking in acht wordt genomen. Tevens moet
worden voorkomen dat gegevens zonder goede reden aan elkaar gekoppeld worden. Deze
leden vragen om een reflectie op onderhavig voorstel indachtig deze uitgangspunten,
en daarbij een toelichting hoe deze adequaat zijn geborgd, in tegenstelling tot bij
eerdere systemen zoals SyRI. Hoe wordt steeds de privacy van burgers voldoende gerespecteerd?
(01)
Evenals de leden van de D66-fractie hecht ik groot belang aan het beschermen van de
privacy van burgers. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer mag nooit verder gaan
dan noodzakelijk is om het achterliggende doel te bereiken: in dit geval het verbeteren
van de adreskwaliteit in de BRP. In de eerste plaats bieden het wetsvoorstel en de
onderliggende regelgeving zelf de noodzakelijke privacy-waarborgen. Op grond van dit
wetsvoorstel kunnen slechts persoonsgegevens worden geanalyseerd indien dat noodzakelijk
is met het oog op het verbeteren van de adreskwaliteit. Dit betekent dat de gegevens
niet voor andere doeleinden verwerkt mogen worden. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur (AMvB) wordt vastgelegd welke gegevens verwerkt worden en op welke wijze
dat gebeurt (de analysemethoden). Buiten deze wettelijke kaders is geen gegevensverwerking
toegestaan.
In de tweede plaats zien de opmerkingen van de leden van de D66-fractie op de uitvoering
van het adresonderzoek in de praktijk. Het gaat dan om de betekenisvolle menselijke
tussenkomst bij dat onderzoek. In de gemeentelijke uitvoeringspraktijk zijn in een
onderzoek naar de juistheid van een BRP-gegeven verschillende momenten te onderscheiden
waarop menselijke tussenkomst plaatsvindt. Dit wetsvoorstel brengt hierin geen verandering.
Nadat een risicosignaal aan een gemeente is gestuurd (1), vindt altijd eerst een vooronderzoek
plaats (2). Hierbij wordt door de gemeente onderzocht of het signaal aanleiding geeft
tot nader onderzoek en of daarbij een huisbezoek noodzakelijk is. De uitkomsten van
het vooronderzoek worden vastgelegd in een onderzoeksdossier dat desgewenst door de
betrokkene kan worden ingezien. Naar aanleiding van het vooronderzoek kan de gemeente
besluiten een adresonderzoek in te stellen (3). Dat houdt in dat een medewerker van
de gemeente de inschrijving op het adres onderzoekt, waarbij als dit nodig is een
huisbezoek wordt afgelegd. Pas nadat uit het onderzoek blijkt dat een gegeven in de
BRP onjuist is, wordt overgegaan tot aanpassing van de registratie (4). Dit kan ambtshalve,
maar ook op aangifte van de betrokkene zelf. Geen van de hier genoemde stappen in
het onderzoek vindt plaats zónder dat sprake is van menselijke tussenkomst. Er is
daarmee in het adresonderzoek ruimte voor het herkennen van individuele omstandigheden
en bijzondere situaties zodat ook maatwerk mogelijk is. De verschillende stappen in
het adresonderzoek zijn hieronder schematisch weergegeven.
Stap
Toelichting
Menselijke tussenkomst
1
Ontvangst terugmelding (risicosignaal)
Geautomatiseerde melding van Minister van BZK aan college van B&W.
Nee
2
Vooronderzoek
Beslissing college B&W of de adresgegevens van een ingeschrevene worden onderzocht.
Ja
3
Adresonderzoek
Onderzoek naar inschrijving van personen op het adres, als nodig door het verrichten
van een huisbezoek.
Ja
4
Correctie BRP
Beslissing of adresgegevens worden gewijzigd, ambtshalve of na aangifte burger.
Ja
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van
de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening
ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek
of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente
dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende
het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen (BRP). Deze leden onderschrijven
de stelling van de regering dat juistheid en volledigheid van de (adres)gegevens in
de basisregistratie personen zowel voor de overheid als voor de burger van groot belang
is (memorie van toelichting, blz. 1). De regering stelt dat het identificeren en herstellen
van incorrecte gegevens kan bijdragen aan de oplossing van sociale problematiek, doordat
de burger (weer) in het vizier van de overheid komt. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering in hoeveel (procent van de) gevallen herstel van onjuiste gegevens een
dergelijk effect heeft gehad. (02) In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie ook naar de eerste ervaringen met
het Meldpunt Fouten in Overheids-registraties, dat in januari van start is gegaan. (03)
De leden van de SP-fractie hebben de wijziging van de Wet basisregistratie personen
gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie
van de SP erkennen het belang van een goede basisregistratie, bijvoorbeeld om problemen
met de toekenning van de huurtoeslag of andere uitkeringen te voorkomen. De koppeling
van meerdere overheidsdatabestanden dient echter altijd zorgvuldig en met de juiste
waarborgen te gebeuren
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend voorstel.
Zij begrijpen de wens om de kwaliteit van adresgegevens in de BRP te verbeteren. Tegelijkertijd
hebben zij vragen over de doelmatigheid en proportionaliteit van voorliggend voorstel
alsmede de bescherming van burgers tegen onjuist gebruik van persoonsgegevens. Derhalve
hebben zij behoefte aan het stellen van de volgende vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie
lezen dat voorliggend wetsvoorstel kan bijdragen aan de oplossing van sociale problematiek,
doordat de burger (weer) in het vizier van de overheid komt. Genoemde leden vragen
of er niet meer doelmatige manieren dan de invoering van een centrale voorziening
zijn om dit doel te bereiken. (04) Voorts vragen zij naar de verwachte impact van voorliggend voorstel op het oplossen
van sociale problematiek. Welke impact heeft de projectfase in dat licht reeds gehad
en hoe is dit kwantificeerbaar? (05)
Ik dank de leden van de CDA-, SP- en ChristenUnie-fractie voor hun begrip voor de
doelstelling van het wetsvoorstel. In reactie op de door hen gestelde vragen merk
ik het volgende op. De leden van de CDA- en de ChristenUnie-fractie vragen naar de
wijze waarop het wetsvoorstel kan bijdragen aan de oplossing van sociale problematiek.
Vooropgesteld: het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren van de adreskwaliteit.
De opbrengsten zijn gelegen in het rechtmatig toekennen van overheidsvoorzieningen,
het tegengaan van fraude met publieke middelen en het eerder zichtbaar worden van
sociale problematiek. Uit de projectfase van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna:
LAA) blijkt dat een onjuiste registratie in de BRP niet altijd op zichzelf staat en
er soms ook andersoortige problematiek speelt. Het gaat dan bijvoorbeeld om schuldenproblematiek
of slechte huisvesting. Deze problemen kunnen aan het licht komen bij een huisbezoek
in het kader van LAA. Gemeenten geven aan dat deze maatschappelijke meerwaarde van
LAA een belangrijke drijfveer is om aan het project mee te doen.1 Een aantal signaaltypen, zoals bijvoorbeeld het signaal Post onbestelbaar retour, heeft een raakvlak met sociale problematiek. Door tijdens het huisbezoek in gesprek
te gaan, in plaats van administratief of per post het adres te controleren, wordt
voor de gemeente inzichtelijk of er sprake is van een fout in de adresregistratie
of dat iemand zijn post retour heeft gestuurd omdat er bijvoorbeeld schulden zijn.
Het adres hoeft in het laatste geval niet gewijzigd te worden, maar de burger kan
wel geholpen worden. Een tweede voorbeeld hiervan is de inzet van LAA bij de arbeidsmigrantenproblematiek.
Van een groot aantal arbeidsmigranten is niet bekend waar zij verblijven en of zij
nog in Nederland zijn. Die onzichtbaarheid leidt tot onwenselijke situaties en in
uiterste gevallen tot ernstige misstanden. Voorbeelden van problemen die spelen zijn
slechte huisvesting en problemen in de mogelijkheden om toezicht te houden op werkgevers
van arbeidsmigranten. Het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (o.l.v. de heer
Roemer) heeft aanbevelingen gedaan om deze problematiek tegen te gaan en de positie
van arbeidsmigranten, waaronder niet-ingezetenen, in Nederland te verbeteren.2 Juiste registratie is een belangrijk onderdeel daarvan. LAA draagt daaraan bij met
signalen over personen die als niet-ingezetene staan geregistreerd, maar waarschijnlijk
langere tijd in Nederland verblijven en derhalve met een Nederlands woonadres als
ingezetene geregistreerd moeten worden. Inschrijving als ingezetene vergroot de zichtbaarheid
van deze groep en maakt ook dat deze personen toegang kunnen krijgen tot de voorzieningen
waar zij recht op hebben. Bij adresonderzoek naar aanleiding van dit signaal Langdurig niet-ingezeten is gebleken dat in ongeveer een kwart van de gevallen meer zaken niet kloppen aan
de BRP-inschrijving op het bezochte adres. Er wonen meer, minder of andere mensen
dan in de BRP is geregistreerd. Dat betekent niet dat er in al die gevallen sprake
is van sociale problematiek, maar er is wel door het huisbezoek een grotere kans dat
dit in beeld komt. Er is niet gemeten in hoeveel gevallen van het totaal aan adresonderzoeken
er sociale problematiek geconstateerd is.
De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband ook naar de ervaringen met het Meldpunt
Fouten in Overheidsregistraties. Het meldpunt staat los van het project LAA en is
er als een burger of bedrijf vastloopt in interactie met overheid. Het MFO richt zich
daarbij op overheidsregistraties in brede zin. LAA daarentegen, is een instrument
voor de overheid om aan de kwaliteit van de BRP te werken. Het meldpunt is op 1 januari
2021 van start gegaan en inmiddels hebben 150 overheidsorganisaties met een intentieverklaring
uitgesproken samen te willen werken met het meldpunt. In de eerste vijf maanden zijn
er 93 meldingen ontvangen, waarvan in die periode 67 volledig zijn afgehandeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts naar de doelmatigheid van de invoering
van een centrale voorziening als het gaat om het oplossen van sociale problematiek.
Hoewel het eerder zichtbaar worden van sociale problematiek een waardevolle opbrengst
is van LAA, is het niet het (hoofd)doel van de aanpak. Het hoofddoel is het verbeteren
van de adreskwaliteit. De invoering van de centrale voorziening LAA is doelmatig omdat
adresonderzoek niet willekeurig wordt uitgevoerd, maar risicogericht, op basis van
een signaal, afkomstig uit de centrale voorziening of van een organisatie die de BRP
gebruikt (signaalleverancier). Omdat tijdens het project LAA vooral gekeken is naar
adreskwaliteit en het effect daarvan op de uitvoering van adresgerelateerde regelingen
door de overheid, zijn gemeenten niet gevraagd deze maatschappelijke effecten bij
te houden. Er is tijdens het project wel kwalitatief onderzoek naar verricht. Daarvoor
verwijs ik u naar het onderzoek «Andere baten van het adresonderzoek» uit 2016, uitgevoerd
door stichting ICTU.3 De bevindingen hieruit zijn geactualiseerd en samengevat opgenomen in de rapportage
over LAA die ik op 15 maart jongstleden aan uw Kamer zond.4
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat stichting ICTU momenteel als verwerker
voor de colleges optreedt. Kan de regering aangeven welke bevoegdheden deze stichting
momenteel heeft. Genoemde leden constateren dat bijvoorbeeld ook het Inlichtingenbureau
fungeert als informatieknooppunt tussen gemeenten. Kan de regering een overzicht geven
van de stichtingen die gemeenten ondersteunen bij de verzameling en verwerking van
gegevens? (06)
Het project LAA wordt uitgevoerd onder de verwerkingsverantwoordelijkheid van gemeenten.
Omdat er behoefte is aan een centrale verwerking en centraal georganiseerde expertise
is ICTU betrokken. ICTU is een stichting waar de rijksoverheid ICT-projecten en onderzoeken
laat uitvoeren. In het bestuur van ICTU zijn alle overheidslagen vertegenwoordigd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft statutair
bevoegdheden om te sturen op de hoofdlijnen van het beheer van de stichting.5 De stichting heeft geen zelfstandige bevoegdheden of structurele taken. Op grond
van verwerkersovereenkomsten tussen de aan het project deelnemende gemeenten en ICTU,
ontwikkelt ICTU signalen voor adresonderzoek en stuurt deze naar de betreffende gemeenten.
Met dit wetsvoorstel komt de rol van ICTU in de gegevensverwerking te vervallen: de
Minister van BZK neemt deze werkzaamheden over en zal daarvoor ook verwerkingsverantwoordelijk
zijn.
Zoals de leden van de ChristenUnie-fractie tevens terecht constateren is de hier beschreven
constructie met een stichting in de rol van verwerker niet uniek. Ook in andere domeinen
zijn door of ten behoeve van gemeenten stichtingen opgericht om gegevensverwerkingen
uit te voeren. Deze praktijk wordt niet in alle gevallen vanuit het Rijk geïnitieerd.
Gemeenten kunnen, bijvoorbeeld onder een gemeenschappelijke regeling, ook op eigen
initiatief van een dergelijke constructie gebruikmaken. Ik beschik niet over een overzicht
van stichtingen die gemeenten ondersteunen bij de verzameling en verwerking van persoonsgegevens.
Vanzelfsprekend moeten bij de verwerking van persoonsgegevens de gemeenten en de stichtingen
de verplichtingen uit de AVG en UAVG in acht nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een adresonderzoek door een college
naar aanleiding van een signaal van het ICTU in de helft van de gevallen tot een correctie
van adresgegevens in de BRP leidde. Kan de regering aangeven of bij ieder signaal
een adresonderzoek plaatsvond, of dat hier een selectie door gemeenten in plaatsvond?
Zo ja, welk deel van de signalen werd opgevolgd door een adresonderzoek? Kan de regering
aangeven in hoeveel gevallen het daadwerkelijk adres gerelateerde fraude betrof, en
in hoeveel gevallen juist een correctie waar geen sprake was van adres gerelateerde
fraude. Kan de regering voorts aangeven hoe gemeenten die niet deelnamen aan het project
hebben geopereerd op het gebied van adresonderzoek en correcties van adresgegevens
in de BRP? Zijn er aantoonbare verschillen in aantallen correcties tussen gemeenten
die wel en niet meededen aan het project? (07)
In de projectfase zijn niet alle door ICTU geleverde signalen door gemeenten onderzocht.
In 83,5 procent van de gevallen vond er een adresonderzoek plaats nadat ICTU een signaal
met een gemeente deelde. Het is aan de eigen beoordeling van een gemeente of een signaal
wordt onderzocht. Soms is onderzoek niet (langer) nodig omdat betrokkene zich uit
eigen beweging heeft gemeld om zijn gegevens te laten corrigeren. Het is niet mogelijk
om aan te geven in hoeveel van de onderzochte gevallen sprake was van adresgerelateerde
fraude. Bij de correctie van een adresgegeven in de BRP wordt niet vastgesteld of
sprake was van een frauduleus oogmerk om onjuist geregistreerd te staan. Voor de BRP
is enkel van belang dat onjuistheden in de registratie worden gecorrigeerd. Het maakt
daarbij niet uit of die onjuistheid het gevolg is van een vergissing, een nalaten
of een bewuste keuze (al dan niet met een frauduleus oogmerk) van de betrokkene. Dit
neemt niet weg dat het tegengaan van onjuist gebruik van publieke middelen een belangrijke
opbrengst van het adresonderzoek is. De correctie van een adresgegeven zorgt in geval
van toeslagen of uitkeringen immers voor een herbeoordeling van de rechten, waardoor
ook eventuele fraude gestopt kan worden.
Hiernaast vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de verschillen tussen
gemeenten die wel en gemeenten die niet deelnamen aan het project LAA. De meeste gemeenten
(302 in totaal) deden in de projectfase mee aan LAA. Gemeenten die niet deelnamen,
kregen geen signalen vanuit ICTU, maar hadden wel de eigenstandige bevoegdheid op
grond van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) om adresonderzoeken uit
te voeren. Ook ontvingen zij terugmeldingen, rechtstreeks van bestuursorganen, op
basis waarvan adresgegevens zijn gecorrigeerd. Een adrescorrectie kan daarnaast ook
plaatsvinden zonder een terugmelding of een signaal van LAA, bijvoorbeeld wanneer
een burger zich meldt om zijn gegevens te laten corrigeren of wanneer de gemeente
eigenstandig een fout in de registratie ontdekt. In de BRP wordt niet bijgehouden
wat de aanleiding voor een adrescorrectie is geweest. Het is dan ook niet goed mogelijk
om de verschillen tussen gemeenten die wel en gemeenten die niet deelnemen aan LAA
te duiden met cijfers over aantallen adrescorrecties. Er kan wel met enig voorbehoud
aangenomen worden dat de deelnemende gemeenten meer tijd aan gegevenskwaliteit hebben
besteed dan voorheen. De introductie van LAA-signalen heeft niet geleid tot een afname
van het aantal terugmeldingen (niet-LAA signalen) die rechtstreeks van een bestuursorgaan
aan een gemeente worden gestuurd en die reeds door alle gemeenten worden ontvangen.
LAA-deelnemers lijken aldus meer adresonderzoeken te verrichten dan gemeenten die
niet deelnemen.
Het lid van de fractie van BIJ1 heeft met verbazing kennis genomen van het voorstel
Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een
centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders
bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op
een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van
de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen.
Het lid wijst het voorstel af. Wat betreft de fractie van BIJ1 zijn de aangekaarte
zorgen vanuit de Raad van State over de menselijke maat, de mogelijkheid tot buitenproportioneel
gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de cultuur van structureel en systematisch
wantrouwen waar dit voorstel op voortborduurt voldoende redenen om af te zien van
dit voorstel. De zojuist geschetste zorgen en misstanden zullen hieronder worden toegelicht.
Het lid van de fractie van BIJ1 wijst als overkoepelend bezwaar richting het voorstel
naar het feit dat deze voortborduurt op een systeem van alsmaar groeiend systematisch
wantrouwen vanuit de overheid richting haar burgers. De bestrijding van fraude wordt
ook in dit voorstel nadrukkelijk centraal gezet als concreet doel. De fractie van
BIJ1 wijst de regering ook nu graag op eerder gemaakte opmerkingen in dit document
over de grootschalige gevolgen die deze gedachtegang en de systematische implementatie
daarvan hebben gehad op tienduizenden burgers. Ook wijst het lid van de fractie van
BIJ1 op andere voorbeelden op lokaal niveau, zoals de gewenste implementatie van het
systeem SyRi, waarbij duidelijk werd dat de overheid zowel landelijk als lokaal op
dit moment de kennis noch het morele kompas in huis heeft om bij de omgang met (bijzondere)
persoonsgegevens mensenrechten en menselijke maat in acht te nemen en te normeren.
BIJ1 vraagt concreet vooral om verregaande reflectie vanuit de regering en de overheid
in het algemeen als het gaat om de drang om, zelfs na recente tragedies op grote schaal
en het vooralsnog schrijnende gebrek aan systematische verbeterpunten aan de hand
van deze gebeurtenissen, het gebruik van (bijzondere) persoonsgegevens uit te breiden
in de (digitale) klopjacht naar fraudeurs. (08) Het lid van de fractie van BIJ1 is concreet, zoals al uitgebreid beschreven in dit
verslag, van mening dat de overheid zich niet capabel heeft bewezen dit verzoek op
een rechtvaardige manier te kunnen honoreren, evenals dat zij niet heeft laten zien
te hebben geleerd van eerder gemaakte fouten en (het gebrek aan) de concrete afhandeling
hiervan. De fractie van BIJ1 is dus van mening dat dit voorstel geen doorgang mag
vinden.
Ik heb begrip voor de zorgen en bezwaren van het lid van de fractie van BIJ1. Niettemin
hecht ik eraan te benadrukken dat voor dit wetsvoorstel een zorgvuldige weging heeft
plaatsgevonden van het doel – het verbeteren van de adreskwaliteit – ten opzichte
van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die altijd ontstaat bij de verwerking
van persoonsgegevens. In deze weging is steeds oog geweest voor de bredere context
van data-analyse en risicoprofilering door de overheid waar het lid van de fractie
BIJ1 op wijst. Het is in mijn ogen van groot belang dat het gesprek over die weging
van doel (adreskwaliteit) en middel (geautomatiseerde risicoanalyse) ook onderdeel
is van de behandeling van dit wetsvoorstel door uw Kamer. Dit voorstel gaat niet uit
van wantrouwen, maar van een wens om de registratie van burgers in de BRP zo correct
mogelijk te laten zijn. Juistheid van gegevens is niet alleen in het belang van de
overheid, maar evengoed van de burger zelf. Wanneer gegevens in de BRP niet correct
zijn kan het voorkomen dat een burger ten onrechte geen gebruik van een voorziening
kan maken of dat een voorziening onterecht wordt genoten. Om onjuist gebruik van publieke
middelen tegen te gaan is het dan ook belangrijk dat incorrecte adresgegevens in de
BRP worden geïdentificeerd en hersteld. Omgekeerd kan een correctie van een adresgegeven
ertoe leiden dat een burger juist (weer) aanspraak kan maken op een overheidsvoorziening,
bijvoorbeeld omdat een einde wordt gemaakt aan een dubbele inschrijving op een adres.
Daarnaast kan het identificeren en herstellen van incorrecte gegevens bijdragen aan
de oplossing van sociale problematiek, doordat de burger (weer) in het vizier van
de overheid komt. Het tegengaan van onjuist, al dan niet frauduleus, gebruik van overheidsvoorzieningen
is daarmee een belangrijke opbrengst van het adresonderzoek, net zo goed als die opbrengst
kan bestaan uit het eerder zichtbaar worden van sociale problematiek.
Omdat het bij adresonderzoek altijd gaat om de juistheid van (persoons)gegevens van
burgers, worden er door de overheid persoonsgegevens verwerkt bij dat onderzoek. Zonder
het verwerken van persoonsgegevens is adresonderzoek niet mogelijk. Het doel van dit
wetsvoorstel is om de juiste kaders te stellen voor die gegevensverwerking, om transparantie
te bieden en om te borgen dat de verwerking van persoonsgegevens niet verder gaat
dan noodzakelijk is. Daarom is een zorgvuldig proces ontwikkeld met menselijke tussenkomst6 om burgers de kans te geven hun individuele situatie en omstandigheden toe te lichten
en maatwerk mogelijk te maken. Daarnaast wordt limitatief vastgelegd welke categorieën
gegevens, zoals naam, adres, BSN, verwerkt mogen worden. Daarbuiten is gegevensverwerking
niet toegestaan. Op die manier wordt uitgesloten dat adressen van personen op basis
van discriminatoire gegevens worden geselecteerd. In lijn met de motie Klaver c.s.
zullen binnen geen van deze profielen gegevens over nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats
worden gebruikt.
2. Inhoud van het wetsvoorstel
Al enige tijd is er het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA), zo merken
de leden van de VVD-fractie op. Die werkwijze wordt nu wettelijk verankerd. Op basis
van een signaal van de Minister van BZK «kan» het college van burgemeester en Wethouders
besluiten een adresonderzoek in te stellen. Welk gevolg aan een signaal wordt gegeven,
is dus aan het college, zo is de verantwoordelijkheidsverdeling. Hoeveel vrijheid
heeft een college nu om al of niet onderzoek te doen? (09) De Minister (Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, RvIG) geeft toch niet voor niets
een signaal. In hoeverre worden er daarover in het Gebruikersoverleg BRP-afspraken
gemaakt? (10) Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
Vooropgesteld is het in het belang van de gemeente zelf om de signalen die zij ontvangt
ook daadwerkelijk te onderzoeken. Zij is immers verantwoordelijk voor de juistheid
van de BRP-gegevens over inwoners van de gemeente. In de projectfase van LAA worden
gemeenten dan ook gefaciliteerd om adresonderzoek uit te kunnen voeren: zij ontvangen
een bijdrage in de kosten die met het onderzoek gemoeid zijn. Ook in praktische zin
worden gemeenten ondersteund, met gestandaardiseerde vragenlijsten en werkinstructies.
Dit neemt niet weg dat – zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken – het
uiteindelijk altijd aan het college van B&W zelf is om te bepalen of, en op welke
wijze, opvolging wordt gegeven aan een signaal van LAA. Die eigen verantwoordelijkheid
heeft het college nu ook, het wetsvoorstel brengt daarin geen verandering. Dit betekent
onder andere dat het college niet verplicht is om bij ieder signaal een huisbezoek
af te leggen. Dat zou ook niet wenselijk zijn, omdat de feitelijke situatie op het
adres inmiddels veranderd kan zijn, bijvoorbeeld omdat de betrokkene zich inmiddels
zelf gemeld heeft. In zo’n geval is er geen noodzaak tot een huisbezoek. Gemeenten
zijn zelf het best in staat om te beslissen welke actie nodig is naar aanleiding van
een LAA-signaal. De Minister van BZK kan met gemeenten en gebruikers van de BRP afspraken
maken over de hoeveelheid signalen die worden uitgezet, aansluitend bij de gemeentelijke
uitvoeringscapaciteit. Zo kan ervoor worden gezorgd dat een gemeente de hoeveelheid
signalen ontvangt die het ook daadwerkelijk kan onderzoeken.
De huidige Wet BRP voorziet al in een terugmeldplicht van een bestuursorgaan aan het
college van B en W. Daar komt nu de mogelijkheid bij om een melding bij de Minister
van BZK te doen. Wanneer moet er een melding aan het college worden gedaan en wanneer
een melding aan de Minister, zo vragen de leden van de VVD-fractie. (11) Ook derden
kunnen worden aangewezen om een terugmelding aan de Minister te doen. Maar deze «derden»
worden niet verplicht om terug te melden. De leden van de VVD-fractie krijgen graag
een nadere motivering daarvan. Waarom zouden deze «derden» anders bij ministeriële
regeling aangewezen moeten worden? Wat is daar dan de zin van? Gaarne krijgen de leden
van de VVD-fractie een reactie van de regering. (12)
Het wetsvoorstel regelt dat bepaalde bestuursorganen verplicht kunnen worden om, in
afwijking van de terugmeldplicht uit artikel 2.34, eerste lid, van de Wet BRP7, adresterugmeldingen in plaats van aan de gemeente aan de Minister van BZK te sturen.
Deze limitatieve groep van bestuursorganen zal in de ministeriële regeling die onder
de Wet BRP hangt (Regeling BRP) worden aangewezen. Deze ministeriële regeling bereid
ik momenteel voor.8 Mijn voornemen is om hierin de Belastingdienst, de Dienst Wegverkeer (RDW), het Centraal
Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) aan te wijzen. Deze bestuursorganen namen reeds deel aan het project LAA. Met
de aanwijzing wordt geregeld dat zij ook na de structurele inbedding van het project
adresterugmeldingen naar het centrale informatieknooppunt sturen. Enkel voor deze
aan te wijzen bestuursorganen geldt dat zij terugmeldingen over het adresgegeven naar
de Minister van BZK sturen. Alle andere bestuursorganen die gebruik maken van de BRP
blijven rechtstreeks terugmelden aan de gemeente.
De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat, mocht tot aanwijzing van derden
worden overgegaan, er op hen geen terugmeldplicht komt te rusten. De reden hiervoor
is dat de terugmeldplicht in de Wet BRP direct samenhangt met het verplicht gebruik
van gegevens. Voor derden geldt, anders dan voor bestuursorganen, geen verplichting
om gegevens uit de BRP te gebruiken.9 Dit neemt niet weg dat er pas tot aanwijzing van derden wordt overgegaan wanneer
op voorhand vaststaat dat de derde voornemens is daadwerkelijk van de terugmeldbevoegdheid
gebruik te gaan maken. Op dat moment zullen met de derde afspraken worden gemaakt
over de gevallen waarin en de wijze waarop de terugmeldingen worden gedaan.
De Minister maakt gebruik van profielen om adressen uit de verstrekkingen-voorziening te selecteren. Bij ministeriële regeling zullen de profielen worden
vastgesteld. Op basis waarvan worden de profielen vastgesteld? Op basis waarvan wordt
bepaald of het nodig is om profielen te wijzigen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie
een reactie van de regering. (13) Door toepassing van algoritmen worden adressen geselecteerd die voldoen aan bepaalde
kenmerken, met als doel om signalen aan de colleges van B en W door te geven. De leden
van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op het gebruik van algoritmen
in dezen. Wat is in dezen de relatie tussen profielen en algoritmen en om welke kenmerken
gaat het? (14)
In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over het gebruik van profielen,
merk ik graag het volgende op. In de projectfase van LAA is ervaring opgedaan met
het ontwikkelen en gebruiken van profielen. Een profiel ontstaat naar aanleiding van
een hypothese over een maatschappelijk probleem of een ongewenste situatie. Het komt
voort uit kennis en statistisch gestaafde praktijkervaringen van gemeenten en bestuursorganen,
van situaties waarin er een verhoogde kans op onjuiste inschrijvingen in de BRP is.
In de ontwikkelfase van een profiel wordt onderzocht welke factoren relevant zijn
om de gekozen problematiek te kunnen ontdekken. Zo ontstaat een profiel met een of
meerdere selectiefactoren waarmee adresgegevens van een persoon worden geselecteerd.
Selectiefactoren zijn kenmerken, zoals: het totaal aantal inschrijvingen op een adres
of het aantal verhuisbewegingen per jaar op een adres. Deze factoren leiden in onderlinge
samenhang tot gerede twijfel over de juistheid van deze adresgegevens. Een voorbeeld
van een profiel dat is gebruikt in de projectfase van LAA is het profiel «uitwonende
jongere». Het gaat om jongeren die zich laten uitschrijven uit het ouderlijk huis
en zich vervolgens binnen dezelfde gemeente laten inschrijven bij familieleden in
de tweede of derde graad. Uit de verstrekkingenvoorziening (BRP) werden de adressen
geselecteerd die voldoen aan dit profiel. Hoewel bij deze samenhang van selectiefactoren
niet per definitie sprake hoeft te zijn van een causaal verband, leert de ervaring
dat jongeren zich soms administratief laten verhuizen omdat zij zelf werken en een
ouder een toeslag of uitkering ontvangt. Dit kan financieel voordelig zijn omdat voor
het bepalen van de hoogte van een toeslag of uitkering naar het totale inkomen op
het adres wordt gekeken. Daarnaast is ook een studiebeurs afhankelijk van de woonsituatie:
een «uitwonende» student ontvangt een hoger bedrag dan een student die bij zijn ouders
woont. Bij deze categorie kan daarom de twijfel bestaan of er daadwerkelijk sprake
is van een verhuizing en kan sprake zijn van een onjuiste adresregistratie van een
persoon in de BRP. Een tweede voorbeeld betreft het profiel «leegstand». Dit ging
in de projectfase om adressen waar gedurende ten minste één jaar geen personen staan
ingeschreven, maar waar in het verleden wel minstens één bewoner stond ingeschreven.
De gerede twijfel over de juistheid van de adresregistratie ontstaat omdat een bewoonbaar
pand voor langere tijd leeg staat. Het vermoeden is dat het adres wel degelijk bewoond
wordt, maar dat de personen niet staan ingeschreven. In dit profiel wordt naast gegevens
uit de BRP ook informatie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) gebruikt,
waarbij wordt gekeken naar de woonfunctie van het adres.
Aan de keuze voor selectiefactoren gaat een zorgvuldige, stapsgewijze beoordeling
vooraf. Eerst wordt, bijvoorbeeld met een telling op de beschikbare gegevens in de
BRP, in kaart gebracht of de gezamenlijke selectiefactoren (het profiel) de potentie
hebben om (voldoende) signalen voor adresonderzoek te ontwikkelen. Indien dat het
geval is wordt het profiel eerst op een beperkt deel van de beschikbare gegevens toegepast,
waarmee slechts voor een aantal gemeenten signalen worden ontwikkeld. Pas nadat uit
adresonderzoek en evaluatie met betrokken gemeenten en bestuursorganen blijkt dat
deze signalen in voorkomende gevallen in hoge mate leiden tot een correctie van onjuiste
adresgegevens in de BRP,10 wordt het profiel ook voor de andere gemeenten toegepast.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts naar de relatie tussen profielen en algoritmen
en om welke kenmerken het daarbij gaat. Het profiel bestaat uit algoritmen; rekenregels
of selectiefactoren waarmee adressen uit de database (BRP) worden gefilterd. Er wordt
geen zelflerend algoritme toegepast, de algoritmes die worden gebruikt zijn eenvoudige,
transparante beslisbomen (rule based) met een beperkt aantal selectiefactoren en drempelwaarden.11 Voor een overzicht van deze selectiefactoren en drempelwaarden verwijs ik naar bijlage
112 bij deze nota en mijn antwoord op vraag 26.
De leden van de D66-fractie constateren dat de gemeenten, de Minister van BZK en bestuursorganen
in 2014 zijn gestart met de LAA met als gezamenlijk doel om incorrecte adresgegevens
in de BRP te identificeren en te corrigeren. De opzet waarbij terugmeldingen van bestuursorganen
op een centraal punt ontvangen en geanalyseerd worden, heeft het onderzoek naar de
juistheid van adresgegevens in de BRP bevorderd en is volgens de regering aldus effectief
gebleken. De werkwijze wordt daarom in onderhavig wetsvoorstel structureel in de wet
vastgelegd. Kan de regering toelichten hoe zij die effectiviteit weegt ten opzichte
van de hoeveelheid aan gegevens die hierdoor zijn verwerkt? Hoeveel meldingen zijn
er door de jaren heen via de LAA gedaan en hoeveel gevallen van onjuiste adresgegevens
in de BRP zijn daarmee aan het licht zijn gebracht? Welke (financiële) impact heeft
de LAA gehad op het tegengaan van oneigenlijk gebruik van overheidsvoorzieningen?
En welke alternatieven zijn er voor handen? Graag een reflectie op de proportionaliteit
en subsidiariteit. (15)
In de periode 2016–2020 zijn in totaal 69.314 adressen door gemeenten onderzocht naar
aanleiding van een signaal van LAA. Op 34.361 van de onderzochte adressen bleek de
registratie van een of meerdere bewoners incorrect te zijn, oftewel ongeveer vijftig
procent. Aan enkele uitvoerders (overheidsorganisaties) van adresgerelateerde regelingen,
zoals de Belastingdienst en CJIB, is jaarlijks gevraagd wat de financiële impact is
van LAA. Deze organisaties geven aan dat de hoogte van een regeling (toeslag of uitkering)
dient te worden bijgesteld op basis van een aanpassing van het adresgegeven in de
BRP. Over een periode van vier jaar bedroegen de baten 50,8 miljoen euro, oftewel
gemiddeld 12,7 miljoen euro per jaar. De conclusie is dat het op deze wijze verbeteren
van de adreskwaliteit in ieder geval financieel batig is met het huidige aantal adresonderzoeken
en deelnemende partijen. Daaruit kan worden opgemaakt dat de totale baten groter zijn,
omdat de BRP-gegevens niet alleen door organisaties die deelnemen aan LAA, maar door
de hele overheid worden gebruikt.
Hiernaast vroegen de leden van de D66-fractie naar alternatieven voor de werkwijze
van LAA. Het meest voor de hand liggende alternatief voor de aanpak van LAA is om
willekeurig adresonderzoeken te verrichten. Dan is het niet nodig om vooraf, aan de
hand van profielen, persoonsgegevens te verwerken. De risicogerichte aanpak van LAA
(profielen) leidde in de projectfase in de helft van de gevallen tot een correctie
in de BRP. Dat is beduidend vaker dan wanneer men willekeurig of steekproefsgewijs
adresonderzoek zou verrichten. Uit onderzoek van CBS is gebleken dat de BRP op adresniveau
voor 93,8 procent correct is.13 Indien volstrekt willekeurig onderzoek wordt gedaan is de kans dat er een onjuiste
inschrijving wordt geconstateerd ongeveer zes procent. In verreweg de meeste gevallen
zal een adresonderzoek, inclusief huisbezoek, dan «onnodig» blijken te zijn. De risicogerichte
aanpak van LAA vermindert aldus de kans op «onnodige» onderzoeken aanzienlijk. Een
ander alternatief is dat uitvoeringsorganisaties zelf controles ter plaatse (huisbezoeken)
verrichten bij de toekenning van een overheidsvoorziening (zoals een toeslag). Dit
alternatief is meer belastend voor de burger, die te maken krijgt met verschillende
onderzoeken door verschillende overheidsorganisaties. Bovendien kan de feitelijke
(woon)situatie na de toekenning van een overheidsvoorziening wijzigen. Een controle
vooraf is in die gevallen niet voldoende.
De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts om een toelichting op de juridische
deugdelijkheid van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) zónder een wettelijke
basis als de voorliggende. In hoeverre was deze geborgd, en waarom is nu toch gekozen
voor een wettelijke verankering van de aanpak? (16)
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag (6) van de leden van de ChristenUnie,
is LAA in de projectfase uitgevoerd door stichting ICTU, dat opereerde namens deelnemende
gemeenten. Het project LAA is geënt op de reeds bestaande wettelijke taken en verantwoordelijkheden
van gemeenten en van bestuursorganen die gebruik maken van de BRP. Op grond van de
Wet BRP is het college van B&W al verantwoordelijk voor de bijhouding van de BRP.
Zij heeft in dit verband ook de taak om te controleren of de registratie juist is
en deze waar nodig (ambtshalve) te corrigeren. Bestuursorganen zijn in het kader van
het gebruik van de BRP reeds verplicht om bij gerede twijfel aan de juistheid van
een authentiek gegeven dit te melden aan het verantwoordelijke college van B&W. Daarmee
heeft de aanpak dus ook in de projectfase de noodzakelijke wettelijke basis. Voor
de structurele inbedding van de aanpak acht ik het echter wenselijk dat er, naast
de genoemde bevoegdheden van gemeenten en gebruikers van de BRP, ook een centrale
bevoegdheid voor de Minister van BZK komt, om gemeenten te ondersteunen bij het adresonderzoek.
Het wetsvoorstel voorziet erin dat de Minister van BZK de werkzaamheden die ICTU namens
gemeenten verrichte, zelf – onder eigen verantwoordelijkheid – gaat uitvoeren. Dit
past bij een structurele inbedding van de aanpak en heeft ook als voordeel dat de
verantwoordelijkheid voor de gegevensverwerking (alsmede de verantwoording daarover
richting uw Kamer) op één plaats belegd is, en niet – zoals in de projectfase – wordt
gedeeld door de deelnemende gemeenten.
Met het wetsvoorstel komt een einde aan de situatie waarbij colleges op basis van
vrijwilligheid aan LAA deelnemen. Heeft de regering signalen ontvangen van colleges
of gemeenteraden die daar ongelukkig mee zijn? (17)
Dergelijke signalen heb ik niet ontvangen. Over het wetsvoorstel heeft uitgebreide
afstemming plaatsgevonden met de VNG, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken,
de G4, alsook met individuele gemeenten.
De leden van de D66-fractie lezen dat naast bestuursorganen ook andere instanties,
in de hoedanigheid van een «derde die werkzaamheden verricht met een gewichtig maatschappelijk
belang», een terugmelding kunnen doen aan de Minister. Deze leden vragen om een toelichting
aan welke derden zij hierbij concreet moeten denken? Kan het hier gaan om private
partijen, en zo ja, welke? Hoe is geborgd dat terugmeldingen van dergelijke derden
niet leiden tot het onjuist aanmerken van een burger als iemand die mogelijk onjuiste
adresgegevens heeft verstrekt? (18)
Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om derden aan te wijzen die een terugmelding
kunnen doen aan de Minister. Het gaat hier om niet-overheidsorganen (waaronder private
partijen) die reeds systematisch persoonsgegevens uit de BRP verstrekt krijgen; zoals
pensioenfondsen, zorgverzekeraars en zorginstellingen. Deze organisaties zijn opgenomen
in bijlage 4 bij het Besluit BRP en krijgen BRP-gegevens verstrekt voor de uitvoering
van werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang (zoals zorgverlening of het
uitvoeren van pensioenregelingen).14 Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om (een aantal van) deze derden de bevoegdheid
te geven om adresterugmeldingen aan de Minister van BZK te sturen. Hiertoe dienen
deze derden separaat te worden aangewezen, aanvullend op de aanwijzing in bijlage
4. Op dit moment is nog niet voorzien in deze aanvullende aanwijzing van derden. Voor
de toekomst acht ik het niettemin wenselijk dat de Wet BRP daartoe wel de mogelijkheid
biedt. Wanneer blijkt dat een bepaalde derde een betekenisvolle bijdrage kan en wil
leveren aan de verbetering van de adreskwaliteit in de BRP, is aanwijzing wenselijk.
Voorts vroegen de leden van de D66-fractie hoe geborgd is dat terugmeldingen van dergelijke
derden niet leiden tot het onjuist aanmerken van een burger als iemand die mogelijk
onjuiste adresgegevens heeft verstrekt. Het is van belang dat slechts teruggemeld
wordt indien er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de adresgegevens. Dit
neemt niet weg dat achteraf – na onderzoek – kan blijken dat de gegevens toch juist
waren. Dat is niet te voorkomen, omdat nu juist de onzekerheid over de correctheid
van de gegevens hetgeen is wat met adresonderzoek opgelost moet worden. Nadat dat
onderzoek is afgerond wordt de administratie aantekening bij het adresgegeven op de
persoonslijst, die aangeeft dat er twijfel bestaat over het adresgegeven van de betrokkene,
verwijderd.15
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in de brief van 8 november 2017 (TK 17 050, nr. 540) de Staatssecretaris aankondigde, dat de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) zich
in de toekomst ook meer zou gaan richten op preventie: «De aanpak is nu nog met name
repressief, door het achteraf opsporen van BRP-onjuistheden en de daarmee gepaarde
adresgerelateerde fraude. De inzichten die zijn ontstaan zullen in de toekomst ook
worden ingezet om misbruik van verkeerde woonadressen of vergissingen te helpen voorkomen.
Wie zich registreert op een verkeerd adres zal sneller gesignaleerd worden, bij voorkeur
direct bij registratie.» De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze dit aspect
van de LAA in het voorliggende wetsvoorstel is vormgegeven. (19)
Dit wetsvoorstel ziet op de controle van reeds geregistreerde adressen. Met de leden
van de CDA-fractie ben ik van mening dat controle vooraf (bij inschrijving) minstens
zo belangrijk is als controle achteraf (onderzoek naar juistheid van registratie).
Vanuit het project LAA is – door middel van voorlichting aan gemeenten – dan ook evengoed
aandacht voor de controles bij inschrijving, waarbij inderdaad geleerd wordt van de
resultaten van adresonderzoeken. De ervaringen van LAA helpen om beter in beeld te
krijgen in welke gevallen op het moment van inschrijving nader onderzoek nodig is.
Voor de controle vooraf is echter geen wetswijziging nodig: gemeenten hebben reeds
de noodzakelijke bevoegdheden om inschrijvingen op het adres te controleren. Zij kunnen
nadere informatie vragen – zoals een huurcontract16 – en als nodig betrokkene verzoeken zich in persoon te melden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe vaak fraude met publieke middelen
naar schatting plaatsvindt op basis van adresgerelateerde fraude. Hoeveel geld gaat
hiermee jaarlijks verloren en hoeveel geld wordt er jaarlijks ingezet om adresgerelateerde
fraude te bestrijden? (20)
Het is niet bekend hoeveel geld jaarlijks verloren gaat door adresgerelateerde fraude.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op de vraag (15) van de leden van de D66-fractie
is aan uitvoerders (overheidsorganisaties) van adresgerelateerde regelingen gedurende
het project jaarlijks gevraagd wat de financiële impact is van LAA. Over een periode
van vier jaar bedroegen de baten 50,8 miljoen euro, oftewel gemiddeld 12,7 miljoen
euro per jaar. Deze baten ontstaan wanneer een regeling (toeslag) dient te worden
bijgesteld op basis van een aanpassing van het adresgegeven. De uitvoerder van de
regeling registreert daarbij niet of er sprake is van fraude of van een vergissing.
Dat is in voorkomende gevallen ook niet goed vast te stellen. In de projectfase van
LAA bedroegen de kosten – van de adresonderzoeken en technische voorzieningen – 45,2
miljoen euro in totaal, oftewel gemiddeld 11,3 miljoen euro per jaar.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de ondersteuning door de Minister bestaat
uit het ontwikkelen en uitzetten van signalen naar colleges. Op basis van welke indicaties
worden dergelijke signalen gedaan? Hoe ontstaat het vermoeden dat een persoon niet
op het juiste adres staat ingeschreven? (21)
De leden van de ChristenUnie-fractie merken terecht op dat de ondersteuning door de
Minister bestaat uit het ontwikkelen en uitzetten van signalen naar colleges. Er zijn
twee mogelijke aanleidingen voor het sturen van zo een signaal. In de eerste plaats
ontvangt de Minister terugmeldingen van aangewezen bestuursorganen. Een bestuursorgaan
doet een terugmelding op het moment dat bij hem gerede twijfel bestaat over de juistheid
van een adresgegeven in de BRP. Deze twijfel kan bijvoorbeeld zijn ontstaan in het
kader van contact met de burger (een brief komt onbestelbaar retour) of door een risicoanalyse
van de gegevens waar het bestuursorgaan zelf over beschikt. Zo een terugmelding kan
door de Minister als onderzoeksignaal naar de gemeente worden gestuurd. In de tweede
plaats kan de Minister ook zelf signalen genereren. Dit gebeurt door aan de hand van
risicoprofielen adressen uit de BRP te selecteren. Een profiel bevat selectiefactoren
die in onderlinge samenhang leiden tot gerede twijfel over de juistheid van een adresgegeven.
Hierbij wordt uitgegaan van een correlatie tussen de aanwezigheid van de selectiefactoren
van een profiel en een verhoogde kans op onjuiste registratie in de BRP. In beide
gevallen zijn de signalen dus gebaseerd op de gerede twijfel over de juistheid van
een adresgegeven in de BRP. Voor een nadere toelichting op de werking van deze profielen
(selectiefactoren en drempelwaarden) verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 26 en
bijlage 1 bij deze nota.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de Minister de werkzaamheden van stichting
ICTU overneemt. Zij vragen naar een nadere toelichting waarom hiertoe wordt overgegaan.
Voorts vragen zij of een andere stichting of uitvoeringsorganisatie met deze taak
gaat worden belast. (22)
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de Minister van BZK de werkzaamheden die ICTU
namens gemeenten verrichte, zelf – onder eigen verantwoordelijkheid – gaat uitvoeren.
Dit past bij een structurele inbedding van LAA en heeft ook als voordeel dat de verantwoordelijkheid
voor de gegevensverwerking op één plaats belegd is, en niet zoals in de projectfase
wordt gedeeld door de deelnemende gemeenten. Onder verantwoordelijkheid van de Minister
van BZK wordt de uitvoering van LAA belegd bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens
(RvIG), onderdeel (agentschap) van het Ministerie van BZK. RvIG verricht de gegevensverwerkingen
en beheert de faciliteiten voor signaallevering aan gemeenten.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat het voorstel ook toeziet op briefadresgegevens.
Zij vragen hoe controle op de juistheid van briefadres-gegevens plaatsvindt en wat
de exacte noodzaak is. Hoe is hierin oog voor de bijzondere omstandigheden van de
doelgroep die genoodzaakt is gebruik te maken van een briefadres? Welke signalen zullen,
specifiek waar het briefadressen betreft worden gebruikt? Hoe vaak vindt briefadres
gerelateerde fraude plaats en waar mogen genoemde leden hier dan bij aan denken. (23)
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren terecht dat het wetsvoorstel ook
ziet op het onderzoek naar de juistheid van briefadresgegevens. In de projectfase
van LAA was het onderzoek naar briefadressen reeds onderdeel van de aanpak. De signalen
waarmee in dat verband gewerkt is, zijn opgenomen in het overzicht in bijlage 1 bij
deze nota. De noodzaak voor het onderzoeken van briefadressen, is gelegen in het volgende.
Inschrijving op een briefadres is in beginsel alleen mogelijk wanneer iemand niet
beschikt over een woonadres.17 Het uitgangspunt van de BRP is immers dat je staat geregistreerd waar je daadwerkelijk
verblijft (woonadres). Het onderzoek naar de juistheid van een briefadres dient dan
ook om te controleren of iemand niet toch feitelijk beschikt over een woonadres. Inschrijving
op een briefadres terwijl er een woonadres is, kan financieel voordelig zijn, bijvoorbeeld
voor toeslagen waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal personen dat op een
adres woont. Door je te laten inschrijven op een briefadres word je, bijvoorbeeld
door de Belastingdienst of UWV, niet gerekend tot het huishouden op basis waarvan
het gezamenlijke inkomen wordt gebaseerd. Vanuit de ervaringen uit de projectfase
weet ik dat dergelijke situaties voorkomen. De precieze omvang daarvan is mij niet
bekend en laat zich ook niet goed meten omdat veelal niet zeker is of sprake is van
een frauduleus oogmerk of dat het gaat om een vergissing. Met LAA worden mogelijke
fouten in de registratie onderzocht en waar nodig gecorrigeerd, er wordt geen onderzoek
gedaan naar de achterliggende motivatie of reden voor de fout.
Bij het onderzoek naar een briefadres is het van belang dat er oog is voor de bijzondere
omstandigheden van deze doelgroep. Voor dak- en thuislozen is inschrijving op een
briefadres noodzakelijk. Ik hecht eraan te benadrukken dat het adresonderzoek er in
geen geval toe kan leiden dat iemand die in Nederland verblijft überhaupt niet meer
ingeschreven staat. Het doel is hier om, wanneer iemand feitelijk over een woonadres
beschikt, deze persoon ook op dat woonadres in te schrijven. Alleen dan komt het briefadres
te vervallen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering stelt dat door een zorgvuldige
selectie wordt voorkomen dat adressen, en daarmee burgers, onnodig in een adresonderzoek
worden betrokken. Zij vragen de regering toe te lichten hoe dit wordt voorkomen en
waarom deze wet nodig is om onnodige adresonderzoeken te voorkomen.
(24)
De selectie van adressen heeft tot doel alleen die adressen te selecteren waarbij
er een verhoogde kans is op onjuiste inschrijvingen. Dit gebeurt, zoals eerder aangegeven,
aan de hand van zorgvuldig ontwikkelde profielen waarbij wordt uitgegaan van correlatie
tussen de aanwezigheid van de vooraf vastgestelde selectiefactoren enerzijds en een
verhoogde kans op onjuiste registratie in de BRP anderzijds. Met dit wetsvoorstel
worden de randvoorwaarden voor het werken met een centrale voorziening en profielen
geschapen. De signalen die met de profielen zijn gegenereerd en die door colleges
zijn onderzocht leidden in de projectfase in de helft van de gevallen tot een correctie
in de BRP. Dat is beduidend vaker dan wanneer men willekeurig of steekproefsgewijs
adresonderzoek zou verrichten. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag
15, waar ik ben ingegaan op alternatieven voor de aanpak van LAA.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven welke instanties
onder «derden» kunnen vallen, kan hier één of meerdere voorbeelden van worden gegeven.
Voorts vragen zij waarom de regering de mogelijkheid openlaat om derden aan te wijzen
die níet voornemens zijn gebruik te maken van de bevoegdheid. Tevens vragen zij of
derden gebruik maken van risicoprofielen bij het opstellen en doorgeven van signalen
aan de Minister. (25)
In mijn antwoord op vraag 18 heb ik toegelicht om welke «derden» het in dit verband
kan gaan. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat, ondanks dat het wetsvoorstel daartoe
de mogelijkheid biedt, op dit moment nog niet is voorzien in de aanvullende aanwijzing
van derden. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12 zal pas tot aanwijzing worden
overgegaan indien op voorhand vaststaat dat de derde voornemens is daadwerkelijk van
de bevoegdheid gebruik te gaan maken. Hierover zullen met de derde afspraken gemaakt
worden. In aanvulling daarop, merk ik graag op dat de in de toekomst aan te wijzen
derden alleen terugmeldingen kunnen doen die zien op de gerede twijfel over de juistheid
van een adresgegeven in de BRP. Deze gerede twijfel kan behalve door contact met de
burger ook ontstaan door een analyse van de gegevens waar een derde beschikking over
heeft. Het wetsvoorstel sluit niet uit dat derden en bestuursorganen hierbij gebruik
maken van eigen risicoprofielen.
De leden van de ChristenUnie lezen dat de Minister gebruik maakt van profielen om
adressen te selecteren. Zij vragen of hiermee zogeheten risicoprofielen worden bedoeld.
Op basis van welke gegevens worden adressen geselecteerd? Kan de regering inzicht
geven in de selectiefactoren en drempelwaarden? Kan worden uitgesloten dat hierbij
op basis van discriminatoire gegevens wordt geselecteerd? Zo ja, hoe wordt dat uitgesloten
en hoe vindt toetsing op de profielen plaats?
(26)
Het betreft hier inderdaad risicoprofielen; in die zin dat het gaat om profielen die
een zeker risico (een statistisch vermoeden) op onjuiste adresregistratie inschrijving
blootleggen. Het wetsvoorstel biedt de Minister van BZK de bevoegdheid om persoonsgegevens
te analyseren aan de hand van deze profielen. Een profiel bestaat uit één of meerdere
selectiefactoren waarmee adresgegevens van een persoon worden geselecteerd. Daarbij
wordt uitgegaan van correlatie tussen de aanwezigheid van de selectiefactoren en de
verhoogde kans op onjuiste registratie in de BRP. Op grond van dit wetsvoorstel zal
in een ministeriële regeling, die thans in voorbereiding is, worden vastgelegd welke
profielen (selectiefactoren) door de Minister gebruikt gaan worden en welke persoonsgegevens
daarbij verwerkt worden.18 Zo wordt limitatief vastgelegd welke categorieën gegevens, zoals naam, adres, BSN,
verwerkt mogen worden. Daarbuiten is gegevensverwerking niet toegestaan. Op die manier
wordt uitgesloten dat adressen van personen op basis van discriminatoire gegevens
worden geselecteerd. In lijn met de motie Klaver c.s.19 zullen binnen geen van deze profielen gegevens over nationaliteit, etniciteit en
geboorteplaats worden gebruikt. Bij de introductie van een nieuw profiel (nieuwe gegevens)
zal deze ministeriële regeling telkens worden aangepast. In het kader van zo een aanpassing
wordt het profiel getoetst aan hoger recht, waaronder de Grondwet (het discriminatieverbod)
en de AVG (privacy-beginselen). In dit kader zal ook telkens – bij ieder nieuw profiel
– een gegevensbeschermingseffectbeoordeling plaatsvinden. De uitkomsten van deze toetsing
worden opgenomen in de toelichting bij de betreffende regeling. De regeling zelf (inclusief
toelichting) wordt gepubliceerd, zodat steeds transparant is welke profielen en persoonsgegevens
in het kader van LAA worden gebruikt. Voorts zijn in het ontwikkelproces van nieuwe
profielen toetsingsmomenten ingebouwd, met het oog op een zorgvuldige en rechtmatige
verwerking van persoonsgegevens. De inzet van een nieuw profiel gebeurt stapsgewijs,
eerst op kleine schaal waarbij steeds – voor opschaling – een evaluatie plaatsvindt.
Voor een nadere toelichting op dit ontwikkelproces verwijs ik naar mijn antwoord op
vraag 14.
Ten slotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om inzicht te geven in de selectiefactoren
en drempelwaarden. Eenvoudig gezegd gaat het daarbij om de vraag: «waar wordt naar
gekeken bij de selectie van een adres». Zoals hiervoor aangegeven bestaan de profielen
van LAA uit selectiefactoren en drempelwaarden. Daarbij is er een onderscheid tussen
(1) profielen waarmee adressen uit de BRP geselecteerd worden en (2) profielen die
door deelnemende uitvoeringsorganisaties, zoals de Belastingdienst en CJIB, gebruikt
worden om terugmeldingen te genereren. Bij (1) de selectie van adressen uit de BRP
wordt onder andere gekeken naar het aantal inschrijvingen op een adres, in verhouding
tot de oppervlakte van de woonruimte. Bij een uitzonderlijk (hoog) aantal inschrijvingen
kan er twijfel bestaan over de juistheid van de adresregistratie. Tevens worden binnen
alle BRP-profielen adressen uitgesloten waarvan aannemelijk is dat de daar ingeschreven
personen directe familie (echtgenoot, geregistreerde partner dan wel bloed- of aanverwanten
in de eerste graad) van elkaar zijn. De statistische ervaring (correlatie) uit de
projectfase van LAA leert dat er op deze adressen geen verhoogd risico op onjuiste
registratie in de BRP is. Daarnaast worden adressen geselecteerd door te kijken naar
het aantal verhuisbewegingen; de ervaring leert dat een persoon wiens adres in de
BRP in korte tijd vaak wijzigt, veelal niet goed ingeschreven staat.
Ook de organisaties die deelnemen aan LAA, zoals de Belastingdienst en CJIB, sturen
terugmeldingen op basis van gerede twijfel via stichting ICTU naar gemeenten. Om tot
die terugmeldingen te komen kunnen zij gebruikmaken van profielen (2), en ook van
informatie die binnen de eigen organisatie aanwezig is (bestandsvergelijking). Hierbij
wordt bijvoorbeeld gekeken hoe vaak een brief onbestelbaar retour is gekomen. Voor
een overzicht in samenvattende vorm van alle profielen die tot op heden (augustus
2021) in de projectfase van LAA zijn gebruikt, verwijs ik naar bijlage 1 bij deze
nota. De samenvattingen geven inzicht in de voornaamste selectiefactoren en drempelwaarden
binnen de verschillende profielen. Daarbij is tevens aangegeven door welke organisatie
het profiel gebruikt is en of het profiel op dit moment nog gebruikt wordt of niet
meer.
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de opmerking van de Raad
van State dat ook in deze wet dient te worden vastgelegd dat menselijke tussenkomst
noodzakelijk is. Dit om helderheid te verschaffen richting burgers en gemeenten, zeker
waar gemeenten te maken hebben met capaciteitsproblemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven hoe burgers bezwaar
kunnen maken tegen een besluit dat genomen is op basis van een melding van de Minister.
Hoe kunnen burgers ook bezwaar maken tegen het feit dat een onderzoek tegen hen wordt
ingesteld, bijvoorbeeld wanneer dit is gebeurd op basis van voornoemd profiel? Hoe
wordt voorkomen dat gemeenten naar de Minister wijzen en vice versa? (27)
Een burger kan geen bezwaar maken tegen het feit dat door een gemeente een onderzoek
naar zijn adresgegevens wordt ingesteld. Een onderzoek heeft op zichzelf geen gevolgen
voor rechten of plichten van de burger. Wel heeft de betrokkene op grond van de Wet
BRP het recht om een inzageverzoek te doen, om te weten of zijn persoonsgegevens zijn
verwerkt in het kader van een adresonderzoek.20 Indien het college van B&W na adresonderzoek een besluit neemt, bijvoorbeeld tot
(ambtshalve) wijziging of opneming van adresgegevens, kan de burger daartegen bezwaar
en beroep aantekenen. Een dergelijke beslissing van het college is in de Wet BRP gelijkgesteld
met een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), waardoor de volledige
rechtsbescherming onder de Awb geldt. De gemeente is in deze aldus het aanspreekpunt
voor de burger. De Wet BRP kent een heldere verantwoordelijkheidsverdeling, waarbij
de gemeente exclusief verantwoordelijk is voor de inschrijving en correcties van gegevens
van de eigen ingezetenen. Het wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
Informatie uit de verstrekkingenvoorziening
De leden van de D66-fractie lezen dat de algoritmes waarmee de geautomatiseerde selectie
van adressen in de projectfase plaatsvond, het karakter hebben van eenvoudige beslisbomen
met een beperkt aantal selectiefactoren en drempelwaarden. Deze leden zijn niettemin
waakzaam voor geautomatiseerde selectie op basis van profielen. Welke selectiefactoren
en drempelwaarden zijn in de projectfase gebruikt, en welke is de regering voornemens
te gaan gebruiken? Zijn er in het verleden selectiefactoren en drempelwaarden geschrapt,
omdat deze leidden tot de onterechte selectie van grote groepen burgers? (28)
Als het gaat om de profielen (selectiefactoren en drempelwaarden) die in de projectfase
gebruikt zijn, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 26 en bijlage 1 bij deze nota.
Deze bijlage bevat samenvattingen van alle profielen die in de projectfase van LAA
zijn gebruikt. De profielen die de Minister voornemens is te gaan gebruiken worden
opgenomen in een ministeriële regeling.21
Ook vragen de leden van de D66-fractie of selectiefactoren en drempelwaarden in het
verleden zijn geschrapt, omdat deze leidden tot de onterechte selectie van grote groepen
burgers. Dat is niet het geval. In de werkwijze van LAA worden de profielen (selectiefactoren
en drempelwaarden) wel steeds doorontwikkeld, om de effectiviteit (trefkans) van de
aanpak hoog te houden. Alle profielen en informatiebronnen worden periodiek getoetst
op de meerwaarde voor het adresonderzoek. Profielen die niet langer meerwaarde hebben
– bijvoorbeeld omdat zij in afnemende mate leiden tot een correctie van het adres
in de BRP – worden niet meer gebruikt. Dit betekent uitdrukkelijk niet dat het gebruik
van deze profielen in het verleden tot onterechte selectie van burgers leidde, maar
wel dat deze profielen naar verloop van tijd hun meerwaarde verloren omdat de betreffende
gevallen reeds onderzocht waren.
Voorts delen deze leden de vraag van de Raad van State hoe de vereiste betekenisvolle
menselijke tussenkomst gewaarborgd is. Want Colleges van B&W worden in het voorstel
verplicht te reageren op een signaal van de Minister, maar de vraag is of dit in de
praktijk voldoende garantie biedt. Welke toetsing zal door mensen plaatsvinden? Is
de kans aanwezig dat als reactie op een signaal bijvoorbeeld slechts een vinkje wordt
gezet, waarna al onderzoek naar de juistheid van gegevens plaatsvindt? Kortom: is
volgens de regering niet toch schending van de AVG mogelijk, vanwege standaardisering
of vereenvoudiging van de reactie op signalen, of onbekendheid met de eis van betekenisvolle
menselijke tussenkomst? (29) In hoeverre gaat dit geëvalueerd worden? (30) En kan de regering toelichten welke impact twijfel aan de juistheid van de adresgegevens
voor burgers kan hebben? (31) Voorts vragen deze leden of de basisgegevens onderdeel gaan uitmaken van een van de
samenwerkingsverbanden onder de aanstaande Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden? (32)
De leden van de D66-fractie vragen naar de betekenisvolle menselijke tussenkomst bij
het uitvoeren van adresonderzoeken en het corrigeren van BRP-gegevens. In mijn antwoord
op vraag 1 ben ik ingegaan op de verschillende momenten in het adresonderzoek van
LAA waarop menselijke tussenkomst plaatsvindt. De conclusie is dat een adresonderzoek,
laat staan een adreswijziging in de BRP, überhaupt niet mogelijk is zonder menselijke tussenkomst. Ook niet in de werkwijze van LAA, waarbij onderzoek wordt
gedaan met behulp van risicosignalen. Een adresonderzoek wordt per definitie door
een mens uitgevoerd en een gegeven in de BRP wordt pas gewijzigd wanneer een gemeenteambtenaar
daartoe beslist. Deze beslissing geschiedt op basis van de informatie uit het adresonderzoek
(over de feitelijke situatie op het adres) of op aangifte van de burger zelf. Vanuit
het project LAA krijgen gemeenten de benodigde instructie om zo een beslissing goed
te kunnen maken.
Tevens vragen de leden van de D66-fractie naar de impact die twijfel aan de juistheid
van adresgegevens voor burgers kan hebben. De mogelijke impact van dergelijke twijfel
is dat een adresonderzoek kan worden uitgevoerd bij de burger. Zo een adresonderzoek
kan bestaan uit een huisbezoek, zodat de gemeente de feitelijke situatie op het adres
kan controleren. Het binnentreden van een woning gebeurt pas nadat de bewoner daar
toestemming voor gegeven heeft. Het afleggen van huisbezoeken is geen nieuwe, maar
bestaande praktijk.
Ten slotte vragen deze leden of de basisgegevens onderdeel gaan uitmaken van een van
de samenwerkingsverbanden onder de aanstaande Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden.
Dat is niet geval: de uitwisseling van persoonsgegevens vindt plaats onder het regime
van de Wet BRP.
De leden van de D66-fractie constateren tot slot dat het wetsvoorstel de mogelijkheid
creëert voor aangewezen bestuursorganen en derden ook andere bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur bepaalde gegevens aan de Minister van BZK te verstrekken. Aan
welke gegevens moeten deze leden dan denken? En welke derden kunnen mogelijk bij de
gegevens? Kan de regering ingaan op de proportionaliteit en subsidiariteit hiervan,
indachtig het uitgangspunt van minimale gegevensverwerking? (33)
De daartoe aangewezen bestuursorganen dienen meldingen over mogelijk onjuiste adresgegevens
aan de Minister van BZK te sturen. Daarbij melden zij ook de reden waarom er gerede
twijfel bestaat over de juistheid van een gegeven. De leden van de D66-fractie merken
terecht op dat het wetsvoorstel hiernaast de mogelijkheid biedt dat aangewezen bestuursorganen
en derden aanvullende gegevens aan de Minister verstrekken. Ik ben voornemens om,
mede met het oog op het beginsel van minimale gegevensverwerking, nadere regels over
deze aanvullende gegevens in de Regeling BRP op te nemen.22 Zodat per bestuursorgaan limitatief is vastgelegd om welke gegevens het gaat. Het
kan hierbij bijvoorbeeld gaan om administratieve gegevens zoals zaaknummers of correspondentiehistorie.
De Minister van BZK is op grond van het wetsvoorstel slechts bevoegd deze gegevens
in de vorm van een signaal aan een college te verstrekken. Andere partijen hebben
geen toegang tot deze gegevens. De administratieve informatie is noodzakelijk voor
een doelmatige gegevensuitwisseling tussen de Minister van BZK en het bestuursorgaan
dat de terugmelding doet. Zo is bij de terugkoppeling van het adresonderzoek voor
het bestuursorgaan inzichtelijk op welk zaaknummer de terugkoppeling betrekking heeft.
Hierdoor is zij beter in staat om – binnen de eigen taakuitvoering – opvolging te
geven aan deze resultaten.
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de opmerking van de Afdeling advisering
van de Raad van State die erop wijst dat een betrokkene op grond van artikel 22, eerste
lid van de AVG het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde
verwerking (waaronder profilering) gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen
zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. Er dient met het
oog daarop altijd sprake te zijn van betekenisvolle menselijke tussenkomst. Met de
Raad van State hechten ook de leden van de CDA-fractie er grote waarde aan dat deze
betekenisvolle menselijke tussenkomst gewaarborgd is. Indien het verantwoordelijke
college altijd zonder meer of routinematig signalen opvolgt, is er volgens de Raad
van State de facto sprake van volledig automatische besluitvorming en wordt niet voldaan
aan de eis van betekenisvolle menselijke tussenkomst. De regering antwoordt dat artikel
22, eerste lid van de AVG onverkort geldt en verwijst voor de uitvoeringspraktijk
naar de circulaire BRP Adresonderzoek, van 1 november 2018. De leden van de CDA-fractie
vragen welke maatregelen de regering neemt om te voorkomen dat er in de praktijk de
facto toch sprake zal zijn van volledig automatische besluitvorming.
(34)
Het lid van de fractie van BIJ1 wijst op het feit dat de Raad van State in zijn adviesverslag
zorgen uit over de waarborging van de menselijke maat binnen het voorstel. Er zijn
concrete zorgen over het volledig kunnen uitsluiten van een automatische besluitvorming,
waarin betekenisvolle menselijke tussenkomst dus niet gegarandeerd kan worden. Het
lid van de fractie van BIJ1 vraagt de regering om te reflecteren op deze zorg en de
potentiële gevaren die een dergelijk systeem met zich meebrengt. Ziet de regering
ook dat, met recente voorbeelden van op grote schaal door de overheid gecreëerd leed
in de hand, dat enige twijfel over de mogelijkheid tot implementatie van de menselijke
maat voldoende moet zijn om een dergelijk voorstel in te trekken vanwege te grote
risico’s rondom de (veilige) uitvoerbaarheid? (35) De fractie van BIJ1 wijst als concreet voorbeeld graag naar het tevens door de Raad
van State aangekaarte gebrek aan personele capaciteit. De reële angst bestaat dat
er een routinematige opvolging van aangeboden signalen ontstaat, waardoor er «de facto»
sprake is van een dergelijke automatische besluitvorming en er dus niet kan worden
voldaan aan betekenisvolle menselijke tussenkomst. Het lid vraagt de regering te reflecteren
op die gedeelde zorg, en vraagt of de regering wil ingaan op de stelling dat een grootschalig
project met verwerking van- en toegang tot bijzondere gegevens in combinatie met een
gebrekkige menselijke capaciteit gevaarlijk is voor zowel de nauwkeurige uitvoering
van een dergelijk systeem, als voor de (digitale) veiligheid van burgers. Is de regering
het met ons eens dat dit concrete risico niet genomen mag worden? (36)
De vragen van de leden van de CDA-fractie en de fractie van BIJ1 zien op de uitvoering
van het adresonderzoek in de praktijk. Het gaat dan om de betekenisvolle menselijke
tussenkomst bij die onderzoeken en bij het corrigeren van BRP-gegevens. Zoals aangegeven
in mijn antwoorden op vragen 1 en 29 kan zo’n onderzoek of correctie per definitie
niet zonder een mens uitgevoerd worden. Pas nadat uit onderzoek, eventueel inclusief
huisbezoek, blijkt dat een gegeven in de BRP onjuist is, wordt besloten tot aanpassing
van dit gegeven. Ik deel dan ook niet het standpunt van het lid van de BIJ1-fractie
dat er een risico op geautomatiseerde besluitvorming bestaat, ook niet als een gemeente
slechts beperkte onderzoekscapaciteit heeft. Als dergelijke capaciteit ontbreekt,
vindt er überhaupt geen onderzoek plaats, laat staan dat er een besluit wordt genomen
tot wijziging van een gegeven in de BRP.
Bijzondere categorieën van persoonsgegevens
De leden van de SP-fractie lazen in de opmerkingen van de Raad van State dat in eerste
instantie er niet gekozen is voor alleen een uitzondering voor de verwerking van bijzondere
persoonsgegevens met betrekking tot gezondheid. Genoemde leden vinden het goed dat
dit is aangepast maar vragen wel naar de redenen waarom dit in eerste instantie niet
is gebeurd. Zij vinden het zorgwekkend dat pas na advies van de Raad van State en
de Autoriteit Persoonsgegevens enkele aanpassingen zijn gedaan en deze intentie er
in eerste instantie blijkbaar niet was. Kan hier nader op in worden gegaan? Kan er
nogmaals verzekerd worden dat andere bijzondere persoonsgegevens niet gebruikt of
verwerkt worden? (37)
Het ontwerp van wet zoals dat aan de Raad van State is voorgelegd kende, anders dan
het uiteindelijke wetsvoorstel, geen expliciete inperking van de mogelijkheden om
bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Voorzien was deze beperking bij of krachtens
AMvB aan te brengen, omdat daar een limitatieve opsomming wordt gegeven van alle categorieën
persoonsgegevens, waaronder bijzondere, die door de Minister verwerkt mogen worden.
Op advies van de Raad van State is, waar het gaat om bijzondere gegevens, de grondslag
op wetsniveau beperkt tot gegevens met betrekking tot gezondheid. Dit betekent dat
het de Minister niet is toegestaan om andere bijzondere categorieën persoonsgegevens
dan gegevens over gezondheid te verwerken. Het kan bij deze verwerking gaan om adressen
van zorginstellingen. De verwerking van deze adresgegevens is noodzakelijk om te constateren
of een terugmelding van een aangewezen bestuursorgaan of derde ziet op de inschrijving
van een persoon op zo een adres. Deze adressen komen op voorhand niet in aanmerking
voor een huisbezoek en worden door de Minister niet aan het college gemeld. Het betreft
hier aldus geen verandering in de intentie om bepaalde gegevens wel of niet te verwerken,
maar een heroverweging van de oorspronkelijke keuze die beperking bij of krachtens
AMvB te regelen. In antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie kan ik aldus
verzekeren dat er geen andere bijzondere persoonsgegevens door de Minister van BZK
worden verwerkt, dan de gegevens over gezondheid, noch dat daartoe het voornemen bestaat.
In het adviesrapport van de Raad van State wordt, zo merkt het lid van de fractie
BIJ1 op, nadrukkelijk gewezen op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals
bijvoorbeeld ras, godsdienst en/of gezondheid. In de voorgestelde ondersteunende taak
van de Minister wordt deze bevoegd om dergelijke gegevens te verwerken. Een praktijk
die verboden is, tenzij er een wettelijke uitzonderingsgrond van toepassing is. De
Raad van State schrijft dat zij van mening is dat de verwerkingsgrondslag in het voorstel
moet worden beperkt. Het lid van de fractie van BIJ1 wijst nadrukkelijk naar dit advies
en onderstreept deze. Het lid wijst de regering dan ook op de aangekaarte zorgen over
deze verwerking van gegevens, in acht nemende dat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens
in recente jaren meermaals voor grootschalige overtreding van mensenrechten en enorm
menselijk leed heeft gezorgd. Begrijpt de regering het standpunt van de fractie van
BIJ1, als wij pleiten dat grootschalige reflectiemomenten en een complete herziening
van het gebruik van (bijzondere) persoonsgegevens vanuit de overheid of haar uitvoerende
instanties, evenals verregaande garantiestellingen over de (digitale) veiligheid van
burgers en bijbehorende privacy en mensenrechten, zeker met recente tragedies in het
achterhoofd, op dit moment een veel grotere prioriteit geniet dan het uitbouwen van
(digitaal) toezicht? Is de regering het met de fractie van BIJ1 eens dat de overheid
op dit moment, zowel praktisch als ethisch, niet het mandaat zou mogen aangrijpen
om dergelijke voorstellen te doen, nadat zij zeer recentelijk verantwoordelijk bleek
voor een van de grootste schandalen als het gaat om de verwerking van (bijzondere)
persoonsgegevens van onze tijd, met alle gevolgen van dien?
(38)
De visie dat de regering praktisch en ethisch niet het mandaat heeft om een voorstel
als het onderhavige in te dienen, deel ik niet. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt
om een reflectie op het gebruik van persoonsgegevens door de overheid. In antwoord
daarop merk ik het volgende op. De vraag of de verwerking van persoonsgegevens in
een specifiek geval (zoals LAA) rechtmatig (juridisch) en aanvaardbaar (politiek-maatschappelijk)
is, hangt af van de eindbalans van drie factoren: het doel, het middel en de waarborgen.
Het doel is de reden waarom gegevensverwerking (data-analyse) plaatsvindt. In dit
wetsvoorstel is het doel het verbeteren van de kwaliteit van adresgegevens in de BRP.
Dit zijn gegevens die door tal van overheidsdiensten verplicht gebruikt worden. Daarom is kwaliteit van groot belang. Het middel betreft de gegevensverwerking
(data-analyse) zelf, waarmee een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt.
De ernst van deze inbreuk (zwaarte van het middel) hangt onder meer af van het aantal
(en type) persoonsgegevens dat wordt verwerkt en de vraag of gebruik gemaakt wordt
van profilering en geautomatiseerde besluitvorming. Hoe zwaarder het middel, hoe groter
het belang van voldoende waarborgen. De waarborgen zijn de privacybeginselen uit de
AVG (onder andere: doelbinding, transparantie, dataminimalisatie) en de rechten van
de betrokkene (onder andere: inzage, informatie, bezwaar). Juist op dit punt liggen
er belangrijke keuzes voor de wetgever. De wetgever heeft verschillende instrumenten
om de juiste balans tussen doel, middel en waarborgen te bepalen. Ik ben ervan overtuigd
dat met de gemaakte keuzes binnen dit wetsvoorstel een juiste balans hiertussen is
gevonden en dat zorgvuldigheid en democratische legitimiteit van deze keuzes worden
gewaarborgd. Voor LAA is gekozen voor een zorgvuldig ontwikkelproces van profielen
en verregaande transparantie door alle profielen die de Minister van BZK gaat gebruiken
vast te gaan leggen in regelgeving.
4. Gevolgen voor de burger en de overheid
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de extra uitvoeringslasten
voor gemeenten als gevolg van de LAA-onderzoeken. Wat zijn die lasten? Deze leden
begrijpen dat gemeenten nu een vergoeding van 70 euro per onderzoek krijgen. Wordt
dat met dit wetsvoorstel voortgezet? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een
reactie van de regering.
(39)
Als het gaat om de uitvoeringslasten van dit wetsvoorstel is van belang dat het voorstel
voor gemeenten enkel de verplichting creëert om te reageren op een signaal en om de
resultaten van eventueel verricht onderzoek te melden. Er is geen verplichting om
naar aanleiding van een signaal een adresonderzoek (inclusief huisbezoek) te verrichten.
Dit laatste blijft, net als nu, een keuze die door de gemeente zelf gemaakt wordt.
Het huidige financiële arrangement van LAA, waaronder de bijdrage van 70 euro voor
het verrichten van adresonderzoek, staat vast tot en met 31 december 2023. Dit betekent
dat ook gemeenten die na de wetswijziging meedoen aan LAA – in ieder geval tot en
met 2023 – aanspraak maken op de bijdrage voor het verrichten van adresonderzoeken.
Voor de inrichting van het toekomstige financiële arrangement laat het voorliggende
wetsvoorstel ruimte voor verschillende keuzes. Het wetsvoorstel regelt primair de
gegevensverwerking van LAA en niet de financiering en besturing van het samenwerkingsverband.
Parallel aan dit wetstraject ben ik een verkenning gestart naar de toekomstige inrichting
van het financiële arrangement LAA. In 2022 zal duidelijk worden of LAA na 2023 onderdeel
wordt van de (nieuwe) BRP-financieringssystematiek, of dat aparte financiering, al
dan niet tijdelijk, wordt gecontinueerd. Deze verkenning en besluitvorming zal, als
te doen gebruikelijk, plaatsvinden in afstemming met de organisaties die deelnemen
aan LAA. Een impactanalyse bij gemeenten met betrekking tot het verrichten van adresonderzoek
in het kader van LAA, kan van deze verkenning onderdeel uitmaken.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten voor beheer, exploitatie en doorontwikkeling
pas in een later stadium duidelijk zullen worden. Deze leden vragen de regering, wat
de raming van de kosten is op basis van de ervaringen met het project LAA. (40)
De beheer- en exploitatielast is geraamd op 10 miljoen euro per jaar met het huidige
financieringsarrangement inclusief de bijdrage van 70 euro per onderzoek en 15.000
succesvol afgeronde huisbezoeken per jaar. Er wordt op dit moment onderzocht op welke
manier de inzet van gemeenten vergoed kan worden. De verwachting is dat deze kosten
gelijk blijven bij een structureel financieringsarrangement. Daarin is ook ruimte
voor doorontwikkeling van de inzet van LAA opgenomen.
De leden van de SP-fractie lezen dat er geen besluiten mogen worden genomen door het
College op basis van de signalen vanuit de Minister. Er wordt door het College een
vooronderzoek gestart, wat eventueel kan leiden tot een huisbezoek. Klopt het dat
mensen niet op de hoogte worden gebracht van een vooronderzoek, en dat zij deze gegevens
alleen krijgen als zij hier specifiek om vragen? Hoe kunnen zij hier echter weet van
hebben, vragen de genoemde leden. Waarom is er niet voor gekozen om de betrokken mensen
van een vooronderzoek op de hoogte te stellen?
(41)
Het wetsvoorstel kent geen plicht voor gemeenten om burgers actief te informeren over
de start van een (voor)onderzoek. Dit is in veel gevallen ook niet goed mogelijk omdat
het adresgegeven, waarover nu juist twijfel bestaat, het voornaamste contactgegeven
in de BRP is. Dit neemt niet weg dat een belangrijk doel van het vooronderzoek is
om in contact te komen met de burger, om hem te vragen naar de feitelijke woonsituatie
en als nodig te verzoeken zijn inschrijving te laten corrigeren.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
De meeste gemeenten nemen reeds deel aan het project LAA, zo lezen de leden van de
CDA-fractie. Hoeveel gemeenten nemen deel aan het project LAA en hoeveel gemeenten
moeten dus nog worden aangesloten, zo vragen deze leden.
(42)
Op dit moment nemen 302 gemeenten deel aan LAA, 50 gemeenten moeten nog aansluiten.
De 302 gemeenten vertegenwoordigen 93% van het aantal inwoners. Van deze 50 gemeenten
zijn er 40 gemeenten, met minder dan 30.000 inwoners en 10 gemeenten tussen de 30.000
en 60.000 inwoners.
De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat een adresonderzoek ingrijpend
kan zijn voor de betrokkenen. Bijvoorbeeld omdat er zorgen kunnen ontstaan over het
recht op toeslagen. De genoemde leden achten het dan ook van groot belang dat de gegevens
juist verwerkt worden en mensen duidelijk worden geïnformeerd over het waarom van
een adresonderzoek en de afhandeling. Hoe wordt dit gewaarborgd in dit voorstel? De
leden van de SP-fractie vragen verder een nadere reactie op de zorgen van de 4 grootste
Nederlandse gemeenten die aangeven dat een adresonderzoek langer in beslag zal nemen
dan de gestelde termijnen in het voorstel. Waarom acht de regering de gestelde termijnen
wel haalbaar?
(43)
Ik deel de opvatting van de leden van de SP-fractie dat het van belang is dat burgers
duidelijk worden geïnformeerd over het waarom van een adresonderzoek. Dit is een verantwoordelijkheid
die rust bij gemeenten bij de uitvoering van dat onderzoek. In het project LAA is
veel aandacht voor de praktische kant van het adresonderzoek; gemeenten worden ondersteund
met gestandaardiseerde vragenlijsten en werkinstructies en met periodieke themabijeenkomsten
waarin ervaringen onderling uitgewisseld worden. Hiernaast heb ik in 2018 samen met
de VNG de circulaire BRP Adresonderzoek opgesteld, met praktische handvatten voor
het uitvoeren van adresonderzoeken.23 Hierin is ook aangegeven wanneer en hoe personen het beste geïnformeerd kunnen worden
over het adresonderzoek.
Voorts vragen deze leden naar de termijn waarbinnen gemeenten de uitkomsten van een
adresonderzoek dienen mede te delen aan de Minister. Deze termijn wordt niet in dit
wetsvoorstel, maar in de onderliggende AMvB vastgelegd. Naar aanleiding van de reactie
van de G4-gemeenten bij de internetconsultatie van dit wetsvoorstel is met hen en
de VNG overleg gevoerd over deze reactietermijn. Naar aanleiding daarvan wordt thans
uitgegaan van een maximale reactietermijn van zes maanden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Tegen | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Tegen | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Tegen | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.