Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 929 Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 tot wijziging van de fiscale regeling voor aandelenoptierechten met het oog op het wegnemen van een liquiditeitsprobleem in het geval van het verstrekken van aandelenoptierechten als loon (Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 7 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wet aanpassing fiscale regeling
aandelenoptierechten en hebben een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten. Deze leden hebben sympathie
voor het streven om startende ondernemingen te ondersteunen door maatregelen die kunnen
bijdragen aan de liquiditeitspositie. Deze leden hebben nog wel enkele vragen bij
de wijze van vormgeving van het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben
hierbij nog een aantal kritische vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en
hebben hierover enkele aanvullende vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel aanpassing fiscale
regeling aandelenoptierechten. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
ALGEMEEN
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de doestelling dat het voor startende bedrijven
met een onzekere toekomst belangrijk is om werknemers vast te kunnen houden en dat
een aandelenoptierecht hierbij kan helpen, waarbij de fiscale regeling dan ervoor
moet zorgen dat geen liquiditeitsproblemen moeten ontstaan waar start-ups en scale-ups
juist mee te maken kunnen krijgen. Deze leden verwijzen naar de motie-Amhaouch/Van
Eijs1 die het onderzoek hiernaar aanvroeg.
De leden van de CDA-fractie hebben oog voor de problematiek die aan de regeling ten
grondslag ligt, maar tegelijkertijd hebben deze leden ook nog wel een aantal vraagtekens
bij de vormgeving van het voorstel. Zo proberen deze leden onder andere meer inzicht
te krijgen in de internationale context, de toepasbaarheid van het voorstel op start-ups
en scale-ups en het concept «verhandelbaarheid». Ook maken deze leden zich zorgen
over het complexe karakter van de regeling.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de huidige opzet van de fiscale regeling van
de aandelenoptierechten onvoldoende doeltreffendheid is. In welke mate is er gebruikt
gemaakt van de regeling in de afgelopen jaren? Daarnaast vragen deze leden wanneer
de regering de regeling wel doeltreffend acht. Hoeveel werkgevers en werknemers moeten
gebruik maken van de regeling wil deze doeltreffend zijn?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar een onderbouwing van de termijn
van vijf jaar in het kader van aandelen die als gevolg van een contractuele beperking
niet vervreemd mogen worden. Waarom is gekozen voor een termijn van vijf jaar?
Het lid Omtzigt vraagt de regering nader toe te lichten wie er voordeel hebben bij
het ingediende wetsvoorstel en waarom zo een ingewikkeld wetsvoorstel noodzakelijk
is voor een relatief kleine groep.
Ook vraagt dit lid de regering om een aantal voorbeelden te geven van opties en hoeveel
belasting er nu betaald moet worden en hoeveel er betaald moet worden na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel. Het lid Omtzigt wijst erop dat het daarbij moet gaan om zowel
beursgenoteerde als niet beursgenoteerde aandelen en de situatie van een fors stijgende
aandelenprijs en een fors dalende aandelenprijs.
1. Aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel het «aandelenoptierecht»
en de bij uitoefening van dat recht verkregen «aandelen» benoemt. De leden van de
VVD-fractie vragen de regering hoe moet worden omgegaan met andere vergelijkbare incentives,
bijvoorbeeld rechtstreekse toekenning van aandelen of certificaten.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het wetsvoorstel is beperkt tot de werknemersopties
van artikel 10a Wet op de loonbelasting (LB)? Waarom is er niet voor gekozen om ook
bij de toekenning van aandelen, certificaten of andere beloningscomponenten, die voor
realisatie afhankelijk zijn van het verhandelbaar worden, uitstel toe te laten tot
het moment van het verhandelbaar worden? Waarom zou een werkgever fiscaal anders moeten
worden behandeld als deze werkgever bijvoorbeeld 100 onmiddellijk uit te oefenen werknemersopties
toekent aan een werknemer, dan wanneer dezelfde werkgever 100 aandelen of certificaten
van aandelen toekent aan werknemer?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat er precies onder «verhandelbaar» wordt
verstaan. Moeten de door de uitoefening van de werknemersopties verkregen aandelen
aan het algemene publiek te verkopen zijn, alvorens deze als «verhandelbaar» worden
aangemerkt? Of is het voldoende indien de aandelen in besloten kring (bijvoorbeeld
tussen werknemers) «verhandelbaar» zijn? Waarom heeft de regering gekozen voor het
mogelijk arbitraire moment van «verhandelbaarheid» als heffingsmoment in plaats van
het daadwerkelijke moment van verkoop of vervreemding? Is de regering bereid om dit
te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het keuzerecht om loonheffingen te laten
inhouden en afdragen op het moment van uitoefening van de werknemersopties in het
wetsvoorstel bij de werknemer ligt. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het
doel van het wetsvoorstel, te weten het bevorderen van de liquiditeitspositie van
start-ups en scale-ups? Zou het recht niet moeten toekomen aan werknemer en werkgever
gezamenlijk? Indien de vorige vraag ontkennend moet worden beantwoord, verwacht de
regering dan niet dat dit door werkgever geregeld zal worden in het aandelenoptieplan,
waardoor werknemer dit keuzerecht effectief geheel kwijt is?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachte budgettaire impact/trend, veroorzaakt
door de eventuele waardestijging (of daling) van de aandelen in de periode tussen
het huidige moment van heffing (moment van uitoefening) tot aan het latere voorgestelde
moment van verhandelbaarheid, is. Verwacht de regering hier een positieve (of negatieve)
uitkomst voor de belastingopbrengsten ten opzichte van de huidige situatie? Kan de
regering een (ruwe) cijfermatige inschatting geven van deze verwachte impact?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel voor de uiteindelijke
maatstaf van heffing onderscheid maakt tussen de situatie waarbij een werkgever de
loonheffingen inhoudt en afdraagt op het moment van uitoefening van de werknemersopties
(de keuzemogelijkheid) en de situatie waarin de werkgever de loonheffingen inhoudt
en afdraagt op het moment van het verhandelbaar worden van de door de uitoefening
van de werknemersopties verkregen aandelen. Doorgaans zal de waarde van de aandelen
significant toenemen op het moment van verhandelbaar worden, hetgeen leidt tot een
hogere maatstaf van heffing. Hierdoor is de werkgever meer loonheffingen verschuldigd.
Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het doel van het wetsvoorstel om de liquiditeitspositie
van start-ups en scale-ups te bevorderen. Zou het niet meer voor de hand liggen om
voor de maatstaf van heffing aan te sluiten bij het moment van uitoefening van de
werknemersopties?
De leden van de D66-fractie vragen wie door het ingediende wetsvoorstel voordeel ondervinden
en wie als gevolg van het ingediende wetsvoorstel nadeel ondervinden. Begrijpen deze
leden het goed dat het voorliggend wetsvoorstel ertoe leidt dat medewerkers bij een
waardestijging van de opties naar verwachting gemiddeld meer belasting zouden moeten
betalen dan volgens de huidige regels? Klopt het dat op dit moment bij uitoefening
van de aandelenopties de aandelen doorgaans in box 3 worden belast wat naar verwachting
een lagere belastingdruk is dan de waardestijging meenemen in box 1?
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe wordt getoetst wanneer een aandeel
verhandelbaar is. Deze leden vragen de regering daarbij om een nadere toelichting
wat onder verhandelbaar wordt verstaan. Is dat de mogelijkheid om een aandeel te kunnen
verkopen of moet hier een levendige markt in zijn ontstaan?
De leden van de D66-fractie vragen voorts hoeveel belasting nu wordt geheven over
uitgeoefende opties. Deze leden vragen tevens wat het gemiddeld te betalen belastingbedrag
is. Deze leden vragen de regering verder waarom niet is gewerkt aan een betalingsregeling
voor het betalen van belasting in plaats van het veranderen van de heffingssystematiek.
Deze leden vragen bovendien waarom de verwachting bestaat dat hiervan wel meer gebruik
wordt gemaakt dan de eerder bestaande fiscale tegemoetkoming voor start-ups met startersverklaring.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom in de fiscaliteit oplossingen
worden gezocht voor een liquiditeitsprobleem van start-ups. Deze leden vragen de regering
of niet moet worden onderzocht hoe de financieringsopties zouden kunnen worden verbeterd.
De leden van de D66-fractie vragen of er ook een onderzoek naar de behoefte van deze
maatregel is verricht onder medewerkers van start-ups. De leden van de D66-fractie
lezen dat deze maatregel ertoe leidt dat het inzetten van aandelenoptierechten door
deze maatregel veelvuldiger zal plaatsvinden. Deze leden vragen waarop dit wordt gebaseerd.
Deze leden vragen voorts waarom geen horizonbepaling is opgenomen in het ingediende
wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of en hoe zal worden bijgehouden hoeveel
start-ups gebruikmaken van de regeling, waardoor later relevante data beschikbaar
is om daadwerkelijk de regeling te kunnen evalueren.
Deze leden vragen hoe de regeling uitwerkt wanneer de werknemer naar het buitenland
verhuist voordat de opties verhandelbaar zijn.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de waarde wordt bepaald van de optierechten
wanneer een werknemer ervoor kiest om direct bij uitoefening van de optierechten belasting
te betalen terwijl deze rechten nog niet verhandelbaar zijn. Deze leden vragen hoe
de Belastingdienst toetst of aandelenopties vrij verhandelbaar zijn en hoe de Belastingdienst
dit kan controleren. Deze leden vragen wat het voordeel voor een belastingplichtige
zou zijn om de heffing over aandelenopties naar de toekomst te verleggen. Deze leden
vragen voorts of het klopt dat het voor de meeste belastingplichtigen aantrekkelijk
is om zo snel mogelijk belasting te betalen in box 1 wanneer de verwachting is dat
de waarde van de opties stijgt.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen bij het concept verhandelbaarheid.
Deze leden constateren dat de memorie van toelichting de keuzemogelijkheid beschrijft
die wordt toegevoegd waardoor het aandeel niet op het moment van uitoefening van het
aandelenoptierecht in de heffing wordt betrokken, maar op het moment van verhandelbaar
worden. Dit is voor deze leden een enigszins abstract begrip. Kan de regering nader
toelichten wat deze leden moeten verstaan onder »verhandelbaar worden» en daarvan
verschillende voorbeelden geven? Bij beursnotering kunnen deze leden zich hierbij
nog wat voorstellen, maar wat nu in het geval een bedrijf helemaal nooit beursgenoteerd
wordt? Hoe vaak komt het voor dat een start-up of scale-up de beursgang maakt? Bij
weten van deze leden is dat voor deze sector niet per definitie aan de orde van de
dag. Dat betekent echter niet dat de aandelen nooit een belastbare waarde kunnen vertegenwoordigen.
Deze leden lezen in het wetsvoorstel dat voor deze situaties bij delegatie nadere
regels kunnen worden opgenomen. Waarom is dat in het wetsvoorstel niet meteen uitgewerkt?
Kan de regering meer zeggen over wanneer een aandeel verhandelbaar wordt wanneer een
bedrijf niet naar de beurs gaat? En wat als nooit een beursnotering volgt? Kan de
regering reeds meer aangeven over de inhoud van de gedelegeerde regeling?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de belastingheffing in beginsel neutraal
zou moeten zijn in welke vorm loon wordt uitgekeerd. Dat kan in contanten, in natura
en uiteraard ook in aandelenopties. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten
waarom de regering het gerechtvaardigd acht specifiek aandelenopties anders te behandelen
dan andere vormen van loon in natura, die immers ook vaak niet liquide zijn.
De leden van de PvdA-fractie zien het probleem dat niet-verzilverbare aandelen niet
gebruikt kunnen worden om belastingschulden te voldoen. Deze leden vragen de regering
welke alternatieven er onderzocht zijn om dit probleem te ondervangen. Is bijvoorbeeld
gedacht aan een garantstelling vanuit de werkgever, een regeling met onderpand of
een regeling die voorziet in uitstel van betaling?
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre deze regeling fiscale arbitrage in
loonbetaling zal uitlokken. Uitstel van belasting is in de visie van deze leden immers
een voordeel, hetgeen gedrag zal sturen. Voorts vragen deze leden wat het contante
voordeel is van uitstel en op welke wijze dit verschil alsnog in de heffing kan worden
betrokken. Hoe wordt omgegaan met tariefprogressie en tariefsarbitrage in de tijd?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt verstaan onder verhandelbaar. Geldt
hierbij dat aandelen verhandelbaar zijn indien deze overgedragen kunnen worde aan
collega’s of de onderneming zelf? Kan de regering voorts bevestigen dat de aandelen
worden geacht te zijn verhandeld bij emigratie, overlijden en verkoop van de onderneming?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten hoe de samenloop
met de 30 procentregeling plaatsvindt. Is de regering bereid de 30 procentregeling
uit te sluiten indien van de voorgestelde regeling gebruik wordt gemaakt? Op welke
wijze werden dividenden uitgekeerd op de aandelen in de heffing betrokken?
De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat het ingediende wetsvoorstel bijdraagt
aan nieuwe constructies en trucs om belasting te ontwijken. Kan de regering op dit
punt nader ingaan?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of hun analyse klopt dat voornamelijk goed
betaalde werknemers de keuze krijgen om te kiezen op welk moment zij belasting gaan
betalen. Ziet regering ook het risico dat deze keuze wordt gemaakt mede op basis van
fiscaal meest gunstige moment, ook op basis van aandelenwaarde en speculatie? Heeft
de regering overwogen om een keuzemoment niet op te nemen, waardoor aandelen altijd
belast zijn op moment van verhandelbaarheid?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een feitelijke onderbouwing
van wat er misgaat als het ingediende wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Liggen hier
ook wetenschappelijke analyses aan ten grondslag of alleen een wens vanuit het bedrijfsleven?
Deze leden vragen de regering welke alternatieven voor het wetsvoorstel op tafel hebben
gelegen. Er zijn toch ook andere manieren om tegemoet te komen aan het probleem dat
mensen niet altijd (voldoende) liquide middelen hebben om hun belasting te betalen,
bijvoorbeeld het versoepelen van de betalingstermijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts om een aantal voorbeelden van vergelijkbare
landen waar het ingediende wetsvoorstel wel en niet van toepassing is.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering verwacht dat het
met het ingediende wetsvoorstel aantrekkelijker wordt om aandelenoptierechten als
loon te verstrekken om zo start-ups financieel voordeel te bieden. Deze leden vragen
de regering in te gaan op de noodzaak en doelstelling van het ingediende wetsvoorstel
en te onderbouwen wanneer voorgestelde maatregelen als succesvol beschouwd kunnen
worden. Aan welke doelstelling moet de uitwerking voldoen bij een evaluatie om succesvol
genoemd te kunnen worden? Op welke manier draagt het wetsvoorstel bij aan het verbeteren
van de concurrentiepositie van Nederland? Daarnaast vragen deze leden hoe het wetsvoorstel
zich verhoudt tot andere, reeds bestaande instrumenten om het start-ups en scale-ups
fiscaal makkelijker te maken.
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een duidelijkere uitwerking
van het begrip «verhandelbaarheid». Wanneer wordt een aandeel precies als verhandelbaar
gezien? Om onduidelijkheden op dit gebied voor te zijn, is het van belang helder juridisch
uiteen te zetten op welk moment aandelen precies verhandelbaar zijn tegen een marktconforme
prijs – zeker daar geen enkel onderzocht land het begrip verhandelbaar als zodanig
hanteert. Ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) wijst op de onduidelijkheid
van dit begrip en de mogelijkheid meer aan te sluiten op het moment van vervreemding
in plaats van verhandelbaarheid.
De leden van Groep Van Haga vragen de regering of aandelen ook zijn gecategoriseerd
als «verhandelbaar» indien de werknemer aandelen krijgt met een minderheidsbelang
zonder «buy back programma» van de grootaandeelhouder die het verkopen van de aandelen
kan blokkeren. Waarom is er niet gekozen om belastingverschuldigdheid te koppelen
aan het moment van omzetten in liquide middelen in plaats van het moment van «verhandelbaarheid»
van aandelen?
2. Budgettaire aspecten
De leden van de CDA-fractie lezen dat de wens voor een gunstigere fiscale behandeling
van aandelenoptierechten vanuit de start-up en scale-up sector komt. Deze leden vragen
zich af welke andere opties zulke start-ups en scale-ups nu vooral gebruiken om werknemers
aan zich te binden en waarom een aandelenoptierecht de voorkeur heeft. Kan de regering
daarin inzicht geven?
Ook vragen deze leden waarop de regering de conclusie baseert dat de mogelijkheid
aandelenopties te verstrekken zal leiden tot een potentiële toename van investeerders,
waardoor de maatregel bijdraagt aan de concurrentiepositie van Nederland. Kan de regering
dit toelichten? Kan de regering ook een overzicht geven van de vergelijkbare regelingen
in de ons omringende landen? Klopt het dat in veel andere landen vooral wordt geheven
bij verkoop van de aandelen? Hoe gaan deze landen om met de risico’s van langdurig
uitstel van heffing en oneigenlijk gebruik? Gelden zulke maatregelen in die landen
alleen voor start-ups en scale-ups, of net als de voorgestelde regeling generiek voor
alle bedrijven? In hoeverre maakt de voorgestelde regeling Nederland concurrerender
ten opzichte van het buitenland door het heffingsmoment uit te stellen naar verhandelbaarheid
in plaats van verkoop van aandelen, wat blijkens de memorie van toelichting in andere
landen gebruikelijker is?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat de regeling na vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Uit die evaluatie zal moeten blijken of aandelenoptierechten daadwerkelijk vaker worden
gebruikt als loon bij start-ups en scale-ups en in andere sectoren. Deze leden vragen
de regering hoe dit zal worden geëvalueerd. Hoe worden gegevens verzameld over het
geven van aandelenoptierechten? Is zulke informatie bij de Belastingdienst bekend?
Of zal de evaluatie gebaseerd worden op de monitor die wordt ingericht om signalen
uit de praktijk te ontvangen?
De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel dat de maatregel generiek wordt
ingestoken in plaats van gericht. Kan de regering voorbeelden geven van verschillende
situaties waarin het voor niet- start-ups en scale-ups aantrekkelijk is om aandelenoptierechten
als loon te verstrekken? Wat is de verwachting ten aanzien van het gebruik van zulke
bedrijven van de regeling?
De leden van de SP-fractie achten het nuttig wanneer werknemers mede-eigenaar worden
gemaakt van ondernemingen. Deze leden stellen dit ook voor in twee initiatiefwetsvoorstellen,
te weten de Wet Eerlijk Delen2 en de Wet eerlijk beslissen. Op grond van deze wetten worden werknemers bij grote
bedrijven mede-eigenaar gemaakt van de onderneming waarin zij werken en krijgen zodoende
een stem in de aandeelhoudersvergadering en recht op een deel van de winst. Deze leden
juichen in principe toe dat het, al dan niet fiscaal, aantrekkelijker wordt gemaakt
om werknemers als collectief aandelen te laten houden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het wetsvoorstel enkel geldt voor
werknemers of ook voor bestuurders van ondernemingen die bijvoorbeeld een deel van
hun salaris of bonus in aandelen krijgen uitgekeerd. Deze leden willen graag weten
in hoeverre het wetsvoorstel voor deze groep een financieel voordeel kan opleveren.
Kan de regering dit toelichten? Kan worden uitgesloten dat bestuurders de mogelijkheid
krijgen om op een gunstig moment belasting te betalen?
De leden van de SP-fractie lezen dat de uitvoeringskosten van het wetsvoorstel met
1.220.000 euro per jaar hoog is. Deze leden vragen de regering hoeveel fulltime-equivalent
(fte) de Belastingdienst nodig heeft voor deze wetgeving en ten koste waarvan dit
gaat.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de budgettaire derving van 1 miljoen euro
wat verder kan worden onderbouwd met een onderbouwing van prijs en kwantiteit (p&q
onderbouwing)? Hoeveel mensen gaan van de maatregelen gebruik maken? Hoeveel belastingvoordeel
per persoon levert dit op?
3. Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
De leden van de CDA-fractie constateren dat de memorie van toelichting de situatie
beschrijft dat de inhoudingsplichtige loonheffing moet inhouden in het geval waarin
een werknemer voordelen geniet uit bij uitoefening van een aandelenoptierecht verkregen
aandelen die nog niet verhandelbaar zijn of nog niet verhandelbaar worden geacht.
Ook blijkt uit de memorie van toelichting dat een dergelijke situatie bij start-ups
en scale-ups (vermoedelijk) vrij uitzonderlijk zal zijn. De leden van de CDA-fractie
vragen waarom dit uitzonderlijk is. Is dat vanwege de verwachting dat beursnotering
binnen afzienbare tijd volgt, of is hiervoor een andere reden?
De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat er een ongelijkheid gaat bestaan tussen
mensen die hun inkomen (deels) ontvangen in aandelen en mensen die dat niet hebben.
Is het wenselijk dat de ene groep zelf mag gaan kiezen op welk moment belasting wordt
betaald, terwijl dit voor mensen met een normaal salaris niet mogelijk is?
4. Doenvermogen
De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting volgt dat
met betrekking tot het «doenvermogen» bij de voorgestelde regeling geen problemen
voor werknemers en werkgevers worden verwacht. De uitvoeringstoets concludeert onder
het kopje «interactie burgers/bedrijven» echter dat de regeling ingewikkeld is en
lastig uit te leggen aan werkgevers en werknemers die ermee te maken krijgen. Deze
leden zijn benieuwd waarom deze bevindingen zo uit elkaar liggen. Wat betekent de
complexiteit van de regeling, zoals geconstateerd in de uitvoeringstoets, volgens
de regering voor het doenvermogen van burgers en bedrijven? Hoe wil de Belastingdienst
voldoende informatie geven aan werkgevers en werknemers over de regeling?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de voordelen van het wetsvoorstel
opwegen tegen de nadelen. Hiermee wordt het belastingstelsel toch zowel voor mensen
als voor de Belastingdienst complexer?
5. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst
De leden van de VVD-fractie constateren dat de uitvoeringstoets ingrijpende en middelgrote
gevolgen laat zien ten aanzien van een aantal aspecten van het wetsvoorstel. Deze
leden zouden graag op deze onderdelen uitgebreide reflecties zien van de regering
met daarbij ook aandacht voor eventuele maatregelen om eventuele negatieve consequenties
zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke alternatieven zijn
overwogen om de voortschrijdende complexiteit van de regelgeving, de (inter)nationale
reikwijdte van de regeling en doorwerking naar andere regelingen zo veel mogelijk
te mitigeren? Kan de regering tevens aangeven of en zo ja welke oplossingen onderzocht
zijn, voor zowel de inhoudingsplichtige als de Belastingdienst, om de praktische bezwaren
omtrent de Zorgverzekeringswet (Zwv) te beperken?
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de uitvoerbaarheid van de regeling.
De uitvoeringstoets beoordeelt de complexiteitsgevolgen immers met een rode vlag.
In dat geval zijn deze leden extra alert en vragen deze leden of er doorslaggevende
redenen zijn om zo een rode vlag te accepteren. De uitvoeringstoets concludeert dat
de regeling ingewikkeld is en een toename van complexiteit met zich meebrengt. De
regeling raakt werknemers in nationale en internationale situaties over een langere
periode. Eindoordeel is dat het voorstel uitvoerbaar is, maar dan moeten we wel accepteren
dat het in grensoverschrijdende situaties tot toepassingsvraagstukken leidt en de
mogelijkheid met zich meebrengt dat het genietingsmoment verder wordt weggeschoven
en daarmee voor de Belastingdienst moeilijker te volgen is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de handhaafbaarheid van de Belastingdienst
een gele vlag krijgt. Een keuzeregeling is in de ogen van deze leden per definitie
complexer en fraudegevoeliger en maakt de handhaafbaarheid moeilijker voor de Belastingdienst.
De Belastingdienst moet immers vaststellen wat de juiste belasting op het juiste moment
is. Deze leden constateren dat ook de Raad van State kritisch is over deze keuzeregeling.
Twee mogelijke heffingsmomenten voor één belasting is in de visie van deze leden vragen
om problemen.
Deze conclusies samengenomen vragen de leden van de CDA-fractie of de regering het
een goed idee acht een zodanig complexe en moeilijk te handhaven regeling in te stellen.
Hoe kijkt de regering aan tegen rode vlaggen in de uitvoering? Wat is volgens de regering
de doorslaggevende reden om een rode vlag in de uitvoerbaarheid te accepteren? En
is een dergelijke complexe nieuwe regel volgens de regering verenigbaar met het streven
naar meer eenvoud in fiscale regelingen?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de uitvoeringstoets zeer negatief
is. Ingrijpende complexiteitsgevolgen en een toename van juridische procedures worden
genoemd. Het wordt moeilijker te controleren voor de Belastingdienst wat er gebeurt
en er kan niet worden uitgesloten dat dit leidt tot een handhavingstekort. Waarom
dan toch doorgaan met het ingediende wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om nadere uitleg over de passage omtrent
de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Kan dit ertoe leiden
dat er minder wordt betaald voor de zorg door mensen die gebruik maken van het ingediende
wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat in de tabel «Overzicht uitvoeringskosten
Belastingdienst» de geraamde kosten in 2024 op 12.20 000 euro zijn vastgesteld. Deze
leden vragen de regering om een bevestiging van het vermoeden dat dit – net als in
de andere jaren – ook om 1.220.000 euro zou moeten gaan.
De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de Uitvoeringstoets blijkt dat het
wetsvoorstel ingrijpende complexiteitsgevolgen heeft en dat de gevolgen op de handhaafbaarheid
en fraudebestendigheid aanzienlijk zijn. De leden van de SGP-fractie vragen welke
mogelijkheden zijn overwogen om deze gevolgen te verminderen. Waarom is niet gekozen
voor een vereenvoudiging van het wetsvoorstel, gezien de genoemde gevolgen?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of de grote gevolgen voor de complexiteit,
handhaafbaarheid en fraudebestendigheid opwegen tegen de voordelen die het wetsvoorstel
biedt. Kan de regering uitgebreid toelichten waarom toch gekozen is om het wetsvoorstel
in te dienen en daarbij de afweging tussen voor- en nadelen toelichten?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de Uitvoeringstoets wordt aangegeven
dat, hoewel de regeling door slechts een klein deel van de werkgevers gebruikt zal
worden, het lastig zal zijn om werkgevers en werknemers die hier mee te maken krijgen
uit te leggen hoe de regeling werkt. Hoe groot acht de regering in dat licht de doelmatigheid
en doeltreffendheid van het wetsvoorstel? Welke additionele stappen neemt de regering
om werkgevers en werknemers beter te ondersteunen bij de concrete uitvoering van het
wetsvoorstel?
6. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering integraal kan ingaan op de brieven
met reacties (voor zover die er zijn) van Verbond van Nederlandse Ondernemingen en
het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (VNO-NCW), /midden- en kleinbedrijf (MKB)-Nederland,
de NOB en het Register Belastingadviseurs (RB).
De leden van de CDA-fractie vragen of er nog andere voorstellen uit de sector zijn
gekomen om een et het wetsvoorstel vergelijkbaar doel te bewerkstelligen of andere
manieren van vormgeving. Graag vragen zij de regering hierop een toelichting te geven.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering integraal in te gaan op de vragen gesteld
door de NOB in hun commentaar op het wetsvoorstel van 1 oktober 2021. Deze leden zijn
onder meer benieuwd naar een reactie van de regering op het pleidooi van de NOB om
voor een heffing op het moment van vervreemding te kiezen en hoe dat effect heeft
op onze internationale concurrentiepositie en de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Tegen | |
SP | 9 | Tegen | |
GroenLinks | 8 | Tegen | |
PvdD | 6 | Tegen | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Tegen | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.