Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstuk 29338-250)
2021D36893 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juli 2021 inzake Voortgang nationaal actieplan
voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstuk 29 338, nr. 250).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
8
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de «voortgang nationaal actieplan
voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek» en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Vereniging Hogescholen momenteel werkt aan
een positiebepaling ten aanzien van het actieplan en dat deze dit najaar verwacht
wordt. Is hier al meer over bekend, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie refereren aan eerder gestelde schriftelijke vragen door
de VVD-fractie en antwoorden1 naar aanleiding van «de voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie
in het hoger onderwijs en onderzoek». Hierin lezen de leden dat als onderdeel van
het Horizon Europe programma iedere deelnemer, zoals onderzoeksorganisaties en hoger
onderwijsinstellingen, moet beschikken over een GEP2 als verplicht criterium bij een onderzoeksaanvraag. Uit de antwoorden op onze schriftelijke
vragen blijkt dat de Europese Commissie dit gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk
beoordeelt. Wel stelt de Europese Commissie vier verplichte gestelde elementen, als
«publiek document», «budget», «data» en «trainingen». Waarop is de handreiking van
de adviescommissie over het gendergelijkheidsplan dan precies gebaseerd? Welke landen
binnen de Europese Unie maken ook gebruik van een handreiking van een nationale adviescommissie?
Waarom kiest de adviescommissie ervoor om te spreken over een zogenaamde «intersectionele
aanpak»? Wat is daar de aanleiding toe? Waarom is «een intersectionele aanpak noodzakelijk
voor het stellen van een GEP», terwijl de Europese Commissie die helemaal niet vraagt,
zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister waarom ze er niet voor heeft gekozen
om de minimale eisen van de Europese Commissie voor een GEP te bundelen en deze te
verspreiden onder de verschillende stakeholders. De leden vragen of de Minister de
mening deelt dat het op deze wijze meteen duidelijk is aan welke eisen een GEP moet
voldoen en daarbij de verduidelijking dat de Europese Commissie dit plan inhoudelijk
helemaal niet beoordeelt. Tevens vragen zij of de Minister de mening deelt dat op
deze wijze de stakeholders hun kostbare tijd kunnen investeren in hun onderzoeksaanvraag,
in plaats van het uitvoeren van een handreiking van een adviescommissie die niet gebaseerd
is op de minimale eisen vanuit de Europese Commissie. Daarnaast lezen de leden uit
de antwoorden op de schriftelijke vragen dat er drie categorieën te onderscheiden
zijn in de handreiking van de adviescommissie, namelijk verplichte elementen, aanbevelingen
van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. De verschillen
worden «duidelijk» door middel van een asterisk of dubbele asterisk. Was het niet
overzichtelijker geweest om enkel een handreiking te verspreiden met de minimale eisen,
zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister in de reactie op de motie van
het lid Bisschop3, die de regering verzoekt af te zien van beleidsinzet op het stimuleren van diversiteitsofficieren
in het hoger onderwijs, aan geeft dat het kabinet geen rol speelt in het stimuleren
van diversiteitsofficieren of vergelijkbare functies. Het is aan de instellingen zelf
om te bepalen of en hoe ze deze functie vormgeven. Dit antwoord lijkt niet in lijn
met de zeer actieve houding die de regering inneemt met betrekking tot het GEP. De
leden vragen daarom waar de regering vindt dat haar verantwoordelijkheid ten aanzien
van diversiteitsbeleid op door haar gefinancierde onderwijs-en onderzoeksinstellingen
ophoudt, en waar die begint, met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister in
het achterhoofd, zo vragen de leden. Hoe verhoudt zich het nationaal actieplan voor
meer diversiteit en inclusie binnen deze stelselverantwoordelijkheid? Ook achten de
leden het wenselijk dat de Kamer inzicht heeft in de besteding van gemeenschapsgeld
aan diversiteitsbeleid in het hoger onderwijs, zij vragen daarom dat zoveel mogelijk
inzichtelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in reactie op de motie van het lid Rog c.s.4 die de regering verzoekt om diversiteit van de onderzoeksgroep niet mee te laten
wegen als kwaliteitsaspect bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen, uitgezonderd
programma’s die expliciet gericht zijn op specifieke doelgroepen, de regering antwoordt
dat dit aan de NWO5 is. De leden vragen waar de regering vindt dat haar verantwoordelijkheid ten aanzien
van diversiteitsbeleid door het onder haar verantwoordelijkheid vallende NWO ophoudt,
en waar die begint, met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister in het achterhoofd.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de mening deelt dat kwaliteit
voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten en dat het goed is om
talentvolle vrouwen, net als talentvolle mannen, te ondersteunen en aan te moedigen
om succesvolle onderzoeksaanvragen in te dienen binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s.
Zo ja, op welke manier ondersteunt de Minister aanvragers bij het doen van onderzoeksaanvragen
die gebaseerd zijn op kwalitatief goed onderzoek of innovatie en niet op de manier
waarop een aanvrager bezig is met «intersectionaliteit»? Kan de Minister hier een
aantal expliciete voorbeelden van geven, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake
de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het
hoger onderwijs en onderzoek. Diversiteit en inclusie zijn in het onderwijs en onderzoek
essentieel om elk talent tot diens recht te laten komen en kennisontwikkeling te verbreden
en te versnellen. Deze leden wensen de Minister enkele vragen te stellen.
Voortgang van de uitvoering van het actieplan en vervolgstappen
De leden van de D66-fractie vragen de Minister te verhelderen welke organisaties bij
de totstandkoming van het actieplan betrokken zijn geweest en welke organisaties het
actieplan ondertekend hebben. Wat is het gevoelen van de betrokken organisaties ten
aanzien van de moties die waren ontraden en desalniettemin door een meerderheid in
de Kamer zijn aangenomen, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie constateren dat de hogescholen destijds nog niet hadden
aangesloten bij het actieplan. Zij gaven aan toen nog geen positie te hebben bepaald.
Deze leden vragen de Minister of zij reeds bekend is met de positie van de hogescholen
of wanneer deze positiebepaling verwacht wordt. Deze leden vragen voorts naar de betrokkenheid
van de studentenorganisaties. In hoeverre zijn zij destijds betrokken geweest bij
de totstandkoming van het actieplan? Is het ook mogelijk dat het actieplan door de
ondertekening van de hogescholen en studentenorganisaties aangevuld wordt, zo vragen
de leden.
Eerste ambitie gerealiseerd – handreiking gendergelijkheidsplannen
De leden van de D66-fractie verwelkomen de handreiking van de adviescommissie voor
de ontwikkeling van een gendergelijkheidsplan door onderzoeksinstellingen. De plannen
zijn niet alleen van belang om toegang tot de Europese onderzoeksbudgetten te houden.
De plannen zijn ook nodig om elk talent te benutten. Deze leden vragen de Minister
of de handreiking ook ingaat op gendergerelateerde wangedrag en intimidatie, zoals
het rapport «Harassment in Dutch academia» van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren
uiteen heeft gezet. Tevens vragen deze leden of de handreiking ook een basis biedt
voor meer publieke organisaties zoals ministeries.
Moties
De leden van de D66-fractie constateren dat de invulling, uitrol en instelling van
een nationaal kenniscentrum op verzoek van de Kamer voorlopig gestaakt is. Zij vragen
de Minister wat het beoogd doel van het kenniscentrum is, welke maatschappelijke partijen
gevraagd zouden worden en bereid zijn om mee te denken en wat de eerste stap zou zijn
om tot een nationaal kenniscentrum te komen.
De leden van de D66-fractie lezen dat in Europese programma’s onder Horizon Europe
standaardpraktijk is om de diversiteit van onderzoeksgroepen te betrekken in de beoordeling
van onderzoeksvoorstellen. Zij vragen op welke wijze het criterium geformuleerd is
en beoordeeld wordt. Tevens vragen zij of het de Minister bekend is of in andere landen
bij het accreditatiestelsel of de wetenschapsfinanciering ook diversiteit als criterium
wordt meegenomen.
Overig
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de voortgang van het initiatief
«Erkennen en waarderen». Het streven om elk talent tot bloei te laten komen, hangt
immers samen met het erkennen dat wetenschappers op meer manieren maatschappelijk
kunnen bijdragen dan zo impactvol publiceren in academische tijdschriften. Hoe vordert
het initiatief? Tegen welke knelpunten lopen de initiatiefnemers aan en op welke wijze
zou de rijksoverheid de initiatiefnemers eventueel kunnen ondersteunen, zo vragen
de leden.
De leden van de D66-fractie vragen ten slotte naar uitvoering van de motie van de
leden Van Meenen en Paternotte6 over de invoering van de ombudspersonen op de Nederlandse hogescholen en universiteiten.
Een inclusieve leer- en werkomgeving komt alleen tot stand als er ook sprake is van
een sociaal veilige omgeving.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen op basis van welke wetenschappelijke inzichten
en/of wetenschappelijke onderzoeken het nationaal actieplan voor meer diversiteit
en inclusie gebaseerd is.
De leden van de PVV-fractie verzoeken voorts een niet-limitatieve lijst te ontvangen
van de betreffende wetenschappelijke onderzoeken.
De leden van de PVV-fractie vragen wat exact de verwevenheid binnen intersectionaliteit
is van gender, sociale klasse, seksuele oriëntatie en functiebeperking.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het door de Minister gehanteerde assenstelsel
met betrekking tot intersectionaliteit geduid moet worden binnen de kaders van rechtvaardigheid
als begrip dat ten grondslag ligt aan onze rechtsstaat, ten opzichte van het begrip
sociale rechtvaardigheid zoals dat gehanteerd wordt binnen de kritische rassentheorie
en waardoor zijn de verschillen te verklaren.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang met betrekking tot
het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en
onderzoek. Zij zijn teleurgesteld dat alleen via de beantwoording van de vragen van
de D66-fractie bij het schriftelijk overleg7 van november 2020 duidelijk moest worden dat er een verplichting komt voor instellingen
om een institutionele genderplan te hebben willen ze in aanmerking komen voor financiering
uit Horizon Europe in plaats van dat de Kamer hier goed over was geïnformeerd. Tevens
hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom er enkel sprake
is van een intersectionele aanpak binnen de «categorie gender». Wat is de reden dat
bijvoorbeeld culturele achtergrond, sociale klasse en functiebeperking niet meewegen
om te werken aan diversiteit? Wat is haar inzet geweest rondom de verplichting van
het gendergelijkheidsplan als verplichting voor Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verplichting tot dataverzameling over geslacht
of gender zoals beschreven staat in de handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan
(hierna: handreiking) zich verhoudt ten opzichte van de motie van het lid Wiersma
c.s.8 over geen cijfers over etnische achtergrond of migratieachtergrond van studenten
en medewerkers bijhouden. Wat verstaat de Minister onder de verplichting tot dataverzameling
over gender, er vanuit gaande dat een registratie over geslacht gaat over man/vrouw,
zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat «voldoende middelen»
voor het uitvoeren van een gendergelijkheidsplan betekent, zoals verwoord staat in
de handreiking. Hoeveel procent van de begroting vindt ze zelf een goed uitgangspunt
en wat zijn de vereisten hieromtrent om in aanmerking te komen voor financiering uit
Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vinden dat motie van het lid Rog c.s.9 niet is afgedaan conform de strekking van de motie. Zij ontvangen graag inzicht op
welke wijze zij wel kunnen sturen op het beleid van NWO. Tevens vragen zij wat er
bedoeld wordt met de zin «NWO onderzoekt manieren waarop deze meerwaarde van diversiteit
daadwerkelijk benut kan worden ten behoeve van de kwaliteit van de wetenschap». Gaat
dit net zoals verplichtingen van Horizon over een intersectionele aanpak binnen de
«categorie gender»? Of gaat dit over een bredere definitie waarin het bijvoorbeeld
ook gaat over culturele achtergrond, sociale klasse, functiebeperking of andere manieren
van denken, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot de motie van de leden Rog en
Van der Molen10 over het vragen naar het opleidingsniveau van de ouders op, dat zij graag vernemen
welke bezwaren er zouden kunnen zijn rondom privacy als bij de inschrijving een vraag
voorgelegd wordt over het opleidingsniveau van hun ouders. Tevens vernemen deze leden
graag op welke termijn de Kamer hierover geïnformeerd wordt. Kunnen zij een reactie
verwachten voor de begrotingsbehandeling, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in
het hoger onderwijs en onderzoek. Deze leden constateren net als de Minister dat verschillende
wetenschappelijke onderzoeken aantonen dat diversiteit en inclusie de wetenschap verrijken
en de kwaliteit van onderwijs en onderzoek vergroten. Derhalve hebben voornoemde leden
enkele vragen over de voortgang van het actieplan.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder vragen gesteld over het ontbreken
van hogescholen en mbo’s in het actieplan. Voornoemde leden lezen in de brief van
de Minister dat de Vereniging Hogescholen momenteel met de hogescholen werken aan
een positiebepaling ten aanzien van het actieplan. Deze leden zijn benieuwd hoe de
ervaringen van studenten hierbij worden meegenomen. Kan de Minister uiteenzetting
hoe studenten die op welke manier dan ook ervaring hebben met uitsluiting in dit stadium
medezeggenschap hebben over de positiebepaling van de hogescholen, zo vragen de leden.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat ook in het mbo gewerkt wordt aan
meer diversiteit en inclusie, waarbij de Minister verwijst naar bestaande initiatieven.
Op welke aanvullende manieren wordt, naar aanleiding van het actieplan, in het mbo
gewerkt aan diversiteit en inclusie? Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het besluit van de Europese
Commissie om vanaf 2022 een intersectionele gendergelijkheidsplan verplicht te stellen
voor financiering vanuit Horizon Europe, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.
Deze leden hebben hierover enkele vragen. Monitort de Minister de voortgang van onderwijsinstellingen
wat betreft het opstellen van een gendergelijkheidsplan? Ontvangt de Minister signalen
van onderwijsinstellingen die voor 2022 een dergelijke gendergelijkheidsplan niet
kunnen voorleggen? Zo ja, hoe kan de Minister deze instelling stimuleren om toch te
voldoen aan de eisen voor financiering vanuit Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de handreiking dat balans tussen werk
en privéleven een van de aanbevolen aandachtpunten is die de Europese Commissie benoemt.11 De leden constateren dat de werkdruk in het hoger onderwijs de afgelopen jaren fors
is toegenomen en dat bijna twee derde van het hogeronderwijspersoneel een hoge of
zeer hoge werkdruk ervaart.12 Is de Minister het met de leden eens dat op dit moment geen sprake is van goede balans
tussen werk en privé? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met de leden eens dat
hoger-onderwijsinstellingen op dit moment onvoldoende financiële middelen hebben om
te komen tot een goede balans tussen werk en privé? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister
uiteenzetten hoe zij instellingen wil stimuleren om een betere balans tussen werk
en privé mogelijk te maken? Is zij hiertoe bereid de onderwijsinstellingen financieel
te ondersteunen, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het instellen van een handreiking
om te voldoen aan een gendergelijkheidsplan een mooie stap is op weg naar meer gelijkheid
voor Nederlandse onderzoekers. Echter, er is op veel meer vlakken ongelijkheid binnen
zowel het onderwijs als de wetenschap. Is de Minister voornemens een dergelijke handreiking
ook op te stellen voor andere vlakken dan gender, zo vragen de leden.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over diversiteit
wat betreft de instroom van studenten bij opleidingen. De leden constateren dat er
bijvoorbeeld weinig vrouwen een technische opleiding volgen, terwijl mannelijke studenten
ondervertegenwoordigd zijn in de zorgopleidingen. Hoe kijkt de Minister hiertegen
aan? Is zij voornemens om bij bepaalde studies te werken aan een meer diverse en inclusievere
instroom? Zo ja, op welke manier kan zij dit doen? Hoe monitort de Minister de diversiteit
onder studentenpopulatie en opleidingen op dit moment, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief over diversiteit
en inclusie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister zich kan voorstellen dat ook NWO
de diversiteit van de onderzoeksgroep gaat meewegen in de beoordelingscriteria. Zij
verwijst daarbij naar onderzoek dat aangeeft dat ondervertegenwoordigde groepen de
wetenschap kunnen verrijken. Deze leden vragen of de Minister onderkent dat dergelijke
onderzoeken nog niet de conclusie rechtvaardigen dat het toepassen van beoordelingscriteria
om deze groepen in positie te brengen ook positief uitpakken. Kan de Minister bevestigen
dat dergelijke criteria nooit als absolute voorwaarden gaan gelden? Hoe wordt voorkomen
dat onderzoeksgroepen in de knel komen omdat zij met alle goede wil op dit punt onmogelijk
aan de criteria kunnen voldoen, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de algemene stelling
dat diversiteit de kwaliteit van het onderwijs vergroot. Volgens deze leden is deze
stelling veel te kort door de bocht en kan het wel degelijk zo zijn dat voldoende
doordacht diversiteitsbeleid, zeker als dat op de golven van hypes meegaat, tot schade
aan de kwaliteit kan leiden. Waarom mist deze kritische houding tot op heden in de
beleidsstukken? Het lijkt erop alsof elke inspanning op voorhand het toejuichen waard
is, ongeacht het resultaat.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van
de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het
hoger onderwijs en onderzoek. Deze leden constateren dat verschillende wetenschappelijke
onderzoeken aantonen dat diversiteit en inclusie de wetenschap verrijken en de kwaliteit
van onderwijs en onderzoek vergroten. Derhalve hebben voornoemde leden enkele vragen
over de voortgang van het actieplan.
De leden van de DENK-fractie merken op dat de Minister in de onderhavige brief verwijst
naar de motie van het lid Wiersma c.s.13. Deze motie verzoekt de regering om binnen het actieplan geen cijfers bij te houden
met betrekking tot de etnische of migratieachtergrond van studenten en medewerkers.
Ook verzoekt deze motie de regering het adviestraject van het Rathenau Instituut met
betrekking tot het verzamelen van dit soort data te staken. De Minister geeft aan
dat zij de registratie van individuele persoonskenmerken niet wenselijk acht. De leden
vragen hoe de Minister zonder deze gegevens kansenongelijkheid en diversiteit kan
bijhouden.
De leden van de DENK-fractie merken op dat de Minister, wat betreft een kenniscentrum,
tevens aan gaf dat inbreng van het veld en een gedegen verkenning door de adviescommissie
noodzakelijk is. De Minister gaf aan dat dit traject voorlopig nog niet zal starten
omdat andere zaken binnen het actieplan prioriteit hebben. De leden vragen waarom
dit kenniscentrum geen prioriteit heeft.
De leden van de DENK-fractie vragen de Minister hoe diversiteit en inclusie in het
hoger onderwijs en onderzoek zich in de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.