Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 892 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet dieren met het oog op de versterking en aanvulling van het instrumentarium ten behoeve van de opsporing, vervolging en bestuursrechtelijke sanctionering van dierenmishandeling, dierverwaarlozing en overtreding van bepalingen inzake dierenwelzijn, dierengezondheid en het aanhitsen van dieren (Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 4 oktober 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN DEEL
2
Inleiding
2
1.
Algemeen
3
2.
Algemene uitgangspunten handhaving Wet dieren
5
3.
Ontvangen adviezen en internetconsultatie
5
4.
De gedragsaanwijzing van de officier van justitie
7
5.
Aanhitsen als misdrijf
9
6.
De rechterlijke zelfstandige vrijheidsbeperkende maatregel
9
Inhoud van de maatregel
11
Duur van de maatregel
11
Toezicht en handhaving
12
Verhouding tot bijzondere voorwaarde
13
7.
Bestuursrechtelijke maatregelen
13
Maatregelen met betrekking tot houders van dieren (educatieve maatregel)
13
Uitbreiding maatregel sluiting van bedrijven, inrichtingen en locaties
14
8.
Uitbreiding verbod op deelname aan en toelaten tot wedstrijden en tentoonstellingen
en keuringen na bepaalde aangewezen lichamelijke ingrepen
14
9.
Doen vervallen strafbaarstelling algemene zorgplicht Wet dieren
16
10.
Huidige inzet op preventie van dierenmishandeling
16
11.
Uitvoerings- en financiële consequenties
17
ARTIKELSGEWIJS
17
Artikel III
17
Onderdeel C (artikel 5.12 Wet dieren)
17
OVERIG
17
ALGEMEEN DEEL
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
inzake het wetsvoorstel Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing (Kamerstuk
35 892) (hierna: het wetsvoorstel).
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat met dit wetsvoorstel eindelijk invulling
is gegeven aan de jarenlange inzet van hun fractie voor een zelfstandig houdverbod
voor mensen die dierenleed veroorzaken. Zij memoreren hierbij in het bijzonder graag
de motie-Van der Ham, welke in 2010 al aan de regering vroeg om voorstellen te doen
voor een wetswijziging ten behoeve van het zelfstandige houdverbod (Kamerstuk 30 511, nr. 36). Gezien de lange voorgeschiedenis van dit dossier, zien zij deze graag zo snel mogelijk
doorgevoerd. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen
aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Zij onderschrijven het beoogde doel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot
het versterken van de aanpak van dierenmishandeling en dierverwaarlozing. Deze leden
zijn verheugd dat er nu eindelijk een wetsvoorstel ligt om dierenmishandeling en dierverwaarlozing
beter aan te kunnen gaan pakken, maar zij wijzen er ook op dat de totstandkoming van
deze wet wel vele jaren in beslag heeft genomen. Al in 2010 werd namelijk de motie-Van
der Ham aangenomen waarin de regering werd verzocht een rechterlijke zelfstandige
maatregel te introduceren om een houdverbod op te leggen aan diegene die zich schuldig
maakt aan dierenmishandeling. Deze bevoegdheid wordt nu eindelijk in deze wet gecreëerd.
Deze leden vragen hoe de regering op het proces van totstandkoming van deze wet reflecteert.
Deze leden hebben over onderdelen van dit wetsvoorstel nog enkele vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing en willen de regering
nog een aantal kritische vragen voorleggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming het wetsvoorstel gelezen.
Deze leden vinden het belangrijkrijk dat met de wetswijzigingen een aantal zaken omtrent
dierenwelzijn en dierenmishandeling beter geregeld worden. Recente incidenten met
agressieve dieren waarbij soms zelfs dodelijke slachtoffers te betreuren waren, laten
zien dat strenge wet- en regelgeving nodig is. Het bestempelen van het aanhitsen van
dieren als een misdrijf is daarin in een goede stap. Mensen hebben namelijk de verantwoordelijkheid
om op een goede manier om te gaan met dieren. Wel hebben deze leden de behoefte aan
het stellen van enkele vragen.
De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden
het een goede zaak dat met dit wetsvoorstel nieuwe stappen worden gezet in het beschermen
van dieren en het aanpakken van mishandeling en verwaarlozing. Wel hebben deze leden
de volgende vragen.
Het lid van de BoerBurgerBeweging-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel
en heeft hierover nog enkele vragen.
1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering heeft nagedacht over het
monitoren van de toepassing van de rechterlijke zelfstandige vrijheidsbeperkende maatregelen,
in het bijzonder het zelfstandig houdverbod. Is het mogelijk om een rapportage hiervan
jaarlijks naar de Tweede Kamer te sturen, waarin deze toepassing op hoofdlijnen en
ook cijfermatig wordt beschreven? Belangrijke aspecten zijn dan hoe vaak de maatregelen
zijn opgelegd, onderverdeeld naar dierenmishandeling – dierverwaarlozing, en voor
welke duur.
De leden van de D66-fractie willen eerst onderstrepen waarom deze wetswijziging zo
belangrijk is. Dieren worden zowel in de Nederlandse wet als in het Europese recht
erkend als wezens met gevoel en een intrinsieke waarde, welke in Nederland onder andere
is vertaald in een zorgplicht. Dat is niet voor niets: dieren hebben fysieke behoeften,
een rijk gevoelsleven en de meeste dieren kennen een geavanceerde cognitie. Mensen
die besluiten dieren te houden, hebben daarom een belangrijke verantwoordelijkheid
en plicht om goed voor dieren te zorgen, en dienen rekening te houden met al deze
aspecten. In veel gevallen gaat dit goed. Toch zien deze leden dat mishandeling of
verwaarlozing van dieren nog te vaak voorkomt. Het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren
(LICG) schat dat het om tienduizenden gevallen per jaar gaat. Ook in de media zien
deze leden nog met te grote regelmaat vreselijke beelden en verhalen van dieren die
mishandeld of verwaarloosd zijn.
Wat de leden van de D66-fractie betreft is elk geval van dierenmishandeling er één
te veel. Daarom is het ook van groot belang dat dierenmishandeling goed wordt bestraft
en dat dieren worden beschermd tegen herhalingen met een houdverbod dat niet kan worden
afgekocht door het betalen van een boete. Dit wetsvoorstel is hierbij een belangrijke
stap voorwaarts en een die deze leden daarom van harte ondersteunen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat het wetsvoorstel lang
op zich heeft laten wachten. Al in 2010 – elf jaar geleden – stemde de gehele Tweede
Kamer voor een motie waarin de regering werd verzocht om een wetswijziging die het
mogelijk zou maken om een houdverbod als zelfstandige straf op te leggen. Deze leden
constateren dat het vervolgens tot 2018 duurde voor het wetsvoorstel door de regering
in consultatie werd gebracht. Daarna duurde het tot eind 2020 voor de regering de
consultatieadviezen had verwerkt en het wetsvoorstel naar de Raad van State stuurde,
ondanks het feit dat de Tweede Kamer al meermaals naar de voortgang van het wetsvoorstel
had gevraagd en had aangedrongen op spoedige behandeling. Deze leden zijn erg bedroefd
dat handhavers, het Openbaar Ministerie (OM) en de rechter in de tussenliggende jaren
niet de mogelijkheid hebben gehad het houdverbod als zelfstandige maatregel te eisen
dan wel op te leggen. Deze leden lezen dat de regering in eerste instantie geen prioriteit
gaf aan het wetsvoorstel, en dat er later nog naar financiering gezocht moest worden.
Kan de regering toelichten waarom het zo lang heeft geduurd voor het wetsvoorstel
gereed was? Waarom kreeg het wetsvoorstel geen prioriteit bij het ministerie, niet
alleen gedurende de coronapandemie, maar ook de in periode daarvoor?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat het onderzoek «Dieren
Verboden» van Bureau Beke uit 2015 naar de toepassing van het houdverbod als bijzondere
voorwaarde bij een voorwaardelijke straf inmiddels verouderde cijfers bevat (periode
2010 – 2015), omdat het wetsvoorstel zo lang is blijven liggen. Kan de regering aangeven
hoeveel dierenwelzijnszaken de afgelopen vijf jaar door de rechter zijn afgedaan,
of er sprake is van een toename of een afname en op welke strafbare feiten de zaken
betrekking hadden? Hoeveel dierenwelzijnszaken werden door het OM in de afgelopen
vijf jaar geseponeerd en wat waren hier de redenen voor? In hoeveel van de zaken volgde
strafoplegging en om welke straffen ging het? Hoe vaak is het houdverbod als bijzondere
voorwaarde bij een voorwaardelijke straf opgelegd? Hoe vaak werd het houdverbod vervolgens
overtreden? Is het de regering bekend waarom het houdverbod in bepaalde zaken niet
werd geëist dan wel opgelegd? Hoe lang was de gemiddelde proeftijd? Gemiddeld hoeveel
maanden na het misdrijf volgde een vonnis? Hoeveel dierenwelzijnszaken werden bestuursrechtelijk
afgedaan en wat waren de sancties? Verwacht de regering dat met het voorliggende wetsvoorstel
het houdverbod als zelfstandige maatregel vaker zal worden opgelegd, omdat het effectiever
is dan het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in de Tweede Kamer dus
al meer dan elf jaar wordt gesproken over de noodzaak van het kunnen opleggen van
een houdverbod als zelfstandige straf. Hierbij is regelmatig benadrukt dat dit zou
moeten kunnen gelden voor ieder geval van dierenmishandeling of -verwaarlozing, zowel
bij particuliere als bij bedrijfsmatige houders van dieren. Deze leden hebben de regering
bij herhaling gevraagd naar de mogelijkheden voor een beroepsverbod voor veehouders
die zich in binnen- en buitenland bij herhaling schuldig maken aan (ernstige) dierenmishandeling
en/of -verwaarlozing. Toch lezen deze leden in de memorie van toelichting dat de voorgestelde
wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet
dieren «voor zover deze het houdverbod betreffen, zien op particuliere houders.» Op
welk moment en door wie is besloten dat het houdverbod als zelfstandige maatregel
uitsluitend voor particuliere en niet voor bedrijfsmatige houders van dieren hoeft
te gelden, en wat was hiervoor de reden? Erkent de regering dat de aangenomen motie-Van
der Ham uit 2010, waarin de regering werd verzocht met een wetswijziging te komen
die het mogelijk maakt om een houdverbod als zelfstandige straf of maatregel op te
leggen bij herhaaldelijk overtreden van de wetgeving tegen dierenmishandeling, geen
onderscheid maakt tussen particuliere en bedrijfsmatige houders van dieren? Erkent
de regering dat de aangenomen motie-Graus/Wassenberg (Kamerstuk 35 570-XIV, nr. 16) over een levenslang houd- en beroepsverbod voor recidiverende dierenbeulen evenmin
dit onderscheid maakte?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in het rapport «Dieren
Verboden» van Bureau Beke als knelpunt werd beschreven dat het houdverbod als bijzondere
voorwaarde bij een voorwaardelijke straf komt te vervallen zodra de voorwaardelijke
straf ten uitvoer is gelegd. Dit werd met het oog op dierenwelzijn en het risico op
herhaling over het algemeen een onwenselijk effect gevonden. De veroordeelde kan dan
immers weer ongestraft dieren houden en er zal een nieuw strafrechtelijk dossier moeten
worden aangelegd. Dieren kunnen, nadat het houdverbod is komen te vervallen, alleen
dan weer worden weggehaald als sprake is van strafbaar gedrag van de eigenaar jegens
die dieren. Als voornaamste voordeel van een zelfstandige maatregel ten opzichte van
een bijzondere voorwaarde, noemt het rapport dat een overtreding van het houdverbod
vervolgd kan worden als een nieuw strafbaar feit, terwijl het houdverbod blijft doorlopen.
Met het oog op de handhaving van dierenwelzijn en het voorkomen van recidive kan dit
een krachtiger werking hebben dan een bijzondere voorwaarde. Erkent de regering dat
dit zowel geldt voor particuliere als voor bedrijfsmatige houders van dieren? Wat
voegt dit wetsvoorstel toe aan het bestaande instrumentarium als het gaat om gevallen
van dierenmishandeling of -verwaarlozing door professionele, ofwel bedrijfsmatige
houders van dieren?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting
dat een houdverbod voor bedrijfsmatige houders van dieren al mogelijk is op grond
van de Wet economische delicten, maar dan als bijkomende straf. Kan de regering uitgebreider
toelichten op welke manier de Wet economische delicten voorziet in een beroeps-/houdverbod
in het geval van dierenmishandeling of -verwaarlozing? Kan de regering uiteenzetten
hoe vaak een dergelijk houdverbod in de afgelopen tien jaar is opgelegd aan professionele
houders van dieren, waaronder veehouders? Hoe vaak zijn gevallen van dierenmishandeling
of -verwaarlozing door professionele, ofwel bedrijfsmatige houders van dieren strafrechtelijk
afgedaan en hoe vaak bestuursrechtelijk? Kan de regering aangeven of een professionele
houder die bedrijfsmatig een houd- of beroepsverbod opgelegd krijgt voor dierenmishandeling,
als particulier nog dieren zou mogen houden?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen voorts wat het voorliggende
wetsvoorstel toevoegt aan het handhavingsinstrumentarium in de strijd tegen illegale
puppyhandel genoemd in de inleiding bij het wetsvoorstel, andere malafide fokkers
(zoals fokkers van rassen met ongezonde fysieke kenmerken), handelaren, trainers (van
bijvoorbeeld politiehonden) en dierenartsen. Klopt het dat het houdverbod als zelfstandige
maatregel op deze bedrijfsmatige houders van dieren niet van toepassing zal zijn?
Klopt het dat dit wetsvoorstel ook geen instrumenten biedt om de internationale malafide
dierenhandel in wilde en exotische (beschermde) dieren aan te pakken?
2. Algemene uitgangspunten handhaving Wet dieren
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of is overwogen om dit wetsvoorstel
aan te grijpen om te kijken naar de hoogte van de strafmaat bij overtreding van het
verbod op dierenmishandeling, het houden van risicovolle dieren, het verbod op ingrepen,
het verbod op het doden van dieren en het verbod op het onthouden van de nodige zorg.
Zo nee, waarom niet?
3. Ontvangen adviezen en internetconsultatie
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de reacties op de internetconsultatie
overwegend positief zijn, maar dat het OM en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)
nog twee adviezen hadden welke niet zijn opgevolgd. Het eerste betreft zoals eerder
gevraagd het schrappen van de mogelijkheid tot een voorwaardelijke maatregel, zoals
geadviseerd door het OM. Het tweede betreft het advies van de NOvA met dit voorstel
aparte regels in het leven te roepen voor de inbeslaglegging van dieren, zodat dit
zoveel mogelijk beperkt kan worden. De leden ondersteunen de bevinding van de regering
dat het voor het welzijn van het inbeslaggenomen dier van belang is dat de inbeslagneming
zo snel als mogelijk wordt beëindigd en het dier ofwel wordt teruggegeven ofwel wordt
herplaatst. De leden van de D66-fractie vragen dan ook hoe met deze wetswijziging
gegarandeerd kan worden dat dit ook gebeurt. Bovendien vragen deze leden de regering
verder te concretiseren hoe het proces voor in beslag genomen dieren eruitziet en
hoe gegarandeerd wordt dat hier het welzijn van het dier, niet de straf voor de houder
of het belang van de houder, vooropstaat.
De leden van de D66-fractie lezen dat ook de mogelijkheid van het opleggen van een
houdverbod als bijzondere voorwaarde mogelijk blijft, ondanks dat het OM adviseerde
deze te schrappen. Zij begrijpen hierbij de overweging van de regering, maar zien
graag nog een verdere concretisering. Kan de regering een aantal situaties als voorbeeld
noemen waarin zij meent dat deze mogelijkheid toepassen gepaster is voor de bescherming
van het dier dan het opleggen van een houdverbod als nieuwe maatregel?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de regering in eerste instantie voornemens
was om ook artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan te vullen,
zodat inbeslagname van dieren buiten heterdaad mogelijk zou worden bij de verdenking
van aanhitsen of het opzettelijk onvoldoende terughouden van een dier. Deze aanbeveling
is naar aanleiding van de consultatie van het wetsvoorstel echter niet overgenomen.
Verschillende partijen zouden dit als een te vergaand middel zien. Deze leden vragen
de regering uiteen te zetten met welk doel zij in eerste instantie voornemens was
om ook inbeslagname buiten heterdaad, voorlopige hechtenis van een verdachte en bijzondere
opsporingsbevoegdheden mogelijk te maken. Acht zij dit eveneens als een te vergaand
middel? Welke (praktische) uitvoeringsproblemen zijn te verwachten, indien inbeslagname
buiten heterdaad niet mogelijk zal zijn of voorlopige hechtenis niet toegepast kan
worden? Kan de regering aangeven wat de politie en het OM ervan vinden dat dit voornemen
niet is voortgezet?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de voorgestelde wijzigingen van het Wetboek
van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet dieren voor zover deze het
houdverbod betreffen, zien op particuliere houders. Voor professionele houders zou
een gedragsaanwijzing of een houdverbod neerkomen op een geheel of gedeeltelijk beroepsverbod
en dit is reeds geregeld in de Wet op de economische delicten (WED). Kan de regering
uiteenzetten welke delen van het wetsvoorstel wél gevolgen hebben voor professionele
veehouders? Verwacht de regering dat voorliggend wetsvoorstel gevolgen heeft voor
de professionele veehouderij? Zo ja, welke? Is onderhavig wetsvoorstel besproken met
vertegenwoordigers van de veehouderijsector? Wat was de reactie van deze sector? Indien
dit niet het geval is, wil de regering dit alsnog doen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te verduidelijken hoe er met inbeslaggenomen
dieren omgegaan zal worden door het OM. Is het OM toegerust op deze taak? Is hier
gedacht aan de praktische knelpunten die komen kijken bij het in beslag nemen van
dieren?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat 40 reacties zijn ontvangen
bij de internetconsultatie over het voorliggende wetsvoorstel. Hoeveel reacties zijn
ontvangen van partijen uit de vee- en vleessector en om welke partijen gaat dit? Wat
was de strekking van deze reacties? Deze leden vragen de regering per ingebracht punt
toe te lichten of en, zo ja, op welke wijze deze reacties hebben geleid tot aanpassing
van dit wetsvoorstel.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de regering niet ingaat
op de adviezen over de onderdelen die naar aanleiding van de consultatie zijn vervallen.
Kan de regering aangeven om welke onderdelen het gaat, wat de adviezen waren en waarom
de regering ervoor heeft gekozen deze onderdelen te laten vervallen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de regering ervoor heeft gekozen
af te zien van de wijziging van artikel 67 Sv, dat wil zeggen het mogelijk maken van
inbeslagneming buiten heterdaad bij verdenking van het aanhitsen of het opzettelijk
onvoldoende terughouden van een dier. Het is deze leden niet duidelijk waarom de regering
hiervoor heeft gekozen. Kan de regering toelichten waarom dit bij nader inzien als
een te vergaand middel wordt gezien? Kan de regering tevens toelichten of op een alternatieve
wijze invulling gegeven is aan de doelstelling van het wijzigen van artikel 67 Sv,
zoals omschreven in de «Contourenbrief houdverbod» (Kamerstuk 28 286, nr. 921)? Kan de regering het bovenstaande toelichten aan de hand van een praktijkvoorbeeld?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het omgaan met bijtincidenten aan gemeenten
wordt overgelaten, bijvoorbeeld door middel van het regelen van een meldpunt. Waarom
denkt de regering dat het beter is dat gemeenten bijtincidenten afhandelen?
Deze leden lezen in het advies van de NOvA dat het wetsvoorstel moet worden aangegrepen
om aparte regels te maken voor de inbeslagname van dieren. Nu wordt het inbeslaggenomen
dier hetzelfde behandeld als een voorwerp, wat niet wenselijk lijkt met de lijn van
de rest van het wetsvoorstel om meer te doen aan dierenwelzijn en om de intrinsieke
waarde van een dier het uitgangspunt te laten zijn. Hoe gaat de regering inbeslagname
van dieren zoveel mogelijk terugdringen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het welzijn
van dieren zoveel mogelijk centraal staat?
4. De gedragsaanwijzing van de officier van justitie
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de officier van justitie ingevolge artikel
509hh, eerste lid, Sv een gedragsaanwijzing kan geven ter strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde. Deze gedragsaanwijzing strekt ertoe om het gedrag van de verdachte,
in afwachting van de strafrechtelijke afdoening door de rechter, te beïnvloeden door
de verdachte een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldingsplicht op te leggen,
dan wel de aanwijzing te geven om zich te doen begeleiden bij hulpverlening ter voorkoming
van nieuwe strafbare feiten. Deze leden constateren voorts dat de gedragsaanwijzing
maximaal 90 dagen van kracht blijft en drie keer met maximaal 90 dagen kan worden
verlengd. Deze leden vragen de regering hoeveel van dergelijke zaken thans niet binnen
de gestelde maximale termijn (inclusief verlengingen) op zitting komen. Wat gebeurt
er indien een zaak niet binnen de gestelde maximale termijn (inclusief verlengingen)
op zitting wordt gebracht? Welke praktische gevolgen heeft dit voor het houdverbod
en voor het gebiedsverbod?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn verheugd te lezen dat in het voorliggende
wetsvoorstel de officier van justitie de mogelijkheid wordt gegeven een gedragsaanwijzing
op te leggen aan de verdachte om de periode voorafgaand aan de rechterlijke veroordeling
te overbruggen. Deze leden lezen dat er bij dierenmishandelingszaken vaak geen gronden
zijn voor voorlopige hechtenis. In de «Contourenbrief houdverbod» lezen zij dat voorlopige
hechtenis in dierenwelzijnszaken zelden of nooit wordt toegepast. Kan de regering
dit toelichten? Deze leden zien namelijk graag dat het strafrechtelijk instrumentarium
ten volle wordt benut bij dierenmishandelingszaken. Deze leden lezen dat het overtreden
van de gedragsaanwijzing strafbaar is. Welke sancties staan hierop? Kan een verdachte
bijvoorbeeld in voorlopige hechtenis worden genomen wanneer hij of zij herhaaldelijk
de gedragsaanwijzing overtreedt? Zo nee, waarom niet?
Deze leden lezen dat de gedragsaanwijzing maximaal 90 dagen van kracht blijft en daarna
maximaal drie keer met 90 dagen kan worden verlengd. Deze leden constateren dat de
gedragsaanwijzing daarmee maximaal 360 dagen van kracht kan zijn. In de «Contourenbrief
houdverbod» lezen deze leden dat deze termijn gebaseerd is op de gemiddelde duur waarmee
dierenwelzijnszaken op zitting komen. Echter, in het rapport «Dieren verboden» van
Bureau Beke lezen zij dat het vonnis in zaken waarin een houdverbod is opgelegd gemiddeld
dertien maanden na het misdrijf volgt. Hoe verklaart de regering deze discrepantie?
Zijn recentere cijfers beschikbaar over de gemiddelde duur waarmee dierenwelzijnszaken
op zitting komen? Waarom is deze termijn niet gebaseerd op de maximale duur waarmee
dierenwelzijnszaken in het verleden op zitting zijn gekomen? Deze leden zijn van mening
dat voorkomen moet worden dat de gedragsaanwijzing zou komen te vervallen, indien
het onverhoopt langer duurt voor een dierenwelzijnszaak tot zitting komt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat het toezicht op de naleving
van een gedragsaanwijzing een taak is van de politie, maar dat in de praktijk veelal
door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming zal gebeuren. Ook lezen zij dat
de reclassering «een rol kan spelen». Deze leden wijzen de regering op de passage
in het rapport «Dieren verboden» van Bureau Beke, waarin expliciet wordt gewaarschuwd
voor een onduidelijke taakverdeling tussen handhavingspartijen: «Er bestaan geen afspraken
rondom de handhaving van het houdverbod. Hierdoor is het onduidelijk welke partij
in dat kader moet optreden, met het risico dat geen enkele partij zich voor de handhaving
verantwoordelijk voelt. Door die onduidelijkheid blijft een actieve handhaving van
het houdverbod vaak achterwege.» Deze leden vinden dat dit evengoed geldt voor de
gedragsaanwijzing voorafgaand aan een rechterlijke uitspraak. Daarom verbaast het
deze leden dat de regering de handhavingstaak niet expliciet belegt bij één partij,
uiteraard met oog voor individueel maatwerk. Waarom heeft de regering hier niet voor
gekozen? De regering schrijft dat het OM bij het vorderen van het houdverbod aan de
rechter zal verzoeken om bij de oplegging te bepalen welke instantie toezicht dient
te houden op het naleven van het houdverbod. Deze leden vragen of de officier van
justitie eenzelfde taak zou kunnen vervullen bij het bepalen welke instantie toezicht
dient te houden op de gedragsaanwijzing.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen hoe de gedragsaanwijzing in de
praktijk zal worden toegepast. Waar het bij een particuliere houder van dieren relatief
eenvoudig is om een hond of een kat in beslag te nemen, zal dit bij een bedrijfsmatige
houder met 11.000 varkens gecompliceerder zijn. Ook vragen deze leden een nadere toelichting
op de mogelijkheden die het voorliggende voorstel zal bieden om zaken van terugkerende
dierenmishandeling en ernstige verwaarlozing in de veehouderij aan te pakken. De voorgenoemde
leden hebben in de afgelopen jaren diverse keren gevraagd naar de mogelijkheden om
een omstreden varkenshouder aan te pakken die in Duitsland een beroepsverbod kreeg
voor ernstige dierenwelzijnsovertredingen. Ook in Nederland zijn bij stallen van deze
varkenshouder tussen 2007 en 2020 diverse ernstige overtredingen geconstateerd door
de NVWA waar bestuursrechtelijk en strafrechtelijk tegen is opgetreden. Deze leden
vinden het onverteerbaar dat een dergelijke veroordeelde recidivist in Nederland gewoon
zijn gang mag blijven gaan. Hoe gaat het voorliggende wetsvoorstel helpen om een einde
te maken aan deze voortdurende misstanden? Wat is de stand van zaken met betrekking
tot de Europese zwarte lijst voor dierhouders met een beroepsverbod?
Tot slot vragen deze leden of de aanwijzing om geen dieren te houden wanneer de gezondheid
of het welzijn van dieren wordt bedreigd, ook zal kunnen worden gegeven bij constatering
van een zeer ernstige misdraging richting andere dieren op een bedrijfslocatie. Zo
stuitte de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) afgelopen zomer bij een
boerderij in Gelderland op een illegale (onverdoofde) slachting van schapen in het
kader van het Offerfeest. Inspecteurs betrapten de verdachten hierbij op heterdaad
bij het onverdoofd slachten van schapen. Zij hadden op dat moment al vijf schapen
op gruwelijke wijze gedood. Naast de vijf reeds gedode schapen, stonden nog achttien
schapen klaar om illegaal geslacht te worden. Toch konden de nog levende dieren niet
in beslag worden genomen, omdat hier geen rechtsgrond voor was. Zal het voorliggende
voorstel daar wel een mogelijkheid toe bieden en, zo nee, is de regering bereid deze
mogelijkheid te creëren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het wetsvoorstel een gedragsaanwijzing
bevat waardoor de verdachte een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldingsplicht
dan wel aanwijzing om zich te melden voor begeleiding kan krijgen. Deze gedragswijziging
blijft 90 dagen van kracht, wat drie maal verlengd kan worden. Wat gebeurt in de tussentijd
met het dier, nu de dader bijvoorbeeld geen contact meer met het dier mag hebben?
Wie neemt de zorg voor het dier op zich? Hoe wordt voorkomen dat het dier nog verder
verwaarloosd wordt?
5. Aanhitsen als misdrijf
De leden van de D66-fractie ondersteunen de keuze om aanhitsen als misdrijf aan te
merken en hebben begrip voor het uitsluiten van het niet terughouden van een dier
en het nalaten van voldoende zorg voor het onschadelijk houden van een onder zijn
hoede staand gevaarlijk dier als strafbare feiten. Dit omdat hierbij vaak geen sprake
is van opzet of het moeilijk te bepalen is of sprake is van opzet. Met betrekking
tot het nalaten van voldoende zorg voor het onschadelijk houden van een dier vragen
deze leden nog wel of hierbij in alle gevallen uitgesloten kan worden dat er geen
opzet in het spel is. Daarbij vragen deze leden ook of onder aanhitsen ook het trainen
van een dier om agressief gedrag te vertonen valt, of dat het alleen om niet-structureel
aanjagen of opzetten tot agressief gedrag gaat.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren delen de mening van de regering
dat niet elk bijtincident, hoe tragisch deze ook zijn voor mens en dier, gekarakteriseerd
moet worden als opzettelijk. Daarom kunnen deze leden zich vinden in het onderscheid
tussen het opzettelijk aanhitsen als misdrijf en de overige gedragingen uit artikel
425 Sr die strafbaar zijn als overtreding. Deze leden vinden het goed dat de regering
aanhitsen tegen andere (wilde) dieren tevens strafbaar stelt. Deze leden vragen wat
op het gebied van preventie gedaan wordt om aanhitsen en bijtincidenten te voorkomen.
6. De rechterlijke zelfstandige vrijheidsbeperkende maatregel
De leden van de SP-fractie hebben eerder gepleit voor de mogelijkheid een levenslang
houdverbod op te leggen door de rechter aan daders, zeker wanneer het recidivisten
betreft. Daarbij zou dan eventueel nog gedacht kunnen worden aan een jaarlijkse toetsing
van de rechter om te bepalen of het verbod in stand moet worden gehouden. Kan de regering
uitgebreid motiveren waarom niet voor deze optie is gekozen, maar slechts voor een
houdverbod van maximaal tien jaar? Kan tevens verduidelijkt worden aan wie een houdverbod
precies opgelegd kan worden? Kan een houdverbod bijvoorbeeld ook worden opgelegd aan
iemand die ontoerekeningsvatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering voor de leden van de SP-fractie verduidelijken welke maatregelen,
hangende een uitspraak van de rechter, kunnen worden genomen tegen iemand die verdacht
wordt van dierenmishandeling dan wel dierverwaarlozing om het directe gevaar van voortzetting
van mishandeling of verwaarlozing dan wel nieuwe mishandelingen/verwaarlozingen te
voorkomen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat in strafzaken naar aanleiding
van bijtincidenten, dierenmishandeling en dierverwaarlozing relatief lage strafmaxima
gelden. Deze leden delen die inschatting. Het schokt deze leden dat ernstige dierenmishandeling
en -verwaarlozing regelmatig afgedaan worden met een taakstraf of korte celstraf,
waarbij zelfs de huidige strafmaxima niet geëist dan wel opgelegd worden. Deelt de
regering deze mening? Kan de regering toelichten waarom het OM en de rechters weinig
gebruikmaken van de huidige strafmogelijkheden? Deelt de regering de mening dat er
een grote discrepantie bestaat tussen het extreme dierenleed en de maatschappelijke
onrust, onvrede en woede over dierenmishandeling en -verwaarlozing, en de hoogte van
de straffen die worden opgelegd? Hoe verklaart de regering dit? Waarom heeft de regering
er niet voor gekozen met dit wetsvoorstel ook de strafmaxima te verhogen om het handhavingsinstrumentarium
te versterken?
Kan de regering nader toelichten op welke wijze inbeslagname van dieren bij verdenking
van verwaarlozing of mishandeling met dit wetsvoorstel sneller en effectiever plaats
kan vinden? Welke gevolgen zal snellere en effectievere inbeslagname hebben voor de
opvanglocaties? Heeft de regering geïnformeerd bij de opvanglocaties wat zij nodig
hebben om de gevolgen van dit wetsvoorstel te ondervangen en kan de regering die informatie
met de Kamer delen? Op welke manier wordt gewaarborgd dat de officier van justitie
een zorgvuldig en weloverwogen besluit neemt met betrekking tot inbeslagname en daaropvolgend
teruggave van dieren (na een eventuele educatieve maatregel), herplaatsing of euthanasie?
Deze leden ontvangen signalen dat dieren regelmatig worden geëuthanaseerd of herplaatst
door de officier van justitie vanwege hoge bewaarkosten, soms zelfs voor de inhoudelijke
zitting heeft plaatsgevonden of tegen het vonnis van de rechter in. Kan de regering
aangeven of zij deze signalen herkent en wat zij doet om te bevorderen dat inbeslaggenomen
dieren zorgvuldig en weloverwogen worden behandeld?
De leden van de JA21-fractie lezen dat de rechter maatwerk kan toepassen met betrekking
tot het aantal of type dieren waarvoor een houdverbod kan worden opgelegd. Waarom
is gekozen voor de mogelijkheid van een houdverbod voor een bepaald type diersoort?
Hoe gedetailleerd ziet het onderscheid dat de regering hiermee maakt er in de praktijk
uit? Wordt het met dit wetsvoorstel mogelijk om bijvoorbeeld een houdverbod op te
leggen voor één specifiek huisdier, terwijl het houden van een ander type huisdier
wel toegestaan blijft? Indien dit laatste het geval is, is de regering dan niet van
mening dat een potentieel gevaarlijke situatie in stand wordt gehouden?
In de memorie van toelichting schrijft de regering dat bij het opzettelijk toebrengen
van pijn of leed «een (algeheel) houdverbod meer voor de hand ligt». Kan zij een situatie
schetsen waarin sprake is van het opzettelijk toebrengen van pijn of leed aan een
dier, maar waarbij geen (algeheel) houdverbod opgelegd wordt? Heeft de regering overwogen
om bij het opzettelijk toebrengen van pijn of leed standaard over te gaan tot het
opleggen van een (algeheel) houdverbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de beweegredenen
geweest om hier niet toe over te gaan?
De leden van de JA21-fractie vragen de regering waarom zij van mening is dat een langer
of levenslang houdverbod, in plaats van het maximum van tien jaar dat nu wordt voorgesteld,
«niet in verhouding staat tot de beperkte en gerichte vrijheidsbeperking die de zelfstandige
vrijheidsbeperkende maatregel in essentie is». Kan de regering reflecteren op het
feit dat in veel andere landen, waaronder de buurlanden België en Duitsland, die een
zelfstandig houdverbod kennen wel sprake is van een permanent houdverbod? Waarom zou
een permanent houdverbod in Nederland disproportioneel zijn, terwijl dit in vergelijkbare
landen niet als zodanig wordt beschouwd?
De leden van de JA21-fractie lezen in het wetsvoorstel dat verwacht wordt dat de voorgestelde
aangescherpte maatregelen zullen helpen recidive te voorkomen. Waarom is er niet voor
gekozen om recidive aan de voorkant mee te nemen in dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld
door invoering van een permanent houdverbod (of standaard de maximale termijn van
tien jaar), indien sprake is van recidive na een eerder houdverbod als zelfstandige
maatregel?
Inhoud van de maatregel
De leden van de D66-fractie ondersteunen de inhoud van de maatregel van harte en zijn
verheugd dat naast een houdverbod ook een gebiedsverbod mogelijk is gemaakt, gezien
het mogelijke karakter van de verschillende overtredingen. Gezien de verschillende
instrumenten vooral bedoeld zijn om de aanpak van dierenmishandeling te verbeteren,
vragen deze leden hoe en met welke frequentie de effectiviteit van de maatregel zal
worden geëvalueerd, ook met het oog op potentieel verdere verscherping. Hoe is de
regering van plan de effectiviteit te monitoren en hoe wordt de Kamer hierbij betrokken?
Welke KPI’s is de regering hierbij voornemens toe te passen om de effectiviteit ook
cijfermatig te staven?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het wetsvoorstel het houdverbod als
zelfstandige maatregel introduceert. Dit zal meer dierenleed voorkomen. Een van de
implicaties van het houdverbod is dat het verbod direct in werking treedt, zodat dader
en het dier direct gescheiden zijn. Deze leden vragen wat met het dier gebeurt als
het dier in kwestie een huisdier betreft. Wordt het dier opgevangen en, zo ja, waar?
Duur van de maatregel
De leden van de D66-fractie begrijpen dat voor een periode van tien jaar is gekozen
als maximumtermijn en onderstrepen het belang om tot een juridisch werkbaar systeem
te komen. Deze leden vragen de regering echter nog wel te reflecteren op situaties
waarin die tien jaar mogelijk niet voldoende is om het welzijn van dieren te beschermen,
bijvoorbeeld als na tien jaar nog onvoldoende verbetering heeft plaatsgevonden in
de situatie. Alhoewel deze leden begrijpen dat proportionaliteit van groot belang
is en de maatregel primair bedoel is als straf, wensen deze leden toch een bijzondere
inachtneming van de positie van dieren als wezens met gevoel en een intrinsieke waarde
van de regering. In het verlengde daarvan vragen deze leden welke mogelijkheden er
zijn in situaties waar, na het aflopen van het houdverbod zoals opgelegd door de rechter,
een langer houdverbod noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van het welzijn
van dieren. Kan de regering reflecteren of en, zo ja, hoe hiermee om kan worden gegaan
binnen de kaders van het huidige wetsvoorstel? Acht de regering dit voldoende om het
dierenwelzijn te beschermen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn teleurgesteld dat de regering ervoor
kiest de termijn voor het houdverbod als zelfstandige maatregel te maximeren op tien
jaar. De regering geeft hiervoor als reden dat aansluiting wordt gezocht bij de thans
geldende maximale duur van tien jaar, indien het houdverbod als bijzondere voorwaarde
bij een voorwaardelijke straf wordt opgelegd. Deze leden begrijpen deze redenering
niet in het licht van het doel van het voorliggende wetsvoorstel, namelijk het versterken
van het huidige handhavingsinstrumentarium. Kan de regering dit nader toelichten?
Daarnaast lezen deze leden dat de regering van mening is dat een houdverbod als zelfstandige
maatregel van langere duur, of zelfs levenslang, met toezicht gedurende die periode,
niet in verhouding staat tot de beperkte en gerichte vrijheidsbeperking die de zelfstandige
vrijheidsbeperkende maatregel in essentie is. Dat een zelfstandige, vrijheidsbeperkende
maatregel naar geldend recht bedoeld is als een gerichte en beperkte maatregel, kan
inderdaad een reden zijn om een levenslang houdverbod niet als zelfstandige maatregel
juridisch vorm te geven. Maar het betekent niet dat een levenslang houdverbod ethisch
niet juist of zelfs gewenst is. Bovendien is het recht niet statisch. De regering
schrijft zelf dat maatschappelijke normen rondom dierenwelzijn ingrijpend zijn veranderd.
Ook rechtsnormen veranderen door de tijd heen. Daarom zijn deze leden teleurgesteld
dat de regering slechts een legalistisch argument geeft om het levenslange houdverbod
af te wijzen. Met het oog op de wens van de Tweede Kamer om een levenslang houdverbod
in te stellen voor recidiverende dierenbeulen missen deze leden een brede ethische
beschouwing over de eventuele wenselijkheid en toepasbaarheid van een houdverbod langer
dan tien jaar of levenslang. Kan de regering alsnog een dergelijke beschouwing met
de Kamer delen? Op welke manier geeft de regering zich rekenschap van het feit dat
maatschappelijke normen rondom dierenwelzijn zijn veranderd, sinds de laatste wijziging
van het houdverbod, de verlenging van de proeftijd van drie naar tien jaar van het
houdverbod als bijzondere voorwaarde? Indien de regering het niet binnen de kaders
van het strafrecht vindt passen een levenslang houdverbod als rechterlijke zelfstandige
maatregel vorm te geven, kan zij dan aangeven welke alternatieven zij ziet om ervoor
te zorgen dat recidiverende dierenmishandelaars- en verwaarlozers nooit meer dieren
mogen houden?
Toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de effectiviteit van deze wetswijziging
valt of staat bij goed toezicht en handhaving. Deze leden ondersteunen daarom de maatregelen
om het toezicht en de handhaving te vergemakkelijken. Ook delen zij de bevinding van
de regering dat de signalering van buurtbewoners en directbetrokkenen erg belangrijk
is bij het vergroten van de effectiviteit. Deze leden vragen daarbij echter nog wel
hoe de regering actieve signalering van buurtbewoners en directbetrokkenen beter wenst
te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld met een bewustzijnscampagne over wat een overtreding
betreft en waar mensen terecht kunnen bij een melding. Welke kosten schat de regering
dat hiermee gepaard gaan?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden de paragraaf over handhaving
en toezicht erg summier. Zij betreuren dat de regering de kans niet heeft gegrepen
de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing in den brede te versterken. Een
adequaat handhavingsinstrumentarium staat of valt met de daadwerkelijke handhaving
in de praktijk. Deze leden vrezen dat de politie en de Landelijke Inspectiedienst
Dierenbescherming (LID) momenteel slechts het topje van de ijsberg zien. Wat deze
leden betreft kan het houdverbod als zelfstandige maatregel pas echt succesvol zijn
als de politie en de LID er capaciteit bij krijgen. Zij moeten immers controleren
of de gedragsaanwijzing en het houdverbod als zelfstandige maatregel worden nageleefd
en ingrijpen wanneer dit niet het geval is. Deelt de regering deze inschatting?
Hoeveel taakaccenthouders dierenwelzijn zijn er momenteel bij de politie? Hoeveel
van hun diensturen besteden zij gemiddeld aan dierenwelzijn? Hoeveel strafzaken behandelen
zij gemiddeld per jaar? Hoeveel officieren van justitie zijn er momenteel met dierenwelzijn
in hun portefeuille? Wordt hiermee een goede geografische dekking bereikt? Hoeveel
zaken werden in de afgelopen vijf jaar geseponeerd, omdat er onvoldoende capaciteit
was om de zaak rond te krijgen?
Deze leden lezen in het rapport «Dieren verboden» dat het houdverbod als bijzondere
voorwaarde relatief beperkt is opgelegd in voorgaande jaren. Bureau Beke schrijft
dat een mogelijke oorzaak voor het relatief beperkte aantal opgelegde houdverboden
de relatieve onbekendheid ervan is bij het OM en de rechters. Heeft de regering inspanningen
gepleegd om het houdverbod bekender te maken bij de rechterlijke macht? Zo ja, welke
inspanningen waren dat en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet? Is de regering
van plan inspanningen te plegen om de bekendheid van het houdverbod te vergroten,
zodra het als zelfstandige maatregel mogelijk wordt? Zo ja, op welke manier? Zo nee,
waarom niet? Dierenwelzijnszaken zijn een gespecialiseerde taak. Hoe wordt de kennis
binnen de politie en het OM geborgd? Worden er intern cursussen aangeboden en wordt
hiermee een goede geografische dekking bereikt? Zijn de registratiesystemen van de
handhavende instanties inmiddels beter op elkaar afgestemd en welke knelpunten zijn
er nog? Hoe wordt geborgd dat alle handhavende instanties bij de informatie kunnen
of iemand een houdverbod opgelegd heeft gekregen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de NVWA inschat dat het houdverbod
en de educatieve maatregel zullen leiden tot 40 extra zaken in verhouding tot de huidige
situatie. Als gevolg van verbreding van het strafrechtelijk instrumentarium met het
bestuursrechtelijk instrumentarium, zal de divisie Inspectie van de NVWA op jaarbasis
4 fte extra nodig hebben. Kan de regering toelichten waarom de werklast voor de NVWA
zal toenemen? Waarom is dit niet terug te vinden in de memorie van toelichting en
waarom is daar geen financiering voor gezocht? Gaat de regering hier alsnog de middelen
voor beschikbaar stellen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de uren die hiervoor
beschikbaar zijn, ook daadwerkelijk kunnen worden besteed aan deze taken, gezien de
grote capaciteitstekorten bij de NVWA?
Verhouding tot bijzondere voorwaarde
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering toe te lichten wat
de toegevoegde waarde ervan is om het houdverbod als een bijzondere voorwaarde bij
een voorwaardelijke straf te behouden, naast een houdverbod als zelfstandige maatregel.
Kan de regering hierbij een concreet praktijkvoorbeeld geven?
7. Bestuursrechtelijke maatregelen
De leden van de SP-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat de regering
het Meldpunt voor bijtincidenten niet bij deze wet wil betrekken, omdat zij de verantwoordelijkheid
voor bijtincidenten bij gemeentes wil laten. Kan de regering verduidelijk waarom zij
dit specifieke punt een verantwoordelijkheid voor gemeenten vindt en waarom dit niet
via het strafrecht geregeld zou kunnen worden? Waarom wordt dit niet landelijk geregeld?
Moeten burgemeesters handhaven op bijtincidenten, hoe ziet de regering dit in de praktijk
voor zich? Zijn er wel landelijke richtlijnen voor gemeentes over hoe te handelen
bij bijtincidenten? Zo nee, is de regering bereid hier alsnog een uniform beleid op
te maken?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de regering de concrete bestuursrechtelijke
handhaving van artikel 1.4 Wet Dieren (algemene zorgplicht voor dieren) voor zich
ziet. Met andere woorden: wie wordt hiervoor verantwoordelijk en kan nog eens nader
worden verduidelijkt waarom het bestuursrecht hier volgens de regering passender is
dan het strafrecht?
Maatregelen met betrekking tot houders van dieren (educatieve maatregel)
De leden van de D66-fractie ondersteunen de mogelijkheid van een educatieve maatregel
om recidive te voorkomen. Deze leden lezen dat deze maatregel door middel van een
bestuurlijke boete gehandhaafd kan worden. Gezien de verplichting om een cursus te
volgen met betrekking tot het verzorgen van dieren ook gepaard gaat met kosten in
de vorm van tijd en geld, vragen deze leden in hoeverre gewaarborgd is dat de boete
van het niet naleven significant veel hoger is dan het volgen van de cursus. Dit aangezien
deze leden ten behoeve van het dierenwelzijn situaties willen voorkomen dat de educatieve
maatregel aantrekkelijker is om af te kopen met een boete dan deze daadwerkelijk te
volgen. Kan nader worden toegelicht hoe gewaarborgd wordt dat dit soort situaties
voorkomen worden?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn tevreden met de voorgenomen
educatieve maatregelen met betrekking tot houders van dieren. Deze leden willen evenwel
aangeven dat ook aan de voorkant zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat dieren
worden verwaarloosd of mishandeld door gebrekkige kennis of onkunde, bijvoorbeeld
door bij aanschaf van een hond een cursus te verplichten. Kan de regering aangeven
of en op welke manier zij inzet op preventie en of zij iets ziet in de verplichte
hondencursus?
Uitbreiding maatregel sluiting van bedrijven, inrichtingen en locaties
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regering met de wetswijziging ook
het dierenwelzijn beter tracht te beschermen van dieren die door beroepsmatige houders
worden gehouden. Zij ondersteunen de uitbreiding van de bestaande maatregelen dan
ook van harte. Deze leden lezen echter dat tijdelijke houdverboden in de praktijk
vooral zullen worden uitgegeven in situaties waarin beroepsmatige houders, zoals veehouders,
vanuit diverse omstandigheden, zoals de financiële capaciteit, omvang van de locatie
of arbeidskracht, niet meer goed voor hun dieren kunnen zorgen. De NVWA kan dan aanwijzen
hoeveel dieren onder die omstandigheden goed te houden zijn. Deze leden begrijpen
dat instellingen bij ernstige gevallen in hun geheel (tijdelijk) gesloten kunnen worden.
Gezien het om een tijdelijk houdverbod gaat en de omvang van een locatie of een financiële
omstandigheid niet per definitie in tien jaar is opgelost, vragen deze leden hoe de
regering de termijnen hiervoor voor zich ziet. Indien de situatie die leidde tot het
verzuim van de plicht van de houder om het dier goed te verzorgen na het houdverbod
nog niet is opgelost, is het dan mogelijk om het houdverbod, feitelijk een beroepsverbod,
of de sluiting te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ook zien deze leden graag verduidelijkt hoe het welzijn van dieren in de context van
deze wet is gedefinieerd en of hierbij ook een positievere definitie van welzijn in
consideratie is genomen om de nieuwste inzichten met betrekking tot dierenwelzijn
voldoende in acht te nemen, zoals deze leden ook bij eerdere debatten hebben aangekaart.
Ten slotte vragen deze leden de regering specifieke situaties te schetsen waarin een
situatie zo ernstig is dat een dierenwinkel of andere bedrijfsmatige inrichting gesloten
kan worden om het dierenwelzijn te beschermen.
8. Uitbreiding verbod op deelname aan en toelaten tot wedstrijden en tentoonstellingen
en keuringen na bepaalde aangewezen lichamelijke ingrepen
De leden van de D66-fractie zijn erg verheugd dat het verbod op deelname aan wedstrijden
en tentoonstellingen met deze wetswijziging wordt verbreed. Zij delen de opvatting
van de regering dat de medische uitzondering die nu gold te vaak tot misbruik leidde,
zeker gezien een verandering in esthetische waarden klaarblijkelijk nog niet veranderd
is sinds de introductie van het eerdere verbod. Deze leden ondersteunen de verbreding
daarom van harte en willen de regering slechts vragen of zij de verzekering kan bieden
dat hiermee alle mogelijke misbruikmogelijkheden voorkomen zijn.
De leden van de SP-fractie merken op dat met betrekking tot het voornemen om het couperen,
ook zonder medische noodzaak, aan te wijzen als verboden ingreep in de consultatie
naar voren is gebracht dat houders medisch noodzakelijk couperen zullen uitstellen
om deel te mogen nemen aan keuringen of tentoonstellingen. Deze leden merken op dat
de regering in reactie daarop aangeeft dat het aan keuringen en tentoonstellingen
zelf is om te beoordelen of er echt sprake is van een medische noodzaak en dat zij
vermoedens van misbruik van die regeling moeten melden bij de toezichthouder. Acht
de regering dit systeem voldoende waterdicht om ongewenste couperingen volledig te
voorkomen? Zo ja, waarom? Deze leden vragen of de toezichthouder ook zelf, actief,
onderzoek kan doen naar dit soort onwenselijke praktijken en, zo ja, of hij hier ook
voldoende capaciteit voor heeft om dit actief te onderzoeken. Zo ja, waaruit blijkt
dat? Zo nee, is de regering bereid de toezichthouder alsnog voldoende middelen te
geven om dit soort zaken (actief) te onderzoeken?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn tevreden met de uitbreiding
van het verbod op het tentoonstellen, verhandelen, deelnemen aan wedstrijden en toelaten
tot wedstrijden van dieren die een verboden ingreep hebben ondergaan. Deze leden zien
net als de regering dat het al jaren geldende verbod niet de gewenste verandering
in gedrag heeft voortgebracht. Op welke manier gaat de regering waarborgen dat het
uitbreiden van het verbod, met een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
(medische) ingreep, waaronder in ieder geval het couperen, wel de gewenste gedragsverandering
teweeg gaat brengen? Ook hierbij geldt dat de uitwerking van de maatregel in de praktijk
staat of valt met het daadwerkelijke toezicht en de handhaving. Is de regering van
mening dat sinds het ingaan van het verbod voldoende is gehandhaafd? Indien de regering
die mening is toegedaan, hoe kan het dan dat er nog steeds geen gedragsverandering
heeft plaatsgevonden? Op welke manier denkt de regering dat de voorliggende wetswijziging
daarin verandering gaat brengen? Hoe gaat de regering erop toezien dat de handhavingscapaciteit
hiervoor op orde is?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen waarom ervoor wordt gekozen
een overtreding van het verbod slechts te bestraffen met een bestuurlijke boete. Als
de regering echt van zins is een duidelijke norm te stellen en gedragsverandering
teweeg te brengen, waarom wordt het strafrechtelijke instrumentarium hiervoor dan
niet ingezet? Het houdverbod als zelfstandige maatregel lijkt deze leden hier uitermate
geschikt voor. Wat deze leden betreft is het couperen van een dier opzettelijke dierenmishandeling.
Welke maatregelen gaat de regering nemen tegen de organisaties die het tentoonstellen,
verhandelen, deelnemen aan wedstrijden en toelaten tot wedstrijden van dieren die
een verboden ingreep hebben ondergaan, faciliteren? Ziet de regering mogelijkheden
ook hier strafrechtelijk op te treden?
Kan de regering een inschatting geven hoeveel dieren jaarlijks verboden ingrepen ondergaan
en hoeveel gecoupeerde paarden en andere dieren er jaarlijks op beurzen, wedstrijden
en tentoonstellingen worden aangeboden of gepresenteerd? Indien deze cijfers niet
bekend zijn bij de regering, hoe kan het dat dit niet bekend is?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen welke mogelijkheden de
regering ziet om op te treden tegen dierenartsen die meewerken of uitvoering geven
aan het illegaal couperen of andere verboden lichamelijke ingrepen uitvoeren. Acht
de regering dergelijke dierenartsen geschikt voor hun functie? Daarnaast vragen deze
leden of de regering voorziet dat dieren de grens over zullen worden gebracht om in
het buitenland verhandeld of tentoongesteld te worden of om ze te laten deelnemen
aan wedstrijden, om zo het Nederlandse verbod te omzeilen. Wat doet de regering om
dit te voorkomen?
9. Doen vervallen strafbaarstelling algemene zorgplicht Wet dieren
De leden van de D66-fractie begrijpen de overweging van de regering om op dit moment
de strafbaarstelling van de algemene zorgplicht te doen vervallen, omdat het gebrek
aan concrete voorschriften niet past bij een strafbaarstelling. Wel willen deze leden
daarbij opmerken dat het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek ten behoeve van de evaluatie
van de wet Dieren in 2020 nog adviseerde dat de reikwijdte van het artikel juist beter
in relatie moet staan tot de risico’s met betrekking tot dierenwelzijn, en dat met
een betere invulling van het concept van de intrinsieke waarde van het dier ook een
concretere invulling kan worden gegeven aan de algemene zorgplicht, welke hieraan
volgens het onderzoek extra verduidelijking gaf. Deze leden zijn daarom benieuwd of
met een eventuele verduidelijking van de definitie van de intrinsieke waarde van het
dier in de toekomst en de daarbij concretere invulling van de algemene zorgplicht,
ook het vervallen van de strafbaarstelling opnieuw overwogen kan worden.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn verbaasd over het besluit
om de strafbaarstelling van de overtreding van de algemene zorgplicht geheel te laten
vervallen, nu deze eindelijk in werking zal treden. Wat zijn de afwegingen geweest
bij dit besluit en welke alternatieven zag de regering voor het geheel laten vervallen?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat handhaving van de algemene zorgplicht
alleen mogelijk wordt via het bestuursrecht. Kan de regering voorbeelden geven van
situaties waarin via het bestuursrecht kan worden gehandhaafd op basis van dit artikel
1.4 van de Wet dieren?
10. Huidige inzet op preventie van dierenmishandeling
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in het kader van dierenmishandeling
voorkomen uiteraard beter is dan bestraffing. Dit geldt ook voor het voorkomen van
herhalingen. Om het risico op herhaling verder in te perken kan het wenselijk zijn
dat dierenasiels, dierenwinkels of andere verkooppunten op de hoogte zijn van een
houdverbod of andere strafmaatregelen die zijn toegepast om het dierenwelzijn te beschermen
in het verleden. Deze leden vernemen daarom graag in hoeverre deze mogelijkheid op
dit moment bestaat en of deze mogelijkheden met dit wetsvoorstel zijn verbreed. Zo
nee, dan vragen deze leden de regering te reflecteren op de wenselijkheid en de juridische
houdbaarheid hiervan.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de inzet op preventie
van dierenmishandeling versterkt moet worden. Dierverwaarlozing en mishandeling gebeurt
soms met opzet, maar wordt ook vaak veroorzaakt door onkunde, gecombineerd met meervoudige
psychosociale problematiek, zoals cognitieve tekortkomingen, schulden, drugs- en alcoholverslaving
en huisvestingsproblemen. Deze leden zijn teleurgesteld dat deze paragraaf wederom
erg summier is en alleen aandacht besteedt aan voorlichting. Uit het hierboven geschetste
profiel van een dierenmishandelaar blijkt evident dat voorlichting geen oplossing
biedt voor deze gevallen. Hoe geeft de regering zich hier rekenschap van?
11. Uitvoerings- en financiële consequenties
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de handhavende instanties
geen extra financiering krijgen met dit wetsvoorstel. De regering schrijft dat de
uitvoeringsconsequenties van dit wetsvoorstel beperkt zijn en dat de werkzaamheden
die voortvloeien uit dit wetsvoorstel ingepast kunnen worden in bestaande werkprocessen.
Dit bevreemdt deze leden. Met de toevoeging van de gedragsaanwijzing en het houdverbod
als zelfstandige maatregel, evenals de strafbaarstelling van de overtreding ervan,
zullen de politie en de LID er een aanzienlijke toezichthoudende en controlerende
taak bij krijgen. Zij moeten immers controleren of de gedragsaanwijzing of het houdverbod
wordt nageleefd en ingrijpen wanneer dit niet het geval is. De gedragsaanwijzing bestond
eerst niet en hoefde dus ook niet gecontroleerd te worden. Het houdverbod zal in veel
gevallen langer van kracht blijven, omdat het niet vervalt bij het ingaan van een
voorwaardelijke straf. Kan de regering toelichten waarom zij van mening is dat er
geen noodzaak is tot extra capaciteit en financiering bij handhavende instanties?
ARTIKELSGEWIJS
Artikel III
Onderdeel C (artikel 5.12 Wet dieren)
Het lid van de BoerBurgerBeweging-fractie merkt op dat in artikel 5.12, eerste lid,
«de gezondheid van mens of dier» vervangen wordt door «de gezondheid van mens of dier,
of het welzijn van dieren». Dit lid geeft aan dat er zeer verschillend gedacht wordt
over wat welzijn van dieren inhoudt. Een afgebakend juridisch kader is noodzakelijk
om duiding te geven aan het begrip «welzijn van dieren». Kan de regering aangeven
hoe dit gedefinieerd is of hoe voorkomen kan worden dat dit voer voor discussie oplevert?
OVERIG
De leden van de SP-fractie vragen voorts aandacht voor het aspect van hulpverlening
voor mensen die zich om wat voor reden dan ook schuldig maken aan dierenmishandeling
en/of dierverwaarlozing. Kan de regering uiteenzetten hoe zij er met deze wet zorg
voor gaat dragen dat deze mensen ook de benodigde (psychische) hulp krijgen, zodat
zij niet in herhaling vervallen en recidivisme dus voorkomen gaat worden? Wat gebeurt
er aan inschakeling van hulpverleners, maar bijvoorbeeld ook van de reclassering,
nadat een inspecteur dierenmishandeling of verwaarlozing heeft geconstateerd? Is er
een geïntegreerde aanpak voor de gevallen waarbij ook andere problematiek speelt,
zoals bijvoorbeeld schulden, verslavingen, gedragsproblemen etc.? Of wordt het aan
het toeval overgelaten of een hulpverlener komt? Krijgen de betrokken ketenpartners
voldoende (financiële) middelen om hier voldoende werk van te maken? Zo ja, waaruit
blijkt dat? Krijgen de betrokken instanties met de invoering van deze wet ook meer
geld?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.