Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over verschillende onderwerpen op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming (Kamerstuk 25422-277)
25 422 Opwerking van radioactief materiaal
Nr. 279
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 5 oktober 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                     voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
                  
over de brief van 30 juni 2021 over verschillende onderwerpen op het terrein van nucleaire
                     veiligheid en stralingsbescherming (Kamerstuk 25 422, nr. 277).
                  
De vragen en opmerkingen zijn op 16 september 2021 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
                  en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 1 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
               
1.
De leden van de D66-fractie lezen in de rapportage Ongewone gebeurtenissen nucleaire
                     installaties 2020 dat in 2020 13 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden hebben, waarvan
                     één op niveau 1 van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES).
                     Deze leden zijn positief gestemd over de verbeteringen in de afhandeling van ongewone
                     gebeurtenissen die de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)
                     op meerdere locaties heeft geconstateerd. Deze leden zien met interesse de voortgang
                     van verbeteringen bij de overige installaties van de Nuclear Research and consultancy
                     Group (NRG) te Petten tegemoet, die de ANVS in de rapportage over 2021 verwacht. Deze
                     leden lezen daarnaast dat het relatief hoge aantal meldingen (zes) bij de overige
                     installaties van NRG te Petten geen bijzonder aandachtspunt voor de ANVS is vanwege
                     de verscheidenheid aan activiteiten en locaties die de overige installaties omvatten.
                     Deelt de Staatssecretaris deze mening? Vindt de Staatssecretaris het zorgwekkend dat
                     drie van deze zes meldingen van één specifieke locatie, namelijk Molybdenum Production
                     Facility (MPF), komen?
                  
Antwoord 1
De ANVS is verantwoordelijk voor het toezicht op de nucleaire sector. Zij geeft vanuit
                     die verantwoordelijkheid aan dat de meldingen geen reden zijn voor bezorgdheid over
                     de nucleaire veiligheid.
                  
In de nucleaire sector zijn de meldcriteria streng en is de meldbereidheid groot.
                  Het is niet mogelijk, met een klein aantal meldplichtige gebeurtenissen, om een trend
                  te identificeren die verbonden kan worden aan de status van de nucleaire veiligheid.
                  De Molybdenum Production Facility is intensief in gebruik voor isotopenproductie.
                  Hierbij vindt een groot aantal diverse handelingen plaats. Dit draagt bij aan een
                  hoger aantal ongewone voorvallen.
               
INES-0 meldingen zijn niet zorgwekkend, maar onderdeel van het systeem om vroegtijdig
                  veiligheidsproblemen voor te kunnen zijn. Indien uit onderzoek van een melding blijkt
                  dat er een structurelere oorzaak aan ten grondslag ligt, dan kan dit voor de ANVS
                  reden zijn om de melding hoger in te schalen. De ANVS heeft bij de INES-0 meldingen
                  van NRG hier geen reden toe gezien. Ik heb geen reden te twijfelen aan de onafhankelijke
                  beoordeling en conclusies van de ANVS in de rapportage ongewone gebeurtenissen 2021.
               
2.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Nationaal Actieprogramma
                     Radon en de reacties daarop naar aanleiding van de terinzagelegging. Deze leden constateren
                     dat blootstelling aan thoron dezelfde gezondheidsrisico’s als blootstelling aan radon
                     met zich mee kan brengen, maar dat thoron geen onderdeel van het Nationaal Actieplan
                     Radon is omdat Richtlijn 2013/59/Euratom een actieplan alleen voor radon verplicht.
                     Ziet de Staatssecretaris een toegevoegde waarde in het opstellen van een Nationaal
                     Actieplan Thoron?
                  
Antwoord 2
Voor thoron zijn er, in tegenstelling tot radon, geen regels en referentieniveaus
                     in Richtlijn 2013/59/Euratom en in de Nederlandse regelgeving vastgelegd of voorgeschreven.
                     Het Nationaal Actieprogramma Radon is een Europese verplichting en richt zich op de
                     blootstelling aan radon in het binnenmilieu. De blootstellingen aan thoron en gammastraling
                     uit bouwmaterialen worden daarin niet geadresseerd. Voor gammastraling uit bouwmaterialen
                     zijn in de regelgeving specifieke bepalingen opgenomen.
                  
De stralingsbelasting in het binnenmilieu van woningen en gebouwen is in Nederland
                  relatief laag in vergelijking met andere landen. De gezondheidsrisico’s als gevolg
                  van de blootstelling aan radon/thoron kent statistisch gezien een verhouding van ongeveer
                  2:1. Momenteel is er wetenschappelijk beperkt inzicht in de blootstelling aan thoron.
                  Daarnaast zijn maatregelen, zoals ventilatie, die gericht zijn op het beheersen van
                  de radonconcentratie in het algemeen ook effectief voor het beheersen van de thoronconcentratie
                  in het binnenmilieu. Dit maakt dat ik op dit moment geen aanleiding zie voor specifiek
                  beleid ten aanzien van thoron. Wel zullen de wetenschappelijke discussies over thoron
                  gevolgd blijven worden.
               
3.
De leden van de D66-fractie lezen in het National report for the Council Directive
                     2011/70/Euratom dat de 45 aanbevelingen gedaan door de Integrated Regulatory Review
                     Service (IRRS) in 2018 nagenoeg allemaal geïmplementeerd zijn of snel geïmplementeerd
                     zullen worden. Daarnaast blijkt ook uit het rapport dat de laatste aanbeveling omtrent
                     de vrijgavecriteria voor stralingsniveaus bij installaties die worden ontmanteld of
                     activiteiten die worden gestopt nog niet door de IRRS als afgesloten wordt beschouwd.
                     Deze leden lezen dat er een onderzoek loopt naar een beoordelingskader voor de vrijgavecriteria
                     op het gebied van straling van deze installaties en activiteiten. Deze leden vragen
                     de Staatssecretaris om zowel een tijdsindicatie van dit onderzoek te geven, als een
                     tijdsindicatie van de implementatie.
                  
Antwoord 3
Naar verwachting zal het onderzoek naar de normstelling voor de vrijgave van terreinen
                     door het RIVM in de loop van 2022 afgerond zijn. Het verwerken van het advies in regelgeving
                     zal naar verwachting in 2023 gerealiseerd zijn.
                  
4.
De leden van de SP-fractie constateren dat in maart 2021 een meerderheid van de Kamer,
                     op initiatief van de SP-fractie, heeft uitgesproken dat in Groningen geen kerncentrale
                     kan komen en dat de Eemshaven als mogelijke locatie in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening
                     (SEV III) geschrapt moet worden. Dit nadat de Minister-President tijdens de verkiezingscampagne
                     had geopperd dat een dergelijke centrale in de energieprovincie Groningen welkom zou
                     zijn. Voor deze leden geldt dat niet alleen in de provincie Groningen een kerncentrale
                     onwenselijk is, maar in heel Nederland. Deze leden willen de problemen van nucleair
                     afval niet overdragen aan toekomstige generaties. Naast de enorme publieke investering
                     die de bouw van kerncentrales vraagt, is er geen geschikte plek om een dergelijke
                     kerncentrale neer te zetten.
                  
De leden van de SP-fractie constateren dat kort na de aangenomen motie, het kabinet
                     aan de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft gevraagd een advies
                     uit te brengen over kernenergie. Op 28 september vindt daarvoor een startbijeenkomst
                     plaats. Het betreft een door het kabinet gevraagd adviestraject.
                  
De leden van de SP-fractie vragen wie daar precies voor zijn uitgenodigd en waarom.
                     Worden de belangen van bedrijven en inwoners gelijkwaardig vertegenwoordigd? Hoe is
                     de financiële gelijkwaardigheid van de deelnemers gegarandeerd?
                  
Klopt het dat er een commissie is samengesteld waarvan de externe leden zich al hebben
                     uitgesproken voor kernenergie te zijn, dan wel het juist te vinden dat de lasten van
                     de berging van radioactief afval worden doorgeschoven naar toekomstige generaties?
                  
Is de Staatssecretaris bereid zorg te dragen voor een commissie die ook inwoners en
                     omgeving beschermt, ook via bijeenkomsten in bijvoorbeeld de regio waar de zoutkoepels
                     liggen?
                  
Antwoord 4
De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) li heeft op 28 september jl.
                     een startbijeenkomst voor een advies over kernenergie georganiseerd. De Rli heeft
                     op eigen initiatief de adviesvragen geformuleerd en via het werkprogramma aan het
                     kabinet voorgelegd. Op de website van het Rli is meer informatie te vinden over aanleiding,
                     doel en opzet van het adviestraject «Kernenergie: van polarisatie naar gesprek».1
De Rli is een bij wet ingesteld onafhankelijk adviesorgaan. Voor de opstelling van
                     zijn adviezen raadpleegt de raad veelvuldig experts met diverse achtergronden. In
                     het belang van de onafhankelijkheid maakt de raad zijn eigen keuzes in de selectie
                     van de personen en instanties waarmee gesproken wordt. Hierop vindt dus geen departementale
                     controle of toetsing plaats. De raad geeft in elk advies in de paragraaf «Totstandkoming
                     advies» achteraf aan met welke personen en instanties is gesproken.
                  
De onafhankelijkheid van de Rli maakt dat de raad zelf verantwoordelijk is voor het
                  aantrekken van externe leden voor de raadscommissies die adviezen voorbereiden. De
                  Rli-adviezen worden vastgesteld door de bij koninklijk besluit benoemde leden van
                  de raad. Bij de samenstelling van de raad is niet het streven dat daarin zo veel mogelijk
                  leden zitting nemen die geen uitgesproken mening hebben over belangrijke maatschappelijke
                  vraagstukken, maar juist dat in de raad sprake is van grote pluriformiteit aan meningen
                  en ervaring. Dit bevordert het onafhankelijke karakter van de uitgebrachte adviezen.
                  De raad hanteert de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling»
                  en de algemene eis dat een commissielid geen direct persoonlijk of financieel belang
                  mag hebben bij een bepaald advies.
               
De Rli beslist zelf over commissieleden, bijeenkomsten en te raadplegen experts, en
                  stelt zonder enige departementale of politieke sturing haar adviezen op. Voor het
                  advies over kernenergie wordt gekozen voor brede maatschappelijke consultatie.
               
5.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Centrale Organisatie Voor Radioactief
                     Afval (COVRA) heeft aangegeven, middels een eigen onderzoek, dat er voldoende zout-
                     en kleilagen zijn waarin nucleair afval geborgen kan worden. Welke zoutkoepels zouden
                     er volgens de Staatssecretaris veilig genoeg zijn om nucleair afval in te bergen?
                     Aan welke voorwaarden moeten die koepels voldoen? Kan de Staatssecretaris garanderen
                     dat de zoutkoepels stabiel genoeg zijn en dat ook zullen blijven gedurende de miljoen
                     jaar dat het radioactief afval gevaarlijk blijft?
                  
Antwoord 5
Een besluit over de realisatie van een eindberging wordt rond het jaar 2100 verwacht.
                     In het verleden is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor geologische eindberging
                     in zoutlagen (waaronder zoutkoepels). Meer recent (januari 2018) is een eerste aanzet
                     voor een veiligheidsstudie gepubliceerd voor een eindberging in Boomse klei (OPERA
                     Safety Case)2. Het onderzoek rond eindberging van radioactief afval bevindt zich nog in de fase
                     van het verkennen van de haalbaarheid van verschillende opties. Voor zowel zoutformaties
                     als kleiformaties zal er nog veel onderzoek moeten plaatsvinden om te komen tot een
                     complete veiligheidsstudie voor een concrete eindberging in Nederland. Aangezien de
                     keuze voor een eindberging is voorzien rond 2100, is hier tijd voor. Daarbij is maatschappelijk
                     draagvlak van groot belang om uiteindelijk tot een keuze voor een locatie te komen.
                     In opdracht van mijn ambtsvoorganger voert het Rathenau Instituut op dit moment een
                     traject uit voor de periode juli 2019 – juli 2024 om te komen tot een advies over
                     hoe een besluitvormingsproces voor een eindberging van radioactief afval eruit kan
                     zien. De Kamer is per brief van 12 juli 2019 hierover geïnformeerd.3
6.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris voorbeelden heeft waar de
                     opslag in zoutkoepels goed gaat. Waar bevinden deze koepels zich? Hoelang bestaan
                     die al? Welke kosten voor de overheid zitten daar aan vast? Kent de Staatssecretaris
                     ook voorbeelden waar het niet goed gaat, of waar incidenten zijn geweest? En kan de
                     Staatssecretaris aangeven wat daarbij de publieke kosten waren? Kunnen deze vragen
                     in een helder overzicht worden weergegeven?
                  
Antwoord 6
In Europa is er nog geen ondergrondse eindberging van verbruikte splijtstof en/of
                     hoogradioactief afval gerealiseerd, ook niet in zoutkoepels. Wel lopen er in verschillende
                     landen (zoals Finland, Frankrijk en Zweden) concrete trajecten in verschillende stadia
                     van afronding voor de realisatie van een geologische berging. Ik volg de ontwikkelingen
                     in het buitenland zodat de ervaringen die daar worden opgedaan meegenomen kunnen worden
                     in de route naar eindberging in Nederland. Daarbij horen bijvoorbeeld ook ervaringen
                     van de Verenigde Staten bij de geologische eindberging van radioactief afval in zoutformaties.
                  
7.
De leden van de SP-fractie vragen ook hoelang de COVRA als buitendijkse en tijdelijke
                     opbergplaats voor kernafval kan blijven bestaan, gezien de zeespiegelstijging. Er
                     zijn twintig jaar oude scenario’s van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
                     onderzoek (TNO), waarbij de COVRA onder water kan komen te staan. Hoe verhouden die
                     scenario’s zich tot de huidige inzichten met een duidelijk sterkere zeespiegelstijging?
                     Weliswaar bevindt de opbergplek voor hoogradioactief afval zich op meerdere meters
                     boven het Normaal Amsterdams Peil (NAP), maar is het de bedoeling om het bedrijf van
                     de COVRA dan voort te zetten vanuit boten of een nieuw te bouwen platform?
                  
Antwoord 7
In het veiligheidsrapport van COVRA op basis van de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie
                     van COVRA uit 2018 (10EVA) worden de laatste inzichten over de zeespiegelstijging
                     meegenomen bij de berekening van het risico op overstroming van het COVRA terrein.
                     De evaluatie van deze veiligheidsanalyses is een verplicht onderwerp van de tienjaarlijkse
                     veiligheidsevaluatie.
                  
Als uit een 10EVA blijkt dat de huidige veiligheidsmaatregelen niet voldoen, dan moet
                     COVRA aanvullende maatregelen treffen om de veiligheid te borgen. De ANVS beoordeelt
                     de volledigheid en juistheid van de 10EVA en de implementatie van de eventueel daaruit
                     volgende maatregelen. Uit de laatste 10EVA blijkt dat er op dit moment geen aanwijzingen
                     zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA terrein.
                  
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties, zoals de COVRA,
                     naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw
                     ontstane wetenschappelijke inzichten, ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit
                     betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire
                     veiligheid kerninstallaties. Ook hierop wordt toegezien door de ANVS waarbij er thans
                     geen aanleiding wordt gezien om richting COVRA op dit punt maatregelen te treffen.
                  
8.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de eindbergingsplannen in
                     Duitsland. Deze leden vinden het goed dat er aandacht is gekomen voor het belang van
                     publieksparticipatie in het zoekproces. Tegelijkertijd wordt er in de brief vooral
                     verwezen naar de Duitse initiatieven waaraan Nederlanders kunnen participeren. Deze
                     leden vinden dat niet laagdrempelig genoeg. Duitsland financiert een «Expertengruppe
                     Schweizer Tiefenlager». Op die manier wordt ervoor gezorgd dat er vanuit Duitsland
                     voldoende input komt om te participeren in het Zwitserse proces. Hoe kijkt de Staatssecretaris
                     ernaar om ook een dergelijke «Expertgroep Duitse eindberging» op te starten?
                  
Antwoord 8
Ik hecht aan tijdige participatie voor de inwoners van de Nederlandse grensgemeenten
                     op plannen voor eindberging in zowel België als Duitsland. In de brief4 van mijn ambtsvoorganger van 30 juni jl. is uitvoerig beschreven hoe inspraak vanuit
                     Nederland ten aanzien van de plannen voor een eindberging in Duitsland is geborgd.
                  
Het initiatief waar u op wijst, i.c. de «Expertengruppe Schweizer Tiefenlager» (ESchtT),
                  is een Duits initiatief waarbij Duitsland met Zwitserland technische kennis deelt
                  bij de keuze door Zwitserland van de locatie van haar eindberging. De planning voor
                  de eindberging van Duitsland is echter nog in het stadium van onderzoek naar mogelijk
                  geschikte eindbergingslocaties. Duitsland heeft nog geen concrete voorstellen voor
                  een locatie voor haar eindberging gedaan. De huidige planning in Duitsland ziet op
                  een locatiekeuze uiterlijk 2031. Momenteel is er dan ook nog geen traject van inspraak
                  voor de toekomstige locatiekeuze van de Duitse eindberging georganiseerd. De Bundesgesellschaft
                  für Endlagerung werkt momenteel een locatievoorstel uit voor regio’s die in de komende
                  fase bovengronds zouden kunnen worden verkend. Zoals eerder aangegeven5 zal daarbij het publiek, waaronder de inwoners, organisaties en overheden van Nederland,
                  actief worden geïnformeerd en zal het publiek gelegenheid tot inspraak worden geboden.
               
9.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitvoering
                     van Richtlijn 2011/70/Euratom, de Richtlijn die gaat over een verantwoord en veilig
                     beheer van verbruikte splijtstoffen en radioactief afval. Deze leden vinden het echter
                     merkwaardig dat in het verslag over de uitvoering niet wordt genoemd dat er twee geheime
                     Europese ingebrekestellingen liggen, inhoudende dat het nationaal programma radioactief
                     afval niet voldoet aan deze Europese norm. De eerste ingebrekestelling verscheen in
                     mei 2018. Hierop kreeg Nederland de gelegenheid om de zorgen van de Europese Commissie
                     te ontkrachten. In juli concludeerde de Europese Commissie echter dat het beleid rondom
                     beheer en berging van kernafval in Nederland niet aan de Europese norm voldoet. Zo
                     zou de Europese Commissie betwijfelen of Nederland voldoende heeft aangetoond dat
                     het «redelijke stappen heeft gezet ter vervulling van haar ethische plicht om ervoor
                     te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van de verbruikte
                     splijtstof en het radioactief afval». Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over dit
                     conflict? En kan de Staatssecretaris de leden van de GroenLinks-fractie informeren
                     over de laatste stand van zaken?
                  
Antwoord 9
De Kamer wordt ieder kwartaal door de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) geïnformeerd
                     over de per departement lopende en nieuwe inbreukprocedures.6 Dat is ook gebeurd met de ingebrekestellingen genoemd in de vraag. Bij brief7 van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 juli 2018 zijn de twee genoemde inbreuken
                     die dateren van mei 2018 voor het eerst aan de Kamer gemeld en ze staan ook in de
                     laatste rapportage8 met een stand van zaken van 30 juni 2021.
                  
De Commissie hanteert nadrukkelijk het principe dat alle documenten in een procedure
                     die nog niet is afgerond, strikte vertrouwelijkheid behoeven. Nederland hanteert ook
                     vertrouwelijkheid over deze procedures als uitgangspunt. Op dit moment kan ik daarover
                     het volgende melden:
                  
De Commissie is de ingebrekestellingen gestart omdat volgens haar Nederland bepaalde
                     voorschriften van Richtlijn 2011/70/Euratom niet correct heeft omgezet. Inmiddels
                     heeft de Commissie in de inbreukprocedure met kenmerk INFR(2018)2022 een met redenen
                     omkleed advies uitgebracht. Nederland heeft binnen de gestelde termijn daarop gereageerd
                     en een spoedreparatie toegezegd die aan het bezwaar van de Commissie tegemoet komt.
                     Op dit punt heeft Nederland nog geen reactie van de Commissie ontvangen. Deze nieuwe
                     stap van de Commissie zal ook vermeld worden in de nieuwe rapportage van BZ. De spoedreparatie
                     houdt in dat het woord «opwerken» wordt opgenomen in de definitie van «beheer van
                     verbruikte splijtstoffen» in artikel 1 van het Besluit kerninstallaties splijtstoffen
                     en ertsen. Omdat in Nederland geen opwerking van radioactief afval plaats vindt, heeft
                     deze omissie geen materieel gevolg gehad. De Kamer wordt hier in het kader van de
                     nahang (naar verwachting eind oktober 2021) nader over geïnformeerd.
                  
Naast de inbreukprocedures heeft de Commissie in 2017 vragen gesteld naar aanleiding
                  van de publicatie van het nationaal programma radioactief afval van Nederland. De
                  beantwoording is met de Kamer gedeeld bij brief van 27 juni 2017.9
10.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tevens vragen over het advies van de ANVS
                     om een regelgevend kader te ontwikkelen voor de financiering van de eindberging voor
                     radioactief afval. Hierover hebben deze leden eerder schriftelijke vragen gesteld.
                     In de beantwoording op deze vragen heeft de Staatssecretaris toegezegd dat die uitwerking
                     zou worden opgestart. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot die uitwerking?
                  
Antwoord 10
Het Ministerie van Financiën (in haar rol als aandeelhouder van staatsdeelneming COVRA),
                     COVRA en ik zijn gestart met een onderzoek naar een regelgevend kader voor de tarieven
                     van COVRA.
                  
Dit onderzoek ziet onder andere op een verduidelijking van de begrippen «transparant»,
                     «niet-discriminerend» en «objectief». De ANVS ziet op grond van de Kernenergiewet
                     er op toe dat de tarieven van COVRA aan deze begrippen voldoen, en heeft mijn voorganger
                     gevraagd deze nader uit te werken.
                  
Ook ziet het onderzoek op de vraag of COVRA voldoende middelen beschikbaar zal hebben
                  in 2130 om de eindberging te realiseren. Dit hangt samen met onder andere de hoogte
                  van de tarieven en het beleggingsrendement. Ik streef ernaar dit onderzoek in het
                  eerste kwartaal van 2022 te hebben afgerond.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.