Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): 'De nieuwe weg van NWO' (Kamerstuk 29338-247)
2021D33913 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2020 respectievelijk 22 juni
2021 inzake het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO): «De nieuwe weg van NWO» en de reactie op het evaluatierapport (Kamerstuk
29 338, nrs. 221, 247 en 248).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: NWO) en de reactie
van de Minister hierop en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden lezen dat uit de conclusie van de commissie naar voren komt dat het niet
eenvoudig was om de doelmatigheid van NWO te benchmarken en dat NWO ernaar zou moeten
streven om de eigen doelmatigheid beter te volgen en te beoordelen. De Minister geeft
aan dat ze NWO gaat vragen om meer inzicht te geven in de doelmatigheid en de doeltreffendheid
in haar bestuursverslag. Is dit het enige wat de Minister op dit gebied aan NWO gaat
vragen? Op welke andere manieren gaat de Minister NWO stimuleren om de doelmatigheid
te benchmarken, zo vragen de leden.
De leden lezen dat NWO heeft aangekondigd te gaan werken aan meer transparante beoordelingsprocedures.
Zij vragen op welke manier NWO dit gaat vormgeven.
Daarnaast lezen de leden dat de Minister openstaat voor het idee om NWO langjarige
financiële kaders te bieden, vergelijkbaar met de zevenjarige kaderprogramma’s van
de Europese Commissie. Hoe komt dit soort lange periodes overeen met het budgetrecht
van de Kamer? Op welke manier gaat de Minister dit onderzoeken en wanneer start dit
onderzoek? Waarom laat de Minister deze beslissing niet over aan een nieuw kabinet,
zo vragen de leden.
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat NWO een aantal aanbevelingen doet waar
de Minister in haar reactie niet op ingegaan is. De leden vragen om alsnog een reactie
te geven op de volgende aanbevelingen uit het rapport over NWO:
– Maak onderscheid tussen de eigenaars- en de opdrachtgeversrol in de relatie met NWO
en beleg de verantwoordelijkheid voor die rollen op verschillende plekken binnen OCW.
– Overweeg daarbij om een gecoördineerd opdrachtgeversoverleg voor NWO in te stellen,
waar ook andere departementen op dg-niveau1 in vertegenwoordigd zijn.
– Gun NWO de ruimte om echt als zelfstandig bestuursorgaan te fungeren.
– Stel beleidsdoelen vast, maar laat NWO zoveel mogelijk vrij in de wijze waarop de
doelen worden gerealiseerd.
De leden vragen verder of de reactie van de Minister op de suggestie in de evaluatie
om NWO het voortouw te laten nemen bij een strategische wetenschapsvisie voor Nederland
zo gelezen moet worden dat zij hier niet in meegaat en NWO een secundaire rol wil
geven. Of wordt hier iets anders mee bedoeld, zo vragen de leden.
Tot slot lezen de leden dat de Minister afwijzend reageert op de aanbeveling uit de
NWO-evaluatie dat de NWO-programmering moet worden ingedeeld naar analogie van de
EU-structuur met pijlers: Excellente Wetenschap, Global Challenges & Industrial Competitiveness
en Innovative Europe. De leden vragen of de Minister explicieter kan onderbouwen waarom
dit geen betere structuur is en of NWO het hiermee eens is, aangezien dit eerder ook
in de commissie-Weckhuysen2 is bepleit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.
Deze leden zijn alle betrokkenen bij NWO, als ook de leden van de evaluatiecommissie,
erkentelijk voor hun werk. Zij wensen de Minister nog enkele vragen te stellen.
Wettelijke taak
De leden van de D66-fractie constateren dat NWO zich bij het uitvoeren van haar taak
in hoofdzaak richt op het universitair onderzoek. Zij wijzen erop dat er ook onderzoek
bij de TO2-instellingen3 en in toenemende mate ook aan de hogescholen plaatsvindt. Deze leden vragen de Minister
te reflecteren op de rol van NWO in het onderzoekstelsel in relatie tot deze takken
van onderzoek.
Balans in de beoordelingsprocedures
De leden van de D66-fractie constateren dat de honoreringspercentages in de subsidieprogramma’s
laag zijn. Zij vragen de Minister uiteen te zetten wat het honoreringspercentage voor
de verschillende programma’s is. Zij vragen tevens of bekend is welk honoreringspercentage
(ten minste) gewenst is in de balans tussen inspanningen van onderzoekers en beoordelaars
en de kans op toekenningen. Is er ook inzicht in de hoeveelheid aanvragen die nu als
excellent worden beoordeeld maar geen toekenning krijgen, zo vragen de leden.
De pijlerstructuur van Horizon Europe
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatiecommissie de aanbeveling doet
om voor de financieringsinstrumenten van NWO te kijken naar het Europese voorbeeld.
Deze leden vragen de Minister om een nadere toelichting te geven op haar standpunt
dat het niet aan te raden is om subsidieprogramma’s op te splitsen om deze verdeling
te maken. Welke nadelen ziet de Minister? Blijken deze nadelen dan ook uit het Europese
programma? Zo niet, waarom zouden de nadelen zich wel op nationaal niveau voordoen
en niet op Europees niveau? Hoe verhoudt het standpunt van de Minister zich tot de
argumenten van de evaluatiecommissie, zo vragen de leden.
De rol van NWO bij de wetenschapsvisie
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatiecommissie als onderdeel van
de nexusrol van NWO ook het bijdragen aan een wetenschapsvisie ziet. Deze leden vragen
de Minister toe te lichten op welke wijze de wetenschapsbrief zich verhoudt tot het
strategisch plan dat NWO ontwikkelt. Ten aanzien van de landschapsanalyses vragen
deze leden of NWO ook in staat is om periodiek een sectorbeeld van de onderscheidenlijke
wetenschapssectoren te ontwikkelen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
reactie van de Minister op het evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO».
De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat wetenschappers zich kunnen zich ontwikkelen
in meerdere kerndomeinen van de wetenschap, te weten onderzoek, onderwijs, impact
op de samenleving, leiderschap en samenwerking, en hiervoor ook worden gewaardeerd
en beloond. Dit betekent voor de leden van de PvdA-fractie ook dat zij af willen van
de publicatiedrift, meer geld willen vrijmaken voor fundamenteel onderzoek, maar open
science juist waarderen, opdat wetenschap ten goede komt aan iedereen. In hoeverre
deelt de Minister deze visie en verbindt zij daaraan consequenties voor het wetenschapsbeleid,
zo vragen de leden.
Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de Minister in haar reactie nog niet
erg concreet wordt. In het algemeen is niet NWO of het functioneren ervan het grote
knelpunt: het probleem is eerder dat het systeem als geheel niet voldoende wordt bekostigd.
Dat leidt tot drukte bij de universiteiten en een te hoge aanvraagdruk bij NWO en
in vervolg daarop tot allerlei initiatieven om de aanvraagdruk te verlagen. Zo kan
er door de aanvraagdruk, ondanks dat er veel excellente studies zijn, maar 10% bij
kenniscoalities worden gehonoreerd. NWO heeft dus «last» van een aantal uitdagingen
die eigenlijk systeemuitdagingen in het algemeen zijn. Nu vermeldt de Minister wel
dat de Kamer met het aannemen van de motie van de leden Van den Berge en Paternotte,
de oproep heeft gesteund om de kenniscoalitie te laten onderzoeken op welke wijze
in de toekomst kan worden voldaan aan de norm om in Nederland 3% van het bbp te besteden
aan onderzoek en ontwikkeling,4 maar zij stelt dat eventuele investeringen op dit gebied aan het volgende kabinet
zijn. In hoeverre wil en kan de Minister sturend optreden bij de wetenschappelijke
infrastructuur? Zelfs indien de Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030
van de kenniscoalitie wordt gerealiseerd, komt een investeringsniveau van 3% van het
bbp pas in 2030 in zicht. De leden vragen wat dit betekent voor het niveau van het
Nederlands onderzoek in Europees en internationaal perspectief.
De leden van de PvdA-fractie willen de trend keren dat wetenschappers met onzekere
aanstellingen moeten woekeren met hun tijd tussen onderzoek en onderwijs. Daarom stellen
deze leden gerichte investeringen voor: een vast bedrag voor alle universiteiten dat
geoormerkt is voor meer vaste aanstellingen en een vaste onderzoeksvoet voor wetenschappers
in hun aanstellingen, zodat ze minder afhankelijk worden van de onzekere tweede geldstroom.
De leden van de PvdA-fractie bepleiten tevens een eerlijke verdeling van middelen
tussen bètatechniek, de alfa- en gammastudies en medische wetenschappen. Extra geld
voor technische studies mag niet leiden tot minder budget voor studies binnen andere
wetenschappelijke domeinen. De honoreringskans bij NWO is namelijk het laagst binnen
het SSH-domein.5 Hoe wil en kan de Minister zorgen voor betere honoreringskansen in het algemeen en
in het bijzonder binnen het SSH-domein, waar de kansen immers nóg lager zijn, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op
het evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO. Schakel tussen wetenschap en samenleving»
en het verslag van een schriftelijk overleg inzake het evaluatierapport. De voornoemde
leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de beantwoording van de
vragen door de Minister in het verslag van een schriftelijk overleg.6 Deze leden constateren dat de Minister in het verslag meermaals aangeeft dat het
aan een nieuw kabinet is om te besluiten over de financiële implicaties. De voornoemde
leden zijn enigszins verbaasd over dit terugkerende antwoord, te meer omdat het hierbij
niet gaat om een controversieel verklaard onderwerp. Kan de Minister aangeven in welk
scenario zij wel bereid is om de noodzakelijke investeringen in het onderwijs en de
wetenschap te doen? Kan de Minister voorbeelden geven van urgentere situaties waarin
ze afstapt van haar voornemen om de besluiten door te schuiven naar een volgend kabinet,
zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie interpreteren deze beantwoording zo dat de Minister
voornemens is geen nieuwe investeringen meer te doen in onderwijs en onderzoek tot
aan een nieuw kabinet. Is dat correct? Is de Minister het met de leden van deze fractie
eens dat de demissionaire status van het kabinet niet mag leiden tot een afbrokkeling
van publieke voorzieningen en publieke instellingen? Deelt de Minister de mening dat
noodzakelijke investeringen voor een adequaat voortbestaan van die instellingen, in
het landsbelang, uitgevoerd moeten worden, zo vragen de leden.
Ten slotte hebben deze leden nog enkele vragen over de rol van de private sector bij
wetenschappelijk onderzoek. Is de Minister bekend met het artikel «De Nationale Wetenschapsagenda
is een bedreiging voor de wetenschap»7 waarin verwezen wordt naar een recent onderzoek van het Amsterdam UMC8. Uit het onderzoek blijkt dat door de externe druk van financiers de onafhankelijkheid
onder druk wordt gezet en de positie van de Nederlandse wetenschap verslechtert.9 De leden vragen of de Minister een appreciatie kan geven van de belangrijkste conclusies
en aanbevelingen van het onderzoek.
Inbreng van de leden van de fractie van Volt
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de reactie van de Minister hierop en
hebben hierover nog enkele vragen.
De Minister schetst in haar brief dat «mede dankzij NWO Nederland een gidsland [is]
voor andere landen». De leden vragen wat de Minister in de toekomst nodig acht, bijvoorbeeld
met betrekking tot structureel extra financiële middelen, voor NWO om deze rol te
kunnen blijven vervullen.
De voornoemde leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet voor een structureel
onderzoeks- en innovatiefonds om fundamenteel (strategisch en open) onderzoek te financieren
voor de komende decennia. Zo ja, hoe zou dit zich verhouden tot het huidige Groeifonds?
Ziet de Minister mogelijkheden voor deze twee fondsen om naast elkaar te bestaan,
en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
De leden vragen welke andere landen de Minister als voorloper ziet op het gebied van
financiering van wetenschap en doelmatige besteding van het budget voor wetenschappelijk
onderzoek.
De leden vragen voorts welke mogelijkheden de Minister ziet voor NWO, in samenwerking
met de VSNU10, om de honoreringspercentages te verhogen en de aanvraagdruk te verlagen, naast additionele
financiële middelen.
Welke opties ziet de Minister om de rol van de NWO beter in te zetten als schakel
in het Europese kennissysteem, zodat kennis efficiënter gebundeld kan worden, zo vragen
de leden.
Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie of de Minister bereid is zich in te spannen
binnen het huidige demissionaire kabinet om, ten eerste, de Nederlandse RRF-plannen11 op tijd in te dienen bij de Europese Commissie, en, ten tweede, in deze plannen een
aanzienlijk aandeel te reserveren voor onderzoek en innovatie, en daarmee mogelijk
ook voor NWO.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.