Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 907 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de implementatie van de richtlijn betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties (Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit voorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de
Faillissementswet ter implementatie van Richtlijn nr. 2019/2162 van het Europees Parlement
en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en
het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG
en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328) (hierna: richtlijn gedekte obligaties). De richtlijn
gedekte obligaties dient op 8 juli 2021 te zijn geïmplementeerd in nationale wet-
en regelgeving. De bepalingen ter implementatie van de richtlijn dienen uiterlijk
op 8 juli 2022 te worden toegepast.1 De bijlage bij deze toelichting bevat een transponeringstabel.
§ 2. Doel en inhoud richtlijn
De richtlijn creëert een geharmoniseerd raamwerk voor zogenoemde gedekte obligaties.
Gedekte obligaties zijn schuldinstrumenten die worden uitgegeven door banken, waarbij
de uitgevende bank onderpand afzondert als zekerheid voor de obligatiehouders. Dit
onderpand bestaat uit een pool van activa, die onderhevig is aan strenge kwalitatieve
en kwantitatieve eisen («dekkingspool»). De uitgevende bank heeft daarbij de verplichting
ervoor te zorgen dat de waarde van het onderpand te allen tijde ten minste gelijk
is aan de waarde van de uitstaande obligaties.
De pool van activa die strekt tot zekerheid van terugbetaling van de gedekte obligatie
wordt daarbij in de Nederlandse praktijk door de uitgevende bank overgedragen aan
een separate rechtspersoon (de zogenoemde «covered bond company») die speciaal voor
dat doel is opgericht. Doordat de uitgevende bank het onderpand aan de covered bond
company heeft overgedragen, is dit afgescheiden van het vermogen van de uitgevende
bank en valt het bij een eventueel faillissement van de bank niet in de faillissementsboedel.
De houder van een gedekte obligatie heeft op grond van de uitgiftedocumentatie daarbij
een bevoorrechte vordering op dit onderpand naast zijn «reguliere» vordering op de
bank. Dit dubbele verhaalsrecht van de houder van een gedekte obligatie is een van
de kerneigenschappen van een gedekte obligatie. Dit zorgt ervoor dat het risico dat
is verbonden aan investeringen in gedekte obligaties beperkt is.
De richtlijn gedekte obligaties stelt een Europees wettelijk raamwerk voor gedekte
obligaties vast. Voorheen kenden binnen de Europese Unie veel lidstaten een nationaal
raamwerk voor gedekte obligaties, met in elk land eigen specifieke kenmerken. De markten
voor gedekte obligaties hebben zich hierdoor in de verschillende lidstaten anders
ontwikkeld. Ook zijn er lidstaten die nog geen wettelijk raamwerk en daarom ook geen
markt voor gedekte obligaties hebben. Het voornaamste doel van de onderhavige richtlijn
is om niet-bestaande of onderontwikkelde markten voor gedekte obligaties te stimuleren
teneinde de pan-Europese markt voor gedekte obligaties verder te ontwikkelen.
De richtlijn regelt de voorwaarden voor het uitgeven van gedekte obligaties door banken
en het toezicht daarop. Het toezicht op de uitgifte van gedekte obligaties omvat onder
meer het vereiste van toestemming aan een bank voor het uitgeven van gedekte obligaties.
Ook stelt de richtlijn de eisen vast waaraan gedekte obligaties dienen te voldoen.
Een van de belangrijkste eisen waaraan moet worden voldaan is de hiervoor genoemde
eis van dubbele zekerheid. Daarnaast regelt de richtlijn dat gedekte obligaties gevrijwaard
dienen te zijn van de gevolgen van een faillissement van de uitgevende bank.
De richtlijn bevat tevens eisen ten aanzien van de dekkingsactiva die in de dekkingspool
mogen worden opgenomen en de samenstelling daarvan. Zo worden onder meer regels gesteld
over de berekening van de dekking en de voorwaarden waaronder derivatencontracten
in de dekkingspool kunnen worden opgenomen. Ook worden eisen gesteld aan de wijze
waarop de dekkingsactiva worden afgezonderd en de wijze waarop de monitoring van de
dekkingspool plaatsvindt.
Tegelijkertijd met de richtlijn gedekte obligaties is de verordening gedekte obligaties2 tot stand gekomen waarbij de verordening kapitaalvereisten3 wordt aangepast met betrekking tot gedekte obligaties. De verordening gedekte obligaties
wijzigt het bestaande artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten, dat eisen
stelt aan de preferentiële behandeling van blootstellingen in de vorm van gedekte
obligaties. Wanneer een bank investeert in gedekte obligaties die voldoen aan de in
de verordening kapitaalvereisten genoemde eisen, mag deze bank een lagere risicoweging
toepassen. De verordening gedekte obligaties voegt aan de bestaande voorwaarden voor
de toepassing van deze lagere risicoweging onder meer de extra voorwaarde toe dat
de dekkingspool van activa die als onderpand dient voor de gedekte obligaties een
minimale waarde heeft van 105% van de uitstaande obligaties. Deze zogenoemde overcollateralisatie
komt de bescherming van de in de gedekte obligatie investerende bank ten goede.
§ 3. Hoofdpunten van het voorstel
De eisen uit de richtlijn komen in grote mate overeen met de eisen die op basis van
het huidige wettelijke kader worden gesteld aan geregistreerde gedekte obligaties.
Op basis van de huidige regelgeving worden gedekte obligaties die voldoen aan het
thans geldende artikel 3:33a, eerste lid, en op die bepaling gebaseerde lagere regelgeving
door de Nederlandsche Bank (DNB) opgenomen in een openbaar register. Obligaties die
zijn geregistreerd conform artikel 3:33a, eerste lid, voldoen aan de huidige definitie
van geregistreerde gedekte obligatie. Naast de geregistreerde gedekte obligaties die
onder toezicht van DNB worden uitgegeven, staat de huidige regelgeving toe dat banken
ook niet-geregistreerde gedekte obligaties uitgeven. Vanwege de voordelen4 die zijn verbonden aan geregistreerde gedekte obligaties, bestaat er echter feitelijk
gezien geen markt voor ongeregistreerde obligaties.
De richtlijn gedekte obligaties introduceert een begripsomschrijving van gedekte obligatie
waaruit volgt dat het gaat om een schuldverplichting die is uitgegeven door een bank,
overeenkomstig de vereisten die voortvloeien uit de richtlijn. Een gedekte obligatie
is zeker gesteld door dekkingsactiva waarop beleggers in gedekte obligaties als schuldeisers
met voorrang verhaal kunnen nemen. Het is staande praktijk dat gedekte obligaties
worden uitgegeven als onderdeel van een programma. Ter implementatie van de richtlijn
gedekte obligaties wordt in de Wft een verbod opgenomen op het uitgeven van gedekte
obligaties in de zin van de richtlijn door banken met zetel in Nederland zonder toestemming
van DNB voor het programma waarvan de gedekte obligaties deel uitmaken (artikel 3:33a,
eerste lid, Wft). In artikel 3:33a, tweede lid, Wft wordt bepaald dat DNB toestemming
verleent voor het programma van gedekte obligaties wanneer aan de daartoe gestelde
voorwaarden wordt voldaan. De banken waaraan toestemming is verleend om een programma
van gedekte obligaties uit te voeren, worden door DNB opgenomen in een lijst die op
de website van DNB wordt gepubliceerd (artikel 1:109 Wft).
In artikel 3:33a, derde lid, Wft wordt bepaald aan welke voorwaarden de bank en het
programma van gedekte obligaties moeten voldoen om de toestemming te krijgen. Die
voorwaarden zien onder meer op het programma van werkzaamheden, de administratieve
structuur van de dekkingspool en het beheer van het programma van gedekte obligaties.
Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling worden deze voorwaarden
nader uitgewerkt.
Door middel van een wijziging van de Faillissementswet wordt geregeld dat de faillietverklaring
van een uitgevende bank geen reden oplevert voor afwijking van de termijn waarop de
vorderingen op de rechtspersoon die de dekkingsactiva in eigendom heeft, opeisbaar
worden.
§ 4. Regeldruk
Zoals in paragraaf 3 is toegelicht, komen de eisen uit de richtlijn in grote mate
overeen met de eisen die worden gesteld op basis van het huidige wettelijke kader
aan geregistreerde gedekte obligaties. De bestaande praktijk waarbij DNB is belast
met het toezicht op de uitgifte van gedekte obligaties, wordt met de implementatie
van de richtlijn bestendigd, doordat DNB toestemming dient te verlenen aan een programma
van gedekte obligaties. Zo geldt naar huidig recht, bij wijze van voorbeeld, reeds
op basis van artikel 20i van de Uitvoeringsregeling Wft de verplichting voor een bank
die een gedekte obligatie uitgeeft, om per programma minimaal elk kwartaal informatie
te verschaffen aan de houders van die gedekte obligatie. Omdat de huidige praktijk
wordt bestendigd, neemt de lastendruk voor marktpartijen niet toe.
Het voorgaande wordt bevestigd door het Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege
toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
§ 5. Uitvoering
DNB is thans belast met de registratie van gedekte obligaties en zal ook na implementatie
van de onderhavige richtlijn de toezichthouder zijn die toestemming dient te verlenen
aan een programma van gedekte obligaties. Het onderhavige wetsvoorstel is derhalve
van invloed op de toezichthoudende taken van DNB, zodat zij gevraagd is een uitvoeringstoets
te verrichten.
DNB merkt in haar uitvoeringstoets5 op dat zij geen significante gevolgen verwacht voor de uitvoering van het toezicht
van DNB op gedekte obligaties, omdat de eisen uit de richtlijn in grote mate overeenkomen
met het huidige wettelijke kader. De doorberekening van de toezichtkosten aan de sector
zal dan ook naar verwachting niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Ook
de aanvullende publicatieverplichtingen voor DNB die met dit wetsvoorstel worden geïntroduceerd
(het publiceren van het label dat een uitgevende bank mag hanteren) hebben geen significante
gevolgen voor het toezicht van DNB op gedekte obligaties.
DNB zal, zoals zij ook verzoekt in haar uitvoeringstoets, opnieuw worden gevraagd
een uitvoeringstoets uit te voeren bij de aanvullende implementatie van de richtlijn
in de lagere regelgeving, zodat bezien kan worden welke gevolgen de verdere implementatie
van de richtlijn heeft voor het toezicht van DNB.
§ 6. Consultatie
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel is van 8 maart tot en met 5 april 2021 openbaar
geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl. Daarbij zijn twee openbare reacties ontvangen, van de Dutch Association of Covered
Bond issuers (DACB) en van Rutgers & Posch. Deze reacties worden hieronder besproken.
In de ontvangen reacties wordt in de eerste plaats ingegaan op de definities die met
dit wetsvoorstel worden geïntroduceerd (artikel 1:1). In haar reactie merkt de DACB
op dat het gebruik van het begrip «direct verhaal» in de definitie van «gedekte obligatie»
zorgt voor onduidelijkheid. Hoewel in de definitie van «gedekte obligatie» in artikel
3, onderdeel 1, van de richtlijn wordt gesproken van dekkingsactiva waarop beleggers
in gedekte obligaties als preferente crediteuren «direct» verhaal kunnen nemen, wordt
dit woord in de voorgestelde begripsomschrijving in de Wft, naar aanleiding van de
ontvangen consultatiereactie, geschrapt. Het woord «direct» suggereert dat er ook
sprake kan zijn van «indirect verhaal». Dat is in het Nederlandse recht echter niet
het geval. Deze wijziging heeft niet tot gevolg dat de begripsomschrijving van gedekte
obligatie in de Wft inhoudelijk afwijkt van de begripsomschrijving uit de richtlijn.
Rutgers & Posch heeft daarnaast in haar reactie aangegeven dat de definitie van «gedekte
obligatie» niet goed aansluit op het verbod om gedekte obligaties uit te geven zonder
toestemming van DNB (artikel 3:33a, eerste lid, Wft). Naar aanleiding van deze opmerking,
is gekozen om de definitie van «gedekte obligatie» aan te passen, door daarin direct
te verwijzen naar de begripsomschrijving in de richtlijn. Middels deze verwijzing
wordt in de begripsomschrijving van gedekte obligatie ook de reikwijdte van de richtlijn
tot uitdrukking gebracht: obligaties die karakteristieken hebben van gedekte obligaties,
maar niet zijn uitgegeven overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn, vallen buiten
deze reikwijdte.
De DACB stelt daarnaast voor om een andere definitie voor «programma van gedekte obligaties»
te hanteren en doet daarvoor een suggestie. Nu met de definitie van «programma van
gedekte obligaties» wordt aangesloten bij de tekst van de definitie zoals die is neergelegd
in de richtlijn, is deze suggestie niet overgenomen. Hetzelfde geldt voor het vereiste
voor banken om, ten aanzien van gedekte obligaties, ook over beleidslijnen en procedures
te beschikken met betrekking tot de verlenging en herfinanciering van de in de dekkingspool
opgenomen activa (artikel 3:33a, derde lid, onderdeel b, Wft). Nu de richtlijn dit
expliciet vereist, bestaat er geen ruimte om hiervan af te wijken.
Daarnaast gaan de ontvangen consultatiereacties in op het artikel waarmee een verbod
wordt geregeld op het uitgeven van gedekte obligaties zonder toestemming van DNB (artikel
3:33a, eerste lid). Daarbij is aangegeven dat de reikwijdte van de verbodsbepaling
verkeerd kan worden uitgelegd, nu de richtlijn geen verbod regelt op het uitgeven
van gedekte obligaties die niet voldoen aan de vereisten van de richtlijn, zoals «structured
covered bonds» of andere obligatiestructuren die gebruik maken van dezelfde technieken.
Dit wordt onderschreven. Uit de begripsomschrijving van «gedekte obligatie» in artikel
3, onderdeel 1, van de richtlijn volgt dat de vereisten van de richtlijn, waaronder
het toestemmingsvereiste, niet gelden voor obligaties die niet conform de vereisten
van de onderhavige richtlijn worden uitgegeven. Anders gezegd: het verbod dat is neergelegd
in artikel 3:33a, eerste lid, geldt enkel voor de uitgifte van gedekte obligaties
in de zin van de richtlijn. Met de (implementatie van) de richtlijn is niet beoogd
om de uitgifte van andere obligatiestructuren aan een voorafgaande toestemming te
onderwerpen. Dit komt tot uitdrukking middels de verwijzing naar artikel 3, onderdeel
1, van de richtlijn in de begripsomschrijving van «gedekte obligatie» in artikel 1:1
Wft.
Daarnaast merkt Rutgers & Posch in haar consultatiereactie op dat de territoriale
beperking in het toestemmingsvereiste ontbreekt. Dit heeft geleid tot een verduidelijking
van artikel 3:33a, eerste lid, Wft. Met artikel 3:33a, eerste lid, wordt geregeld
dat het een bank met zetel in Nederland verboden is om gedekte obligaties uit te geven
zonder toestemming van DNB. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de richtlijn,
evenals haar voorganger, uitgaat van een dekkend systeem van toestemmingen die door
de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten worden verleend aan banken in de Europese
Unie die gedekte obligaties uitgeven. Uit de verwijzing naar «banken met zetel in
Nederland» in artikel 3:33a, eerste lid, volgt ook dat het verbod om gedekte obligaties
uit te geven zonder toestemming van DNB niet geldt voor andere financiële ondernemingen
dan banken, conform het bepaalde in artikel 2 van de richtlijn gedekte obligaties.
Ten aanzien van de keuze om bepaalde lidstaatopties uit de richtlijn wel of niet te
implementeren, zijn door de DACB bij de implementatietabel twee opmerkingen gemaakt.
Ten eerste spreekt de DACB haar voorkeur uit om wel de lidstaatoptie te implementeren
die de mogelijkheid biedt om een forfaitair bedrag te berekenen voor de verwachte
kosten met betrekking tot het onderhoud en beheer van de afbouw van een programma
van gedekte obligaties (artikel 15, derde lid, van de richtlijn). Naar aanleiding
van deze reactie, is in artikel 3:33b, derde lid, Wft een grondslag opgenomen die
de mogelijkheid biedt om deze lidstaatoptie bij algemene maatregel van bestuur nader
uit te kunnen werken. De consultatiereactie van de DACB zal daarbij betrokken worden.
Ten tweede geeft de DACB aan de voorkeur te hebben om geen gebruik te maken van de
lidstaatoptie om een dekkingspoolmonitor aan te stellen (artikel 13, eerste lid, van
de richtlijn), dan wel om toe te staan dat de dekkingspoolmonitor banden heeft met
de bank (artikel 13, derde lid, van de richtlijn). Bij de totstandkoming van het onderhavige
wetsvoorstel is ervoor gekozen om gebruik te maken van de lidstaatoptie om een dekkingspoolmonitor
in te stellen. Zonder het implementeren van deze optie zouden de bestaande eisen wat
betreft monitoring vervallen. Dat wordt onwenselijk geacht. Wel is er naar aanleiding
van de consultatiereactie voor gekozen om toe te staan dat gebruik kan worden gemaakt
van een interne dekkingspoolmonitor. Dit geeft uitgevende banken de mogelijkheid om
gebruik te maken van een dekkingspoolmonitor die banden heeft met de bank, mits aan
de eisen die de richtlijn daaraan stelt, wordt voldaan. De eisen die aan de dekkingspoolmonitor
worden gesteld, zullen worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij
zal de consultatiereactie van de DACB betrokken worden.
Ten slotte wordt in de consultatiereacties ingegaan op het voorgestelde artikel waarmee
de Faillissementswet wordt gewijzigd. Het betreft artikel 212re Fw, dat betrekking
heeft op de gevolgen van de faillietverklaring van een bank die gedekte obligaties
uitgeeft voor de verhaalsrechten op de dekkingsactiva van de gedekte obligaties. In
de consultatiereacties wordt gesteld dat artikel 212re Fw zich zou moeten beperken
tot het uitsluiten van een automatische versnelling van de terugbetaling van de gedekte
obligaties bij insolventie van de bank. Naar aanleiding hiervan is artikel 212re Fw
gewijzigd, in dier voege dat een faillissement van de bank die de gedekte obligaties
heeft uitgegeven niet leidt tot een wijziging in de rechten van de obligatiehouder
op derden in verband met de gedekte obligaties, tenzij anders is overeengekomen. In
de consultatieversie van het wetsvoorstel ontbrak een soortgelijke bepaling met betrekking
tot afwikkeling als bedoeld in Deel 3A.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A (artikel 1:1)
In artikel 1:1 vervalt de definitie van geregistreerde gedekte obligaties. In plaats
daarvan wordt de definitie van «gedekte obligatie» toegevoegd, waarin wordt verwezen
naar de definitie van gedekte obligatie zoals neergelegd in de richtlijn. Uit die
definitie volgt onder meer dat de reikwijdte van de richtlijn en de verplichtingen
die uit de richtlijn voortvloeien, waaronder het toestemmingsvereiste in artikel 3:33a,
eerste lid, Wft zich beperken tot gedekte obligaties die zijn uitgegeven door banken
en in overeenstemming zijn met de richtlijn. Zoals ook in het voorgaande reeds is
opgemerkt, is een belangrijk kenmerk van gedekte obligaties dat er verhaal mogelijk
is op de dekkingsactiva die worden aangehouden voor uitgegeven gedekte obligaties.
Ook dit element komt terug in de begripsomschrijving van gedekte obligaties.
Voorts worden aan artikel 1:1 de definities van dekkingspool, programma van gedekte
obligaties en richtlijn gedekte obligaties toegevoegd. Met de definities van «dekkingspool»
en «programma van gedekte obligatie», wordt aangesloten bij definities in de richtlijn.
Een dekkingspool bestaat uit activa die aan de gedekte obligaties verbonden betalingsverplichtingen
waarborgen, waarbij de in de dekkingspool opgenomen activa zijn afgezonderd van de
andere activa van de uitgevende bank. Een programma van gedekte obligaties bestaat
uit obligaties die door de bank worden uitgegeven onder dezelfde kenmerken en voorwaarden,
overeenkomstig de toestemming die DNB voor het programma van gedekte obligaties heeft
verleend.
B (artikel 1:94)
Aan artikel 1:94, eerste lid, wordt een nieuw onderdeel (onderdeel c) toegevoegd waardoor
een overtreding van de bij of krachtens de artikelen 3:33a, 3:33b en 3:33ba gestelde
voorschriften openbaar kan worden gemaakt door DNB in de vorm van een publieke verklaring.
Hiermee wordt artikel 23, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd.
Het betreft een verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon
en de aard van de inbreuk worden vermeld.
C (artikel 1:105)
Middels een wijziging van artikel 1:105 Wft wordt bepaald dat enkele procedurele voorschriften,
die ook gelden in geval van vergunningverlening, van overeenkomstige toepassing zijn
in geval van een verzoek om toestemming voor het uitgeven van gedekte obligaties als
bedoeld in artikel 3:33a, eerste lid, Wft. Het betreft onder meer de bevoegdheid om
een reeds verleende toestemming in te trekken, onder meer wanneer blijkt dat de aanvrager
onjuiste of onvolledige informatie bij zijn aanvraag heeft verstrekt (artikel 1:104,
eerste lid, onderdeel b, Wft). Tevens is DNB op basis van artikel 1:102 Wft bevoegd
om voorwaarden te verbinden aan de toestemming. Hiermee worden artikel 23, eerste
lid en artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn omgezet.
D en E (artikelen 1:107 en 1:109)
Artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn schrijft voor dat de teksten
van de nationale wetgeving, regelgeving, bestuursrechtelijke voorschriften en algemene
richtsnoeren op het gebied van uitgifte van gedekte obligaties, op de website van
de bevoegde autoriteit bekend worden gemaakt. Artikel 1:109, onderdeel a, regelt dat
DNB voornoemde informatie openbaar maakt op haar website.
Met artikel 1:109, onderdelen b en c, wordt artikel 26, eerste lid, onderdelen b en
c, van de richtlijn omgezet. Artikel 26, eerste lid, onderdelen b en c, van de richtlijn
schrijft voor dat de bevoegde autoriteit, in Nederland DNB, op haar website een lijst
publiceert van banken die toestemming hebben om gedekte obligaties uit te geven, en
welk label (al dan niet «premium») mag worden gebruikt met betrekking tot de gedekte
obligaties. De informatie dient geactualiseerd te worden om rekening te houden met
eventuele wijzigingen (artikel 26, tweede lid, van de richtlijn).
Artikel 1:107, derde lid, onderdelen q en r, vervallen. Met de implementatie van artikel
26, eerste lid, onderdelen b en c, in artikel 1:109, onderdelen b en c, is het niet
langer noodzakelijk om voor te schrijven dat de uitgevende banken en de categorieën
van gedekte obligaties in een register worden opgenomen (artikel 1:107). In plaats
daarvan wordt, conform artikel 26 van de richtlijn, bepaald dat DNB een lijst op haar
website publiceert van banken die toestemming hebben om gedekte obligaties uit te
geven en een lijst van gedekte obligaties die het label «Europese gedekte obligatie»
of Europese gedekte obligatie (premium)» mogen gebruiken.
F (artikel 3:33a)
Artikel 3:33a Wft strekt tot implementatie van artikel 19 van de richtlijn en regelt
het vereiste van toestemming voor gedekte obligaties die overeenkomstig de richtlijn
door banken worden uitgegeven. Het is een bank met zetel in Nederland niet toegestaan
een gedekte obligatie in de zin van de richtlijn uit te geven, alvorens DNB toestemming
heeft gegeven aan het programma waar de gedekte obligaties deel vanuit maken. Het
tweede en derde lid van artikel 3:33a Wft omvatten de vereisten voor toestemming,
waarvan een deel bij algemene maatregel van bestuur zal worden uitgewerkt. Het betreft
onder meer vereisten met betrekking tot het programma van gedekte obligaties, de dekkingspool
en de monitoring daarvan.
G (artikel 3:33b)
In artikel 3:33b is het kernkenmerk van een gedekte obligatie weergegeven:
alle verplichtingen aan houders van een gedekte obligatie moeten worden gedekt door
activa die bij voorrang kunnen worden aangewend indien de uitgevende bank failliet
gaat of wordt afgewikkeld. Deze verplichtingen bestaan onder andere uit een aflossingsverplichting
van de hoofdsom van de gedekte obligaties (artikel 3:33b, tweede lid). Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld aan de dekkingsactiva en
de dekkingspool.
H (artikel 3:33ba)
Met artikel 3:33ba (nieuw) worden de artikelen 14 en 21 van de richtlijn geïmplementeerd.
Het eerste lid dient ter implementatie van artikel 14, tweede lid, van de richtlijn
dat bepaalt dat een bank die een programma van gedekte obligaties uitvoert informatie
op kwartaalbasis over dat programma verschaft aan beleggers. De informatie dient voldoende
gedetailleerd te zijn, zodat beleggers het profiel en de risico’s van het programma
kunnen inschatten en hun eigen due-diligenceonderzoek kunnen uitvoeren. De informatie
die ter beschikking wordt gesteld aan de beleggers, dient ook op de website van de
bank te worden gepubliceerd (artikel 14, derde lid, van de richtlijn).
Het tweede lid implementeert artikel 21, tweede lid, van de richtlijn waarmee wordt
bepaald dat een bank die een programma van gedekte obligaties uitvoert DNB op kwartaalbasis
van de informatie genoemd in artikel 21, tweede lid, van de richtlijn moet voorzien.
Dit komt overeen met de thans geldende rapportage-eisen, op basis waarvan banken ten
minste éénmaal per kwartaal DNB van informatie dienen te voorzien over het programma
van gedekte obligaties (artikelen 20h en 20i van de Uitvoeringsregeling Wft). De informatie
dient ook op een ander moment te worden verstrekt, indien DNB daarom verzoekt. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien
van de inhoud van de informatie die op verzoek van DNB wordt verstrekt.
I en K (artikelen 3A:1, 3A:60 en 3A:61)
De artikelen 3A:1, 3A:60 en 3A:61 wordt aangepast aan de nieuwe definitie van gedekte
obligatie in artikel 1:1 Wft.
J (artikel 3A:57)
Met deze wijziging wordt artikel 5 van de richtlijn geïmplementeerd voor de situatie
waarin ten aanzien van de uitgevende bank een afwikkelingsinstrument of -maatregel
wordt toegepast. Zie ook de toelichting op artikel 212re Fw, waarin dat richtlijnartikel
voor faillissement wordt geïmplementeerd. Hier wordt volstaan met het volgende. De
kern van het tweede lid van artikel 3A:57 is dat de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid
geen gevolgen heeft voor de rechten van de obligatiehouder jegens de covered bond
company. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 1:76b in het huidige
artikel 3A:57 volstaat niet, omdat het in dat artikel opgenomen verbod van de uitoefening
van de zogeheten acceleratiebevoegdheden slechts dan geldt wanneer de desbetreffende
entiteit voortgaat met zowel de voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien
uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de verplichtingen weergeven als
het verschaffen van zekerheden. In de situatie die het huidige artikel 3A:57 regelt
wordt weliswaar voortgegaan met de verschaffing van zekerheden, maar niet noodzakelijkerwijs
ook met de voldoening van bedoelde verplichtingen.
L (bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80)
De artikelen 3:33a, eerste en derde lid, 3:33b, eerste lid, en 3:33ba worden opgenomen
in de bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80 zodat bij overtreding daarvan een last
onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
ARTIKEL II
A
Artikel 212g Faillissementswet wordt aangevuld met de definitie van richtlijn gedekte
obligaties.
B
Er wordt een nieuw artikel 212re ingevoegd. Daarmee wordt artikel 5 van de richtlijn
geïmplementeerd. Dat artikel schrijft een verbod van een beroep op zogeheten acceleratiebevoegdheden
voor, en bepaalt dat op de aan gedekte obligaties verbonden betalingsverplichtingen
geen automatische versnelling van toepassing is bij de insolventie of afwikkeling
van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft. Blijkens punt 14 van
de considerans van de richtlijn kan een automatische versnelling van terugbetaling
bij insolventie of afwikkeling van de emittent de rangorde van de beleggers in gedekte
obligaties verstoren. Daarom is het – volgens de considerans – belangrijk ervoor te
zorgen dat beleggers in gedekte obligaties worden terugbetaald in overeenstemming
met het contractuele aflossingsschema, zelfs in het geval van insolventie of afwikkeling.
Artikel 5 van de richtlijn heeft betrekking op de situatie waarin de bank die de gedekte
obligaties heeft uitgegeven in staat van faillissement wordt verklaard. Voor een goed
begrip van dat artikel moeten twee aspecten worden onderscheiden. Het eerste aspect
is de rechtspositie van de schuldeiser ten opzichte van de boedel van de failliete
bank. Niettegenstaande de algemene bewoordingen van artikel 5 van de richtlijn, heeft
die bepaling daarop geen betrekking. De schuldeiser kan zijn vordering indienen bij
de curator. De curator kan zich op grond van artikel 40, aanhef en onderdeel a, van
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek niet langer beroepen op de overeengekomen regel
die bepaalt wanneer de vordering op de bank opeisbaar wordt, ongeacht of de schuldenaar
zijn vordering bij hem heeft ingediend.
Het tweede aspect is de rechtspositie van de schuldeiser ten opzichte van de rechtspersoon
waarop de dekkingsactiva van het programma van gedekte obligaties waartoe een gedekte
obligatie behoort, zijn overgedragen, en die de betalingsverplichtingen uit de gedekte
obligatie overneemt na de faillietverklaring van de uitgevende bank (de covered bond
company). Hierop heeft artikel 5 van de richtlijn wel betrekking. Het artikel beoogt
voor te schrijven dat de faillietverklaring van de bank de verhaalsrechten van de
schuldeiser op de overgegane dekkingsactiva niet «automatisch» wijzigen. Met andere
woorden: ook wanneer de schuldeiser zijn vordering indient bij de curator, dan nog
wordt de vordering op de covered bond company niet daardoor opeisbaar en kan de schuldeiser
zijn vordering niet op een ander dan het overeengekomen tijdstip verhalen op de overgegane
dekkingsactiva, tenzij anders is overeengekomen, en dat geldt ook wanneer de faillietverklaring
van de bank leidt tot opeisbaarheid van de vordering op de bank (wat naar Nederlands
recht zo is). Of de opeisbaarheid van de vorderingen op de bank niet leidt tot opeisbaarheid
van de vordering op de covered bond company reeds volgt uit het commune recht wordt
hier buiten beschouwing gelaten; artikel 212re Fw wordt opgenomen om elke twijfel
daaromtrent uit te sluiten en een expliciete implementatie van de richtlijn te verzekeren.
ARTIKEL III
Met artikel III wordt voorzien in implementatie van het overgangsrecht zoals opgenomen
in artikel 30 van de richtlijn. Kenmerkend voor gedekte obligaties is dat zij een
vastgestelde looptijd van meerdere jaren hebben. Daarom worden geregistreerde gedekte
obligaties in de zin van artikel 1:1 Wft, zoals dat gold voor de inwerkingtreding
van deze wet, en die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022, vrijgesteld van een deel
van de nieuwe vereisten uit de richtlijn.
Het eerste lid regelt dat geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot
en met 7 juli 2022 tot aan hun vervaldag niet hoeven te voldoen aan de artikelen 3:33a,
eerste tot en met derde lid en 3:33b, eerste en tweede lid, Wft en artikel 212re Fw.
Hiermee worden deze geregistreerde gedekte obligaties tot aan hun vervaldag vrijgesteld
van de toepassing van de richtlijnartikelen die in artikel 30, eerste lid, eerste
alinea, van de richtlijn worden genoemd.
De geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022 dienen
echter wel te voldoen aan de niet in artikel 30, eerste lid, van de richtlijn genoemde
vereisten. Dit wordt geregeld in het tweede lid en komt neer op de gelding van artikel
3:33ba Wft (onderdeel a). Ook dienen de geregistreerde gedekte obligaties te voldoen
aan artikel 52, vierde lid, van richtlijn 2009/65/EG, zoals dat gold op de datum van
uitgifte van de geregistreerde gedekte obligaties. Dit houdt in dat ook moet worden
voldaan aan artikel 3:33a, tweede tot en met vierde lid, Wft, zoals dat gold voor
de inwerkingtreding van deze wet (onderdeel b).
Het derde lid implementeert de lidstaatoptie die is opgenomen in artikel 30, tweede
lid, van de richtlijn. De lidstaatoptie geeft de mogelijkheid om het overgangsregime
tot en met 8 juli 2024 uit te breiden voor de doorlopende uitgifte van geregistreerde
gedekte obligaties waarvan de uitgifte heeft plaatsgevonden voor 8 juli 2022, op voorwaarde
dat wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 30, tweede lid, van de richtlijn.
ARTIKEL IV
De onderhavige wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dat tijdstip kan verschillend zijn voor de verschillende artikelen. Gelet op artikel
32 van de richtlijn, waarin wordt bepaald dat de bepalingen ter omzetting van de richtlijn
uiterlijk op 8 juli 2022 dienen te worden toegepast, is het streven onderhavig wetsvoorstel
uiterlijk op die datum in werking te laten treden. Hiermee wordt afgeweken van de
vaste verandermomenten en invoeringstermijnen voor wetgeving, omwille van tijdige
implementatie van bindende EU-rechtshandelingen.
Deze toelichting wordt mede namens de Minister voor Rechtsbescherming ondertekend.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
BIJLAGE. TRANSPONERINGSTABEL
Transponeringstabel behorende bij Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement
en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en
het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van Richtlijnen 2009/65/EG
en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328).
Artikel, – lid of – onderdeel richtlijn
Te implementeren in
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting
Artikelen 1en 2
Behoeven naar hun aard geen implementatie
n.v.t.
Artikel 3
Artikel 1:1 Wft
Geen
Artikel 4, eerste lid, onderdeel a
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Volgt reeds uit artikel 7:129 BW
Artikel 4, eerste lid, onderdeel b
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Volgt reeds uit artikel 57, eerste lid, Fw en artikel 3:279 BW
Artikel 4, eerste lid, onderdeel c
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Volgt reeds uit artikel 59 Fw
Artikel 4, tweede lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Ook zonder uitdrukkelijke implementatie kan een vordering die is verbonden aan een
gedekte obligatie niet meer omvatten dan de volledige betaling daarvan.
Artikel 4, derde lid
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 4, derde lid, biedt de lidstaatoptie om een andere rangorde te hanteren bij
insolventie van een gespecialiseerde hypotheekbank
Artikel 5
Artikel 212re Fw
Geen
Artikel 6, eerste tot en met achtste lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 7, eerste en tweede lid
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 7, eerste en tweede lid, biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat buiten
de Unie gelegen zekerheidsactiva in de dekkingspool worden opgenomen
Artikel 8
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 8 biedt de lidstaatoptie om regels vast te stellen met betrekking tot het
gebruik van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties
Artikel 9, eerste lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 9, tweede lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Artikel 9, tweede lid, biedt de lidstaatoptie om overdrachten door middel van een
financiële- zekerheidsovereenkomst overeenkomstig richtlijn 2004/47/EG toe te staan.
Volgt reeds uit artikel 7:51 e.v. BW
Artikel 9, derde lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 9, derde lid, biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat activa die niet afkomstig
zijn van een bank, als dekkingsactiva kunnen worden gebruikt
Artikel 10
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, tweede lid, onderdeel c, Wft plaats
bij ministeriële regeling/algemene maatregel van bestuur
Geen
Artikel 11, eerste en tweede lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, tweede lid, onderdeel c, Wft plaats
bij ministeriële regeling/algemene maatregel van bestuur
Geen
Artikel 12, eerste lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, Wft plaats bij ministeriële
regeling/algemene maatregel van bestuur
Geen
Artikel 12, tweede lid
Artikel 3:33b Wft
Geen
Artikel 13, eerste, tweede lid, en derde, lid eerste alinea
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33a, vierde lid Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 13, eerste lid, biedt de optie om banken die gedekte obligaties uitgeven,
te verplichten een van de bank onafhankelijke dekkingspoolmonitor aan te stellen die
de dekkingspool doorlopend monitort
Artikel 13, derde lid, tweede alinea
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33a, vierde lid Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 13, derde lid, eerste alinea, biedt de optie om een interne dekkingspoolmonitor
toe te staan
Artikel 13, vierde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
n.v.t.
Artikel 14, eerste tot en met derde lid
Artikel 3:33ba, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 15, eerste tot en met derde lid
Artikel 3:33b, eerste en tweede lid, Wft
Geen
Artikel 15, derde lid, tweede alinea
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 15, derde lid, tweede alinea, biedt de optie om toe te staan dat een forfaitair
bedrag wordt berekend voor de verwachte kosten met betrekking tot onderheid en beheer
voor de afbouw van het programma van gedekte obligaties
Artikel 15, vierde, vijfde en zesde lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 15, zesde lid, tweede alinea en zevende lid
Van deze lidstaatopties wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 15, zesde lid, tweede alinea en artikel 15, zevende lid, bieden de optie om
andere berekeningsbeginselen toe te staan in plaats van het nominaal beginsel
Artikel 15, achtste lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 16, eerste tot en met derde lid, onderdelen a en b
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 16, derde lid, tweede alinea
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 16, derde lid, tweede alinea biedt de optie om de soorten liquide middelen
die voor de toepassing van artikel 16, derde lid, onderdelen a en b mogen worden gebruikt.
Artikel 16, derde lid, derde alinea
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 16, vierde lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 16, vierde lid, biedt de optie om artikel 16, eerste, tweede en derde lid
voor een bepaalde periode niet toe te passen indien in andere rechtshandelingen van
de EU vastgestelde liquiditeitsvereisten gelden waardoor overlap met de liquiditeitsbuffer
van de dekkingspool ontstaat
Artikel 16, vijfde lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33b, derde lid, plaats bij algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 16, vijfde lid, biedt de optie om toe te staan dat de berekening van de hoofdsom
voor verlengbare-looptijdstructuren wordt gebaseerd op de wettelijke eindvervaldatum
Artikel 16, zesde lid
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 16, zesde lid, biedt de optie om een uitzondering te regelen op artikel 16,
eerste lid, voor gedekte obligaties waarvoor matchingfinancieringsvereisten gelden
Artikel 17, eerste lid
Implementatie vindt plaats op grond van artikel 3:33a, vierde lid, Wft bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Artikel 17, eerste lid, biedt de optie om de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren
toe te staan
Artikel 17, tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
n.v.t.
Artikel 18, eerste lid
Artikel 3:33a, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 18, tweede lid
Artikel 3:33a, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 18, derde lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 18, vierde lid
Implementatie vindt op grond van artikel 3:33a, vierde lid, Wft plaats bij algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling
Geen
Artikel 18, vijfde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikelen 1:72, 1:74, 1:75, 1:79, 1:80 Wft jo. artikelen 5:11, 5:16 en 5:17 Awb
Artikel 18, zesde lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 19, eerste lid
Artikel 3:33a, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 19, tweede lid
Artikel 3:33a, tweede lid, Wft
Geen
Artikel 20, eerste lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële
toezichthouders
Artikel 20, tweede en derde lid
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 20, tweede en derde lid, bieden de optie om te voorzien in de aanstelling
van een bijzonder bewindvoerder in het geval van insolventie of afwikkeling
Artikel 20, vierde lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële
toezichthouders
Artikel 21, eerste tot en met derde lid
Artikel 3:33ba, tweede en derde lid, Wft
Geen
Artikel 22, eerste lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikelen 1:72, 1:74, 1:75, 1:79, 1:80 Wft jo. Hoofdstuk 5 Awb
Artikel 22, tweede lid, onderdeel a
Artikel 3:33a, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 22, tweede lid, onderdelen b tot en met e
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikelen 1:74, 1:75, 1:79 en 1:105 jo. 1:104 Wft en de artikelen 5:15 en 4:81 jo.
1:13, vierde lid, Awb.
Artikel 23, eerste lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikelen 1:79 en 1:80 en bijhorende bijlagen Wft jo. artikel 1:105 Wft
Artikel 23, tweede lid, onderdeel a
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:105 Wft
Artikel 23, tweede lid, onderdeel b
Artikel 1:94, eerste lid, onderdeel c, Wft
Geen
Artikel 23, tweede lid, onderdeel c
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:75 Wft
Artikel 23, tweede lid, onderdeel d
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:80 en artikel 1:97 Wft en bijhorende bijlagen
Artikel 23, derde lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 23, vierde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 3:4 Awb, artikel 1b Besluit bestuurlijke boetes
Artikel 23, vijfde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 5:1, derde lid, Awb
Artikel 23, zesde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Hoofdstuk 5 Awb
Artikel 23, zevende lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Hoofdstuk 5 Awb
Artikel 24, eerste tot en met achtste lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:94, 1:97, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 1:98, 1:99a Wft
Artikel 24, negende lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders
Artikel 24, tiende lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
n.v.t
Betreft een verplichting voor EBA om een databank bij te houden met administratieve
sancties en maatregelen die haar zijn gemeld.
Artikel 25, eerste tot en met derde lid
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële
toezichthouders
Artikel 25, vierde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële
toezichthouders
Artikel 25, vijfde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële
toezichthouders
Artikel 26, eerste en tweede lid
Artikel 1:109, eerste lid, Wft
Geen
Artikel 26, derde lid
Implementatie door middel van bestaande regelgeving
Geen
Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders
Artikel 27
Implementatie vindt plaats op grond van artikel 3:33a, vierde lid, Wft en artikel
1:109 Wft
Geen
Artikel 28
Behoeft geen implementatie
n.v.t.
Artikel 29
Behoeft geen implementatie
n.v.t.
Artikel 30
Artikel III van het wetsvoorstel
Van de lidstaatoptie in het tweede lid is gebruik gemaakt.
Artikel 30, tweede lid, biedt de lidstaatoptie om overgangsmaatregelen te treffen
voor gedekte obligaties waarvan het ISIN voor 8 juli 2022 is geopend.
Artikel 31 tot en met 34
Behoeven naar hun aard geen implementatie
n.v.t.
Deze artikelen betreffen de slotbepalingen van de richtlijn
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.