Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van de leden Bromet en Boswijk over groen in de stad (Kamerstuk 35742-2)
35 742 Initiatiefnota van de leden Bromet en Boswijk over groen in de stad
Nr. 18
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 september 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de leden Bromet en Boswijk inzake hun initiatiefnota
over groen in de stad (Kamerstuk 35 742, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 juni 2021 aan de initiatiefnemers voorgelegd.
Bij brief van 9 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Bromet en Boswijk over Groen in de Stad. Deze leden hebben daar een aantal vragen
en opmerkingen over.
De leden van de VVD-fractie erkennen het belang van openbaar groen in de stad. De
redenen daarvoor staan dan ook uitgebreid in de initiatiefnota. Deze leden zetten
echter vraagtekens bij het nut en de noodzaak van enkele beleidsvoorstellen uit de
initiatiefnota. Zij lezen dat Amstelveen, Delft en Purmerend de meeste vierkante meters
groen hebben per inwoner. Wat is volgens de initiatiefnemers de definitie van een
groene stad? Zijn dat steden met toevalligerwijs veel groen aan de randen van de gemeente?
Of zijn dat steden met veel bomen, perkjes en andere oplossingen in de stad?
De initiatiefnota is er op gericht om ervoor te zorgen dat steden in Nederland natuurinclusiever
worden. Uit onderzoek in de 37 grootste steden1 blijkt dat Amstelveen, Delft en Purmerend de meeste vierkante meters openbaar groen
hebben per inwoner. Er zijn veel manieren om een groene stad te creëren, deze initiatiefnota
geeft hiervoor verschillende uiteenlopende voorstellen. Uit de voorstellen blijkt
de alomvattendheid van «groene steden»: van een afstandsnorm tot groen tot aan natuurinclusief
bouwen en van uitdagend groen voor kinderen tot aan ecologisch bermbeheer. Een groene
stad is dus niet per se groen als zij veel groen aan de randen van de stad heeft.
Groene steden dragen bij aan klimaatadaptatie, de biodiversiteit en het welzijn van
inwoners.
Scholing bermbeheerders
De leden van de VVD-fractie herkennen zich niet in het beeld dat bermbeheerders structureel
onvoldoende geschoold zouden zijn. Deze leden ontvangen dan ook graag lijst van gemeenten
waarbij bermbeheer door een gebrek aan kennis structureel onder de maat is. Door extra
(verplichte) scholing zou de toegankelijkheid van de functie van bermbeheerder in
gevaar kunnen komen en dat zou er ook toe kunnen leiden dat bermbeheerders in een
hogere salarisschaal geplaatst zouden moeten worden. Zij ontvangen graag een reflectie
hierop van de initiatiefnemers. Voorts wordt veel bermbeheer uitbesteed aan bedrijven.
Komen daarmee de verantwoordelijkheid en de kosten volgens de initiatiefnemers bij
de ondernemers te liggen?
Ter verduidelijking; de initiatiefnemers spreken nergens van structureel onvoldoende
scholing van bermbeheerders in algemene zin. Zij spreken over aandacht voor ecologisch
bermbeheer. De Minister reageerde op deze initiatiefnota dat er al bestaande programma’s,
zoals Kennis op maat, zijn die mogelijkheden bieden voor de verbetering van scholing.
Via het programma Kennis op Maat kan wetenschappelijke kennis worden vertaald naar
scholingsmateriaal over de beheerpraktijk. Dit materiaal kan worden gebruikt voor
de scholing van de groenbeheerders. Daarnaast wachten de initiatiefnemers vol belangstelling
op de uitkomsten van het gesprek van de Minister met de opdrachtgevers en uitvoerders
van bermbeheer, het Groen Kennisnet en het Kennisnetwerk OBN. De initiatiefnemers
vinden het belangrijk dat kennis wijdt verspreid wordt. Zij willen het belang van
dat de Minister in gesprek gaat met relevante partijen dan ook nog eens benadrukken.
De kosten moeten niet bij de ondernemers komen te liggen. Overigens bestaat er geen
overzicht van hoe gemeenten aandacht besteden aan scholing wat betreft ecologisch
bermbeheer. De meeste gemeenten die ecologisch beheer uitvoeren doen dit vaak niet
over hun hele areaal. Tevens zien de initiatiefnemers dat er steeds meer gemeenten
zijn die hun bermen ecologisch willen gaan beheren.
Tevens vinden initiatiefnemers het belangrijk dat er zoveel mogelijk gezocht wordt
naar een manier van ecologisch bermbeheer die van toegevoegde waarde is voor de omgeving,
bijvoorbeeld dat het zorgt voor voeding voor insecten aan de ene kant en aan de andere
kant door verstuiving niet teveel overlast veroorzaakt voor de omgeving.2
Subsidieregeling soortenmanagementplannen
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat kwetsbare dier- en plantsoorten
worden beschermd. Desalniettemin lijkt het opstellen van soortenmanagementplannen
juist voor extra regelgeving te zorgen. Deze leden willen graag van de initiatiefnemers
weten waaruit blijkt dat de huidige regelgeving niet toereikend is. Wat zijn de effecten
van soortenmanagementplannen voor de afhandelingstermijn van vergunningen en de hoogte
van betreffende leges?
Een soortenmanagementplan betekent geen extra regelgeving. Het betekent dat bestaande
regels uit de Wet Natuurbescherming worden vertaald naar lokale situaties en het voor
initiatiefnemers makkelijker wordt om deze wet na te leven. Een soortenmanagementplan
maakt de uitvoering van de Wet Natuurbescherming efficiënter en effectiever als je
de dit vergelijkt met de huidige praktijk van ontheffingen. Soortenmanagementplannen
kunnen uiteindelijk kostenverlagend zijn en zorgen ervoor dat de doorlooptijd van
de vergunningsverlening wordt verkort.
Een afstandsnorm van bebouwing tot groen van 350 meter
De leden van de VVD-fractie vinden groen in de directe leefomgeving belangrijk. Dat
is immers goed voor de gezondheid van mens en dier. Deze leden vragen zich echter
af waar de 350 meter op is gebaseerd en wat een afstandsnorm van 350 meter bij zal
dragen aan meer groen in Nederlandse steden. Zij zijn van mening dat gemeenten zelf
het beste kunnen bepalen waar het groen moet zijn en waar bebouwing moet staan. Zij
vrezen dat dergelijke normen woningbouw en bedrijvigheid buitenproportioneel zouden
kunnen belemmeren. Voorts vragen zij zich af wat de initiatiefnemers voor ogen hebben
met het gebied van 350 meter tussen woningbouw en natuur. Eveneens zien zij graag
dat de initiatiefnemers ingaan op wat deze maatregel voor bestaande woningbouw betekent.
De initiatiefnemers zijn het met de VVD-fractie eens dat de gemeenten zelf het beste
kunnen bepalen waar groen moet zijn en waar bebouwing moet staan. Zij vinden het echter
belangrijk dat alle inwoners in nabijheid van groen wonen en denken dat een afstandsnorm
hierbij kan helpen. Op deze manier hebben de gemeenten een duidelijke opgave en kunnen
zij concreet aan de slag. Waar de bebouwing en waar het groen (op afstand van ongeveer
350 meter) zich dan daadwerkelijk gaat bevinden, kunnen de gemeenten zelf bepalen.
De initiatiefnemers zijn van mening dat het goed is om groen kwantificeerbaar te maken
met normen, omdat zo’n norm helpt om te streven naar voldoende groen in de stad. De
norm moet ervoor zorgen dat er echt iets substantieel verandert, dit draag ook bij
aan de huidige uitdagingen zoals klimaat, biodiversiteit en gezondheid. Er is berekend
dat een toename van groen binnen een straal van één kilometer van de woning al effect
heeft op de gezondheid.3 Vooral voor kinderen en ouderen is publiek groen op enkele minuten loopafstand zeer
wenselijk. 350 meter afstand moet worden gezien als de onderlinge afstand tussen een
woning of bedrijf en een groen plek.
Meer «uitdagend» groen voor kinderen
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de ambitie om speelplekken en schoolpleinen
groener te maken. Wel vragen deze leden aan de initiatiefnemers welke rol het rijk
daarin concreet zou moeten spelen. Zijn de initiatiefnemers zich er daarnaast van
bewust dat dit ook letterlijke vergroening (grove oppervlakten, schelpen en zand)
van kleding en slijtage van schoenen betekent, wat er uiteindelijk toe leidt dat er
meer gewassen en vaker nieuwe kleding gekocht moet worden?
Al eerder heeft het rijk een rol gespeeld in het financieren van projecten en onderzoeken
op het gebied van het vergroenen en klimaatadaptief inrichten van schoolpleinen. De
initiatiefnemers zien dit als uitgelezen rol voor de rijksoverheid. Steeds meer provincies
en gemeenten zijn ook (co)financier van het vergroenen van schoolpleinen en de inzet
van speelnatuur. De initiatiefnemers juichen het toe dat de Minister met VWS, OCW
en IenW in gesprek gaat over nieuwe projecten bij de verdere uitwerking van het Programma
Gezonde Groene Leefomgeving.
Zoals de initiatiefnemers in de nota aangeven blijkt uit onderzoek dat kinderen meer
en creatiever spelen op een schoolplein waar veel groen is. Op een stenen schoolplein
gaan kinderen eerder zitten en kletsen4. Zij gaan er vanuit dat als dit aan ouders uitgelegd wordt ze vieze kleding veelal
voor lief nemen.
Eisen te stellen aan nieuwbouwwoningen in het bouwbesluit
De leden van de VVD-fractie vinden de combinatie van bebouwing en natuur een positieve
ontwikkeling. Deze leden constateren echter wel dat dit tot aanzienlijke belemmeringen
kan leiden voor de woningbouwproductie. Zij willen graag van de initiatiefnemers weten
waar volgens hen de prioriteit moet komen te liggen.
De initiatiefnemers zien dat Nederland voor een enorme woningbouwopgave staat. Er
moeten voor 2030 één miljoen woningen worden gebouwd. Echter staat Nederland ook voor
grote uitdagingen als klimaatverandering, biodiversiteit en het welzijn van inwoners.
Natuurinclusief bouwen biedt hiervoor een uitkomst. In iedere fase van het bouwproces
moet slim worden nagedacht over hoe woningbouw en groen elkaar kunnen versterken.
De initiatiefnemers zien uit naar de uitwerking van de Minister van de, bijna met
algemene stemmen, aangenomen motie van de leden Bromet en Von Martels waarin werd
verzocht te onderzoeken of natuurinclusief bouwen opgenomen kan worden in het Bouwbesluit
(Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 27).
Het vergroenen van bedrijventerreinen
De leden van de VVD-fractie delen de ambitie om bedrijventerreinen te vergroenen.
Deze leden vragen zich echter af welke concrete maatregelen kunnen bijdragen. Bestemmingsplannen
belemmeren in veel gevallen de vergroening. Welke mogelijkheden biedt de Omgevingswet
om vergroening van bedrijventerreinen te stimuleren? Hoe kan de problematiek van groen-belemmerende
bestemmingsplannen worden weggenomen op rijksniveau?
Het huidige gemeentelijke bestemmingsplan is voor zover de initiatiefnemers begrijpen
geen belemmering voor vergroening van bedrijventerreinen. In het bestemmingsplan worden
geen eisen vastgelegd voor bijvoorbeeld groene gevels of daken. Dat vindt eerder plaats
in het bouwbesluit.
De instrumenten van de omgevingswet bieden mogelijkheden voor een integrale blik waardoor
groen ook betrokken wordt bij nieuwe ontwikkelingen. De omgevingswet draagt zo ook
bij aan bewustwording over vergroening van bedrijventerreinen. Denk hierbij aan een
gebiedsgerichte benadering waarin opgaven voor infra, waterberging en energietransitie
innovatief gecombineerd worden. Dit kan mede oplossingen bieden voor gezondheid, klimaatadaptatie,
ruimtegebruik, verdozing, verbinden wonen/werken en aantrekken van kennismedewerkers.
De initiatiefnemers kijken daarnaast uit naar de resultaten van het marktonderzoek
naar de behoeften en mogelijkheden van het vergroenen van bedrijventerreinen wat de
Minister op dit moment uitvoert.
Award
De initiatiefnemers pleiten voor een Groenste Stad Award. Deze is er echter al in
de vorm van de Entente Florale Europe. Amstelveen, Deventer en Vlaardingen wonnen
daar enkele edities. Is het niet ambitieuzer en effectiever om aan een reeds bestaande
Europese competitie deel te nemen in plaats van een nieuwe nationale competitie in
het leven te roepen?
De initiatiefnemers zijn verheugd dat de bestaande verkiezingen van de groenste stad
en het groenste dorp van Nederland geëvalueerd zijn en in een invulling hebben gekregen
waardoor meer initiatieven interesse zullen tonen om mee te doen. Het belangrijkste
is dat door projecten uit te lichten anderen geïnspireerd kunnen raken. De initiatiefnemers
hechten er wel waarde aan dat de communicatie hierover goed wordt opgepakt. De initiatiefnemers
denken dat beide initiatieven naast elkaar kunnen bestaan en elkaar kunnen versterken.
Kennisdeling
De leden van de VVD-fractie zijn het met de initiatiefnemers eens dat het delen van
kennis essentieel is. Dat geldt zowel voor inwoners als voor gemeenten en provincies.
In welke mate zorgt de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) al voor kennisdeling
tussen gemeenten als het gaat om openbaar groen? Waaruit blijkt dat gemeenten onvoldoende
kennis delen met haar inwoners op het gebied van openbaar groen?
Het Ministerie van LNV en BZK hebben een verkenning uitgevoerd naar de kennisbehoeften
bij provincies en gemeenten. Hieruit komt bijvoorbeeld als behoefte naar voren om
een digitaal platform natuurinclusieve verstedelijking in te richten, een ecoloog
voor kleinere gemeenten beschikbaar te stellen en te investeren in communicatie en
één aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor natuurinclusiviteit. De initatiefnemers
hebben begrepen dat er momenteel bij VNG geen vast contactpersoon is voor groen en
biodiversiteit. De rol van VNG bij kennisdeling op deze onderwerpen is tot nu toe
meer gericht op omgevingsrechterlijke kaders. Dit kan er volgens de initiatiefnemers
ook mee te maken hebben dat gemeenten, zoals ook benoemd in de knelpuntenanalyse natuurinclusief
bouwen, geen formele verantwoordelijkheid voor natuur hebben in tegenstelling tot
bijvoorbeeld de rijksoverheid en provincies.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van de leden Bromet en Boswijk. Deze leden zien net als de initiatiefnemers een enorme
urgentie om steden te vergroenen. Voor een betere biodiversiteit, om ons aan te passen
aan een veranderend klimaat en voor de menselijke gezondheid. Zij hebben wel nog enkele
vragen aan de initiatiefnemers.
Inleiding
De leden van de D66-fractie constateren dat klimaatverandering een van de grootste
uitdagingen is van onze tijd. In steden en dorpen lopen de temperaturen verder op
en we zien steeds vaker wateroverlast door extreme regenval. Het is daarom zeer belangrijk
dat wordt geïnvesteerd in klimaatadaptieve steden. En niet alleen klimaatverandering
vormt een bedreiging. Ook de biodiversiteit in steden holt hard achteruit en de luchtkwaliteit
laat te wensen over. Het is daarom van groot belang dat steden vergroenen en een prettige
leefomgeving bieden, waarbij natuur inclusief wordt gebouwd en waarbij we denken aan
de toekomstbestendigheid van de stad. Deze leden complimenteren de leden Boswijk en
Bromet daarom ook met hun initiatief. Welke maatregelen uit het initiatiefvoorstel
achten zij het meest urgent?
Er zijn verschillende maatregelen uit het initiatiefvoorstel die de initiatiefnemers
urgent achten. Als eerst het stellen van eisen aan nieuwbouwwoningen in het Bouwbesluit.
Dit om ervoor te zorgen dat de opgaves die er liggen op het gebied van bouwen, klimaat
en verduurzaming zoveel mogelijk integraal aangepakt kunnen worden. Het realiseren
van een afstandsnorm is ook belangrijk, hierdoor kunnen alle inwoners, juist ook in
achterstandswijken, uit het stedelijk gebied ook de bewezen voordelen van een groene
omgeving ervaren. Als laatst is de ondersteuning van provincies en gemeentes met o.a.
kennis over groen in de stad erg belangrijk.
Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten waarom zij zo enthousiast zijn over de aangekondigde
aanpassingen van omgeving bij de Champs-Élysées in Parijs. Welke punten zouden Nederlandse
gemeenten kunnen adopteren om morgen mee aan de slag te gaan?
De initiatiefnemers zijn enthousiast over de aangekondigde aanpassingen bij de Champs-Élysées
in Parijs, omdat het laat zien dat zelfs in grote en dichtbebouwde steden als Parijs
ontzettend veel mogelijk is op gebied van vergroening. Wat zij onder andere inspirerend
vinden voor Nederlandse steden is dat gekeken wordt hoe groengebieden binnen de stad
onderling met elkaar verbonden kunnen worden.
De leden van de D66-fractie lezen dat het doel van de initiatiefnemers is om ondersteuning
te bieden aan gemeenten en provincies in het kader van vergroening. Echter, deze leden
vragen welke taak zij precies weggelegd zien voor de Minister. Welke stappen kan de
Minister morgen al zetten om te zorgen voor groenere steden?
Deze initiatiefnota richt zich op de Rijksverantwoordelijkheid voor groen in steden.
De verantwoordelijkheid van de mate van groen in een stad ligt bij de provincies en
gemeentes. De initiatiefnemers zien echter een rol voor de Minister om de provincies
en gemeenten hierbij aan te moedigen en goed te ondersteunen. Uit de verkenning die
de Minister van LNV en BZK gedaan hebben zijn een aantal concrete suggesties naar
voren gekomen zoals een digitaal platform natuurinclusieve verstedelijking, het beschikbaar
stellen van een ecoloog voor kleinere gemeenten en het investeren in communicatie
en één aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor natuurinclusiviteit. De initiatiefnemers
herkennen deze punten en hechten er waarde aan dat de Minister hiermee aan de slag
gaat. Daarnaast kan de rijksoverheid ook met aanpassing van het Bouwbesluit zelf een
rol spelen in de vergroening van bebouwing.
Klimaatadapatie
De leden van de D66-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat aandacht voor
de effecten van klimaatverandering in de bouw en in het stedenontwerp van essentieel
belang is om de hittebestendigheid te vergroten, droogte te voorkomen en de overlast
van water te beperken nu extreem weer steeds vaker voorkomt en zal blijven voorkomen.
Deze leden lezen dat de initiatiefnemers naast de rijksverantwoordelijkheid en de
verantwoordelijkheden van de decentrale overheden, ook hebben gekeken naar de rol
van particulieren, bijvoorbeeld door het halen van tegels uit de tuin. Ook deze leden
zien een grote rol voor particulieren weggelegd, maar zij vragen zich nog wel af waarom
er, behalve kennisverspreiding, niet meer maatregelen in de initiatiefnota zijn opgenomen
om ook de participatie van particulieren te stimuleren. Er gaan immers ook significante
kosten gepaard met het groener maken van de tuin. In het kopje «tegengaan van droogte»
lezen zij wel iets over een programma over groen aanbieden voor elke tegel die wordt
ingewisseld. Zou nader kunnen worden uitgelegd hoe de initiatiefnemers zo’n project
voor zich zouden zien? Hebben zij een idee van het kostenplaatje van een dergelijk
project? Hebben zij andere ideeën naast kennisverspreiding om ook particulieren er
meer bij te betrekken? Ten slotte vragen deze leden zich af in hoeverre ideeën of
succesvolle pilots zijn opgehaald in gemeenten ter voorbereiding van deze initiatiefnota,
die mogelijk ter inspiratie kunnen dienen om ook particulieren te betrekken.
De initiatiefnemers herkennen het punt van de leden van de D66-fractie dat ook particulieren
een bijdrage kunnen leveren aan de opgave die er ligt. Zoals in het antwoord in de
vorige vraag te lezen valt richt deze initiatiefnota zich op de Rijksverantwoordelijkheid
voor groen in steden. Dit betekent dat het stimuleren van inwoners eerder een verantwoordelijkheid
is van provincies en gemeenten dan van de rijksoverheid. Wel zien initiatiefnemers
mogelijkheden in het versterken van het I&W programma «Een groener Nederland begint
in je eigen tuin». Dit moet dan wel verder gaan dan alleen kennisdeling. Volgens hen
is het belangrijk om goede voorbeelden te inventariseren en pilots in gemeenten te
ondersteunen om juist in de particuliere ruimte de vergroening te stimuleren en zo
een impuls te geven aan klimaatadaptatie. Gemeenten staan dicht bij inwoners en kunnen
met hen kijken wat nodig is om hun omgeving te vergroenen, bijvoorbeeld door hen te
ondersteunen om op eigen initiatief buren op te roepen om zelf een steentje mínder
bij te dragen door tuinen niet te bestraten en geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken.
Dit kan vanuit meerdere initiatieven, stichting Steenbreek houdt zich hier bijvoorbeeld
mee bezig.
Biodiversiteit
De leden van de D66-fractie onderschrijven de conclusie van de initiatiefnemers dat
meer groen in de stad van grote noodzaak is. Deze leden zijn van mening dat dit niet
alleen goed is voor de gezondheid van mensen, maar ook voor de biodiversiteit. Zij
lezen dat de initiatiefnemers streven naar een afstandsnorm van bebouwing tot groen
van 350 meter. Hoewel zij dit een sympathiek idee vinden, vragen zij of de initiatiefnemers
dit realistisch achten. Geldt deze norm voor nieuwe bouwprojecten of voor alle bebouwing?
Hoe definiëren de initiatiefnemers «groen»? Wat is de minimale oppervlakte groen per
inwoner die een stad of dorp moet nastreven volgens de initiatiefnemers?
Voor een gedeelte van de vragen verwijzen de initiatiefnemers u naar het antwoord
op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de afstandsnorm van 350 meter tot
groen. Wat betreft de definitie van «groen» doelen de initiatiefnemers op een verzamelnaam
voor al het groen binnen een leefomgeving: hieronder vallen ecologisch beheerde bermen,
groene daken, parken, natuurgebieden, etc. De initiatiefnemers streven naar een biodivers
groen netwerk. Nederland heeft zo’n 250.000 kilometer aan bermen. Dat is ongeveer
twee procent van ons landoppervlak. Bermen zijn ecologische verbindingszones naar
andere parken en natuurgebieden in de stad en het platteland en vormen zo potentieel
het grootste aaneengesloten natuurnetwerk van Nederland. Door bermen, parken en waterplassen
aan elkaar te verbinden kan er een biodivers groen netwerk ontstaan. Dit is goed voor
klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Naast het ecologische aspect pleiten de initiatiefnemers voor het definiëren van «groen»
vanuit de gebruikswaarde: Een groen en/of blauwe omgeving die toegankelijk is en bruikbaar
voor meerdere doelgroepen (spelende kinderen, een boek lezen, een moestuin onderhouden,
hardlopen, etc.). Om gebruik verder te bevorderen is verbondenheid belangrijk. Een
groene plek die goed met andere groen of blauwe plekken verbonden is wordt meer gebruikt
om te wandelen en sporten. Het concrete oppervlak is minder belangrijk voor de gebruikswaarde.
Een «postzegelpark» of openbaar toegankelijke daktuin in een wijk met een hoge dichtheid
kan meer gebruikers en/of gebruikswaarde hebben dan een groenzone in een ruime villa
wijk.
Ook lezen zij dat de provincies en gemeenten meer ondersteuning geboden moet worden
om groen te realiseren. Hoe kan hen meer ondersteuning geboden worden, naast het aanspreekpunt
binnen de overheid dat wordt benoemd? Deze leden vragen zich af of de initiatiefnemers
bij het ondersteunen van gemeenten en provincies in het kader van vergroening ook
hebben gedacht aan financiële ondersteuning. Alhoewel zij begrijpen dat er geen financiële
paragraaf is opgenomen, zijn zij benieuwd – als hierover na is gedacht – welke inschatting
volgens de initiatiefnemers nodig zou zijn voor een adequate ondersteuning voor plannen
zoals een verplichte 350 meter afstand tot groen?
De initiatiefnemers zijn het met de beantwoording van de Minister eens dat de verantwoordelijkheid
van de mate van groen in een stad ligt bij de provincies en gemeentes. Zij vinden
het dan ook belangrijk dat zij de ondersteuning ontvangen van het Rijk die zij nodig
hebben. Een duidelijk aanspreekpunt binnen de overheid om te achterhalen of dat op
dit moment het geval is volgens de initiatiefnemers dan ook zeker van belang. De verkenning
van het Ministerie van LNV en BZK heeft uitgewezen dat een digitaal platform natuurinclusieve
verstedelijking, het beschikbaar stellen van een ecoloog voor kleinere gemeenten en
het investeren in communicatie kan helpen in de kennisbehoefte van provincies en gemeenten
naast één aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor natuurinclusiviteit.
De initiatiefnemers stellen dat de efficiëntere en uniformere bouw huizen minder geschikt
maakt voor huizenbroeders als huismus en gierzwaluw. Kunnen de initiatiefnemers dit
toelichten? Welke vorm van bouwen achten zij noodzakelijk om de biodiversiteit in
en rondom steden te bevorderen? Wat is tevens de reden dat de initiatiefnemers zich
veelal focussen of vogels in steden? Hoe kijken zij aan tegen de rol van andere biodiversiteit
zoals vleermuizen? Ook deze dieren worden door veranderde bouwstijlen geraakt. Zijn
de initiatiefnemers zich hiervan bewust? De leden van de D66-fractie zijn het eens
met het feit dat ecologische gevolgen van bouw goed in kaart moeten worden gebracht.
Welke aanbevelingen kunnen de initiatiefnemers hiervoor geven?
Huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen maken gebruik van loze ruimtes in gebouwen.
In nieuwbouwwoningen verdwijnen deze ruimtes steeds meer. Door middel van bijvoorbeeld
vleermuishuisjes of inbouwstenen als nest- of verblijfplaats, hebben deze dieren toch
een plekje. Op deze manier wordt de biodiversiteit bevorderd. Daarnaast kunnen groene
daken en ecologisch beheerde bermen ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit
in de stad.
De initiatiefnemers denken dat met het opnemen van natuurinclusief bouwen in het Bouwbesluit
al een stap gezet wordt in het bij elkaar brengen van ecologie en de bouwopgave.
De leden van de D66-fractie zijn het tevens eens met de initiatiefnemers dat basiskwaliteit
natuur kan zorgen voor meer biodiversiteit en tegelijkertijd kan bijdragen aan een
gezonde, prettige leefomgeving. Kunnen de initiatiefnemers duiden wat zij verstaan
onder basiskwaliteit natuur en welke parameters gemeten moeten worden om de basiskwaliteit
vast te stellen?
Basiskwaliteit natuur is geen vastomlijnd gegeven wat heel Nederland omschrijft. Het
is eerder een gebiedsgerichte benadering waarin via participatieve processen gewerkt
wordt aan een gezond landschap voor mens, plant en dier aan de hand van een nader
vast te stellen maatregelenpakket. Deze maatregelen richten zich op verbetering van
de natuur in het betreffende gebied waarbij gekeken wordt naar mogelijk onderliggende
problemen als grondwaterstand of stikstofdepositie, naar de aan- of juist afwezigheid
van landschapselementen als bomen, sloten en het beheer van het landschap, bijvoorbeeld
van de bermen. De basiskwaliteit natuur omschrijft daarmee dus welke milieu-, inrichtings-
en beheercondities aanwezig zijn in een gezond landschap en waarin algemene soorten
algemeen kunnen blijven en de natuur een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving vormt
voor mensen. Het gaat dan om abiotische milieucondities van het landschap zoals bodemgesteldheid,
waterhuishouding en stikstofdepositie.
Het gebruik van pesticiden en insecticiden heeft volgens de initiatiefnemers geen
plaats in de openbare en particuliere ruimte. De leden van de D66-fractie zijn het
eens met de initiatiefnemers dat het gebruik van deze middelen teruggedrongen moet
worden. Wat verstaan de initiatiefnemers onder de openbare en particuliere ruimte?
Doelen zij hier alleen op ruimte binnen steden en dorpen of minder dichtbevolkte gebieden
waar mensen wonen en leven? Wat is de maximale afstand van waar deze middelen wel
gebruikt mogen worden op afstand van de openbare en particuliere ruimte die de initiatiefnemers
bedoelen? Wat is het effect van onkruidwerend zand op de biodiversiteit? Hoeveel graden
kan groene en blauwe ruimte het stedelijk hitte-eilandeffect dempen? Deze leden lezen
dat groene en blauwe netwerken op elkaar aangesloten moeten zijn. Doelen de initiatiefnemers
hier op tussenstedelijke verbindingen of alleen binnenstedelijk?
De initiatiefnemers benadrukken dat de initiatiefnota gaat over groen in de stad.
In dit geval gaat het dus over de openbare en publieke ruimte in steden. Onder publieke
ruimte verstaan de initiatiefnemers ruimte die voor eenieder toegankelijk is. Overige
ruimte is particuliere ruimte die toekomt aan particulieren en organisaties en daarmee
dus niet open gesteld zijn voor het algemeen publiek. De initiatiefnemers vinden het
gebruik van herbiciden en insecticiden in de openbare en particuliere ruimte uit den
boze. De initiatiefnemers zijn ervan overtuigd dat het altijd goed is om scherp de
blijven en te blijven kijken hoe zaken verbeterd kunnen worden. Als voorbeeld verwijzen
zij naar de motie van de leden Boswijk en Bromet over het gebruik van turf in potgrond
die vlak voor de zomer is ingediend (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1324). Daarnaast vraagt de aangenomen gewijzigde motie van het lid Bromet c.s. (Kamerstuk
35 570 XII, nr. 92) ook al om een toereikende rechtsgrondslag in de wet te creëren die het mogelijk
maakt het verbod op professioneel gebruik van pesticiden en insecticiden op verhardingen
en andere oppervlakten buiten de land- en tuinbouw weer te bekrachtigen. Onkruidwerend
zand is onkruidwerend en heeft daarmee enige mate van effect op de biodiversiteit.
Dit effect zal echter beperkter van omvang zijn dan wanneer er gebruik gemaakt wordt
van insecticiden en pesticiden.
De initiatiefnemers zien dat er veel verschil is in temperatuur, groenere steden hebben
minder last van hitte. Een vuistregel is dat 10% meer groen de Urban Heat Index (UHI)
met 0,6 °C kan doen dalen.5 Illustratief is het verschil in temperatuur van verschillende soorten daken. Waar
een bitumen dak in de brandende zon kan opwarmen tot 70 graden, wordt een groen dak
met mossen en grassen in dezelfde omstandigheden niet warmer dan 32 graden. Hierbij
geldt wel dat er voldoende water beschikbaar is.
De initiatiefnemers willen dat groene en blauwe netwerken zoveel mogelijk op elkaar
aangesloten worden. Bermen kunnen hierbij duidelijk een uitkomst bieden. Nederland
heeft zo’n 250.000 kilometer aan bermen. Dat is ongeveer twee procent van ons landoppervlak.
Bermen zijn ecologische verbindingszones naar andere parken en groengebieden en vormen
zo potentieel het grootste aaneengesloten natuurnetwerk van Nederland. Het gaat dus
om zowel tussenstedelijke als binnenstedelijke verbindingen.
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in het idee van «nee, tenzij» dat de
initiatiefnemers aandragen voor het toepassen van bestrating. Zijn er ook verschillende
vormen van bestrating die andere effecten hebben op bijvoorbeeld waterfiltratie, biodiversiteit
en alle andere effecten die in deze initiatiefnota worden genoemd? Hebben de initiatiefnemers
ook aanbevelingen voor het type bestrating om negatieve effecten te minimaliseren?
Een wadi kan ervoor zorgen dat overtollig water bij een verhard terrein wordt opgevangen
en in de bodem trekt. De aanwezigheid van een wadi draagt bij aan het verminderen
van wateroverlast door de infiltratie te verbeteren. Daarnaast biedt het de mogelijkheid
om de lokale biodiversiteit te verhogen. Daarnaast kan waterdoorlatende verharding
een uitkomst bieden. Door ruimte tussen je bestrating te laten kan regenwater gemakkelijk
de grond in zakken. De open gedeeltes kunnen worden opgevuld met gras, grind of schelpen.
Natuurinclusieve inrichting
De leden van de D66-fractie vragen welke inhoudelijke en procedurele verbeteringen
in landelijke regelgeving de initiatiefnemers als wenselijk zien. En welke belemmeringen
zien de initiatiefnemers in nationale regelgeving op dit moment voor gemeenten om
natuurinclusief bouwen zelf te regelen? Hoe zien de initiatiefnemers de betrokkenheid
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ten aanzien van
de voorstellen in de initiatiefnota? Kunnen de initiatiefnemers bevestigen dat betrokkenheid
van BZK van belang is gezien de voorstellen die raken aan onder andere het Bouwbesluit
en nieuwbouw? Zo ja, hoe willen de initiatiefnemers hier verder gevolg aan geven?
Opgaves die er liggen op het gebied van bouwen, klimaat en verduurzaming moeten wat
betreft de initiatiefnemers zoveel mogelijk integraal aangepakt kunnen worden. De
regelgeving is op dit moment nog niet integraal. Dat is de reden waarom we met een
motie voorgesteld hebben om natuurinclusief bouwen op te nemen in het Bouwbesluit.
De initiatiefnemers zien net als de leden van de D66-fractie het belang van de betrokkenheid
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en stellen voor om de
Minister ook uit te nodigen voor het notaoverleg zodat ook deze punten aan haar voorgelegd
kunnen worden.
Voorstellen
Hoeveel geld willen de initiatiefnemers dat vrijgemaakt wordt voor de scholing van
bermbeheerders en in welke tijdsspanne? Op welke manier moet het opleidingsfonds plek
krijgen in de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV)? Kunnen de leden van de D66-fractie een voorstel bij de begrotingsbehandeling
tegemoetzien om dit voorstel in te regelen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijzen de initiatiefnemers graag naar de beantwoording
van de vergelijkbare vragen van de VVD-fractie.
Uit hoeveel geld moet de subsidieregeling voor soortmanagementplannen bestaan? Welke
parameters voor effectiviteit van de subsidieregeling zouden de initiatiefnemers willen
instellen?
De Minister geeft in haar reactie op de nota een grove inschatting van de kosten voor
soortmanagementplannen voor alle gemeenten. Deze berekening schat de totale kosten
voor alle gemeenten op € 16.500.000. De financiële inschatting hangt sterk af van
de reikwijdte en aanpak van de soortenmanagementplannen. De initiatiefnemers kijken
tevens uit naar het knelpuntenonderzoek over natuurinclusief bouwen waarin de Minister
ook soortenmanagementplannen als instrument mee gaat nemen.
Wat is de reden dat de initiatiefnemers streven naar precies 350 meter als afstandsnorm
van groen in de bebouwde kom en waarom niet 250 of juist 400 meter? Wat houdt dit
groen op 350 meter precies in? Is dit een boom, een plantsoen, een park? Wat hebben
de initiatiefnemers in gedachten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijzen de initiatiefnemers graag naar de
beantwoording van de vragen van de VVD-fractie en uw eigen eerdere vragen over de
afstandsnorm van 350 meter.
Financiële consequenties
De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat de initiatiefnemers de financiële
paragraaf niet (volledig) uitgewerkt hebben. Waarom zijn zij van mening dat «het in
kaart brengen van de kosten – voor zowel het Bouwbesluit als de scholing van bermbeheerders
– in een later stadium doeltreffender is»? Hebben zij onderzocht hoeveel de individueel
voorgestelde maatregelen ongeveer zouden kosten? Zo nee, waarom niet? Deze leden constateren
dat een goed financieel plaatje van essentieel belang is om de maatregelen tot een
succesvol einde te brengen.
De initiatiefnemers begrijpen dat de leden van de D66-fractie vragen naar een financieel
overzicht. Momenteel is de Minister nog bezig met het uitwerken van de motie over
het bouwbesluit. Zodra daar meer duidelijk over is, kan er een inschatting gemaakt
worden van de financiële consequenties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota
van de leden Bromet en Boswijk over groen in de stad. Deze leden ondersteunen het
doel van de initiatiefnota om te zorgen voor meer groen in de stad. Ook zij zijn er
van doordrongen dat meer groen in de stad ervoor kan zorgen dat de samenleving zich
beter aanpast aan de gevolgen van klimaatverandering, onder andere door de waterberging
in steden te verbeteren, droogte tegen te gaan en de hitte in de zomer te matigen.
Bovendien worden de biodiversiteit en het welzijn van bewoners erdoor bevorderd.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat maatregelen en middelen om voor meer groen
in de stad te zorgen voornamelijk op het niveau van provincies en gemeenten liggen.
De voorstellen van de initiatiefnemers richten zich met name op wat er op rijksniveau
zou moeten veranderen. Hebben de initiatiefnemers provincies en gemeenten betrokken
bij de totstandkoming van hun plannen teneinde in kaart te brengen waar op lokaal
niveau nog wensen liggen om groen in de stad te bevorderen? Zo ja, wat was de uitkomst
daarvan? Zo nee, waarom niet en zijn de initiatiefnemers van plan dat alsnog te doen?
De initiatiefnemers hebben zeker met provincies en gemeenten gesproken ter voorbereiding
op deze initiatiefnota. De nota zelf is grotendeels de uitkomst van deze inventarisering.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen om geld vrij
te maken voor de scholing van bermbeheerders om ervoor te zorgen dat de bermbeheerders
veel kennis krijgen over ecologisch bermbeheer. Zij denken daarbij aan een opleidingsfonds.
Deze leden lezen ook dat voor dit doel eerder bij amendement voor de komende vijf
jaar 12,5 miljoen euro beschikbaar zou moeten komen voor een opleidingsfonds voor
ecologisch bermbeheer. Is er inmiddels meer duidelijkheid over hoe de Minister van
LNV hier invulling aan gaat geven?
Het amendement waarbij de komende vijf jaar 12,5 miljoen euro beschikbaar zou moeten
komen voor een opleidingsfonds voor ecologisch bermbeheer is niet aangenomen. In de
reactie van de Minister op de nota onderstreept de Minister het belang van scholing
voor bermbeheerders. Hierbij geeft ze ook aan dat financiering van opleidingen niet
het grootste obstakel is, maar een goede invulling van de scholing. Verspreiden van
kennis kan al via verschillende initiatieven die worden ondersteund door het Ministerie
van LNV. De Minister heeft aangegeven in gesprek te willen gaan met relevante partijen,
om te bekijken hoe de scholing voor bermbeheerders kan worden verbeterd. De Minister
ziet daarbij vooral kansen op het vlak van kennisverspreiding en professionalisering
van docenten en opleiders (train the trainers).
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers streven naar een afstandsnorm
van bebouwing tot groen van 350 meter. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat dit
kan gaan betekenen voor de bouwopgave waar Nederland voor staat? Wat is de onderbouwing
van het getal van 350 meter en hoe willen zij dat die afstand juridisch geborgd wordt?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording op eerdere vragen
van de VVD-fractie en de D66-fractie.
In hoeverre kunnen en dienen er wijzingen in het Bouwbesluit aangebracht te worden
om tot een groenere stad te komen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De initiatiefnemers zien het bouwbesluit als kans om te vergroenen, vandaar dat zij
al eerder een, bijna met algemene stemmen, aangenomen motie Bromet/Von-Martels hebben
ingediend waarin werd verzocht te onderzoeken of natuurinclusief bouwen opgenomen
kan worden in het Bouwbesluit. De initiatiefnemers zien uit naar de uitwerking van
de Minister van deze motie.
Hoe willen de initiatiefnemers dat hun voorstel om groene bedrijventerreinen mogelijk
te maken met behulp van bijvoorbeeld investeringsfondsen en private fondsen verwezenlijkt
wordt? Hoe kunnen investeringsfondsen en private fondsen daarbij worden verleid of
gedwongen?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording op eerdere vragen
van de leden van de VVD-fractie. Momenteel wordt door een brede coalitie onder leiding
van IVN Natuureducatie een aanvraag bij het Nationaal Groeifonds Groene Bedrijventerreinen
voorbereid. Ter ondersteuning van deze ontwikkeling is LNV van plan om het MVO Nederland
project «Natuurlijk kapitaal op bedrijventerreinen» te subsidiëren, dat een systematische
aanpak voor groene bedrijventerreinen wil ontwikkelen. Het Ministerie van BZK heeft
een subsidie gegeven voor het «Versnellingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen».
Cofinanciering kan helpen om ervoor te zorgen dat investeringsfondsen en private fondsen
stappen in de gewenste richting zetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie danken de initiatiefnemers voor hun
initiatiefnota over groen in de stad. Deze leden onderschrijven het belang van groen
in de stad voor het welzijn van mens en dier, ter bevordering van de biodiversiteit
en als hulpmiddel voor het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering, zoals
droogte en piekbuien. Bovendien onderschrijven zij dat de woonopgave gecombineerd
moet en kan worden met meer natuurinclusief bouwen en meer groen in de stad. Hierbij
merken zij op dat dit in combinatie moet gaan met de energietransitie. Zij kunnen
zich vinden in sommige van de voorstellen, zoals het stellen van natuurvriendelijke
eisen aan nieuwbouwwoningen in het Bouwbesluit. Zij merken echter op dat sommige voorstellen
wat vrijblijvend lijken, zoals «te zorgen voor meer uitdagend groen voor kinderen».
Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen om voorstellen te verankeren
of concretiseren? Zij hebben verder de volgende vragen.
Deze initiatiefnota richt zich op de Rijksverantwoordelijkheid voor groen in steden.
De primaire verantwoordelijkheid voor groen in een stad ligt bij de provincies en
gemeentes. De initiatiefnemers zien echter een rol voor de Minister om de provincies
en gemeenten hierbij aan te moedigen en te ondersteunen. Uit de verkenning die de
Minister van LNV en BZK gedaan hebben zijn een aantal concrete suggesties naar voren
gekomen zoals een digitaal platform natuurinclusieve verstedelijking, het beschikbaar
stellen van een ecoloog voor kleinere gemeenten en het investeren in communicatie
en één aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor natuurinclusiviteit. De initiatiefnemers
herkennen deze punten en hechten er waarden aan dat de Minister aan de slag gaat met
deze suggesties.
De initiatiefnemers stellen voor om te streven naar een afstandsnorm van 350 meter
van bebouwing tot groen. Hierbij merken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
op dat op het moment bouwen altijd voorrang heeft op groen en dat er ook nog een enorme
bouwopgave ligt. Hoe zouden de initiatiefnemers ervoor zorgen dat een afstandsnorm
van 350 meter van bebouwing tot groen niet sneuvelt wanneer bouwen in de praktijk
voorrang krijgt?
De initiatiefnemers zien dat Nederland voor een enorme woningbouwopgave staat. Er
moeten voor 2030 één miljoen woningen worden gebouwd. Echter staat Nederland ook voor
grote uitdagingen als klimaatverandering, biodiversiteit en het welzijn van inwoners.
Natuurinclusief bouwen biedt hiervoor een uitkomst. In iedere fase van het bouwproces
moet slim worden nagedacht over hoe woningbouw en groen elkaar kunnen versterken.
De initiatiefnemers zien uit naar de uitwerking van de Minister van de, bijna met
algemene stemmen, aangenomen motie Bromet/Von-Martels waarin werd verzocht te onderzoeken
of natuurinclusief bouwen opgenomen kan worden in het Bouwbesluit.
De initiatiefnemers zijn van mening dat het goed is om groen kwantificeerbaar te maken
met normen, omdat zo’n norm helpt om te streven naar voldoende groen in de stad. Verder
gaat het om het streven naar een afstandsnorm van 350 meter. Het is belangrijk dat
er een kwantificeerbare norm komt, zodat er daadwerkelijk wat gebeurt. Zij kijken
daarom uit naar het onderzoek over het instellen van een groennorm van de Minister
van BZK en LNV in afstemming met IenW, VWS en gemeenten en provincies.
Welk kwalitatief beeld hebben de initiatiefnemers bij «groen» in de stad? Kunnen de
initiatiefnemers bevestigen dat het hier gaat om niet alleen esthetisch, functioneel
of gebruiksgroen, maar ook expliciet om groen met biodiversiteitswaarde? Kunnen de
initiatiefnemers aangeven wat verstaan wordt onder groen?
Over hoeveel hectare per bewoner spreken de initiatiefnemers en is een groen grasveld
ook voldoende groen, of moet er sprake zijn van meer begroeiing en biodiversiteit,
gezien het pleidooi voor biodiversiteit in de stad? Hoe kan dit streven worden gestimuleerd?
Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen om dit streven vast te leggen
in een verplicht percentage groen in de stad of hectare per persoon? Wie zou volgens
de initiatiefnemers verantwoordelijkheid moeten dragen om de afstand tot groen te
verkleinen en de hoeveelheid groen vast te leggen, en welke rol speelt het Rijk hierbij?
Groen in de stad draagt bij aan de huidige uitdagingen zoals klimaat, biodiversiteit
en gezondheid. Het gaat dus zowel om esthetisch, functioneel en gebruiksgroen aan
de ene kant, maar ook om groen met biodiversiteitswaarde. De initiatiefnemers streven
naar een basiskwaliteit in stedelijk groen. Zorgen voor basiskwaliteit van natuur
in het stedelijk gebied draagt bij aan biodiversiteit én aan stedelijke opgaven als
klimaatadaptatie en gezondheid. Deze basiskwaliteit kent drie lagen: het milieu, de
inrichting en het beheer. Groen is een verzamelnaam voor natuur binnen een leefomgeving:
hieronder vallen onder andere ecologisch beheerde bermen, groene daken, parken, natuurgebieden.
Wanneer er meer groen is in steden, zal de biodiversiteit groeien. Groen en biodiversiteit
zijn essentieel voor het stedelijk leven, de toekomstbestendigheid en voor het welbevinden
van haar inwoners. Zie voor aanvullingen ook de beantwoording van de vraag van de
leden van de D66-fractie en de VVD-fractie over de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Delen de initiatiefnemers de mening dat de grote groene parken, stroken, daken, straten
en waterplassen via een aansluiting met het buitengebied moeten kunnen aansluiten
op het Natuurnetwerk Nederland, waardoor er een biodivers, groen netwerk over het
land ontstaat? Delen de initiatiefnemers het inzicht dat zo’n groen netwerk ook ingesteld
moet zijn op klimaatverandering en daarom mogelijk breder moet worden aangelegd?
De initiatiefnemers delen de mening dat het belangrijk is om ernaar te streven dat
de grote groene parken, stroken, daken, straten en waterplassen aangesloten kunnen
worden op het Natuurnetwerk Nederland. Nederland heeft zo’n 250.000 kilometer aan
bermen. Dat is ongeveer twee procent van ons landoppervlak. Bermen zijn ecologische
verbindingszones naar andere parken en natuurgebieden in de stad en het platteland
en vormen zo potentieel het grootste aaneengesloten natuurnetwerk van Nederland. Door
bermen, parken en waterplassen aan elkaar te verbinden kan er een biodivers groen
netwerk ontstaan. Dit is goed voor klimaatadaptatie en biodiversiteit.
De initiatiefnemers stellen, terecht, dat het gebruik van herbiciden en insecticiden
in de openbare en particuliere ruimte uit den boze is, omdat dit de basis van de voedselpiramide
aantast. Tevens vinden de initiatiefnemers dat bewoners opgeroepen kunnen worden om
geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en om tuinen niet te bestraten. De leden van
de Partij voor de Dieren-fractie beamen deze uitspraak en willen hierbij benadrukken
dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet alleen de biodiversiteit en de waterkwaliteit
aantast, maar ook schadelijk is voor de gezondheid van burgers. Deze leden merken
echter op dat er geen concreet voorstel is om het gebruik van bestrijdingsmiddelen
door bewoners tegen te gaan. Op welke manier kan volgens de initiatiefnemers het gebruik
van bestrijdingsmiddelen worden gestopt dan wel gereduceerd? Zijn de initiatiefnemers
voornemens om concrete voorstellen te introduceren? Welke rol moet en kan de Rijk
hierin spelen?
De verkoop van bestrijdingsmiddelen aan particulieren moet volgens de initiatiefnemers
zoveel mogelijk worden beperkt. Voor verdere beantwoording van de vragen verwijzen
zij naar de beantwoording van vergelijkbare vragen door de D66-fractie.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie onderschrijven verder de notie van de
initiatiefnemers om te voorkomen dat een nog groter percentage van het oppervlak van
steden verhard raakt en steunen hierbij het principe «nee, tenzij» voor verharding.
Deze leden merken op dat er geen concreet voorstel is om het «nee, tenzij»-principe
met betrekking tot verharding en bestrating in de openbare en particuliere ruimte
vorm te geven. Op welke concrete manier kan volgens de initiatiefnemers het «nee,
tenzij»-principe vastgelegd worden? Wie moet hierin het voortouw en de verantwoordelijkheid
nemen? Welke rol heeft en zou het Rijk moeten hebben?
Het nee, tenzij principe houdt in dat ernaar gestreefd moet worden dat alleen bestrating
gebruikt wordt waar intensief gebruik dat noodzakelijk maakt. In andere gevallen is
halfbestrating een betere oplossing. Dit principe kan opgenomen worden als voorwaarde
in subsidieregelingen, bijvoorbeeld voor vergroening van bedrijventerreinen. Daarnaast
kunnen initiatieven als een steen voor een plant of stichting steenbreek een uitkomst
bieden. Hier ligt echter eerder een rol van een provincie of gemeenten als dat van
de rijksoverheid.
Zie voor meer informatie ook de beantwoording van vergelijkbare vragen van de leden
van de D66-fractie.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie steunen ook het voorstel om natuurvriendelijke
eisen te stellen aan nieuwbouwwoningen in het Bouwbesluit. De initiatiefnemers doen
echter verschillende voorstellen. Hoe gaan de initiatiefnemers al deze voorstellen
opnemen? Hoe denken de initiatiefnemers over de balans tussen landelijke en lokale
kaders en de mogelijkheden bij kleine gemeenten om eigen natuurbeleid voor nieuwbouw
te formuleren? In hoeverre denken de initiatiefnemers dat gemeenten belemmerd worden
doordat ze geen aanvullende eisen aan het gebouw mogen stellen? Is het bijvoorbeeld
problematisch dat gemeenten geen nestelstenen voor vogels en vleermuizen kunnen voorschrijven?
Hoe kunnen andere maatschappelijke opgaven, zoals klimaatadaptatie en energietransitie,
meegenomen worden met natuurvriendelijke eisen in het bouwbesluit? Wat vinden de initiatiefnemers
van de suggestie om een percentage waterinfiltratie bij nieuwbouw en renovatie te
verplichten? Vinden de initiatiefnemers dat het Rijk kaders moet stellen met betrekking
tot het opstellen van regels voor waterberging en -infiltratie? Delen de initiatiefnemers
het inzicht dat ook bij renovatie natuurlijkvriendelijke eisen moeten worden meegenomen?
Klopt het dat het stellen van natuurvriendelijke eisen in het Bouwbesluit ook betekent
dat voor alle bedrijventerreinen, scholen, kantoren en woningen door woningcorporaties
maatregelen moet worden genomen?
De initiatiefnemers zien uit naar de uitwerking van de Minister van de, bijna met
algemene stemmen, aangenomen motie Bromet/Von-Martels waarin werd verzocht te onderzoeken
of natuurinclusief bouwen opgenomen kan worden in het Bouwbesluit. Zodra de brief
hierover binnen is, reageren de initiatiefnemers hier graag op.
Hoe moet het voorstel om te zorgen voor meer «uitdagend» groen concreet gemaakt worden?
Zouden scholen en/of gemeenten verplicht een percentage of deel van hun schoolplein
klimaatadaptief moeten vergroenen? Wat vinden de initiatiefnemers van een incidentele
én structurele rijkssubsidie voor groene schoolpleinen, zodat er niet alleen budget
is voor het vergroenen van het schoolplein, maar ook voor het onderhoud?
Uit DUO-onderzoek in opdracht van IVN en Jantje Beton blijkt dat 80% van de schoolpleinen
in het basisonderwijs versteend is6. Steeds meer provincies en gemeenten zijn (co)financier van het vergroenen van schoolpleinen.
In het onlangs vernieuwde kwaliteitskader onderwijshuisvesting zijn de (kwalitatieve)
normen voor de buitenruimte rond scholen verruimd. Daarin is onder andere al een norm
opgenomen voor een minimaal aantal m2 onverharde oppervlakte en algemene normen over de kwaliteit van het groen en de buitenruimte.
Het overgrote deel van de huidige schoolvoorraad voldoet momenteel niet aan die norm.
De initiatiefnemers zien graag dat het vernieuwde kwaliteitskader onderwijshuisvesting
voor de buitenruimte binnen afzienbare tijd praktijk wordt.
Al eerder heeft het rijk een rol gespeeld in het financieren van projecten en onderzoeken
op het gebied van het vergroenen en klimaatadaptief inrichten van schoolpleinen. De
initiatiefnemers zien dit als uitgelezen rol voor de rijksoverheid. Steeds meer provincies
en gemeenten zijn ook (co)financier van het vergroenen van schoolpleinen en de inzet
van speelnatuur. De initiatiefnemers juichen het toe dat de Minister met VWS, OCW
en IenW in gesprek gaat over nieuwe projecten bij de verdere uitwerking van het Programma
Gezonde Groene Leefomgeving.
Tot slot stellen de initiatiefnemers voor om een rijkssubsidieregeling op te stellen
voor soortenmanagementplannen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie ondersteunen
dit plan, maar merken hierbij op dat soortenmanagementplannen niet noodzakelijkerwijs
bescherming bieden aan individuele dieren die zich in spouwmuren bevinden. Ondanks
dat een burger geen onderzoeksplicht meer heeft voor het aspect van populatiebescherming,
dankzij een soortenmanagementplan, moet er nog steeds ter plekke bekeken worden wat
de situatie is voordat er geïsoleerd wordt. Deze leden zien hierbij wel wat haken
en ogen, omdat uit de praktijk blijkt dat particuliere woningeigenaren bijna nooit
ontheffingen op de Wet natuurbescherming aanvragen voor renovatiewerkzaamheden en
dat de provincies hier ook niet op handhaven. Op basis van een recente uitspraak van
de rechtbank Midden-Nederland7 kan bovendien geconcludeerd worden dat de provincies van de isolatiebedrijven mogen
eisen dat ze zich aan de zorgplicht houden en dat het aan de isolatiebedrijven is
om een quickscan te laten uitvoeren. Hoe kunnen burgers en isolatiebedrijven gestimuleerd
worden op een goede controle van dieren en welk onderdeel kan dit zijn van een soortenmanagementplan?
Bovendien duurt het een aantal jaar voordat soortenmanagementplannen zijn opgesteld.
Wat zijn de concrete voorstellen van de initiatiefnemers om zorg te dragen voor de
Wet natuurbescherming en de zorgplicht terwijl de soortenmanagementplannen worden
opgesteld?
Het is altijd goed voor bewoners en bouwbedrijven om zich bewust te zijn van het feit
dat er op bepaalde plekken dieren aanwezig kunnen zijn. De initiatiefnemers gaan er
vanuit dat veel bedrijven hier al van op de hoogte zijn en de initiatiefnemers vinden
het verstandig dat waar dit nog niet goed gaat deze bedrijven ondersteund worden om
deze soorten beter te beschermen, bijvoorbeeld met een handleiding waarin de hoofdlijnen
van de wet natuurbescherming staan genoemd en hoe je kan controleren op de aanwezigheid
van dieren en wat je wel en niet moet doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van de leden Bromet en Boswijk over groen in de stad. Deze leden willen de initiatiefnemers
bedanken voor deze initiatiefnota en onderschrijven de ambitie om de gebouwde leefomgeving
natuurinclusiever te maken. De biodiversiteitscrisis, leefbaarheid en problemen door
droogte en hitte vragen allen om een oplossing die de hele maatschappij aangaat, en
dus zeker ook de gebouwde omgeving. Ook wordt op deze manier de afstand tussen thuis
en natuur verkleind. Zij hebben nog enkele vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen of de initiatiefnemers
bekend zijn met het artikel «Waarom insecten langzaam verhongeren door goedbedoelde
acties voor de natuur», waarin wordt aangegeven dat onbedoeld bijen- of vlinderzaakmengsels
en bloeiende bermen bijdragen aan het verdringen van inheemse soorten ten behoeve
van gecultiveerde varianten van die inheemse soorten.8 Welke voorstellen hebben de initiatiefnemers om dit gevaar af te wenden? Hoe zien
zij het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, bijvoorbeeld om op
elkaar aansluitende «bijenlinten» of «insectenlinten», waarbij voldoende bloeiende
«stepping stones» worden gepland?
De initiatiefnemers zijn bekend met het door de leden van de ChristenUnie-fractie
genoemde artikel. Veel bloemrijke bermen in het stedelijk gebied zijn ingezaaid, vaak
met mengsels van uitheemse soorten, waardoor ze onvoldoende ondersteuning bieden aan
het herstel van biodiversiteit en daarmee samenhangende insectensterfte. Zij onderschrijven
dat wat ingezaaid wordt ook van belang is voor het effect op de biodiversiteit en
dus inheemse soorten gebruikt moeten worden. De initiatiefnemers zijn er daarom van
overtuigd dat er in gezet moet worden op kennisontwikkeling en -deling over deze problematiek.
Daarnaast kan ingezet worden op goede certificering van bermbeheer. De Vlinderstichting
heeft bijvoorbeeld Kleurkeur opgericht. Dit is ondergebracht bij Groenkeur en i.s.m.
groenaannemers en opdrachtgevers ontwikkelt. Dit om een kwaliteitsborging te realiseren
voor vakbekwame uitvoering van ecologisch bermbeheer dat tot dusver nog mondjesmaat
wordt uitgevoerd in de Nederlandse gemeenten. Bovendien wordt Kleurkeur onafhankelijk
geaudit om de kwaliteit te behouden.
De initiatiefnemers zien veel mogelijkheden in het verbinden van bijen- en insectenlinten,
zoals de leden van de ChristenUnie-fractie het noemen. Met elkaar verbonden zijn deze
insectenrijke bermen potentieel het grootste stuk aaneengesloten natuur in Nederland.
Provincies en gemeenten verdienen hierbij meer ondersteuning.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie zich af hoe in de ogen van de
initiatiefnemers de groeiende bevolking, die leidt tot verdichting van woningen, kan
worden gecombineerd met kwalitatief hoogwaardige vergroening, zowel verblijfsgroen
als ecologisch hoogwaardiger groen. Hoe kan daarin gestuurd worden? Welke ideeën hebben
de initiatiefnemers hierover?
Door de groeiende bevolking moeten er meer woningen gebouwd worden. In Nederland moeten
voor 2030 één miljoen woningen worden gebouwd. Echter staat Nederland ook voor grote
uitdagingen als klimaatverandering, biodiversiteit en het welzijn van inwoners. Natuurinclusief
bouwen biedt hiervoor een uitkomst. In iedere fase van het bouwproces moet slim worden
nagedacht over hoe woningbouw en groen elkaar kunnen versterken. De initiatiefnemers
zien uit naar de uitwerking van de Minister van de, bijna met algemene stemmen, aangenomen
motie Bromet/Von-Martels waarin werd verzocht te onderzoeken of natuurinclusief bouwen
opgenomen kan worden in het Bouwbesluit.
De leden van de ChristenUnie-fractie kijken uit naar de reactie van de Minister op
deze initiatiefnota en de verdere behandeling ervan door de Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Als reactie op de initiatienota van de leden Bromet en Boswijk over groen in de stad
zouden de leden van de Volt-fractie graag de volgende ideeën delen met de inititiatiefnemers.
Stadboswachter
Het wordt in de initiatiefnota duidelijk dat er flink zal moeten worden ingezet op
natuurinclusief bouwen en meer groen in de stad. De leden van de Volt-fractie ondersteunen
dat idee. Dit vergroenen wordt uitgevoerd op provinciaal en gemeentelijk niveau. De
Minister laat in haar reactie op de initiatiefnota weten bereid te zijn hier geld
voor vrij te maken in de vorm van scholing van bermbeheerders en subsidieregelingen
op te stellen voor soortenmanagementplannen. Daarnaast wil de Minister provincies
en steden meer ondersteuning bieden via kennisnetten en aansluiting op bestaande initiatieven.
Toch zouden deze leden een extra voorstel willen mee geven: de stadsboswachter. Deze
functie bestaat al in Rotterdam. Daar zorgt de stadsboswachter voor het vergroenen
van de stad door het planten en onderhouden van bomen en stadbossen, het inpassen
van natuur in de bestaande bebouwing en het aanplanten en houderhouden van ecosystemen
in de stad. Hierbij wordt ook gefocust op biodiversiteit. Deze leden zouden graag
zien dat deze manier van stadsbosbeheer verder wordt ontwikkeld en dat het Rijk hier
ondersteuning aan biedt. 9
De initiatiefnemersvinden het idee van een stadsboswachter een sympathiek idee. Wel
vragen de initiatiefnemers zich af hoe deze stadsboswachter zich verhoudt tot de stadsecologen
die vaak al in dienst zijn van gemeenten. Ook hebben zij bij het voorstel van stadsboswachters
nog niet een goed beeld hoe de financiering vorm gegeven zou moeten worden en welke
verantwoordelijkheid onder de stadsboswachters zouden vallen.
SPONGE2020 en Europese Samenwerking
Daarnaast zouden de leden van de Volt-fractie graag de initiatiefnemers informeren
over het SPONGE2020-project. Dit project heeft onder andere gezorgd voor samenwerking
tussen Essex, Leiden en Antwerpen, waarbij infrastructurele pilots rondom waterberging
zijn uitgevoerd.10 In de initiatiefnota wordt nadrukkelijk gewezen op de zorgplicht vanuit de gemeenten
en de verantwoordelijkheden vanuit de provincies en het Rijk rondom waterbeheer.
De leden van de Volt-fractie zouden graag aandacht vragen voor dergelijke Europese
samenwerking, die gefinancierd wordt met geld uit de EU, waarbij van elkaar geleerd
wordt, aangezien deze steden tegen dezelfde problematiek aanlopen, maar ook omdat
deze projecten duidelijke pijnpunten en successen weergeven en delen in de realisatie
van dergelijke projecten. Dit sluit goed aan bij de kennis en ondersteunings-paragraaf
in de reactie van de Minister, maar dan wordt de Europese dimensie ook mee genomen.
Een voorbeeld van het weergeven van pijnpunten; de Rotterdamse Agniesebuurt. Nadat
bleek dat er in de Agniesebuurt zorgen waren van bewoners over de gevolgen van de
aanpak voor de kelders en tuinen van de woningen is de aanpak nog eens grondig onder
de loep genomen tijdens een aantal expert-bijeenkomsten met de bewoners. Het advies
dat uit deze zogenaamde expertisetafels voortkwam is overgenomen in de aanpak van
de Agniesebuurt.11 Een mooi voorbeeld van de rol van burgerparticipatie rondom deze problematiek.
De initiatiefnemers zijn het met de leden van de Volt-fractie eens dat Europese samenwerking
ook van belang is, al helemaal als het hierdoor ook mogelijk wordt om in aanmerking
te komen voor subsidie. Het is altijd goed om te leren van initiatieven uit andere
landen, daarom staat in de initiatiefnota ook het Parijse voorbeeld genoemd.
De eerste verantwoordelijkheid voor groen in een stad ligt bij de provincies en gemeentes.
De initiatiefnemers zien echter een rol voor de Minister om de provincies en gemeenten
hierbij aan te moedigen en te ondersteunen. Uit de verkenning die de Minister van
LNV en BZK gedaan hebben zijn een aantal concrete suggesties naar voren gekomen zoals
een digitaal platform natuurinclusieve verstedelijking, het beschikbaar stellen van
een ecoloog voor kleinere gemeenten en het investeren in communicatie en één aanspreekpunt
bij de rijksoverheid voor natuurinclusiviteit. De initiatiefnemers herkennen deze
punten en hechten er waarden aan dat de Minister snel aan de slag gaan met deze suggesties.
Daarnaast wordt er in de initiatiefnota gesproken over een aanvullende competitie,
maar de leden van de Volt-fractie zouden graag wijzen op de groene hoofdstad van Europa
«prijs» die elk jaar wordt uitgereikt. Nijmegen heeft deze in 2018 nog gewonnen en
de lessen worden meteen Europees gedeeld, waardoor ze een groter bereik hebben.12
De initiatiefnemers verwijzen hierbij naar de beantwoording van de vergelijkbare vraag
van de VVD-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier