Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 526 Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19)
Nr. 64 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 27 juli 2021 en het nader rapport d.d. 26 augustus 2021, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 13 juli 2021 no. 2021001414,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde onderwerp rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
27 juli 2021, no. W13.21.0225/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 13 juli 2021, no. 2021001414, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van
Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt
de adviesaanvraag ingevolge 58t van de Wet publieke gezondheid over de krachtens hoofdstuk
Va van de Wet publieke gezondheid geldende maatregelen, met het oog op een voorgenomen
besluit tot verlenging per 1 september 2021, als bedoeld in artikel VIII, derde lid,
van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, met nota van toelichting
Artikel 58t van de Wet publieke gezondheid (Wpg) bepaalt dat de Afdeling advisering
van de Raad van State wordt gehoord over de krachtens hoofdstuk Va van de Wet publieke
gezondheid (Wpg) geldende maatregelen, voorafgaand aan het besluit tot verlenging
als bedoeld in artikel VIII, derde lid van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
(Twm).1 Een verlenging van de gelding van dit tijdelijke hoofdstuk van de Wpg, alsmede van
de andere in artikel VIII, eerste lid, van de Twm genoemde bepalingen, geschiedt bij
koninklijk besluit (kb) voor telkens maximaal drie maanden. Bij kb van 17 mei 2021
is de geldingsduur van de Twm verlengd tot 1 september 2021.2 Dat brengt met zich dat vóór 1 september 2021 opnieuw een besluit over de verlenging
moet worden genomen.
Met het oog op dit advies heeft de Afdeling vooraf de beschikking gekregen over een
ontwerpbesluit waarin het voornemen tot verlenging wordt toegelicht. Daarin wordt
voorgesteld om het tijdstip van verval van de Twm vast te stellen op 1 december 2021.
De bepalingen met betrekking tot het vertoeven in de open lucht (de avondklok) en
met betrekking tot de informatieverstrekking door de burgemeester worden echter niet
verlengd. Deze vervallen daarmee per 1 september 2021.3
Gelet op de huidige omstandigheden acht de Afdeling het oordeel gerechtvaardigd dat
het verlengen van verreweg de meeste bepalingen van de Twm is aangewezen. Hierbij
betrekt de Afdeling dat de Twm ook noodzakelijk is voor de gefaseerde afschaling van
de maatregelen. Verlenging van de in artikel VIII, eerste lid, genoemde bepalingen
van de Twm (met uitzondering van artikel 58s, derde lid) met een termijn van drie
maanden ligt volgens haar daarom in de rede. Dat de grondslag voor het vaststellen
van een ministeriële regeling om het vertoeven in de open lucht te beperken thans
kan vervallen, behoeft naar haar oordeel nog nadere toelichting. Voorts vraagt de
Afdeling aandacht voor verduidelijking van de criteria voor verlenging, het belang
van een geleidelijke afschaling met het oog op de geloofwaardigheid en effectiviteit
van de maatregelen en de zorgvuldigheid van wetgeving met het oog op de wettelijke
goedkeuring van het kb tot verlenging. Hierna werkt de Afdeling het voorgaande uit.
1. Systematiek verlenging Twm
Artikel VIII van de Twm regelt het verval en de mogelijke verlenging van de in deze
wet geregelde bepalingen. Het biedt verschillende mogelijkheden. De eerste mogelijkheid
is om geheel af te zien van een kb tot verlenging. In dat geval vervallen op grond
van artikel VIII, eerste lid, alle daarin genoemde bepalingen. Het in de Twm neergelegde
instrumentarium is dan niet langer beschikbaar, óók niet als de bestrijding van het
virus dat wel (gedeeltelijk) (weer) noodzakelijk zou maken. De tweede mogelijkheid
is het volledig verlengen van de Twm. Dat is tot dusver tweemaal gebeurd.4
Artikel VIII biedt echter ook tussenmogelijkheden doordat het «gedifferentieerd verval»
(of gedifferentieerde verlenging) mogelijk maakt. Op grond van artikel VIII, tweede
en derde lid, kan voor de bepalingen van de Twm of onderdelen daarvan worden bepaald
dat zij op een eerder of juist later tijdstip vervallen. Van belang in dit verband
is dat de materiële invulling van de beperkende maatregelen voor een groot deel geschiedt
door regelgeving op lager niveau, namelijk amvb’s en ministeriële regelingen. Dit
betekent dat indien nog onvoldoende zeker is of de wettelijke basis hiervoor in de
wet zelf nu al gemist kan worden omdat opschaling mogelijk op redelijk korte termijn
weer noodzakelijk is, de lagere regelgeving wel alvast, al dan niet gedeeltelijk,
kan worden ingetrokken. Dit biedt de mogelijkheid om af te schalen, zonder het risico
te nemen dat niet meer kan worden opgeschaald als de bestrijding van het virus dat
noodzakelijk maakt. Voor zover het gaat om de ministeriële regelingen maakt de Twm
daarbij differentiatie en lokaal maatwerk mogelijk.5
Tegen deze achtergrond dient voorafgaand aan de verlenging op grond van de wettelijke
criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit te worden bezien welke wettelijke
bepalingen met het oog op de bestrijding van de epidemie van covid-19 voorlopig nog
moeten worden behouden. Gelet daarop wordt in de toelichting op het ontwerpbesluit
terecht per afzonderlijke maatregel toegelicht of handhaving van de wettelijke basis
geboden is.
2. Noodzaak verlenging
Duidelijk is dat de covid-19-epidemie grillig verloopt, en dat voortijdig versoepelen
ongunstige gevolgen kan hebben. Eind juni werden versoepelingen aangekondigd omdat
de epidemie zich gunstig ontwikkelde. Korte tijd later echter steeg het aantal besmettingen
opnieuw aanzienlijk. Het coronadashboard vermeldde 11.533 positieve testen op 12 juli,
met een effectief reproductiegetal van 3 op 2 juli.6 Inmiddels stabiliseert het aantal positieve testen en is het reproductiegetal verminderd.
De ziekenhuisbezetting loopt echter weer op, waarbij opvalt dat in vergelijking tot
eerdere fasen van de pandemie ook relatief jonge mensen moeten worden opgenomen.
Verlenging van de Twm is slechts mogelijk voor zover dit noodzakelijk en proportioneel
is voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.7 Gelet op de huidige omstandigheden komt de regering terecht tot het oordeel dat het
overgrote deel van de Twm op dit moment nog niet kan worden gemist. De Afdeling onderschrijft
dan ook het voorstel om in beginsel tot verlenging tot 1 december 2021 over te gaan.
Niettemin rijst de vraag welke criteria nu precies leidend zijn voor het besluit tot
verlenging. De toelichting bij het kb geeft aan dat de regering zich hierin laat adviseren
door het Outbreak Management Team (OMT).8 Het OMT hanteert drie ijkpunten met bijbehorende epidemiologische voorwaarden voor
verdere versoepeling:9
1. risiconiveau zorgelijk is bereikt én alle inwoners van 18 jaar en ouder hebben ten
minste één vaccinatie aangeboden gekregen;
2. risiconiveau waakzaam is bereikt én alle inwoners van 18 jaar en ouder hebben een
volledige vaccinatie aangeboden gekregen;
3. covid-19 is blijvend onder controle.
De regering gaat er van uit dat verlenging van de wet geboden blijft zolang sprake
is van een van de genoemde risiconiveaus (de eerste twee ijkpunten). Bij ijkpunt 3
immers, zo vermeldt de toelichting, is geen sprake meer van bestrijding van de epidemie
of een directe dreiging daarvan en komt daarmee de noodzaak voor de instandhouding
van de Twm te vervallen.10
De Afdeling begrijpt dit zo dat de Twm (gedeeltelijk) in stand blijft totdat de pandemie
«blijvend onder controle» is. Uiteraard is op dit moment moeilijk te voorspellen wanneer
dat het geval is. Daarbij is de vraag hoe de medische criteria op grond waarvan «het
blijvend onder controle zijn» van de pandemie wordt vastgesteld zich verhouden tot
het criterium voor instandhouding van de wettelijke grondslagen. Niet uitgesloten
is immers dat het nog geruime tijd duurt voordat het virus duurzaam onder controle
is gebracht, terwijl al in een eerder stadium moet worden geoordeeld dat de Twm of
bepaalde onderdelen van die wet ter bestrijding van de epidemie of een directe dreiging
daarvan, mede gelet op de andere belangen die in die afweging een rol spelen, niet
langer noodzakelijk en evenredig zijn.11
Uit de toelichting op het ontwerpbesluit wordt daarom nog onvoldoende duidelijk hoe
de ijkpunten die het OMT aanreikt zich verhouden tot de afwegingen die de regering
dient te maken met betrekking tot de in de wet opgenomen eisen van noodzakelijkheid
en proportionaliteit. De Afdeling adviseert daarover meer duidelijkheid te verschaffen.
Ter verduidelijking hiervan merkt de regering hierover het volgende op.
Maatregelen kunnen ingevolge de Twm slechts worden genomen indien deze noodzakelijk
zijn voor en evenredig met de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe
dreiging daarvan in het Europees deel van Nederland, respectievelijk het Caribisch
deel van Nederland. Voor de verlengingsbevoegdheid geldt eveneens dat deze slechts
mag worden toegepast voor zover dat noodzakelijk en evenredig is. Dit is het juridische
wegingskader dat in de wet is vastgelegd. Het kabinet laat zich hiervoor laat adviseren
door het OMT en er vindt ook een sociaalmaatschappelijk economische reflectie plaats.
Het OMT is daarom gevraagd om te adviseren over maatregelen die nog nodig kunnen zijn
Uit het 116e en 117e OMT advies blijkt dat het treffen van maatregelen nodig kan zijn bij de risiconiveaus
zorgelijk en waakzaam. Dat geldt bijvoorbeeld voor het personenvervoer of het maximeren
van groepsgroottes. Of maatregelen daadwerkelijk genomen worden, zal (mede) afhankelijk
van de actuele epidemiologische situatie op dat moment worden bezien, waarbij alsdan
de noodzaak en evenredigheid van de voorgenomen maatregelen worden afgewogen. In dit
kader is relevant te benadrukken dat verlenging van een bepaling van de Twm niet automatisch
betekent dat ook de op grond van die bepaling vastgestelde beperkende maatregelen
worden verlengd en dus blijven gelden. Deze grondslagen uit de Twm hoeven derhalve
niet gebruikt te worden.
Het is inderdaad niet uitgesloten dat het nog geruime tijd duurt voordat het virus
duurzaam onder controle is gebracht, terwijl al in een eerder stadium moet worden
geoordeeld dat (bepaalde onderdelen van de) Twm mede gelet op de andere belangen die
in die afweging een rol spelen, niet langer noodzakelijk en evenredig zijn. Dat is
bij deze verlenging het geval met het laten vervallen van een onbenutte bevoegdheid
voor de Minister van VWS om in een ministeriële regeling regels te stellen met betrekking
tot de soort informatie die de burgemeester verstrekt en de wijze waarop de burgemeester
de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt. Er is geen noodzaak voor de mogelijkheid
om gebruik te kunnen maken van deze bevoegdheid ter bestrijding van de epidemie. Voor
de grondslag voor de avondklok geldt dat, gelet op de zeer ingrijpende aard van deze
bevoegdheid en de huidige epidemiologische situatie, de verwachting van het kabinet
is dat het voor de bestrijding van de epidemie niet opnieuw noodzakelijk is om deze
bevoegdheid de komende periode in te zetten. Het is denkbaar dat het onverhoopt toch
nodig kan zijn om gebruik te maken van deze mogelijkheid, bijvoorbeeld bij een snelle
opmars van een zorgwekkende variantvirus waartegen de huidige vaccinaties geen bescherming
bieden.12 Gelet op de zeer ingrijpende aard van deze maatregel en de maatschappelijke gevolgen
hiervan, ligt het evenwel vanuit evenredigheidsoverwegingen voor de hand om – als
de inzet van deze maatregel wordt voorzien – eerst samen met de Staten-Generaal een
(spoed)wetgevingsprocedure te volgen.13
Wat betreft het derde ijkpunt, de situatie waarin covid-19 (wereldwijd) blijvend onder
controle is, is er geen sprake meer van een dreiging van een epidemie met het virus
SARS-CoV-2. Gelet op de mondiale vaccinatiegraad is een wereldwijde controle nog een
lange termijn perspectief. Het 116e en 117e OMT adviseert bij dit ijkpunt om de maatregelen van thuisblijven en testen bij klachten
te stoppen.
Op dit moment is het nog niet duidelijk in hoeverre het virus SARS-CoV-2 aanwezig
zal blijven, in welke mate, in welke variant en hoe de immuniteit duurzaam geborgd
kan worden met de huidige vaccins. De verwachting is dat dit zo is, maar een terugvaloptie
is nodig indien deze verwachting zou moeten worden aangepast. Er is evenmin consensus
of er sprake is van een overgangsfase van een epidemie van covid-19 naar een endemie,
of dat deze overgangsfase nog aanstaande is. Het is begrijpelijk dat duidelijkheid
is gewenst over de vraag welk medische criteria gelden voor het oordeel dat het virus
onder controle is, maar die criteria zijn helaas niet voorhanden. Zo leek het eind
juni 2021 op basis van het epidemiologisch beeld verantwoord om maatregelen af te
schalen, maar was er binnen enkele weken een snelle toename van het aantal patiënten
met covid-19, met een stijging van reguliere ziekenhuisopnamen en IC-opnames. Gelet
op het grillige verloop van de covid-19 epidemie, zoals de Afdeling advisering zelf
ook opmerkt, is het daarom niet mogelijk van tevoren nadere criteria te omschrijven
dan hetgeen reeds is opgenomen in het wettelijk kader. Zowel bij de verlenging van
de Twm, als bij het treffen van maatregelen zal uiteraard telkens een belangenafweging
plaatsvinden en de proportionaliteit van de maatregelen worden toegelicht.
Wanneer covid-19 wereldwijd blijvend onder controle is, vervalt in die situatie de
noodzaak voor instandhouding van de Twm. Dan is immers ook geen grondslag nodig voor
het nemen van maatregelen, zoals het stellen van eisen voor de inreis of een quarantaineplicht,
om de import van virus(varianten) en grensoverschrijdende verspreiding van het virus
tegen te gaan.
Gelet op het OMT-advies is het niet reëel te veronderstellen dat die situatie dit
najaar aan de orde zal. Om die reden heeft de regering enkel de eerste twee ijkpunten
(zorgelijk en waakzaam) betrokken in haar beoordeling van de noodzaak van deze verlenging.
Uit het OMT-advies blijkt dat er in het najaar nog steeds sprake is van een directe
dreiging van de epidemie van covid-19 waardoor (nieuwe) maatregelen ter afwending
van die dreiging noodzakelijk kunnen zijn, bijvoorbeeld als nieuwe varianten van het
virus SARS-CoV-2 in de rest van de wereld hun intrede doen. Daarnaast kunnen in Nederland
ook oplevingen plaatsvinden in het najaar waardoor maatregelen nodig zijn voor de
bestrijding van de epidemie van covid-19. De bepalingen van de Twm bieden daarvoor
het wettelijk kader.
3. Geleidelijkheid afschaling
Het grillige verloop van de epidemie maakt het – in ieder geval op relatief korte
termijn – zeer lastig om vooraf nauwkeurig besluiten te nemen over het moment en de
wijze waarop maatregelen kunnen worden op- of afgeschaald. Bij beslissingen over die
op- en afschaling spelen voorts niet alleen de belangen die samenhangen met de volksgezondheid
een rol, maar tevens andere belangen, zoals sociale en economische. Over de vraag
in hoeverre een afweging van die belangen moet leiden tot op- of afschaling van de
maatregelen, bestaan aanzienlijke verschillen van opvatting die de afgelopen periode
duidelijk aan het licht zijn getreden. Mede gelet op de duur van de crisis is dat
begrijpelijk en onvermijdelijk.
Dat neemt niet weg dat in de te maken afwegingen de effectiviteit van de Twm en van
de daarop gebaseerde maatregelen steeds bijzondere aandacht behoeven. Voorkomen moet
worden dat vanuit de zeer begrijpelijke wens om de samenleving weer open te stellen,
doorgevoerde versoepelingen korte tijd daarna weer moeten worden teruggedraaid. Naast
maatschappelijke teleurstelling ontstaat op die manier ook een aanmerkelijk risico
dat de geloofwaardigheid en effectiviteit van het wettelijke regime en van de op grond
daarvan genomen maatregelen worden aangetast.14 In dat licht bezien moet steeds worden afgewogen of juist ook met het oog op het
zo spoedig mogelijk laten vervallen van de wet op de iets langere termijn, een trager
en geleidelijker tempo van versoepelingen niet de voorkeur verdient. De Afdeling adviseert
met het oog op de nabije toekomst inzicht te bieden in hoe dit gezichtspunt in de
afwegingen van het kabinet zal worden betrokken.
Bij het afschalen van maatregelen wordt er steeds een afweging gemaakt tussen de epidemiologische-impact
van de maatregelen en de sociaal-maatschappelijke gevolgen. In die afweging worden
maatregelen die niet meer noodzakelijk zijn afgeschaald. De nadelige effecten van
de maatregelen worden bovendien zo veel mogelijk beperkt. Maatregelen worden niet
zekerheidshalve aangehouden op de middellange termijn, zoals dat gebeurt in andere
landen. Het is niet aannemelijk dat dit daadwerkelijk leidt tot het eerder doen beëindigen
van de epidemie. Tegelijkertijd zijn er landen waar we – met een terugblik – zien
dat er met relatief korte intervallen nieuwe maatregelenregiems gelden.
Dat wil niet zeggen dat er niet geleidelijk wordt afgeschaald. In de noodzakelijkheids-
en evenredigheidstoets komt het gezichtspunt van meer geleidelijk afschalen onder
meer terug bij het eerlijk verdelen van de ruimte die er is om bepaalde maatregelen
af te schalen.15 Bij het versoepelen (of indien nodig verzwaren) van maatregelen wordt ook constant
een afweging gemaakt of het verantwoord is om in die specifieke sectoren ruimte te
geven. Desondanks kan het achteraf blijken dat een versoepeling te snel is geweest.
Dat is gebleken bij de versoepelingen voor de nachthoreca door middel van de inzet
van coronatoegangsbewijzen die door diverse factoren niet waterdicht bleken te zijn.
Aan verbetering van die randvoorwaarden is gewerkt in de tussentijd. Er is inmiddels
een verbeterplan opgesteld.
4. Avondklok
Voorgesteld wordt de grondslag voor het stellen van regels over het vertoeven in de
open lucht (de «avondklok») niet te verlengen. In de toelichting op het ontwerpbesluit
wordt in dat kader slechts gesteld dat ook een «slapende» grondslag voor de avondklok
niet meer nodig is. Naar het oordeel van de Afdeling wordt daarmee niet inhoudelijk
gemotiveerd waarom deze grondslag nu zou moeten vervallen.
In dat kader is ook de vraag hoe deze summiere toelichting zich verhoudt tot de toelichting
die in het kader van de verlenging van andere wettelijke grondslagen wordt gegeven.
Zo stelt de regering bijvoorbeeld dat de grondslag in de Twm voor het stellen van
regels voor het gebruik of voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende drank
op openbare plaatsen moet worden verlengd.16 De reden daarvoor is dat wanneer een maatregel beperkingen regelt voor publieke plaatsen,
bijvoorbeeld in de horeca, moet worden voorkomen dat een «waterbedeffect» ontstaat
door verplaatsing van de drukte naar openbare plaatsen.17 Een dergelijke redenering ontbreekt echter in de afweging over het vervallen van
de grondslag voor regels over het vertoeven in de open lucht, terwijl ook die maatregel
mogelijk een «waterbedeffect» – bijvoorbeeld vanuit restaurants of cafés naar etentjes
en samenkomsten thuis – kan mitigeren.
De Afdeling merkt voorts op dat hernieuwde toepassing van artikel 8 van de Wet buitengewone
bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg), dat in eerste instantie de grondslag voor het
instellen van een avondklok vormde,18 op dit moment niet meer aangewezen is. Nadat eerder de vraag was gerezen of die grondslag
voor de instelling van de avondklok juridisch voldoende adequaat was,19 heeft de wetgever op voorstel van de regering in februari 2021 terecht gekozen voor
opname van de grondslag in de Twm. Wanneer deze grondslag nu op voorstel van de regering
vervalt en het instellen van een avondklok dit najaar onverhoopt noodzakelijk zou
blijken, ligt het daarom niet voor de hand daarvoor opnieuw artikel 8 van de Wbbbg
als grondslag te gebruiken.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd
waarom de grondslag voor het instellen van een avondklok zou moeten vervallen. Zij
adviseert dit nader toe te lichten.
De avondklok kan inderdaad een waterbedeffect naar samenkomsten thuis tegengaan. Tegelijkertijd
gaat het om een maatregel die zeer ingrijpend van aard is. Gelet op de huidige epidemiologische
situatie, zijn er echter geen concrete aanwijzingen voor de noodzaak om dit instrument
in te zetten om een dergelijk waterbedeffect in het najaar tegen te gaan.
Zou na verval van artikel 58j, eerste lid, onder f, Wpg onverhoopt noodzaak bestaan
het vertoeven in de openlucht te kunnen beperken, dan zal de regering uit evenredigheidsoverwegingen
met de Tweede Kamer en de Eerste Kamer in gesprek gaan over een wettelijke basis voor
een dergelijk instrument. Als de inzet van dit instrument vooraf wordt voorzien, ligt
inderdaad voor de hand dat daarvoor een (spoed)wetgevingsprocedure wordt gevolgd,
zoals eerder aan de Kamers is gemeld.20
5. Rol van de Afdeling
Recentelijk is de wettelijke procedure tot verlenging van de Twm gewijzigd. Tot 17 juli
2021 gold dat de voordracht voor dit kb pas kon worden gedaan nadat een ontwerp daarvan
minstens een week daarvoor aan beide Kamers der Staten-Generaal was overgelegd.21 Vanaf 17 juli 2021 geldt echter de Wet Verlengingsprocedures Tijdelijke wet maatregelen
covid-19.22 Hiermee is de Twm gewijzigd in die zin dat de voorhangprocedure vervalt. In plaats
daarvan wordt na plaatsing van het kb in het Staatsblad een voorstel van wet tot goedkeuring
van het kb bij de Tweede Kamer ingediend.23
De Afdeling wordt ook na wijziging van deze procedure krachtens artikel 58t Wpg gehoord
over de geldende maatregelen, voorafgaand aan het besluit tot verlenging als bedoeld
in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). De Afdeling
kan daarnaast ook worden gehoord ná plaatsing van het kb, voorafgaand aan het indienen
van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het kb. In verband met het eerdere advies
over het kb tot verlenging bepaalt de Twm echter dat, in afwijking van de normale
wetsprocedure, van het horen van de Afdeling over dat wetsvoorstel kan worden afgezien.24
De Afdeling wordt ongeveer zes weken voorafgaand aan de voorgestelde verlenging van
de Twm gehoord. In dat verband merkt de Afdeling op dat de aan haar toegestuurde toelichting
bij het kb is geschreven voorafgaand aan de recente ontwikkelingen, zoals onder meer
de snelle stijging in besmettingen, een buitengewoon hoog reproductiegetal en een
toename van het aantal ziekenhuisopnames. Deze ontwikkelingen zijn nog niet in de
toelichting meegenomen.
Zij is daarmee in zekere zin al verouderd. Dat illustreert dat het op dit moment – het
moment waarop de Afdeling moet adviseren – lastig is te voorzien hoe de situatie zich
over zes weken zal hebben ontwikkeld en in hoeverre met het oog daarop de verlenging
van de Twm of delen daarvan moet worden beoordeeld.
Ná vaststelling en plaatsing van het kb in het Staatsblad wordt onverwijld de wetgevingsprocedure
gestart ter goedkeuring van het kb. Gezien de recente ontwikkelingen en de snelheid
waarmee zij elkaar opvolgen, kan, los van het advies van de Afdeling op grond van
artikel 58t Wpg, er niet zonder meer van worden uitgegaan dat het kb dat daarna ter
goedkeuring aan de beide Kamers wordt voorgelegd dezelfde inhoud heeft als het ontwerpbesluit
dat eerder aan de Afdeling was toegezonden. Daarbij is van belang dat voor een zorgvuldige
beoordeling van de noodzaak van verlenging niet alleen de inhoud van het kb zélf relevant
is, maar ook de omstandigheden zoals die op of omstreeks het moment van verlenging
gelden en recente adviezen die daarover in die periode zijn uitgebracht.
Het ligt daarom in de rede dat de Afdeling over een wetsvoorstel tot goedkeuring van
een verlengingsbesluit (opnieuw) wordt gehoord. Dit geldt te meer omdat het in het
kader van de verlenging gaat om wezenlijke constitutionele vragen waarbij de in de
Grondwet vastgelegde rechten van de burger in de uitzonderlijke omstandigheden van
dit moment, nadrukkelijk aan de orde zijn. De daarmee verband houdende afwegingen
vereisen de grootst mogelijke zorgvuldigheid. In lijn met het door de regering bevestigde
uitgangspunt25 van artikel 73, eerste lid, Grondwet leest de Afdeling artikel VIII, vierde lid,
van de Twm dan ook zo dat de Afdeling in beginsel over het wetsvoorstel tot goedkeuring
van het kb wordt gehoord.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
S.F.M. Wortmann
De Afdeling advisering geeft terecht aan dat terughoudendheid dient te worden betracht
bij gebruikmaking van de op grond van artikel 73, eerste lid, laatste volzin, van
de Grondwet in artikel VIII, vierde lid, Twm neergelegde mogelijkheid om het horen
van de Afdeling advisering over wetsvoorstellen achterwege te laten. Ingevolge de
in artikel 58t Wpg verankerde adviestaak van de Afdeling advisering, wordt de Afdeling
voorafgaand aan het besluit tot verlenging gehoord over de geldende maatregelen. De
regering heeft gemeend dat juist deze bijzondere betrokkenheid van de Afdeling advisering
vooraf als een bijzondere omstandigheid kan gelden die rechtvaardigt dat met toepassing
van artikel 73, eerste lid, laatste volzin, van de Grondwet wordt voorzien in de mogelijkheid
om af te zien van het horen van de Afdeling advisering over het goedkeuringswetsvoorstel.
Voorts is van belang dat het goedkeuringswetsvoorstel uitsluitend strekt tot goedkeuring
van het vastgestelde en bekendgemaakte koninklijk besluit inzake verlenging. Het goedkeuringswetsvoorstel
bevat dus verder geen inhoudelijke bepalingen.
Bovendien verplicht de wet ertoe het goedkeuringswetsvoorstel onverwijld in te dienen.
De Afdeling merkt terecht op dat er enige weken tussen de adviesaanvraag en de vaststelling
van het koninklijk besluit liggen, hetgeen onvermijdelijk is gelet op de procedures
die gevolgd moeten worden voordat het koninklijk besluit kan worden vastgesteld en
bekendgemaakt. De vraag is of de actuele epidemiologische situatie op het moment van
besluitvorming over vaststelling van het besluit dusdanig is gewijzigd dat dit tot
andere afweging rondom de noodzaak en evenredigheid van de verlenging kan leiden.
Het epidemiologische beeld kent weliswaar de nodige fluctuaties, maar is in relatie
tot de besluitvorming over het verlengingsbesluit niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte
van het moment van het horen van de Afdeling.
De regering meent gelet op het voorgaande dat een adviesaanvraag over het goedkeuringswetsvoorstel
achterwege kan blijven.
Ik moge U hierbij verzoeken in te stemmen met openbaarmaking van het advies en het
nader rapport en toezending van deze stukken aan de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.