Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 890 Wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere wetten in verband met het doorvoeren van aanbevelingen uit de tweede evaluatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en wijziging van de Kaderwet adviescolleges in verband met een verduidelijking inzake archiefbescheiden
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Op 8 juni 2018 is de evaluatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna:
Kaderwet zbo’s) over de periode 2012–2016 naar de Tweede Kamer gezonden.1 Het kabinet heeft naar aanleiding van die evaluatie enige maatregelen aangekondigd
waarvoor een wijziging van de Kaderwet zbo’s nodig is.2 Met het onderhavige wetsvoorstel geeft het kabinet daaraan uitvoering. Dit betreft
de volgende onderwerpen:
− de openbaarmaking van de nevenfuncties van (bestuurs)leden van zelfstandige bestuursorganen
(hierna: zbo’s);
− het tijdstip van verzending van het jaarverslag door zbo’s; en
− de doelmatigheidsbeoordeling van zbo’s.
Ook wordt voorgesteld om de evaluatiebepaling van individuele zbo’s aan te passen.
Daarnaast wordt voorgesteld in de Kaderwet adviescolleges een bepaling op te nemen
over de overdracht van archiefbescheiden van tijdelijke en eenmalige adviescolleges
na hun opheffing. In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op de inhoud van deze voorgestelde
wijzigingen.
Tot slot dienen artikelen in de Wet langdurige zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg,
de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland en de Zorgverzekeringswet te worden
aangepast in verband met het vervallen van artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet
zbo’s en de Wet luchtvaart in verband met de voorgestelde wijziging van artikel 18
van de Kaderwet zbo’s. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting van deze
memorie van toelichting.
Daar waar in deze toelichting «Minister» staat wordt gedoeld op de (vak)Minister die
verantwoordelijk is voor het zbo, in de wet aangeduid als «Onze Minister».
2. Inhoud van het voorstel
2.1 Wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
De rijksoverheid kent veel verschillende typen taken en daardoor veel verschijningsvormen.
Het uitgangspunt hierbij is dat taken onder ministeriële verantwoordelijkheid worden
uitgevoerd en daarmee volledig onder parlementaire controle vallen. Soms zijn er redenen
om de ministeriële verantwoordelijkheid te beperken bijvoorbeeld met het oog op een
van de politiek onafhankelijke taakuitvoering. In dat geval zijn de controlemogelijkheden
van het parlement eveneens ingeperkt.
De Kaderwet zbo’s is in 2007 in werking getreden om ordening aan te brengen in de
organisatieregelingen voor zbo’s, om een heldere regeling te creëren van de ministeriële
verantwoordelijkheid voor zbo’s, helderheid te scheppen met betrekking tot de financiële
controle op zbo’s en het publieke inzicht te vergroten in zowel het vóórkomen als
het functioneren van zbo’s.
Tevens heeft de Kaderwet zbo’s een deregulerend effect doordat deze een scala aan
bijzondere regels overbodig maakt. In de wet worden immers naast enkele meer fundamentele
principes enige vaste of veelvoorkomende elementen voor zbo’s op gelijke wijze geregeld.
Hierbij kan gedacht worden aan de wijze waarop leden worden benoemd of hoe de organisatie
publiekelijk verantwoording aflegt over de taakvervulling.
Overigens biedt het organisatiebeleid daar waar dat om bijzondere redenen nodig is
ruimte voor maatwerk. Afwijking van het kader is mogelijk indien dit goed kan worden
beargumenteerd. Een dergelijke uitzondering wordt veelal in de instellingswet vastgelegd
en behoeft daarmee de instemming van het parlement.
De Kaderwet zbo’s is in 2018 voor de tweede keer geëvalueerd. De conclusie was dat
de onderzochte wettelijke voorschriften en de toepassing ervan in zijn algemeenheid
bijdragen aan de beoogde ordening, verheldering van de bevoegdheidsverdeling tussen
de Minister en het zbo en de transparantie voor de burger. Er kwamen enige aandachtspunten
uit de evaluatie naar voren. Het kabinet heeft daarop een aantal maatregelen aangekondigd,
waaronder een aantal wijzigingen in de Kaderwet zbo’s. Hieronder worden deze wijzigingen
besproken. Ook de drie andere wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden meegenomen
komen aan bod.
Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat waar de evaluatie uit 2018 enkel kijkt
naar het kader voor zbo’s binnen het bestaande verzelfstandigingsbeleid, de in 2020
gestarte «brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand»
een ruimer perspectief heeft. Aanleiding is de groeiende behoefte aan meer robuuste
en meer effectieve kaderstelling rond rijksorganisaties op afstand in combinatie met
de aanbeveling van de staatscommissie Parlementair Stelsel om randvoorwaarden met
betrekking tot verzelfstandigingen en privatiseringen in een wet te codificeren. Op
basis van de uitkomsten van de «brede evaluatie» kan in de toekomst worden besloten
of nieuwe keuzes in beleid en wetgeving wenselijk zijn. In de «brede evaluatie» worden
naast de Kaderwet zbo’s ook de Kaderwet adviescolleges, de Aanwijzingen inzake de
rijksinspecties, de Regeling agentschappen, het stichtingenkader en de Aanwijzingen
voor de Planbureaus, de circulaire «Governance ten aanzien van zbo’s» en het gemeenschappelijk
normenkader voor financieel beheer betrokken.
2.1.1 Modernisering openbaarmaking nevenfuncties
Artikel 13, derde lid, van de Kaderwet zbo’s kent een dubbele verplichting tot openbaarmaking
van nevenfuncties van (bestuurs)leden van publiekrechtelijk vormgegeven zbo’s, namelijk
zowel bij het zbo, als bij de Minister. Openbaarmaking dient te geschieden door terinzagelegging.
In de kabinetsbrief over de tweede evaluatie van de Kaderwet zbo’s is geconcludeerd
dat deze bepaling modernisering behoeft vanwege de digitalisering.3 Daarbij is voorgesteld nevenfuncties voortaan uitsluitend door het zbo te laten publiceren
op de openbaar toegankelijke website van het desbetreffende zbo. Dit sluit aan bij
de huidige praktijk waar veelal wordt volstaan met openbaarmaking bij het zbo. Het
kabinet geeft met dit wetsvoorstel uitvoering aan dit voornemen.
Overigens blijft de in artikel 13, tweede lid, neergelegde meldplicht van het voornemen
tot aanvaarden van nevenfuncties aan de Minister voor leden van publiekrechtelijk
vormgegeven zbo’s gewoon bestaan. Zo kan de Minister indien nodig voorafgaand aan
het aanvaarden van een dergelijke functie het gesprek aangaan met het betreffende
lid van het zbo. Die aanleiding is er als de beoogde nevenfunctie ongewenst is met
het oog op een goede vervulling van de functie van lid van het zbo, of de handhaving
van de onafhankelijkheid van het lid van het zbo of van het vertrouwen in de onafhankelijkheid
van het lid van het zbo (artikel 13, eerste lid, Kaderwet zbo’s).
2.1.2 Regels omtrent het jaarverslag
Ieder zbo dat valt onder de werking van de Kaderwet zbo’s moet op grond van artikel
18 van de Kaderwet zbo’s het jaarverslag zenden aan de Minister en aan de beide kamers
der Staten-Generaal.
Uit het evaluatieonderzoek naar de Kaderwet zbo’s blijkt dat de jaarverslagen bij
het overgrote deel van de zbo’s tijdig, dat wil zeggen voor 15 maart, naar de Minister
worden gezonden.4 Daarbij hebben zbo’s aangegeven dat de Kaderwet zbo’s niet duidelijk is over het
moment waarop het jaarverslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal moet worden
gezonden. In de praktijk vindt het toezenden aan de beide Kamers der Staten-Generaal
meestal pas plaats nadat het besluit tot vaststelling van de jaarrekening van het
zbo is goedgekeurd door de Minister die het aangaat. De Kaderwet schrijft voor dat
de jaarrekening tegelijkertijd met het jaarverslag bij de Minister moet worden ingediend
en dat het door het zbo genomen besluit tot vaststelling van de jaarrekening, dus
niet het besluit tot vaststelling van het jaarverslag, de goedkeuring behoeft van
de Minister (artikel 34 Kaderwet zbo’s).
In de kabinetsbrief over de tweede evaluatie van de Kaderwet zbo’s is aangekondigd
dat artikel 18 van de Kaderwet zbo’s wordt aangepast op het punt van het verzenden
van het jaarverslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal door te bepalen dat het
jaarverslag in elk geval vóór de derde woensdag in mei aan de beide Kamers moet worden
gezonden.5 Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de formulering zodanig aan te passen
dat expliciet wordt dat het zbo zorgdraagt voor verzending.
Het kabinet wil wel een kanttekening plaatsen bij deze verplichting voor het zbo.
Het zbo is geen (rechtstreekse) verantwoording verschuldigd aan het parlement. Het
zbo legt verantwoording af aan de Minister en de Minister legt daarover op zijn beurt
verantwoording af aan het parlement. De zelfstandigheid van het zbo brengt met zich
dat die verantwoording beperkt is, in lijn met de bevoegdheden van de Minister jegens
het zbo. Vanuit dat oogpunt bezien is het verzenden van het jaarverslag van het zbo
aan de beide Kamers der Staten-Generaal een «service» die nog stamt uit de tijd dat
dergelijke jaarverslagen niet eenvoudig voor eenieder inzichtelijk waren. Dit blijkt
ook uit de motivering van het amendement dat heeft geleid tot artikel 18, tweede lid,
van de Kaderwet zbo’s.6 Deze luidde dat bij zbo’s de overheidstaken en publieke middelen op afstand van de
Minister en daarmee op afstand van de parlementaire controle zijn geplaatst. Teneinde
de volksvertegenwoordiging zo goed mogelijk geïnformeerd te doen zijn werd het gewenst
geacht dat de jaarverslagen niet alleen op verzoek konden worden verkregen, maar dat
zij rechtstreeks aan de volksvertegenwoordiging zouden worden toegezonden. Anno 2021
publiceert echter (bijna) elk zbo het jaarverslag op internet, waardoor het merendeel
van de jaarverslagen goed toegankelijk is voor de volksvertegenwoordiging, zonder
dat daarvoor een separaat verzoek ingediend hoeft te worden.
In het beleidsontwikkelingstraject dat zal volgen op de brede evaluatie van de organisatiekaders
voor rijksorganisaties op afstand wordt bovengenoemde notie meegenomen.7 Het is ook in dat beleidstraject dat meer fundamenteel wordt bezien of de eerder
gemaakte beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van zbo’s, zoals neergelegd in de Kaderwet zbo’s, nog passen bij hoe we heden ten
dage aankijken tegen het afleggen van publieke verantwoording. Nieuwe keuzes daarin
zijn aan het nieuwe kabinet. Hierbij zij overigens aangetekend dat het ontbreken van
rechtstreekse bevoegdheden van het parlement jegens een zbo niet betekent dat er op
dit moment geen rechtstreekse contacten kunnen zijn tussen parlement en zbo. Dit blijkt
bijvoorbeeld ook uit de toelichting op Aanwijzing 1 van de Aanwijzingen inzake externe
contacten rijksambtenaren waarin wordt gemeld dat wanneer de Kamer een bestuurder
of een medewerker van een zbo wil horen, tussenkomst van de betrokken Minister niet
is vereist.8 Wel wordt gesteld dat het wenselijk is dat de betrokken Minister door de Kamer tegelijk
met de uitgenodigde persoon in kennis wordt gesteld van het verzoek van de Kamer.
Het onderhavige wetsvoorstel is in die zin beperkt dat het slechts de uitwerking van
eerder aangekondigde wetsaanpassingen bevat. Zij moeten dan ook gezien worden als
verbeteringen binnen het raamwerk van het huidige verzelfstandigingsbeleid; verbeteringen
die in elk geval gewenst zijn en niet dienen te worden uitgesteld tot de brede evaluatie.
2.1.3 Doelmatigheidsbeoordeling
De Kaderwet zbo’s bepaalt in artikel 35, vierde lid, dat de jaarrekening vergezeld
gaat van een (doelmatigheids)verslag van bevindingen van de externe accountant over
de vraag of het beheer en de organisatie van het zbo voldoen aan eisen van doelmatigheid.
Deze bepaling ziet op publiekrechtelijke zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid en
– via de schakelbepaling in artikel 37 van de Kaderwet zbo’s – op privaatrechtelijke
zbo’s met alleen wettelijke taken. Uit de evaluatie van de Kaderwet zbo’s blijkt dat
het verslag in veel gevallen niet aanwezig is. Uit vervolgonderzoek naar aanleiding
van de evaluatie blijkt dat waar het verslag wel aanwezig is, het verslag vooral informatie
geeft over de vraag of de kernprestatie-indicatoren juist tot stand zijn gekomen of
dat het zich beperkt tot de constatering dat er geen aanwijzingen zijn voor ondoelmatigheid.9 Het kabinet hecht eraan dat wordt toegezien op een doelmatige besteding van publieke
gelden. Nu uit de evaluatie naar voren is gekomen dat het verplichte doelmatigheidsverslag
van de accountant niet het juiste instrument is om dat te bereiken, heeft het kabinet
in de Kamerbrief naar aanleiding van dit vervolgonderzoek aangekondigd dat die verplichting
wordt geschrapt en dat wordt ingezet op andere instrumenten.10 Daarin is onder meer het onderstaande naar voren gebracht.
«Toezicht en verantwoording bij zbo’s vindt plaats binnen de driehoek (eigenaar, opdrachtgever,
opdrachtnemer) en bij de periodieke evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het functioneren van het zbo zoals die eens in de vijf jaar door de vakminister
wordt uitgevoerd en aan beide kamers der Staten-Generaal moet worden toegezonden (artikel
39, eerste lid, Kaderwet). Vanuit de stelselverantwoordelijkheid voor zbo’s zal ik
samen met mijn ambtsgenoot van Financiën (hierna: FIN), in lijn met de operatie Inzicht
in Kwaliteit, inzetten op een solide beoordeling van de doelmatigheid van het functioneren
van zbo’s en de verantwoording hierover. Daartoe zal aan de hand van onder meer de
ervaring met de Comptabiliteitswet, de Regeling agentschappen, onderzoeksbevindingen
en best practices, een ordentelijke toetsing en verslaglegging worden gestimuleerd
als basis voor de gesprekken in de driehoek, de jaarverslaglegging en voor een aparte
paragraaf in de door de vakminister op te stellen (vijfjaarlijkse) periodieke beoordeling.»
In vervolg op bovenstaande is aangekondigd dat de inzet van de ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en van Financiën zich in ieder geval zal
richten op enerzijds het stimuleren en faciliteren (bijvoorbeeld met handreikingen
en intervisies) en anderzijds het periodiek monitoren van de solide beoordeling van
de doelmatigheid van het functioneren van een zbo. Met deze maatregelen verwacht het
kabinet de doelmatigheid van zbo’s beter te borgen dan met het verplichte doelmatigheidsverslag.
Aanvullend stelt het kabinet voor een wijziging van de bepaling over de evaluaties
van individuele zbo’s door te voeren die het mogelijk maakt bij ministeriële regeling
nadere regels te stellen over de inhoud en inrichting van die evaluaties. Indien nodig
kunnen dan via wettelijke voorschriften (kwaliteits)eisen aan de evaluaties worden
gesteld. In het bijzonder wordt daarbij gedacht aan eisen met betrekking tot het monitoren
van de doelmatigheid. Vooralsnog is echter de insteek dat de gewenste kwaliteitsimpuls
wordt bereikt door een handleiding voor het evalueren van zbo’s. Deze handleiding
is in interdepartementaal verband opgesteld, onder regie van de ministeries van BZK
en FIN. Sinds medio 2020 wordt met de handleiding gewerkt. Uiteraard kunnen vakdepartementen
bij het toepassen van de handleiding rekenen op de hulp van de ministeries van BZK
en FIN. De handleiding beoogt houvast te bieden voor de evaluatie, met speciale aandacht
voor het aspect doelmatigheid. Daarnaast is de bedoeling dat meer gelijkvormigheid
van de evaluaties bijdraagt aan een gezamenlijk leer- en ontwikkelproces van de geëvalueerde
organisaties. Bij de volgende evaluatie van de Kaderwet zbo’s zal aandacht worden
besteed aan de kwaliteit van de evaluaties van individuele zbo’s en de rol van de
handleiding daarbij.
2.2 Wijziging van de Kaderwet adviescolleges
In artikel 4, tweede lid, van de Archiefwet 1995 is voorgeschreven dat een regeling,
waarbij een tijdelijk overheidsorgaan wordt ingesteld, een voorziening inhoudt omtrent
de bewaring van de archiefbescheiden na zijn opheffing. Deze bepaling noopt ertoe
dat in ieder instellingsbesluit of iedere instellingsregeling van een tijdelijk of
eenmalig adviescollege hiervoor een voorziening moet worden getroffen. Uit oogpunt
van vereenvoudiging van regelgeving en het scheppen van duidelijkheid voor de praktijk
wordt voorgesteld hiervoor een bepaling in de Kaderwet adviescolleges op te nemen
die in beginsel voor alle tijdelijke of eenmalige adviescolleges geldt. Hun archiefbescheiden
worden na opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel
eerder overgebracht naar het archief van de betreffende vakminister.
3. Gevolgen
Dit wetsvoorstel betreft het interne organisatierecht van de rijksoverheid en heeft
met name gevolgen voor zbo’s en ministeries. Zij zullen hun interne werkwijze en onderlinge
afspraken moeten aanpassen aan de nieuwe situatie. Voor wat betreft de aanpassingen
omtrent het jaarverslag en de openbaarmaking van nevenfuncties wordt de regelgeving
versimpeld en aangesloten bij reeds bestaande praktijken (bijvoorbeeld de publicatie
van nevenfuncties op de website van een zbo).
Door het moderniseren van publicatie- en verantwoordingsverplichtingen wordt de informatie
over het functioneren van het zbo kwalitatief beter en gemakkelijker vindbaar, ook
voor burgers.
De financiële gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor de zbo’s zijn beperkt. De
kosten voor het publiceren op internet van de nevenfuncties van de leden van het zbo
zullen beperkt zijn. Bovendien is het voor menig zbo al bestaande praktijk. Daar staat
tegenover dat de kosten gemoeid met de terinzagelegging van die nevenfuncties en het
doelmatigheidsverslag wegvallen.
Voor de ministeries vervalt de verplichting de nevenfuncties van zbo-bestuurders ter
inzage te leggen. De daarmee gemoeide kosten vervallen ook.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De Kaderwet zbo’s gaat over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden
tussen Minister en zbo. De dagelijkse werkrelatie tussen Minister en zbo wordt in
beginsel vormgegeven langs de lijnen van de Circulaire governance ten aanzien van
zbo’s.11 Met de voorgestelde wijzigingen wordt een aantal punten in de relatie tussen Minister
en zbo gewijzigd die worden verwerkt in de circulaire. Beoogd wordt daarmee zaken
te vereenvoudigen, bijvoorbeeld als het gaat om het ontsluiten van (verantwoordings-)informatie
via internet, en te verduidelijken of meer handvatten te bieden, bijvoorbeeld als
het gaat om de beoordeling van de doelmatigheid.
5. Advies en consultatie
Dit wetsvoorstel is van 13 november 2020 tot en met 13 december 2020 in internetconsultatie
geweest. Op de internetconsultatie zijn twee reacties binnengekomen. De Kamer van
Koophandel heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen van
de Kaderwet zbo’s12. Daarbij geeft zij aan op de hoogte gehouden te willen worden van de uitwerking van
andere manieren van toezicht op het doelmatigheidsbeginsel. Zoals in paragraaf 2.1.3
is aangegeven wordt beoogd met de daar genoemde handleiding het doelmatigheidsonderzoek
een kwaliteitsimpuls te geven. Door het gezamenlijk gebruik van de handleiding kan
er bij zbo’s en ministeries een leer- en ontwikkelproces plaatsvinden als het gaat
om het komen tot doelmatigheidseisen en de evaluatie daarvan.
De andere reactie op de internetconsultatie is afkomstig van een particulier. Deze
reactie richt zich op de openbaarmaking van nevenfuncties. Voor artikel 13 van de
Kaderwet zbo’s worden twee suggesties voor de formulering gegeven en voor de Kaderwet
adviescolleges wordt voorgesteld eveneens een plicht tot openbaarmaking van nevenfuncties
op te nemen. Dit alles zou volgens de indiener er toe moeten leiden dat er meer inzicht
komt in de andere functies die leden van een zbo of adviescollege bekleden. Ook geeft
de indiener BZK in overweging om zelf een openbaar register van nevenfuncties (in
elk geval van zbo’s) in te richten.
Het kabinet heeft met de voorgestelde wetswijziging gekozen voor een beperkte aanpassing.
Dit met het oog op de lopende brede evaluatie van de organisatiekaders voor rijksorganisaties
op afstand. In deze evaluatie worden ook de beide Kaderwetten betrokken. Hoewel de
suggesties van de indiener zeker het overwegen waard zijn, acht het kabinet het nu
niet het moment om grotere ingrepen in het stelsel van organisatiekaders voor rijksorganisaties
op afstand te doen. De gedane voorstellen zullen wel worden meegewogen in een volgende
– meer beleidsrijke – wetswijziging. De reactie is in de kern een oproep om meer aandacht
te geven aan de openbaarmaking van andere functies van leden van zbo’s en adviescolleges.
Het kabinet neemt die oproep ter harte en zal hier ook in de contacten met zbo’s en
adviescolleges aandacht voor vragen.
Dit wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het
college heeft besloten om geen formeel advies uit te brengen. De gevolgen voor de
regeldruk zijn niet substantieel.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
De aanpassingen in de in dit onderdeel genoemde artikelen zijn een gevolg van de huidige
portefeuilleverdeling. Niet langer is de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk
voor deze wet, maar de Minister van BZK.
Artikel I, onderdeel B
Met de wijziging van artikel 13, derde lid, wordt gevolg gegeven aan de wens om de
nevenfuncties van (bestuurs)leden van zbo’s voortaan door de zbo bekend te laten maken
op de eigen website. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.1 van het algemeen deel van
deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel C
Met de wijziging van artikel 18, tweede lid, wordt bepaald dat de zbo’s zelf verantwoordelijk
zijn voor het verzenden van hun jaarverslag aan beide Kamers der Staten-Generaal vóór
de derde woensdag in mei. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel
van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel D
De Kaderwet zbo’s bepaalt in artikel 35, vierde lid, dat de jaarrekening vergezeld
gaat van een (doelmatigheids)verslag van bevindingen van de externe accountant over
de vraag of het beheer en de organisatie van het zbo voldoen aan eisen van doelmatigheid.
Deze bepaling, en daarmee de verplichting tot het opnemen van een doelmatigheidsverslag
bij de jaarrekening op grond van de Kaderwet zbo’s, wordt geschrapt. Dat neemt niet
weg dat deze verplichting op grond van andere wetgeving kan blijven bestaan. Verwezen
wordt naar paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel E
Met de invoeging van een nieuw tweede lid in artikel 39 wordt het mogelijk gemaakt
bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud en inrichting van
evaluaties van individuele zbo’s. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.3 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting.
Artikel II
In het nieuwe artikel 16a in de Kaderwet adviescolleges is de verplichting opgenomen
om alle archiefbescheiden te bewaren na opheffing van een adviescollege. Verwezen
wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Artikelen III tot en met VI
In de betreffende artikelen van de Wet langdurige zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg,
de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland en de Zorgverzekeringswet wordt geregeld
dat onverminderd artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet zbo’s door de accountant
verslag moet worden gedaan over de vraag of het beheer en de organisatie van de in
die wetten genoemde instanties voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid
en controleerbaarheid. Met het vervallen van artikel 35, vierde lid (zie Artikel I,
onderdeel D), dient in die artikelen de zinsnede «onverminderd artikel 35, vierde
lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen» te komen te vervallen.
Artikel VII
Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) en Airport Coordination Netherlands
(hierna: ACNL) kunnen niet voldoen aan de voorgestelde wijziging van artikel 18 van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen waar het gaat om de data van vaststelling
en toezending van het jaarverslag.
Voor LVNL hangt dit samen met het Nederlandse lidmaatschap van Eurocontrol. Ingevolge
het Eurocontrolverdrag geschieden de facturering, inning en afdracht van de heffingen
voor luchtverkeersbegeleiding in de «en route heffingenzone» van de aangesloten lidstaten
door het Central Route Charging Office (hierna: CRCO), een van de onderdelen van de
Eurocontrolorganisatie. Het CRCO levert de LVNL de gegevens over de opbrengsten van
het gebruik van het Nederlandse luchtruim die van belang zijn voor de jaarrekening
van de LVNL. Deze CRCO statements zijn pas eind maart beschikbaar. Op basis van deze
CRCO statements kan de accountant van de LVNL medio april de controle van de jaarrekening
afronden.
Voor ACNL geldt dat, als gevolg van internationale seizoenindeling bij de luchtvaartmaatschappijen,
ACNL werkt met een gebroken boekjaar van 1 april van elk jaar tot en met 31 maart
van het volgende jaar.
Voor LVNL wordt een uiterlijke datum van toezending aan de Minister gehanteerd van
1 mei, voor ACNL van 1 juni. Gelet op de samenhang tussen de vaststelling van het
jaarverslag en de indiening bij en goedkeuring van de jaarrekening door de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat zal het jaarverslag van beide organisaties zes weken
na toezending aan de Minister aan de Staten-Generaal worden gezonden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.