Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 874 Wijziging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 in verband met regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet van een koninklijk besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding en strekking van het wetsvoorstel
Artikel VIII van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (hierna: Twm) bevat een vervalbepaling.
Uitgangspunt van deze bepaling is dat de bepalingen die met de Twm of latere wijzigingswetten
tot stand zijn gebracht en in artikel VIII, eerste lid, van de Twm worden genoemd,
drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Twm vervallen. Bij koninklijk
besluit kan deze termijn steeds ten hoogste drie maanden worden verlengd (artikel VIII,
derde lid, Twm). Het ontwerp voor het koninklijk besluit wordt ten minste een week
voorgehangen bij zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer (artikel VIII, vierde lid,
Twm). Sinds de inwerkingtreding van de Twm per 1 december 20201 zijn alle in artikel VIII, eerste lid, van de Twm genoemde bepalingen twee keer verlengd
met steeds drie maanden, dus eerst tot 1 juni 2021 en vervolgens tot 1 september 2021.2
Met dit wetsvoorstel krijgen beide Kamers van de Staten-Generaal het wettelijk recht
om in de toekomst een bij koninklijk besluit vastgestelde verlenging ongedaan te maken
en daarmee de werkingsduur van de Twm definitief te beëindigen. Overeenkomstig de
door de Eerste Kamer uitgesproken voorkeur in de motie-De Boer c.s.3, wordt dit vormgegeven door in de Twm het vereiste op te nemen dat een koninklijk
besluit tot verlenging is onderworpen aan goedkeuring bij wet. Deze procedure houdt
kort gezegd in dat de regering onverwijld na de plaatsing van het koninklijk besluit
tot verlenging in het Staatsblad, een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet indienen
(waarbij advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State achterwege kan
blijven) dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit. Indien de Tweede of
de Eerste Kamer het wetsvoorstel verwerpt, vervallen met vrijwel onmiddellijke ingang
alle bepalingen waarvan de werkingsduur werd verlengd. Verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel
heeft dus feitelijk tot gevolg dat de Twm ophoudt te bestaan en er geen wettelijke
maatregelen meer kunnen worden getroffen ter bestrijding van de epidemie van covid-19
of een directe dreiging daarvan. Aan de op dat moment geldende wettelijke maatregelen
ontvalt dan de wettelijke basis. De desbetreffende ministeriële regelingen4 en het Tijdelijk besluit veilige afstand vervallen daarmee van rechtswege. In verband
met de onwenselijkheid om een voorhang- en nahangprocedure te combineren, wordt in
het wetsvoorstel voorgesteld om de thans in artikel VIII, vierde lid, van de Twm opgenomen
voorhangprocedure voor het verlengingsbesluit te laten vervallen.
2. Aanleiding en voorgeschiedenis
In artikel VIII, vierde lid, van de Twm is thans bepaald dat de voordracht voor een
koninklijk besluit dat er toe leidt dat bepaalde coronamaatregelen worden verlengd
(hierna: verlengingsbesluit), niet eerder wordt gedaan dan een week nadat het ontwerp
aan de Tweede en de Eerste Kamer is voorgelegd.
In de Tweede Kamer zijn verschillende amendementen ingediend om de Tweede Kamer of
beide Kamers meer zeggenschap over verlengingsbesluiten te geven via een zware voorhangprocedure.
Bij de behandeling van het voorstel tot de Twm hebben de leden Van Haga en Baudet
een amendement ingediend dat tot strekking had dat de Tweede Kamer verlenging van
de Twm kon blokkeren.5 Een door het lid Hijink ingediende amendement kende dat recht zowel aan de Tweede
Kamer als de Eerste Kamer toe.6 Beide amendementen zijn door de Tweede Kamer verworpen.7 Bij de behandeling van een ander wetsvoorstel heeft het lid Van Houwelingen bij wege
van amendement getracht opnieuw zowel de Tweede als de Eerste Kamer via een zware
voorhangprocedure meer zeggenschap toe te kennen.8 Echter, ook dat amendement is door de Tweede Kamer verworpen.
In de Eerste Kamer is de motie-Janssen c.s. ingediend.9 In deze motie is de regering verzocht om op de kortst mogelijke termijn mogelijk
te maken dat over de verlenging van de Twm bepalende zeggenschap aan de Staten-Generaal
toekomt. Na aanname van deze motie op 27 oktober 202010 heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Eerste
Kamer de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) verzocht haar
op de hoogte te stellen van de wijze van uitvoering van de motie en het beoogde tijdpad.
Bij brief van 1 december 2020 heeft de Minister van VWS aangegeven dat een voorziening,
zoals in de motie wordt verzocht, majeure implicaties heeft en dat voor de vormgeving
van de verzochte voorziening verschillende modaliteiten denkbaar zijn. Vanwege de
door de Tweede Kamer verworpen amendementen van de leden Van Haga en Baudet onderscheidenlijk
Hijink hecht de Minister van VWS eraan om hierover in overleg met de Tweede Kamer
te treden.11 Na enkele verzoeken vanuit de Eerste Kamer12 heeft de Minister van VWS bij brief van 28 januari 202113 een overzicht gegeven van de mogelijke modaliteiten voor het creëren van parlementaire
zeggenschap bij verlenging van de Twm (hierna: modaliteitenbrief). Na schriftelijke
vragen hierover van zowel de Tweede als de Eerste Kamer14 is in de Eerste Kamer tijdens de behandeling van de twee verslagen van nader schriftelijk
overleg op dit punt op 23 februari 202115 de motie-De Boer c.s.16 aangenomen. In deze motie is voor wat betreft de bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal
bij verlenging van de Twm de voorkeur uitgesproken voor de modaliteit van delegatie
onder het vereiste van goedkeuring bij wet en is de regering verzocht dit oordeel
van de Eerste Kamer over te brengen aan de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling, en
deze optie nadrukkelijk met de Tweede Kamer te bespreken, en vervolgens de Eerste
Kamer te berichten.17 Aan het deel van de motie om het oordeel van de Eerste Kamer aan de Tweede Kamer
in nieuwe samenstelling over te brengen, heeft de Minister van VWS bij brief van 20 april
2021 voldaan.18 De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer heeft vervolgens
in een procedurevergadering besloten om de brief van 20 april 2021 voor kennisgeving
aan te nemen. De Minister van VWS heeft de Eerste Kamer hierover bericht bij brief
van 21 mei 202119 en in die brief vermeld dat de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk alsnog om de gewenste
duidelijkheid zal worden gevraagd. Zover is het echter niet gekomen omdat tijdens
een debat op 25 mei 2021 dit onderwerp opnieuw is besproken in de Eerste Kamer. Bij
die gelegenheid is namens het kabinet uitgesproken dat, om meer recht te kunnen doen
aan de wensen van de Eerste Kamer, het voortvarender kan worden aangepakt door zo
snel mogelijk een wetsvoorstel voor te bereiden waarin de voorkeursvariant uit de
motie-De Boer c.s. wordt geregeld. Naar aanleiding hiervan is voorliggend wetsvoorstel
opgesteld.
3. Onderwerp van het wetsvoorstel
Zoals uit paragraaf 2 van deze toelichting blijkt, is de aanleiding voor dit wetsvoorstel
de wens van de Eerste Kamer om de Staten-Generaal bepalende zeggenschap te laten hebben
over koninklijke besluiten tot verlenging van de werkingsduur van de wettelijke grondslagen
die met de Twm of latere wetten tot stand zijn gebracht, om maatregelen in verband
met de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan te
kunnen treffen (hierna: verlenging van de Twm). Om hieraan tegemoet te komen, is in
voorliggend wetsvoorstel bepaald dat het koninklijk besluit tot verlenging van de
Twm aan wettelijke goedkeuring wordt onderworpen. Dit is een zogeheten nahangprocedure.
In verband met deze wijziging wordt in het wetsvoorstel voorgesteld om de in de Twm
opgenomen voorhangprocedure voor het verlengingsbesluit te laten vervallen. Het combineren
van een voorhangprocedure en een nahangprocedure ten aanzien van het verlengingsbesluit
zou namelijk leiden tot een doublure in parlementaire betrokkenheid, die bovendien
met elkaar kunnen interfereren.
Belangrijkste betrokkenen bij de in dit wetsvoorstel voorgestelde goedkeuringswetsvoorstel
zijn hiermee de Tweede en Eerste Kamer. Zij krijgen bepalende zeggenschap over de
verlenging van de Twm.
4. Wat is het probleem?
De wettelijke grondslagen die met de Twm en latere wetten tot stand zijn gebracht,
vormen de grondslag voor de maatregelen in verband met de bestrijding van de epidemie
van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Besluiten over de verlenging van de
Twm hebben een grote maatschappelijke betekenis. Immers, de op de wettelijke grondslagen
gebaseerde maatregelen kunnen diep ingrijpen in het leven van burgers en kunnen vergaande
gevolgen hebben voor bedrijven. Om deze reden is in artikel VIII, vierde lid, van
de Twm voorzien in een voorhangprocedure voor zowel de Tweede als de Eerste Kamer
over het verlengingsbesluit. Ook wordt ingevolge artikel 58t van de Wet publieke gezondheid
(hierna: Wpg) de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling advisering)
elke drie maanden gehoord over de krachtens hoofdstuk Va van de Wpg geldende maatregelen
voorafgaand aan het verlengingsbesluit. Bovendien wordt op grond van artikel 58c,
tweede lid, van de Wpg een krachtens hoofdstuk Va van de Wpg vastgestelde ministeriële
regeling ten minste een week nagehangen bij de Tweede en Eerste Kamer en vervalt de
ministeriële regeling van rechtswege, indien de Tweede Kamer binnen die week besluit
niet in te stemmen met de ministeriële regeling. Echter, in al deze gevallen is er
voor de Eerste Kamer geen sprake van bepalende zeggenschap, omdat het voorhangprocedures
betreft waarbij de Eerste Kamer geen formele mogelijkheid heeft een verlengingsbesluit
vooraf te blokkeren of achteraf ongedaan te maken. Ook heeft de Eerste Kamer, anders
dan de Tweede Kamer, geen doorslaggevende zeggenschap bij de krachtens hoofdstuk Va
van de Wpg vastgestelde ministeriële regelingen. Dit heeft met name in de Eerste Kamer
tot onvrede geleid. De Eerste Kamer heeft de wens te kennen gegeven dat beide Kamers
van de Staten-Generaal bepalende zeggenschap hebben bij de verlenging van de Twm.
5. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Om de modaliteit van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet te introduceren,
is wetgeving nodig. In de huidige wet is in een dergelijke procedure immers niet voorzien.
In de modaliteitenbrief worden verschillende manieren genoemd om deze bepalende zeggenschap
vorm te geven. Een goedkeuringswet betreft de uitwerking van modaliteit 6, blokkeringsrecht
via de wetsprocedure. Deze procedure wordt voorgesteld omdat hiermee zo veel mogelijk
wordt aangesloten bij het bekende instrument van wetgeving en het meer voorkomende
instrument van een goedkeuringswet. Ook wordt voor dit instrument gekozen omdat hiermee
maximale zeggenschap aan de Staten-Generaal wordt gegeven. Om deze reden verdienen
de modaliteiten 1 tot en met 5 uit de modaliteitenbrief, die zien op verschillende
varianten van een blokkeringsrecht van de beide Kamers van de Staten-Generaal, dan
wel één van beide Kamers, vóór de voordracht van een koninklijk besluit dan ook niet
de voorkeur.
Modaliteit 9 (politieke toezegging in plaats van wettelijke regeling) had de voorkeur
van het kabinet, en het kabinet is nog steeds van mening dat deze modaliteit op de
snelste en meest laagdrempelige manier materieel zou leiden tot bepalende zeggenschap
van beide Kamers der Staten-Generaal. Het kabinet heeft echter geconstateerd dat gelet
op het debat met de Eerste Kamer op 25 mei 2021 en de door de Eerste Kamer aangenomen
motie-De Boer c.s., een dergelijke toezegging naar het oordeel van de Eerste Kamer
onvoldoende tegemoet zou komen aan de met name in de Eerste Kamer levende wens om
deze bepalende zeggenschap ook formeel te regelen. Om deze reden is in voorliggend
wetsvoorstel toch voorgesteld een wettelijke voorziening te treffen die de beide Kamers
een wettelijk recht toekent om verlenging van de Twm ongedaan te maken.
6. Inhoud van het wetsvoorstel
Om bepalende zeggenschap aan beide Kamers der Staten-Generaal te bieden inzake het
verlengingsbesluit, wordt in voorliggend wetsvoorstel voorgesteld dat het verlengingsbesluit
onverwijld moet worden gevolgd door de indiening van een wetsvoorstel voor een goedkeuringswet.
Overeenkomstig de door de Eerste Kamer uitgesproken voorkeur in de motie-De Boer c.s.
wordt dit vormgegeven door – in een gewijzigd vierde lid van artikel VIII van de Twm –
het vereiste op te nemen dat een koninklijk besluit tot verlenging is onderworpen
aan goedkeuring bij wet. Deze procedure houdt kort gezegd in dat de regering onverwijld
na de plaatsing van het koninklijk besluit tot verlenging in het Staatsblad, een wetsvoorstel
bij de Tweede Kamer moet indienen dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit.
De Afdeling advisering wordt ingevolge artikel 58t van de Wpg gehoord over de geldende
maatregelen in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe
dreiging daarvan voorafgaand aan het verlengingsbesluit. De Afdeling advisering kan
hiermee een opinie geven over de noodzaak van verlenging van de maatregelen in verhouding
tot de inbreuk die deze maatregelen kunnen maken op de grondrechten. In de huidige
praktijk wordt het concept-verlengingsbesluit aan de Afdeling advisering voorgelegd
en wordt in de toelichting bij het ontwerpbesluit dat bij de Tweede en de Eerste Kamer
wordt voorgehangen, ingegaan op het advies van de Afdeling advisering. Toepassing
van artikel 58t van de Wpg maakt dat het advies van de Afdeling advisering vooraf
kan worden betrokken bij de vraag of en, zo ja, welke maatregelen mogelijkerwijze
moeten kunnen blijven worden genomen en welke grondslagen in de Twm daarvoor dus moeten
blijven bestaan. Het wordt wenselijk geacht om deze vroegtijdige betrokkenheid van
de Afdeling advisering te handhaven. De inmiddels twee op grond van artikel 58t van
de Wpg door de Afdeling advisering uitgebrachte adviezen20 zijn voor de regering van grote waarde gebleken bij de voorbereiding van de toen
te nemen beslissingen over (verdere) verlenging van de Twm.
Het voorliggende wetsvoorstel voorziet erin dat op het verlengingsbesluit onverwijld
een goedkeuringswetsvoorstel moet volgen. Voorts is bepaald dat over het goedkeuringswetsvoorstel
het horen van de Afdeling advisering achterwege kan blijven. Artikel 73, eerste lid,
laatste volzin, van de Grondwet maakt een uitzondering mogelijk op de hoofdregel dat
de Afdeling advisering over wetsvoorstellen wordt gehoord. De regering benadrukt dat,
gelet op de grondwettelijke positie van de Afdeling advisering bij de totstandkoming
van wetgeving, terughoudendheid betracht dient te worden bij gebruikmaking van deze
mogelijkheid. Maar in het onderhavige geval zijn daarvoor goede argumenten. In de
eerste plaats is evident dat het wetsvoorstel moet worden ingediend; de wet schrijft
dit immers dwingend voor. In de tweede plaats staat de inhoud van het wetsvoorstel
volledig vast, namelijk de goedkeuring van het koninklijk besluit tot verlenging.
De praktijk van advisering door de Afdeling advisering over wetsvoorstellen die strekken
tot goedkeuring van gedelegeerde regelgeving op basis van de figuur van delegatie
onder het vereiste van goedkeuring bij wet laat dan ook zien dat de Afdeling hierover
steeds een blanco advies uitbrengt.21 Een volgend argument is dat het niet de voorkeur heeft om de Afdeling advisering
tweemaal over dezelfde materie te laten adviseren. Artikel 58t van de Wpg regelt immers
dat de Afdeling advisering adviseert voorafgaand aan het verlengingsbesluit. In dit
opzicht is de gemaakte uitzondering te vergelijken met de uitzondering die in artikel 19,
aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State is gemaakt op het horen van de
Afdeling advisering over wetsvoorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het
voornemen tot opzegging van een verdrag, indien dit verdrag of dit voornemen eerder
ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal was voorgelegd. Ook die uitzondering
is opgenomen om doublures te voorkomen. Ten slotte verplicht het voorgestelde artikel VIII,
vierde lid, eerste zin, van de Twm tot «onverwijlde» indiening. Hoe snel de Afdeling
advisering ook zou kunnen adviseren, een advies en het nader rapport nemen toch enige
tijd in beslag. Afzien van het horen is niet verplicht, maar betreft een bevoegdheid.
Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat de Afdeling advisering over wetsvoorstellen
wordt gehoord, maar is het niettemin mogelijk om daarvan af te zien als dat tot «onnodige
doublures» zou leiden.
Het voorliggende wetsvoorstel strekt er voorts toe dat de voorhangprocedure, zoals
geregeld in het huidige vierde lid van artikel VIII van de Twm, komt te vervallen
in verband met de onwenselijkheid om een voorhang- en nahangprocedure te combineren.
Hiervoor is gekozen omdat de voorgestelde nahangprocedure, anders dan de bestaande
voorhangprocedure, aan de Tweede en Eerste Kamer juridisch bepalende zeggenschap geeft.
Indien de Tweede of de Eerste Kamer het goedkeuringswetsvoorstel namelijk verwerpt,
vervallen met vrijwel onmiddellijke ingang, op het eerst mogelijke moment dat praktisch
haalbaar is, alle bepalingen waarvan de werkingsduur werd verlengd. Verwerping van
het goedkeuringswetsvoorstel heeft dus feitelijk tot gevolg dat de Twm na een dag
ophoudt te bestaan en er geen wettelijke maatregelen meer kunnen worden getroffen
ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Aan
de op dat moment geldende wettelijke maatregelen ontvalt dan de wettelijke basis.
De desbetreffende ministeriële regelingen en het Tijdelijk besluit veilige afstand
vervallen daarmee van rechtswege. Dit is het wezenlijke verschil met de lichte voorhangprocedure
van het verlengingsbesluit, waarbij de Tweede of de Eerste Kamer weliswaar bezwaren
kenbaar kunnen maken tegen verlenging, maar stopzetting van de verlenging niet kunnen
afdwingen. Om deze reden wordt voorgesteld de lichte voorhangprocedure te schrappen,
nu deze wordt vervangen door een nahangprocedure.
In de tijd totdat een goedkeuringswetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede Kamer
en gedurende de behandeling van dat wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer, blijven
de maatregelen die gebaseerd zijn op de wettelijke grondslagen die met de Twm of latere
wetten tot stand zijn gebracht, gelden en zal hier ook op gehandhaafd kunnen worden.
Het is onwenselijk als het verwerpen van het goedkeuringswetsvoorstel gedurende de
tijd waarin in verlenging is voorzien, ook gevolgen zou hebben voor de periode tussen
de inwerkingtreding van het verlengingsbesluit en het verwerpen van het wetsvoorstel
tot goedkeuring. Een verwerping van een wetsvoorstel zal blijken uit de eindstemming
in de Tweede of de Eerste Kamer. Om het hiervoor genoemde onwenselijke gevolg te voorkomen
wordt voorgesteld om in voorliggend wetsvoorstel te regelen dat indien het goedkeuringswetsvoorstel
wordt verworpen, de bepalingen of onderdelen daarvan die met het verlengingsbesluit
waren verlengd vanaf de tweede dag hierna – dus na het verwerpen – komen te vervallen.
Hiermee komt vanaf dat moment de grondslag te vervallen van de op die bepalingen of
onderdelen daarvan vastgestelde maatregelen in verband met de bestrijding van de epidemie
van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Voor deze regeling is gekozen zodat
na het verwerpen van het goedkeuringswetsvoorstel enige tijd beschikbaar is om de
nodige betrokkenen te informeren over de gewijzigde situatie. Zo kan bijvoorbeeld
worden voorkomen dat ten onrechte boetes worden opgelegd voor overtreding van maatregelen
die inmiddels niet meer gelden. Uiteraard doet dit niet af aan de geldigheid van de
maatregelen vóór dit moment.
Indien onverhoopt gedurende de periode waarop het verlengingsbesluit betrekking heeft,
de goedkeuringswet niet tot stand komt maar het goedkeuringswetsvoorstel ook niet
wordt verworpen, heeft dit geen gevolgen voor de geldigheid van het verlengingsbesluit.
Immers, de goedkeuringswet is een instrument voor de Tweede en de Eerste Kamer om
bepalende zeggenschap uit te kunnen oefenen op het verlengingsbesluit. Het uitblijven
hiervan tast de geldigheid van dit verlengingsbesluit zelf niet aan. Voor een ordelijk
wetgevingsproces is het wel van belang dat de verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel
na het verstrijken van de termijn waarop het verlengingsbesluit ziet, zonder gevolgen
blijft. Dit is nu het geval, omdat in het voorgestelde vijfde lid van artikel VIII
van de Twm is geregeld dat de verwerping van een goedkeuringswetsvoorstel alleen gevolgen
heeft indien de verwerping geschiedt voordat de in het koninklijk besluit genoemde
termijn waarop de daarin genoemde bepalingen of onderdelen daarvan vervallen is verstreken.
Verwerping na deze termijn heeft geen gevolgen voor het met aan dit goedkeuringswetsvoorstel
verbonden verlengingsbesluit, maar laat onverlet dat een volgend verlengingsbesluit
geheel of gedeeltelijk dezelfde bepalingen of onderdelen kan betreffen, ten aanzien
waarvan dan op grond van het voorgestelde artikel VIII, vierde lid, van de Twm weer
een nieuw goedkeuringswetsvoorstel moet worden ingediend.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Eén van de belangrijke gevolgen van voorliggend wetsvoorstel is dat de Tweede en de
Eerste Kamer hiermee in staat worden gesteld om in korte tijd een einde te maken aan
bestaande maatregelen in verband met covid-19 én aan de mogelijkheid om opnieuw maatregelen
te treffen op grond van de Twm. Dit gebeurt indien een goedkeuringswetsvoorstel wordt
verworpen. In het eerste geval is het van belang dat de uitvoerders en handhavers
van de lopende maatregelen kennis kunnen nemen van de nieuwe situatie. De uitvoerders
en handhavers op dit terrein zijn gewend aan snelle wisselingen van het beleid. Van
belang is vooral dat zij hiervan kennis kunnen nemen. Daarom is voorgesteld in voorliggend
wetsvoorstel om de gevolgen van het niet aannemen van een goedkeuringswetsvoorstel
in te laten gaan op de tweede dag na verwerping. Er is dan altijd één gehele dag om
de uitvoerders en handhavers te informeren. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van
de bestaande informatiestructuren.
8. Toepassing in Caribisch Nederland
De Wpg en de Twm zijn ook van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba. Deze wetten beogen ook voor deze openbare lichamen een juridische basis te
bieden voor maatregelen ter bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan.
Er is sprake van een systematiek van centraal vastgestelde regels, waarbij onderscheid
kan worden gemaakt binnen gemeenten, tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 58e, eerste lid, onder a van de
Wpg). Differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland of tussen de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan nodig zijn vanwege verschillen in de
lokale omstandigheden op de eilanden of vanwege de situatie in de omringende regio’s.
Met differentiatie is lokaal en regionaal maatwerk mogelijk en kunnen gerichte maatregelen
per gebied worden getroffen, waardoor andere gebieden niet meer beperkingen ondervinden
dan nodig is. De maatregelen dienen immers niet verder te gaan dan nodig is voor de
bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan. Op grond van de Twm zijn
er voor de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius afzonderlijke tijdelijke
regelingen met maatregelen tot stand gebracht. Hiervoor is gekozen vanwege verschillen
in de epidemiologische situatie. Met de verschillende regelingen kan er ook maatwerk
toegepast worden. Ook over de verlenging van de maatregelen in Caribisch Nederland
krijgen de beide Kamers der Staten-Generaal ingevolge dit wetsvoorstel bepalende zeggenschap.
De eilandsbesturen van de openbare lichamen zijn over voorliggend wetsvoorstel geconsulteerd.
Uit de ontvangen reacties is gebleken dat dit wetsvoorstel geen bezwaren ontmoet bij
de openbare lichamen.
9. Regeldruk
Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen
gevolgen voor de regeldruk heeft
10. Consultatie
Over dit wetsvoorstel heeft, afgezien van een consultatie van de eilandsbesturen van
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen (internet)consultatie plaatsgevonden.
Hiervan is afgezien omdat de belangrijkste betrokkenen bij dit wetsvoorstel – de Tweede
en Eerste Kamer – zich hierover kunnen uitspreken bij de behandeling ervan.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
In dit artikel wordt delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet geregeld
en wordt de lichte voorhangprocedure voor het verlengingsbesluit geschrapt. Hiervoor
wordt artikel VIII, vierde lid, van de Twm, waarin deze lichte voorhangprocedure is
opgenomen, vervangen door twee leden die betrekking hebben op het goedkeuringswetsvoorstel.
In het voorgestelde nieuwe vierde lid wordt bepaald dat een goedkeuringswetsvoorstel
onverwijld na plaatsing van het verlengingsbesluit in het Staatsblad ingediend zal
moeten worden. Het moment van plaatsing in het Staatsblad is een duidelijk en voor
eenieder kenbaar moment. Gelet op de maximale duur van de verlenging van de Twm met
ten hoogste drie maanden, is de gebruikelijke maximale termijn van acht weken een
lange termijn. Het niet opnemen van deze termijn geeft aan dat de bedoeling is een
goedkeuringswetsvoorstel juist sneller dan de gebruikelijke termijn van acht weken
in te dienen. Daartoe wordt de regering mede in staat gesteld door het achterwege
kunnen laten van het horen van de Afdeling advisering. De redenen hiervoor zijn vermeld
in paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.
In het vijfde lid is voorzien in de gevolgen van het verwerpen van het goedkeuringswetsvoorstel
of de intrekking daarvan. Om de redenen zoals in paragraaf 6 van het algemeen deel
van deze toelichting uiteengezet zijn, heeft een verwerping van het wetsvoorstel tot
gevolg dat de met het koninklijk besluit verlengde bepalingen met ingang van de tweede
dag na de dag waarop het wetsvoorstel is verworpen, komen te vervallen mits de verwerping
geschiedt voordat de in het verlengingsbesluit genoemde termijn waarop de daarin genoemde
bepalingen of onderdelen daarvan vervallen is verstreken. Het verwerpen van het goedkeuringswetsvoorstel
na de termijn waarvoor de maatregelen zijn verlengd, is dus zonder gevolgen. Er is
niet voor gekozen om het koninklijk besluit zelf te laten vervallen. Dit omdat het
verlengingsbesluit na het moment van verlenging materieel is uitgewerkt en het laten
vervallen van het verlengingsbesluit dus geen gevolgen zou hebben. De standaardbepaling
van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet (aanwijzing 2.40 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving) verbindt aan intrekking van een goedkeuringswetsvoorstel hetzelfde
rechtsgevolg als aan verwerping daarvan. Voor de goede wordt evenwel vermeld dat als
de regering van oordeel zou zijn dat de Twm tussentijds moet worden beëindigd, dit
zal dienen te geschieden door middel van de vaststelling van een koninklijk besluit
tot wijziging van het eerdere verlengingsbesluit, gevolgd door een op grond van het
voorgestelde artikel VIII, vierde lid, in te dienen wetsvoorstel dat strekt tot goedkeuring
van dat wijzigingsbesluit. Vanzelfsprekend ligt intrekking van het goedkeuringswetsvoorstel
gedurende de verlengingstermijn die genoemd is in het verlengingsbesluit waarop het
goedkeuringswetsvoorstel betrekking heeft, niet in de rede.
Artikel II
Met dit artikel wordt artikel 58t van de Wpg op twee punten technisch aangepast. In
artikel 58t is bepaald dat de Afdeling advisering elke drie maanden wordt gehoord
over de krachtens hoofdstuk Va van de Wpg geldende maatregelen voorafgaand aan een
besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Twm. De toevoeging
«van de Twm» ontbreekt in de artikeltekst, deze wordt hierbij alsnog ingevoegd. Daarnaast
wordt de zinsnede «elke drie maanden» geschrapt, omdat uit artikel VIII, derde lid,
van de Twm volgt dat de werkingsduur van een verlengingsbesluit ook minder dan drie
maanden kan bedragen.
Artikel III
Voorgesteld wordt dat dit wetsvoorstel de dag na publicatie in het Staatsblad in werking
treedt. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid op het gebied van de vaste
verandermomenten en invoeringstermijnen, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving. Het eerstvolgende verlengingsbesluit moet, gelet
op het laatstelijk vastgestelde koninklijk besluit tot verlenging tot 1 september
2021, vóór 1 september 2021 worden vastgesteld en in het Staatsblad worden gepubliceerd.
Het is wenselijk, gelet op de door de Eerste Kamer aanvaarde motie-De Boer c.s., dat
de procedure uit dit wetsvoorstel reeds van toepassing kan zijn op dit eerstvolgende
verlengingsbesluit. Dit betekent dat dit wetsvoorstel tot wet moet zijn verheven en
in werking zijn getreden voordat het eerstvolgende verlengingsbesluit in het Staatsblad
wordt gepubliceerd. Om deze reden is gebruik gemaakt van de uitzonderingsgrond b van
het vijfde lid van aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving betreffende
spoed- of noodregelgeving. Of inwerkingtreding voor het eerstvolgende verlengingsbesluit
haalbaar is, hangt uiteraard mede af van het verloop van de behandeling van dit wetsvoorstel
in beide Kamers der Staten-Generaal.
Deze memorie van toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Tegen |
D66 | 24 | Tegen |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.