Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 755 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de verlenging van de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen tot twee jaar
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 juni 2021
I. ALGEMEEN
De leden van de fractie van de VVD-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen.
Deze leden vinden het goed dat er door de regering naar de irritatie, zoals onderzocht
door de consumentenbond, wordt geluisterd en dat daardoor dit wetsvoorstel toeziet
op de verlenging van de geldigheid van cadeaubonnen naar twee jaar. Deze leden hebben
echter nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog enkele vragen die ze aan de regering willen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee cadeaubonnen
minstens twee jaar geldig worden in plaats van één. Deze leden hebben dit voorstel
gesteund en verwelkomen de wetswijziging.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, het CDA en de SP. Graag ga ik hieronder, mede namens
de Minister voor Rechtsbescherming, op deze vragen in. In deze nota zijn de vragen
en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording
ervan in gewone typografie. De vragen zijn voor de leesbaarheid voorzien van een nummer.
1. Doel en aanleiding
Vraag 1
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) in
haar advies de vraag stelt waarom in het wetsvoorstel niet is gekozen voor een onbeperkte
geldigheidsduur cadeaubonnen, omdat daarmee het doelbereik groter zal dan zijn dan
bij het voorliggende voorstel. Deze leden lezen dat de reden hiervan is, dat een onbeperkte
geldigheidsduur problematisch kan zijn voor cadeaubonnen voor een «ervaring» en bedrijven
het risico lopen op verlies als de kosten van de ervaringen in de loop der tijd stijgen.
Volgens het ATR kan dit risico eenvoudig worden weggenomen door de betreffende bonnen
van een nominale waarde te voorzien. Wil de regering hierop ingaan? Van de Stichting
Keurmerk Cadeaukaarten (SKC) is bekend dat zij voorstander is van een minimale geldigheidsduur
van drie jaar. Hoe wordt door de verschillende spelers op de cadeaukaartenmarkt over
een onbeperkte geldigheidsduur gedacht?
Op het moment dat cadeaubonnen een zeer lange of onbeperkte geldigheidsduur hebben,
neemt de financiële onzekerheid van de aangesloten ondernemers toe. Dat betreft met
name de zogeheten «belevenis»-bonnen, voor een prestatie in natura (zoals een ballonvaart).
Na lange tijd kan de nominale waarde van de cadeaubon dan niet meer in verhouding
staan tot de reële kosten van de prestatie in natura. Dit probleem wordt slechts in
die gevallen opgelost door het opnemen van een nominale waarde op de kaart, waarin
de consument bereid is om het extra bedrag bij te betalen. Wil de consument dat niet,
dan is de kaart niet in te wisselen, omdat de ondernemer de dienst niet langer kan
leveren tegen het nominale bedrag op de bon. Ik acht het proportioneel dat het financiële
«risico» dat hiermee gepaard gaat, na twee jaar overgaat van de ondernemer op de consument.
Ook voor de belevenisbonnen die zijn aangesloten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten
(SKC) geldt overigens een (minimale) geldigheidsduur van twee jaar. Deze termijn is
in 2016 in overleg met de Consumentenbond tot stand gekomen.1 Uit de reacties van marktpartijen op de internetconsultatie van het voorontwerp van
dit wetsvoorstel kwam geen wens om een onbeperkte geldigheidsduur naar voren.2 Daarom sluit het ingediende voorstel aan bij de aangenomen motie-Van den Berg3, die de regering verzocht de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen op twee jaar
te stellen.
Vraag 2
De leden van de SP-fractie vinden de cadeaubon in principe niet veel verschillen van
geld, wat zijn waarde behoudt. Waarom behoudt een cadeaubon niet zijn waarde?
Ik verwijs de leden van de SP-fractie naar het antwoord op vraag 1.
2. Huidige situatie
Vraag 3
De leden van de D66-fractie vernemen dat de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen
met een datumbepaling momenteel één jaar tot een termijn van maximaal vijf jaar behelst,
wanneer er geen termijn op de cadeaubon staat voorgeschreven. Deze leden vragen welk
aandeel van de cadeaubonnen momenteel een geldigheid van maximaal één jaar hanteert
voordat deze vervallen. Zij vragen of dit voor de overige geldigheidduren (van twee
tot en met vijf jaar) ook uiteengezet kan worden. Daarnaast vragen deze leden naar
het aandeel cadeaukaarten waarop geen uitgiftedatum staat vermeld, en die derhalve
geen geldigheidstermijn kennen.
Voor ongeveer een derde van de vijftig meest gangbare cadeaubonnen geldt een geldigheidsduur
van één jaar. Dit betreft een inschatting naar aanleiding van contacten met de branche.
Alleen deze cadeaubonnen worden geraakt door dit wetsvoorstel. Er is geen gedetailleerde
informatie beschikbaar, bijvoorbeeld bij het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS)
of bij de branche, over het aandeel van de overige geldigheidsduren en over het aandeel
onbeperkt geldige cadeaubonnen. Aangezien een aantal grote uitgevers van cadeaubonnen
is aangesloten bij SKC, zal conform de regels van deze organisatie een aanzienlijk
deel van de cadeaubonnen met een saldo drie jaar geldig zijn en een aanzienlijk deel
van de belevenisbonnen twee jaar.
2.1. Juridisch kader
Vraag 4
De leden van de CDA-fractie lezen dat duidelijkheid over de geldigheidstermijn van
een cadeaubon kan worden gegeven door bijvoorbeeld op een cadeaubon een uiterste geldigheidsduur
en/of uitgiftedatum te vermelden of door op een cadeaubon te vermelden dat deze vanaf
het moment van activeren voor een vastgestelde periode geldig is. Is de indruk van
de regering dat dit in de praktijk voldoende gebeurt, en dat zowel uitgevers als aanbieders
van cadeaukaarten zich bewust zijn van het belang om duidelijkheid te geven en dat
consumenten een verantwoordelijkheid hebben hier alert op te zijn?
Als op een cadeaubon zowel een uiterste geldigheidsduur als een uitgiftedatum ontbreekt
en ook niet op een andere wijze duidelijkheid wordt geboden over het begin of einde
van de geldigheidstermijn, is de bon onbeperkt geldig. Ondernemers zijn kostenbewust
en zullen er daarom scherp op zijn om een dergelijke situatie te voorkomen. Ondernemers
zijn daarnaast, op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken, meer specifiek artikel
6:193d van het Burgerlijk Wetboek (BW), verplicht om consumenten essentiële informatie
te verstrekken, zoals de geldigheidsduur van een cadeaubon. Als de ondernemer hieraan
voldoet, is het vervolgens een verantwoordelijkheid van de consument om erop alert
te zijn de cadeaubon tijdig te gelde te maken. De daarvoor benodigde informatie kan
de consument in sommige gevallen op de kaart zelf vinden, maar zij kunnen dit vaak
ook nagaan via de website van de uitgever van de cadeaubon of bij de kassa van een
winkel waar de bon kan worden besteed.
2.2. Problematiek
Vraag 5
De leden van de VVD-fractie vragen of er naast zelfregulering ook naar andere manieren
is gekeken om dit probleem op te lossen in plaats van wetswijziging, zoals het promoten
van Stichting Keurmerk Cadeaukaarten? Zo nee, is wat is de onderbouwing van de regering
om een wetswijziging proportioneel te achten? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie
op basis van welke onderbouwing wordt besloten welke publieke ongemakken in aanmerking
komen voor wetswijzigingen.
De ergernis bij consumenten over kort geldige cadeaubonnen bestaat al langere tijd.
Sinds de oprichting van SKC, hebben zich daarbij helaas maar negen uitgevers van cadeaukaarten
bij aangesloten. De ergernis van consumenten, alsmede het beperkte succes van zelfregulering,
liggen ten grondslag aan de motie-Van den Berg4, die de Tweede Kamer met grote meerderheid heeft aangenomen. Deze motie verzoekt
de regering de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen op twee jaar te stellen.
Deze duidelijke wens van de Tweede Kamer is voor mij aanleiding geweest om de onderhavige
wetswijziging voor te bereiden. Een minimale geldigheidsduur van twee jaar sluit aan
bij wat in een groot deel van de markt al de praktijk is. Het voorstel treft een goede
balans tussen het adresseren van de ergernis van consumenten enerzijds en anderzijds
het bieden van flexibiliteit en ondernemersvrijheid aan marktpartijen.
Vraag 6
De leden van de CDA-fractie lezen over drie knelpunten uit de eerdergenoemde motie-
Van den Berg (Kamerstuk
24 036, nr. 430
), die samenhangen met de huidige, korte minimale geldigheidsduur van cadeaukaarten
(één jaar), te weten
• de ergernis voor consumenten wanneer sprake is van een korte geldigheidsduur;
• het toevallen van substantiële bedragen (naar schatting tientallen miljoenen euro’s)
aan uitgevers van deze cadeaubonnen, zonder dat zij hiervoor een goed of dienst hoeven
te leveren, bij het snel verlopen van cadeaubonnen;
• de ineffectiviteit van zelfregulering om de klachten van consumenten over verlopen
bonnen afdoende te verminderen, wat blijkt uit het feit dat sinds de oprichting van
SKC in 2016 slechts negen cadeaubonnen hierbij aangesloten.
• Deze leden vragen of er naast de enquêtes van de Consumentenbond nog andere onderzoeken/publicaties
zijn, die bevestigen dat de korte geldigheidsduur van cadeaukaarten als een bron van
ergernis wordt ervaren.
De ergernis van consumenten over de korte geldigheidsduur van cadeaubonnen is een
langer lopend probleem. Deze ergernis was voor de Consumentenbond in 2016 aanleiding
om afspraken met de SKC te maken over de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen
(zie ook het antwoord op vraag 1).5 Ook consumentenprogramma’s als Kassa6, Meldpunt7 en Radar8 hebben er in de loop van het afgelopen decennium op meerdere momenten aandacht aan
besteed.
Vraag 7
Ter vergelijking zijn de leden benieuwd wat de minimale geldigheidsduur van cadeaukaarten
in de ons omringende landen is, zoals België of Duitsland. Kan de regering deze gegevens
voor de leden achterhalen?
In België bestaat geen specifieke regelgeving voor cadeaubonnen.9 Datzelfde geldt voor Duitsland. Wel heeft daar het Oberlandesgericht München in twee zaken geoordeeld dat een geldigheidsduur van één jaar onredelijk bezwarend
is voor de consument. Als niets over de geldigheidsduur is bepaald, is op grond van
de in Duitsland geldende algemene verjaringstermijn de cadeaubon in Duitsland drie
jaar geldig, vanaf 1 januari van het jaar nadat de bon in het bezit van de consument
is gekomen.10
Vraag 8
De leden van de CDA-fractie lezen dat als oorzaak van de ergernis voor consumenten
onder andere wordt genoemd dat de consument die de cadeaubon te besteden heeft vaak
niet degene is die de bon heeft gekocht en daarmee niet bewust kennis heeft genomen
van, noch een keuze heeft kunnen maken met betrekking tot de geldigheidsduur. Het
voorliggende wetsvoorstel lost dit probleem niet op. Welke oplossing(en) hiervoor
kan de regering zich, aanvullend op dit wetsvoorstel, voorstellen?
Op een cadeaubon of op ander wijze moet de geldigheidsduur of uitgiftedatum duidelijk
worden gemaakt, anders is de cadeaubon onbeperkt geldig en kan er tevens sprake zijn
van een oneerlijke handelspraktijk (zie ook het antwoord op vraag 4). Voor de meeste
cadeaubonnen geldt dan ook dat het voor de ontvanger op de cadeaubon – en daarnaast
bijvoorbeeld op de website van de uitgever – vaak relatief eenvoudig te achterhalen
is wat de geldigheidsduur van de kaart is. Het is echter ook een verantwoordelijkheid
van de gever om een cadeaubon uit te kiezen waarvan voor de krijger duidelijk is wat
de geldigheidsduur ervan is. Ik neem dit als aandachtspunt mee te zijner tijd bij
de voorlichting van ondernemers en consumenten over de wetswijziging (zie ook paragraaf
6.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel).
Vraag 9
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de impact van de coronacrisis,
waaronder de sluiting van de detailhandel en doorstroomlocaties en de toename van
online winkelen, is op de cadeaukaartenmarkt. Welke informatie is de regering hierover
bekend?
Onderzoek van marktonderzoeksinstituut GfK Nederland in opdracht van de Branchevereniging
Cadeaukaarten Nederland (BVCNL) heeft aangetoond dat door de coronacrisis minder cadeaubonnen
zijn gekocht voor besteding in sectoren als de horeca en cultuur en juist meer voor
webwinkels. De coronacrisis heeft ook geleid tot een toename van digitaal gekochte
en verzilverde cadeaubonnen.11 De BVCNL heeft begin 2021 uitgevers van cadeaubonnen opgeroepen om coulant te zijn
jegens consumenten met bonnen die alleen ingewisseld konden worden bij fysieke locaties
die vanwege de pandemie gesloten waren.12
Vraag 10
Hoe verklaart de regering dat thans nog maar zo weinig cadeaubonnen bij de SKC zijn
aangesloten? Op welke manier(en) zou kunnen worden bevorderd dat zoveel mogelijk van
hen dit alsnog doen?
Het is aan ondernemers om de keuze te maken om zich al dan niet aan te sluiten bij
een branchevereniging of keurmerk. Dat sommige ondernemers dit wel en andere niet
doen, kan een veelvoud aan oorzaken hebben. Het is niet aan mij om te speculeren over
de oorzaken hiervan of de oplossing hiervoor; dit is aan de markt.
3. Minimale geldigheidsduur naar twee jaar
3.1 Nieuwe regeling
Vraag 11
De leden van de VVD-fractie lezen over het feit dat de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten
(SKC) op dit moment al een minimale geldigheidsduur van drie jaar voor een bon met
een saldo in euro’s hanteert. Waarom is er dan gekozen in het wetsvoorstel voor een
geldigheidsduur van minimaal twee jaar?
De SKC hanteert op dit moment een minimale geldigheidsduur van twee jaar voor een
belevenisbon. In het kader van duidelijkheid en toekomstbestendigheid is in het wetsvoorstel
gekozen voor één wettelijke minimumtermijn voor alle cadeaubonnen, waarbij geen onderscheid
wordt gemaakt tussen belevenisbonnen en bonnen met een saldo. Een (minimale) geldigheidstermijn
van twee jaar voor belevenisbonnen acht ik proportioneel, gezien de daaraan gekoppelde
risico’s voor de ondernemer (zie ook het antwoord op vraag 1).
Vraag 12
Begrijpen deze leden het goed dat bonnen die aangesloten zijn bij de Stichting Keurmerk
Cadeaukaarten een verplichting zijn aangegaan voor minimaal drie jaar, waar andere
bonnen die niet aangesloten zijn, straks een verplichting voor slechts twee jaar hebben?
Gaat de regering ervan uit dat dit bijdraagt aan overzichtelijkere regelgeving?
Met het voorstel tot het gelijktrekken van de minimale geldigheidsduur voor alle cadeaubonnen
tot twee jaar, zorgt de wetgever voor maximale duidelijkheid in de regelgeving. Vanzelfsprekend
blijft het mogelijk dat ondernemers, al dan niet in het kader van een keurmerk als
SKC, een langere geldigheidsduur hanteren. Deze vrijheid stimuleert de concurrentie
tussen ondernemers en zorgt voor meer keuzevrijheid bij consumenten.
Vraag 13
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de nieuwe regeling met terugwerkende
kracht geldt.
Deze wetswijziging heeft geen terugwerkende kracht. Na de datum van inwerkingtreding
mogen geen cadeaubonnen meer worden verkocht met een kortere geldigheidsduur dan twee
jaar. Voor cadeaubonnen die tot de datum van inwerkingtreding zijn verkocht blijven
de oude regels met betrekking tot de geldigheidsduur gelden.
Vraag 14
De leden van de D66-fractie constateren dat met het voorliggend wetsvoorstel naast
het bestaande artikel 6:236, onderdeel g, Burgerlijk Wetboek, met daarin een geldigheidsduur
van één jaar, een aanvullende bepaling wordt opgenomen onder artikel 6:236, onderdeel
t, BW die de nieuwe minimale termijn van twee jaar voor cadeaubonnen voorschrijft.
Deze leden vragen in hoeverre hiermee is geborgd dat er geen multi-interpretabele
voorschriften in de regelgeving staan als deze bepalingen naast elkaar bestaan in
de regelgeving. Waarom is er niet gekozen voor een generieke bepaling? Welk doel dient
het volgens de regering om te differentiëren tussen producten die gelijken op of overeenstemmen
met cadeaubonnen en daadwerkelijke cadeaubonnen? Kan dit onderscheid in de praktijk
niet tot veel verwarring leiden, en mogelijk tot (juridische) geschillen over de vraag
welke termijn op een bepaald product van toepassing is?
Anders dan de leden van de D66-fractie kennelijk veronderstellen, betreft artikel
6:236, onderdeel g, BW een breed geformuleerde bepaling die ziet op de termijn «waarbinnen
de wederpartij enig recht moet geldend maken». Die bepaling blijft ongewijzigd gelden
met – nadat dit wetsvoorstel, eenmaal wet, in werking is getreden – als uitzondering
dat voor cadeaubonnen een bijzondere bepaling geldt met een minimale geldigheidsduur
van op twee jaar. Ik zie geen aanleiding om de contractsvrijheid verder in te perken
dan noodzakelijk is voor het bereiken van het doel van dit wetsvoorstel, te weten
het verlengen van de minimale geldigheidsduur van cadeaubonnen.
Vraag 15
De leden van de CDA-fractie lezen het volgende in de memorie van toelichting dat het
wetsvoorstel een nieuw onderdeel toevoegt aan artikel 6:236 BW, waarmee een minimale
geldigheidsduur van een cadeaubon van minder dan twee jaar als onredelijk bezwarend
(en daarmee vernietigbaar) wordt aangemerkt. Deze op cadeaubonnen toegesneden bepaling
zal voor cadeaubonnen komen te gelden in plaats van onderdeel g van datzelfde artikel,
waaruit de huidige minimale geldigheidsduur van één jaar wordt afgeleid. De leden
van de CDA-fractie roepen in herinnering dat de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten (SKC)
en de Branchevereniging Cadeaukaarten in Nederland (BVCNL) een wettelijke definitie
van de term «cadeaubon» bepleiten, onder andere vanwege de grote variëteit aan kaarten,
bonnen en hun verschijningsvormen. Hier is in het wetsvoorstel niet voor gekozen,
zo om rekening te houden met marktinnovaties in de toekomst en handhaafbaarheid. Gevreesd
wordt echter dat door het ontbreken van een wettelijke definitie en samenloop van
onderdelen g en t van artikel 6:236 BW er twee categorieën van cadeaubonnen blijven
bestaan: een categorie van cadeaubonnen die onder de reikwijdte van artikel 6:236,
onderdeel g, BW vallen en minimaal één jaar geldig dienen te zijn, en een categorie
van cadeaubonnen die onder de reikwijdte van artikel 6:236, onderdeel t, BW vallen
en minimaal twee jaar geldig dienen zijn. Kan de regering dit duiden? Ziet zij het
punt van eerdergenoemde organisaties?
Juist het precies definiëren van het begrip «cadeaubon» zou het risico van het ontstaan
van twee categorieën cadeaubonnen met zich brengen. Dat zou het immers mogelijk maken
om – al dan niet met dat doel – een product op de markt te brengen dat door de consument
wordt beschouwd als cadeaubon, maar net niet onder die wettelijke definitie valt.
Dat zou rechtsonzekerheid voor consumenten tot gevolg hebben en een onwenselijk ongelijk
speelveld creëren tussen cadeaubonnen die wel en niet onder de definitie zouden vallen.
Het doel is juist dat de consument ten aanzien van alle cadeaubonnen kan rekenen op
de zekerheid van een minimale geldigheidsduur van twee jaar. Naast het feit dat «cadeaubon»
als algemeen gangbaar begrip geen definitie behoeft, heeft deze keuze ook als voordeel
dat de wetgeving op dit punt toekomstbestendig is en de (handhavings)praktijk en te
vormen jurisprudentie ruimte laat voor maatwerk.
Vraag 16
De leden van de CDA-fractie vragen wat het gebrek aan een wettelijke definitie voor
respectievelijk de rechtszekerheid van en duidelijkheid voor consumenten, een gelijk
speelveld en handhaving door de Autoriteit Consument en Markt betekent. Hoe zou aan
de zorgen van SKC en BVCNL tegemoet kunnen worden gekomen?
Ik verwijs de leden van de CDA-fractie naar het antwoord op vraag 15.
Vraag 17
De leden van de SP-fractie vragen wat erop tegen zou zijn om de minimale geldigheidsduur
nog meer te verlengen, bijvoorbeeld naar drie jaar, zoals sommige organisaties bepleiten?
Wat maakt de minimale termijn van twee jaar proportioneel en waarom zou een minimale
geldigheidsduur van bijvoorbeeld drie of vier jaar onwenselijk zij?
Ik verwijs de leden van de SP-fractie naar de antwoorden op de vragen 1 en 5.
Vraag 18
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de beperkte geldigheidstermijn voor consumenten
frustraties kan opleveren. Kan de regering bevestigen dat een cadeaubon waarop geen
vervaldatum is aangegeven, onbeperkt geldig is, of is het mogelijk dat consumenten
voor verrassingen komen te staan en blijkt dat hun cadeaubon is verlopen, zonder dat
zij hiervan op de hoogte waren? Wat wordt gedaan om consumenten voldoende te informeren
over de geldigheid van de cadeaubon, en welke ruimte voor verbetering ziet de regering?
Als op een cadeaubon zowel een uiterste geldigheidsduur als een uitgiftedatum ontbreekt
en ook niet op een andere wijze duidelijkheid wordt geboden over het begin of einde
van de geldigheidstermijn, is de bon onbeperkt geldig. Daarnaast geeft toezichthouder
Autoriteit Consument en Markt (ACM) consumenten via ACM Consuwijzer informatie over
hun rechten.13 Ook de Consumentenbond heeft op zijn website een pagina over de geldigheid van cadeaubonnen.14 Desalniettemin is gebleken dat consumenten toch nog vaak te maken hebben met een
onverwacht verlopen cadeaubon, al dan niet door onwetendheid over de geldigheidsduur.
Ik neem dit als aandachtspunt mee bij de voorlichting van ondernemers en consumenten
over de wetswijziging (zie ook paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel).
Vraag 19
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering er niet voor kiest het begrip «cadeaubon»
wettelijk te definiëren, omdat het een algemeen gangbaar begrip is. Zij vragen welke
redenen in consultatiereacties aan zijn gevoerd om het begrip juist wel te definiëren.
Ontstaat hierdoor niet de mogelijkheid om bepaalde «vouchers» of andere «tegoedbonnen»
aan te bieden met een kortere geldigheidsduur?
Ik verwijs de leden van de SP-fractie naar het antwoord op vraag 15. In aanvulling
op dat antwoord wil ik benadrukken dat het feit dat een aanbieder een bepaald product
een andere naam geeft, niet wil zeggen dat er geen sprake is van een «cadeaubon» in
de zin van dit wetsvoorstel.
3.2 Gevolgen
Vraag 20
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de verwachting is dat er voor ondernemers
die cadeaubonnen accepteren nadelige gevolgen kunnen ontstaan wanneer consumentenbestedingen
met de cadeaubonnen over een langere periode kunnen worden gespreid. Deze leden vragen
daarnaast hoe deze eventuele nadelige gevolgen zich verhouden tot de potentiële positieve
gevolgen voor deze ondernemers als het aankomt op het tegengaan van niet-gebruik van
cadeaubonnen binnen de geldende termijn.
Voor uitgevers van cadeaubonnen (en daarbij aangesloten ondernemers) die op dit moment
al twee of meer jaar geldig zijn verandert er niets. Uitgevers van cadeaubonnen die
op dit moment minder dan twee jaar geldig zijn, alsmede de daarbij aangesloten ondernemers,
zullen als gevolg van de voorgestelde wetswijziging moeten incalculeren dat de consumentenbesteding
van hun toekomstige cadeaubonnen over een langere periode wordt gespreid. Zij krijgen
tussen de publicatie in het Staatsblad van dit wetsvoorstel, eenmaal wet, en de bij
koninklijk besluit te bepalen inwerkingtredingsdatum ervan, voldoende tijd om hun
aanbod en bedrijfsvoering hierop aan te passen. Ik heb er vertrouwen in dat de meeste
ondernemers inventief genoeg zijn en hun aanbod en bedrijfsvoering zo weten aan te
passen aan de nieuwe regel, dat de voordelen van de regeling zullen opwegen tegen
de nadelen.
Vraag 21
De leden van de D66-fractie vernemen dat consumenten na invoeren van het voorstel
de geldigheid van bonnen met een duur van twee jaar of minder kan vernietigen door
een buitengerechtelijke verklaring aan de tegenpartij. Deze leden vragen op welke
manier er richting bestaande cadeaubonhouders gecommuniceerd wordt over de opties
die de consument daartoe heeft.
Consumenten worden hierover onder meer geïnformeerd door toezichthouder ACM en de
Consumentenbond. Ik verwijs de leden van de D66-fractie verder naar het antwoord op
vraag 18.
Vraag 22
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de motie-Van den Berg (Kamerstuk
24 036, nr. 430) beoogt met een langere minimale geldigheidsduur van cadeaukaarten een betere bescherming
van de consument en een toename in het vertrouwen van de consument in de cadeaukaartenmarkt.
In reactie op het wetsvoorstel schrijft Detailhandel Nederland het volgende: «In de
huidige situatie is de vrijval voor de kaart uitgevende partij en het verdien/business
model bijna altijd gerelateerd aan een geldigheidsduur van een jaar. Er is een gerede
kans dat bij een verlenging naar twee jaar de kosten voor de accepterende ondernemer
nog hoger zullen worden of dat uiteindelijk de koper een (extra) fee moet gaan betalen.
De consequentie hiervan is dat het draagvlak voor cadeaubonnen zal dalen.» Hoe weegt
de regering dit?
Het is aan ondernemers om te bepalen of en zo ja welke kosten zij in de nieuwe situatie
al dan niet doorberekenen aan de consument. Op dit punt geldt het uitgangspunt van
contractsvrijheid van partijen. Ik ben ervan overtuigd dat ondernemers inventief genoeg
zijn om de consument aantrekkelijke proposities te kunnen blijven aanbieden. Ik wijs
erop dat consumenten zich daarbij verzekerd weten van een minimale geldigheidsduur
van twee jaar, wat cadeaubonnen als geschenk voor hen aantrekkelijker maakt.
Vraag 23
De leden van de CDA-fractie lezen dat detailhandel Nederland eveneens aangeeft dat
het wetsvoorstel voor ondernemers leidt tot hogere transactiekosten dan bij een contante
of pinbetaling, omdat de ondernemer eenzijdig de rekening betaalt voor de acceptatie
van cadeaukaarten waar de gever en de ontvanger geen kosten maakt. Zij vragen om een
reactie en kwantificering van deze veronderstelde hogere transactiekosten.
De transactiekosten voor ondernemers betreffen contractuele afspraken tussen de ondernemers
en de uitgevers van cadeaubonnen. Ik heb geen inzicht in de (bedrijfsvertrouwelijke)
afspraken die ten grondslag liggen aan dergelijke transactiekosten. Het is aan deze
marktpartijen om, indien nodig, nieuwe afspraken te maken naar aanleiding van de veranderingen
als gevolg van dit wetsvoorstel. Ik kan geen voorspelling doen over welke gevolgen
dergelijke afspraken voor de transactiekosten zullen hebben.
Vraag 24
De leden van de CDA-fractie lezen dat BVCNL aangeeft dat meer duidelijkheid kan worden
gerealiseerd met betrekking tot de aanvang van de voorgeschreven minimale geldigheidstermijn
en verzoekt meer expliciet te duiden dat het concrete moment waarop de geldigheidstermijn
een aanvang neemt bij verkoop van de kaart is. Wat vindt de regering hiervan?
Doorgaans zal de geldigheidstermijn aanvangen op het moment van verkoop van de cadeaubon;
in elk geval niet eerder. Daarmee is het uitgesloten dat een cadeaubon verloopt binnen
twee jaar na de verkoop ervan. Het blijft wel mogelijk om de geldigheidstermijn op
een later moment te laten starten, bijvoorbeeld op het moment van activering van de
cadeaubon door de consument. Het inperken van de mogelijkheden daartoe doet afbreuk
aan het beginsel van contractsvrijheid van partijen en zou niet in het belang zijn
van zowel consument als ondernemer. Het is aan de uitgever van de cadeaubon om de
consument hierover duidelijk te informeren.
4. Handhaving
Vraag 25
De leden van de CDA-fractie lezen dat Autoriteit Consument en Markt (ACM) het wetsvoorstel
uitvoerbaar en handhaafbaar acht, zonder additionele uitvoeringslasten.
De ACM is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Is bekend hoe vaak ACM in
de afgelopen vijf jaar handhavend heeft opgetreden in kwesties omtrent de geldigheidsduur
van cadeaukaarten?
In de afgelopen jaren heeft de ACM enkele bedrijven aangesproken op de duidelijkheid
van informatie over de geldigheidsduur van cadeaukaarten. Vaak is die informatie niet
makkelijk genoeg te vinden. Consumenten voelden zich overvallen toen al na een jaar
bleek dat de cadeaukaart waardeloos was geworden. In de afgelopen jaren zijn enkele
meldingen van consumenten hierover binnengekomen bij ACM/ConsuWijzer, die op dit gebied
voorlichting geeft.15
Vraag 26
De leden van de CDA-fractie lezen dat de ACM graag in de toelichting opgenomen te
willen zien dat aanbieders en gebruikers van cadeaubonnen in beginsel niet mogen discrimineren,
en dat wanneer afwijkende voorwaarden worden gehanteerd dit uitdrukkelijk moet worden
gecommuniceerd aan klanten. Dit om te voorkomen dat bij zogenaamde «belevenisbonnen»
voorrang wordt gegeven aan klanten die niet met een bon of voucher betalen of dat
alleen voor ongunstige tijdstippen kan worden gereserveerd. Waarom heeft de regering
dit advies niet opgevolgd? Welke consequenties zou dit hebben?
Ik steun de ACM in haar opvatting dat aanbieders en gebruikers van cadeaubonnen in
beginsel niet mogen discrimineren. De memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel
was echter niet de plaats om op deze kwestie in te gaan. De memorie van toelichting
dient ter toelichting op het betreffende wetsvoorstel, in dit geval strekkende tot
introductie van een minimale wettelijke geldigheidstermijn van twee jaar. De problematiek
die de ACM aankaart is weliswaar ook gerelateerd aan cadeaubonnen, maar staat strikt
genomen los van dit wetsvoorstel.
Vraag 27
Ook benadrukt de ACM dat een cadeaubon altijd informatie zou moeten bevatten over
de partij wie de bon te gelde gemaakt kan worden, en waar de consument terecht kan
met vragen of klachten. Deelt de regering dit standpunt van de ACM? Hoe zou dit kunnen
worden geregeld?
Ik deel het standpunt van de ACM dat de consument moet worden geïnformeerd over de
belangrijkste aspecten van een cadeaubon. Dat is wettelijk verplicht voor informatie
die voor de consument essentieel is om een keuze te kunnen maken. De ACM kan hierop
handhaven. Daarbij geldt wel dat op de cadeaubon zelf beperkte ruimte is om informatie op te nemen. Uiteraard kan er
ook bij de cadeaubon aanvullende informatie worden geboden, op papier of door middel van
een link naar een website. Het is belangrijk dat deze informatie niet alleen juist
en volledig is, maar ook eenvoudig vindbaar en duidelijk leesbaar. Het is in eerste
instantie aan de betreffende ondernemer om hiervoor zorg te dragen. Een ondernemersorganisatie,
branchevereniging of keurmerk kan ondernemers hierbij helpen.
5. Regeldruk
Vraag 28
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel de regeldrukeffecten/-kosten
voor het bedrijfsleven schat op 28.860 euro (195 euro x 148 uitgevers). Wordt deze
berekening door de branche bevestigd?
De berekening is tot stand gekomen mede aan de hand van informatie aangeleverd door
de BVCNL.
Vraag 29
De leden van de CDA-fractie lezen dat geen mkb-toets is uitgevoerd, omdat de verwachting
is dat het wetsvoorstel leidt tot beperkte, eenmalige regeldrukeffecten leidt voor
het mkb. Is hierover contact geweest met mkb-organisaties als MKB-Nederland en Ondernemend
Nederland, en is het besluit om geen mkb-toets uit te voeren in afstemming met hen
genomen?
Gezien de beperkte regeldrukeffecten is, in overleg met MKB-NL, besloten af te zien
van een mkb-toets.
6. Advies en consultatie
Vraag 30
De leden van de D66-fractie vernemen uit de inbreng van partijen – waaronder de ACM
– in de consultatieronde dat een duidelijker afgebakende definitie van de term cadeaubon
de duidelijkheid van de reikwijdte van de regelgeving ten goede kan komen. Deze leden
vragen of er nader kan worden toegelicht waarom er niet voor een vaste definitie van
dit begrip in het voorstel is gekozen. Kan de regering daar alsnog een concrete aanzet
toe doen in de beantwoording? Deze leden vragen voorts wat het onderscheid behelst
tussen producten die in functionaliteit gelijken op of overeenstemmen met cadeaubonnen
enerzijds en cadeaubonnen anderzijds.
Anders dan de leden van de D66-fractie kennelijk veronderstellen, heeft de ACM niet
opgeroepen tot een afgebakende definitie van «cadeaubon». De ACM acht de voorgenomen
wetswijziging uitvoerbaar en handhaafbaar. Voor het overige verwijs ik deze leden
naar het antwoord op vraag 15.
6.1 Adviescollege Toetsing en Regeldruk
Vraag 31
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het advies van het Adviescollege
Toetsing en Regeldruk (ATR) over om nader toe te lichten hoe uitgevers van cadeaubonnen
voorgelicht zullen worden over de wetswijziging heeft overgenomen. Kan de regering
reeds schetsen hoe zij hier samen met toezichthouders, consumenten- en brancheorganisaties
invulling aan gaat geven?
Ik zal de periode tussen publicatie van het wetsvoorstel, eenmaal wet, in het Staatsblad
en inwerkingtreding ervan benutten om, samen met toezichthouders, consumenten- en
brancheorganisaties, voorlichting te geven aan consumenten en ondernemers over de
wetswijziging. Daartoe zal in elk geval contact worden gezocht met de ACM, de Consumentenbond,
de BVCNL en de SKC. Zoals hierboven aangegeven zal richting consumenten in elk geval
ook aandacht besteed worden aan hun rechten ten aanzien van de geldigheidsduur.
De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de regering na advies van het ATR de
regeldrukgevolgen alsnog in kaart heeft laten brengen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keizer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.