Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake RIVM-onderzoek naar blootstelling aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties (Kamerstuk 35570-X-92)
35 570 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021
Nr. 107
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 24 juni 2021
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de brief van 31 mei 2021 over de beleidsreactie inzake het RIVM-onderzoek
naar blootstelling aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties (Kamerstuk
35 570 X, nr. 92).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 juni 2021. Vragen
en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Inleiding
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke (feitelijke) vragen over de
beleidsreactie «RIVM-onderzoek naar blootstelling aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden
op defensielocaties» (Kamerstuk 35 570 X, nr. 92). Deze vragen werden ingezonden op 10 juni 2021.
Daarnaast meld ik u hierbij dat er opstartproblemen waren bij het uitvoeren van de
aangepaste Uitkeringsregeling. Personeelspensioenfonds APG voert de regeling uit namens
Defensie en APG streeft ernaar de aanvraagformulieren binnen enkele weken te kunnen
verzenden aan verzoekers, wat betekent dat de vergoedingen naar verwachting met ongeveer
een maand vertraging aan rechthebbenden kunnen worden uitgekeerd. We werken er gezamenlijk
hard aan om de rechthebbenden zo spoedig mogelijk nader te informeren en duidelijkheid
te geven of men recht heeft op een uitkering. APG streeft ernaar om vanaf medio augustus
de eerste uitbetalingen te doen. De ontstane situatie vind ik erg vervelend voor de
(oud-) medewerkers en de nabestaanden die een beroep doen op de uitkeringsregeling.
Juist daarom is APG en Defensie er alles aan gelegen om de regeling nu voortvarend
op te pakken, zodat er snel duidelijkheid is voor hen.
Vragen en antwoorden
1
Om hoeveel niet-POMS locaties gaat het?
Er was geen volledige lijst van alle defensielocaties waar mogelijk is gewerkt met
chroom-6 in de gehele periode 1970–2015 beschikbaar. Dit bleek binnen Defensie niet
te achterhalen. In totaal zijn in het onderzoek door het RIVM 229 verschillende niet-POMS
locaties geïdentificeerd waarvoor geldt dat mogelijk is gewerkt met chroom-6. Deze
locaties werden genoemd in de online vragenlijsten die de medewerkers konden invullen
voor het RIVM onderzoek. Dit betrof 35 locaties van de Koninklijke Luchtmacht (Klu),
156 locaties van de Koninklijke Landmacht (KL), 22 locaties van de Koninklijke Marine
(KM), 14 locaties van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) en twee locaties van
de Koninklijke Marechaussee (KMar). In bijlage 7 van het rapport «Onderzoek naar blootstelling
aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden op Defensielocaties Periode 1970–2015» (RIVM-rapport
2021-0066) is een overzicht van alle 229 locaties gegeven. Ook als een locatie niet
is geïdentificeerd, kan een uitkering worden aangevraagd.
2
Hoeveel (oud-) defensiemedewerkers hebben op dit moment ziekteverschijnselen die mogelijk
door Chroom-6 of CARC komen schat u?
Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven.
Bekend is dat in de periode 1984 tot en met 2006 ongeveer 3000 mensen op de POMS-locaties
hebben gewerkt. Hiervan hebben zich ruim 1000 oud-medewerkers (POMS) laten registreren
bij het Informatiepunt chroom-6.
In totaal hebben 929 (oud-) medewerkers van Defensie (zowel oud-medewerkers van de
Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS)-locaties als (oud-) medewerkers van andere defensielocaties) vanaf maart 2015
tot 31 mei 2021 een tegemoetkoming op basis van de «Tijdelijke regeling tegemoetkoming
en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie» (hierna:
Coulanceregeling) aangevraagd. Hiervan is ongeveer éénderde een oud-medewerker van
de POMS-locatie.
In 357 gevallen is een tegemoetkoming toegekend en zijn er 553 aanvragen afgewezen,
op basis van het niet hebben vervuld van een functie uit de bijlage (167), het niet
hebben van een klacht (62), het hebben van een andere klacht dan opgenomen in de regeling
(291) of om een andere reden (33). Een aantal aanvragen is nog in afwachting van een
gerechtelijke uitspraak.
De Coulanceregeling is in maart 2015 van kracht geworden en stond open voor (oud-)
medewerkers van alle defensielocaties die hebben gewerkt in een functie die op de
functielijst voorkwam. Met het verschijnen van het eerste rapport van het RIVM voor
de POMS in juni 2018, stond de Coulanceregeling niet langer open voor medewerkers
van de POMS en is de «Regeling uitkering chroom-6» (hierna: Uitkeringsregeling) voor
hen van kracht geworden. In totaal zijn 347 aanvragen voor de Uitkeringsregeling ingediend
door oud-medewerkers van de POMS-locaties of hun nabestaanden. Hiervan zijn 201 aanvragen
toegekend en zijn 146 afgewezen op grond van het niet voldoen aan de voorwaarden,
voornamelijk met betrekking tot aandoening, functie of duur van de functievervulling.
Naar schatting hebben in de periode 1970 tot 2015 850.000 mensen bij Defensie gewerkt.
Het is niet mogelijk om voor alle in het RIVM-rapport genoemde functies te achterhalen
hoeveel mensen op deze locaties hebben gewerkt en hoeveel mensen werkzaamheden hebben
uitgevoerd waarbij zij mogelijk kunnen zijn blootgesteld aan chroom-6.
Wel is bekend dat ruim 3200 (oud-) medewerkers van de andere defensielocaties (niet-POMS)
zicht hebben laten registreren bij het informatiepunt chroom-6. Ongeveer tweederde
van de aanvragen voor de Coulanceregeling zijn afkomstig van (oud-) medewerkers van
de andere defensielocaties.
Ook is bekend dat ruim 300 (oud-) medewerkers van de andere defensielocaties (niet-POMS),
in de online vragenlijst voor het RIVM-onderzoek hebben aangegeven een chroom-6 gerelateerde ziekte
te hebben.
3
Bent u actief oud-defensiepersoneel aan het benaderen waarvan u de kans groot acht
dat ze actief met chroom-6 of CARC hebben gewerkt? Zo nee, waarom niet?
De (oud-) medewerkers die zich hebben geregistreerd bij het informatiepunt chroom-6
(Externe link:www.informatiepuntchroom6.nl) zijn allemaal geïnformeerd over de uitkomsten van het RIVM onderzoek en de Uitkeringsregelingen
en ze zijn uitgenodigd voor het bijwonen van webinars. Het is echter niet mogelijk alle oud-defensiepersoneel waarvan wordt aangenomen
dat de kans groot is dat ze zijn blootgesteld aan chroom-6 persoonlijk te benaderen.
Dit komt omdat niet bekend is welke mensen dit kan betreffen en tevens beschikt defensie
niet over de contactgegevens van oud-medewerkers. Defensie en het RIVM hebben sinds
2014 oud-defensiemedewerkers actief betrokken bij het RIVM-onderzoek. Via verschillende
kanalen is uitvoerig bekendheid gegeven aan het onderzoek, de resultaten en de Uitkeringsregeling.
Dit gebeurt onder andere door het houden van informatiebijeenkomsten en «inloopkantines»,
nieuwsbrieven, werkbezoeken en via Externe link:www.informatiepuntchroom6.nl. In maart 2019 is via een enquête gevraagd om de ervaringen rondom de informatievoorziening.
De verschillende informatiebronnen werden met een voldoende beoordeeld. De opmerkingen
en aanbevelingen zijn gebruikt om de informatievoorziening verder te verbeteren. Voor
het onderzoek door het RIVM voor alle defensielocaties zijn alle (oud-) medewerkers
in gelegenheid gesteld deel te nemen aan het online-onderzoek. In totaal hebben 1566 (oud-) medewerkers de online vragenlijst ingevuld.
Defensie en de bonden hebben alle (oud-) medewerkers opgeroepen zich te laten registreren
bij het Informatiepunt en hebben zich ingezet om zo veel mogelijk (oud-) medewerkers
te informeren en de gelegenheid te geven om mee te doen aan het onderzoek. Zo zijn
oproepen gedaan in nieuwsbrieven, op intranet en op de websites, tijdens werkbezoeken en via een advertentie in alle regionale huis-aan-huisbladen.
Ook hebben de bonden uitgebreid aandacht besteed aan dit onderzoek en hebben hun leden
opgeroepen deel te nemen door de vragenlijst in te vullen. Daarnaast is een aantal
belangenbehartigers actief op de vragenlijst gewezen, met het verzoek hun cliënten
hiervan in kennis te stellen. Tijdens de (online) voorlichtingsbijeenkomsten die in de week van 31 mei jl. zijn gehouden, is de oproep
gedaan een aanvraag in te dienen indien men meent aanspraak te kunnen maken op een
uitkering. (Oud-) medewerkers die reeds een tegemoetkoming hebben ontvangen op grond
van de Coulanceregeling en waarvan wordt verwacht dat die mogelijk in aanmerking komen
voor een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling ontvangen daarover bericht.
4
Met welke andere gevaarlijke stoffen, waarnaar respondenten refereren, is er bij Defensie
gewerkt? Wordt daar nog steeds mee gewerkt?
In het RIVM-rapport 2018-0051 worden bepaalde chromaatverbindingen genoemd. Deze bevatten
chroom-6 en zijn als zodanig in het onderzoek betrokken. In het RIVM-rapport 2018-0052
wordt ook een aantal stoffen, producten en verontreinigingen (zoals uitlaatgassen
en lasrook) genoemd die uit
gesprekken met oud-POMS-medewerkers naar voren kwamen. Deze stoffen zijn niet nader
onderzocht, in de zin dat er geen ziektelijst, blootstellingsinschatting en risicobeoordeling
is opgesteld voor deze stoffen. Wel zijn in het blootstellingsonderzoek op de POMS-locaties
(IRASUU Eindrapport WP 4 Chroom VI POMS sites 2018-01-26) andere gevaarlijke stoffen
geïnventariseerd, waarbij de werkzaamheden en functies zijn aangegeven die konden
leiden tot blootstelling aan deze stoffen. Deze stoffen zijn niet nader onderzocht
omdat er geen antwoord gegeven kan worden op de vraag of oud-POMS-medewerkers gezondheidsrisico’s
hebben gelopen door blootstelling aan deze stoffen (zie bijlage bij Kamerstuk 35 570 X, nr. 84 van 16 februari 2021). Defensie gebruikte en gebruikt nog steeds een groot aantal
bedrijfsstoffen die als gevaarlijk worden gekenmerkt en in bepaalde gevallen als carcinogeen,
mutageen en reprotoxisch (CMR) bij een groot en divers aantal werkzaamheden. De meeste
stoffen worden gebruikt voor het onderhouden van de wapensystemen en de bedrijfsmiddelen
en zijn vooral bedrijfsstoffen vergelijkbaar met de stoffen die ook civiele bedrijven
gebruiken bij het onderhouden van voertuigen, vliegtuigen en schepen. Met deze bedrijfsstoffen
wordt nog steeds gewerkt. Voor deze stoffen zijn artikelveiligheidsbladen beschikbaar
waarop onder andere de waarschuwingen en de aanwijzingen voor de veiligheid staan
vermeld. Te nemen veiligheidsmaatregelen zijn bekend gesteld bij het personeel en
de leidinggevenden en de benodigde (persoonlijke) beschermingsmiddelen zijn beschikbaar.
Om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beheersen en te reduceren past Defensie
de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019
over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X Nr. 147) in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen
en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Het assortiment bedrijfsstoffen is door de
jaren heen veranderd. Zo wordt de wetgeving voor gevaarlijke stoffen steeds strenger
waardoor steeds meer stoffen als «zeer zorgwekkend» en/of CMR worden beschouwd. Ook
de samenstelling van de bedrijfsstoffen verandert voortdurend, enerzijds door chemisch-technologische
ontwikkelingen en anderzijds vanwege de Europese wetgeving voor arbeidsomstandigheden
en milieu (waaronder REACH). De Defensie Materieel Organisatie heeft als taak continu
onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot het uitfaseren van primair de als carcinogeen
(C) en mutageen (M) geclassificeerde stoffen. Deze inspanning wordt voortgezet. Waar
gevaarlijke stoffen worden gebruikt of kunnen vrijkomen, gebeurt dit veilig. Personeel
wordt hierin opgeleid en leidinggevenden dienen hier op toe te zien. Extern toezicht
geschiedt door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(I-SZW).
5
Heeft u contact met bondgenoten over Chroom-6? Hoe is de situatie bij andere krijgsmachten
als het gaat om het werken met gevaarlijke stoffen?
Nederland heeft het onderwerp chroom-6 in European Defence Agency (EDA)-verband ter sprake gebracht in haar regulier overleg met gevaarlijke stoffen
specialisten van andere Europese ministeries van Defensie. Kennis, ervaringen en certificeringsonderzoeken
worden uitgewisseld. Defensie heeft ook contact met bondgenoten en de industrie (waaronder
vliegtuigfabrikanten) over het gebruik van met name chroom-6 dat vooral nog voorkomt
in de (militaire) luchtvaart.
6
Hoe staat het met maatregel 12, en wordt er nu wel gewerkt in de spuitcabines? Zo
ja, wat voor mitigerende maatregelen worden er dan genomen waardoor de bedrijfsvoering
niet ideaal is?
Groot onderhoud, waarbij een vliegtuig volledig moet worden gespoten, wordt uitbesteed
aan de industrie. De spuitwerkzaamheden binnen Defensie blijven beperkt tot reparaties
aan onderdelen van vliegtuigen. Hierbij is het soms ook noodzakelijk reparaties aan
de hechtprimerlaag1 uit te voeren met chroom-6-houdende verf. Het spuiten van de chroom-6-houdende verf
gebeurt alleen in daarvoor geschikte spuitcabines. Bij het uitvoeren van kleine plaatselijke
reparaties aan de hechtprimerlaag kan chroom-6-houdende verf ook worden aangebracht
door gebruik van stift, kwast of roller. Daarbij komt nauwelijks stof en/of spuitnevel
met chroom-6 in de lucht vrij.
In alle gevallen waarin het gebruik van chroom-6-houdende verf nog noodzakelijk is,
wordt gezorgd dat we met toepassing van technische en organisatorische maatregelen
en door gebruik te maken van persoonlijke beschermingsmiddelen onder de grenswaarden
voor blootstelling blijven. Als vervolg op het onderzoek door de interne arbodienst
van Defensie, het Coördinatie en Expertisecentrum Arbeidsomstandigheden en Gezondheid
(CEAG), in 2015/2016 (de zogenoemde quick scan) zijn de nieuwere spuitcabines van Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW) en het Defensie
Helikopter Commando (DHC) in Gilze-Rijen geschikt bevonden voor het spuiten van chroom-6-houdende
verf evenals één van de twee spuitcabines op vliegbasis Volkel. De kwaliteit van de
afzuiging van de cabine in Volkel leidt ertoe dat alleen kortdurende, kleinschalige
spuitwerkzaamheden met chroom-6-houdende verf kunnen plaatsvinden, zoals ik u heb
gemeld in antwoorden op Kamervragen van 27 september 2018 (Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 422) en 28 september 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 429). De spuitcabine in Volkel wordt slechts sporadisch gebruikt voor spuitwerkzaamheden
met chroom-6-houdende verf. In 2020 en 2021 is in deze cabine niet met chroom-6-houdende
verf gespoten.
Voor de luchtmachtonderdelen waar de spuitcabine niet mag worden gebruikt voor het
spuiten van chroom-6-houdende verf (Leeuwarden, Eindhoven en voor Maritiem Vliegkamp
De Kooy) betekent het dat eventuele spuitwerkzaamheden met chroom-6-houdende verf
moeten plaatsvinden in de geschikte spuitcabines van LCW, DHC en Volkel. Dit vraagt
extra reistijd en planning.
Thans loopt het gunningstraject voor de vervanging van de niet geschikte spuitcabines.
Nadat dit traject eerder is mislukt door het ontbreken van bedrijven die voldeden
aan de eisen, vindt momenteel overleg plaats met bedrijven die wel kunnen voldoen
aan de eisen.
7
Hoe zijn de eerste ervaringen met de database gevaarlijke stoffen? Ziet u kansen om
met een database ook andere defensieonderdelen veiliger en slimmer in te richten?
Defensie heeft een database waarin de gevaarlijke bedrijfsstoffen worden geregistreerd
en gearchiveerd, inclusief de zogenoemde safety data sheets die de leveranciers aanleveren. DMO onderhoudt deze database en voorziet daarmee
alle gebruikers van Defensie van de nodige informatie voor het veilig kunnen werken
met gevaarlijke stoffen. In de database worden nieuwe internationale en nationale
ontwikkelingen bijgehouden en verwerkt.
8
Welk percentage van de medewerkers op alle defensielocaties was niet altijd voldoende
beschermd tegen blootstelling aan chroom-6? En welk percentage wel?
Het RIVM geeft in paragraaf 5.3. van het rapport de aanwezigheid weer van de verschillende
beheersmaatregelen en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen: «Over de hele periode 1970–2015 waren bij ongeveer de helft van de gerapporteerde functies
geen technische of organisatorische beheersmaatregelen aanwezig om de blootstelling
te verminderen. Ook ongeveer de helft van de (oud-) werknemers gebruikten persoonlijke
beschermingsmiddelen bij het werk. Hierbij is geen onderscheid te maken tussen werkzaamheden
waarbij het vereiste niveau van bescherming hoger of lager was. De mate van bescherming
is bij alle defensieonderdelen toegenomen in de tijd.» Het gaat hierbij om verschillende maatregelen, van technische beheersmaatregelen,
lokale afzuiging, ruimteventilatie, organisatorische beheersmaatregelen, afgescheiden
werkruimten tot gebruik van persoonlijke bescherming. De percentages die in het RIVM-rapport
zijn gegeven, zijn gebaseerd op de antwoorden die de (oud-) medewerkers zelf hebben
gegeven in het online onderzoek. De percentages die in de verschillende grafieken zijn weergegeven, zijn
de percentages van het aantal respondenten, met directe blootstelling per defensieonderdeel
per decennium, die als antwoord gaven dat de betreffende beheersmaatregel en PBM’s
werden toegepast bij hun werkzaamheden. Deze percentages zijn niet rechtstreeks te
vertalen naar het gehele defensieonderdeel of naar Defensie als geheel. Er kan alleen
de trend in worden gezien dat de toepassing van beheersmaatregelen en PBM’s in de
loop van de onderzoeksperiode verbeterde.
9
Welke beschermingsmiddelen waren beschikbaar voor medewerkers van Defensie?
11
Welke beschermingsmiddelen zijn er in latere jaren nadat de mogelijk schadelijke effecten
van chroom-6 houdende verf bekend werden aan defensiemedewerkers aangeboden bij het
gebruik van alternatieve verfsystemen?
18
Welk percentage van de medewerkers bij Defensie werkt sinds 2015 met beschermingsmiddelen?
Zie RIVM-rapport, paragraaf 5.3: «Er werden veel verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) gebruikt. Dit
betrof onder meer adembescherming, huid- en oogbescherming en gehoorbescherming. Specifiek
ter bescherming tegen verf en/of verfstof werden stofmasker (snuitje), halfgelaatsmasker,
overall en handschoenen het vaakst genoemd. De beschikbaarheid en het gebruik namen
toe tussen 1970 en 2015 op alle defensieonderdelen.» Inmiddels zijn al vele jaren persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar voor
het personeel: handschoenen tegen huidblootstelling, wegwerpoveralls om stof niet
op kleding te krijgen en daardoor te verspreiden en diverse vormen van adembescherming.
De adembescherming loopt uiteen van volgelaatsmaskers met onafhankelijke ademlucht
voor schilders tot eenvoudige stofmaskers voor laag-energetische werkzaamheden.
In 2017 heeft Defensie aan de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd de beschikbaarheid van
PBM’s te onderzoeken en daarover heeft de ADR in 2018 gerapporteerd (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126 van 4 juni 2018). Conclusie daarvan was dat de beschikbaarheid geen probleem was
en dat het logistieke proces goed is georganiseerd. Daarbij heeft de ADR aanbevolen
om voorlichting te geven over juist gebruik, keuren en onderhouden van PBM, leidinggevenden
hierop te laten toezien en om in de RI&E aandacht te vragen voor PBM.
Wat betreft het logistieke proces, vanaf 2010 is het assortiment Persoonlijke Beschermingsmiddelen
voor heel Defensie een verantwoordelijkheid van het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrustingsbedrijf
(KPU-bedrijf). Voor die tijd voorzag elk defensieonderdeel zelf in de benodigde middelen.
In alle contracten sinds 2010 dient de contractant/leverancier een catalogus (keuze)
beschikbaar te stellen met artikelen die bescherming biedt volgens geldende NEN-ISO
normeringen. Daarnaast dient het assortiment te voldoen aan de stand der techniek
en heeft de leverancier een helpdesk ingericht voor deskundig advies. Leidinggevenden
en medewerkers kunnen via het systeem van DigiInkoop decentraal bestellen en middelen
worden decentraal uitgeleverd.
De PBM’s zijn verdeeld over acht hoofdcategorieën:
1. Ademhalingsbescherming
2. Arm- en handbescherming
3. Veiligheidsbrillen
4. Been- en voetbescherming
5. Beschermende kleding
6. Gehoorbescherming
7. Hoofdbescherming
8. Oog- en gelaatbescherming.
10
Waarom is gekozen voor een vaste lijst met ziektes en aandoeningen? Wie is verantwoordelijk
voor de keuze van een vaste lijst met ziektes en aandoeningen?
Defensie baseert zich op de uitkomsten van de onderzoeken van het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de gezondheidsrisico’s van werken met chroom-6
op de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS). Het RIVM is een internationaal erkend wetenschappelijk instituut dat beschikt
over de noodzakelijke expertise voor het onderzoek voor Defensie. Voor het bepalen
van hoe waarschijnlijk het is dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling
aan chroom-6, gebruikt het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering. De ziekten
werden ingedeeld in vier verschillende categorieën op basis van de mate van waarschijnlijkheid
van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6:
1 Chroom-6 kan de ziekte of nadelige gezondheidseffecten veroorzaken bij mensen. Er
is voldoende bewijs uit studies bij mensen en ondersteunend bewijs uit dierstudies;
2 Chroom-6 wordt ervan verdacht deze ziekte te kunnen veroorzaken bij mensen. Er is
(beperkt) bewijs uit studies bij mensen, eventueel ondersteund met (beperkt) bewijs
uit dierstudies, dat blootstelling aan chroom-6 de ziekte of nadelige gezondheidseffecten
kan veroorzaken;
3 Het is nog onvoldoende duidelijk of chroom-6 deze nadelige effecten en ziekten kan
veroorzaken bij mensen. Er zijn enkele wetenschappelijke aanwijzingen dat blootstelling
aan chroom-6 deze ziekte of nadelige gezondheidseffecten kan veroorzaken. Er is echter
geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs om te kunnen stellen dat chroom-6 de ziekte
of nadelige gezondheidseffecten kan veroorzaken bij mensen;
4 Er zijn geen of geen overtuigende aanwijzingen gevonden in de huidige wetenschappelijke
studies bij mensen en dieren dat blootstelling aan chroom-6 de ziekte of nadelige
gezondheidseffecten kan veroorzaken bij mensen.
Voor een nadere toelichting verwijs ik naar het rapport van het RIVM 2020-0019, «Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6 Actualisatie van
de wetenschappelijke literatuur en de risicobeoordeling voor strottenhoofdkanker bij
de POMS-locaties». Er is en wordt gewerkt op basis van internationaal gangbare wetenschappelijke standaarden
en criteria, zoals de GSH richtlijnen (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals) en de beoordelingswijze voor carcinogene eigenschappen op orgaanniveau, die wordt
gehanteerd door internationaal gerenommeerde kennisinstituten zoals ECHA, het IARC
en US EPA. Niet alleen het RIVM, maar ook onafhankelijke experts hebben de indeling
van de ziekten en de nadelige gezondheidseffecten in de eerder genoemde categorieën
getoetst. Hierbij zijn gepubliceerde onderzoeken beoordeeld en is door de expertworkshops
een weging uitgevoerd van de zwaarte van het bewijs in de verschillende studies. De
indeling en hoe dit tot stand is gekomen, is vervolgens ook getoetst door een onafhankelijke
klankbordgroep (de Inhoudelijke Klankbordgroep Chroom-6 in arbeidssituaties genoemd).
In de klankbordgroep zitten artsen, advocaten en wetenschappers die zijn voorgedragen
door zowel belangenbehartigers, Centrales van Overheidspersoneel, onderzoekers van
de betrokken onderzoeksinstellingen als Defensie. Al deze expertbeoordelingen zijn
meegenomen in het onderzoek. De samenstelling, beschrijving en werkwijze van de Klankbordgroep
is te vinden op Externe link:https://www.rivm.nl/chroom-6-en-carc/chroomonderzoek-defensie/chroom6-k….
Voor ziektes die op de ziektelijst van het RIVM staan, wordt door Defensie en de Centrales
van Overheidspersoneel, op basis van de conclusies en aanbevelingen van de Paritaire
Commissie, aangenomen dat er een causaal verband kan zijn met de blootstelling aan
chroom-6.
De met de Centrales van Overheidspersoneel afgesproken collectieve Regeling uitkering
chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling) is gebaseerd op de resultaten van het onderzoek
door het RIVM. Van belang is dat in die regeling niet alleen ziektes en aandoeningen
zijn opgenomen waarvoor voldoende wetenschappelijk bewijs is dat chroom-6 deze mede
kan veroorzaken. Ook de ziektes en aandoeningen zijn opgenomen waarvoor enkel een
verdenking is dat deze kan ontstaan als gevolg van chroom-6-blootstelling, zie categorie
2 hierboven.
Op basis van de kennis uit de wetenschappelijke literatuur en uit evaluaties van (inter)nationale
instanties en officiële organen gepubliceerd vóór juni 2016 zijn ziekten en nadelige
gezondheidseffecten ingedeeld naar waarschijnlijkheid voor een oorzakelijk verband
met blootstelling aan chroom-6-verbindingen. In 2018 heeft het RIVM het rapport «Nadelige
gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6» (RIVM-rapport 2018-0166)
gepubliceerd. In 2019 is een actualisatie uitgevoerd (RIVM-rapport 2020-0019). Deze
actualisatie is gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur die is gepubliceerd tussen
juni 2016 en januari 2019. Met het RIVM is afgesproken dat het RIVM de wetenschappelijke
ontwikkelingen op dit gebied zal blijven volgen en periodiek een actualisatie zal
uitvoeren en hierover zal rapporteren aan Defensie. De actualisatie over de periode
januari 2019 tot januari 2021 is thans gaande en het streven is dat dit onderzoek
in de zomer zal zijn voltooid. Met de bonden is overeengekomen dat indien deze actualisatie
leidt tot een wijziging van de lijst met ziektes en aandoeningen die kunnen worden
veroorzaakt door chroom-6 op de werkplek, of daarvan worden verdacht, met de bonden
in overleg zal worden getreden over aanpassing van de Uitkeringsregeling.
12
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare beschermingsmiddelen in respectievelijk
de jaren ’70 en ’80, de jaren ’90 en na het jaar 2000?
Uit het RIVM-onderzoek is gebleken dat veel verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen
(PBM) werden gebruikt. Dit betrof onder meer adembescherming, huid- en oogbescherming
en gehoorbescherming. Specifiek ter bescherming tegen verf en/of verfstof werden stofmasker,
halfgelaatsmasker, overall en handschoenen het vaakst genoemd. In paragraaf 5.3 van
het RIVM-rapport (vanaf pagina 50) zijn overzichten weergegeven van de aanwezigheid
van technische beheersmaatregelen (onder andere lokale afzuiging en ruimteventilatie),
van organisatorische beheersmaatregelen (onder andere afscheiding van werkruimten)
en van persoonlijke beschermingsmiddelen (onder andere stofmasker en gelaatsmasker)
per defensieonderdeel in de verschillende decennia. Hieruit blijkt dat beschikbaarheid
en gebruik toenam tussen 1970 en 2015 bij alle defensieonderdelen.
13
Waar lag de verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden en het toezicht daarop
respectievelijk in de jaren ’70 en ’80, de jaren ’90 en na 2000?
De Arbeidsomstandighedenwet is in 1984 van kracht geworden en werd vanaf 1994 ook
voor Defensie van toepassing. De expliciete rol van het werkgeverschap, voor Defensie
zoals bedoeld in de Arbowet was tot de jaren ’90 minder duidelijk belegd. Daarna werd
de Arbodienstverlening bij Defensie georganiseerd en nam de kennis en de ondersteunende
expertise toe. Daarbij goed te beseffen dat de defensieorganisatie de afgelopen jaren
sterk is veranderd en daarmee ook de verdeling van verantwoordelijkheden. In de jaren
’70 lag de verantwoordelijkheid volledig bij de relatief zelfstandige bevelhebbers
die beschikten over eigen ondersteuning. In de huidige situatie zijn de commandanten
van de defensieonderdelen en van de eenheden voor goede arbeidsomstandigheden veel
meer afhankelijk van andere, ondersteunende organisatie-elementen van Defensie. Met
het vaststellen van de Minsteriele Publicatie 12-100 (het Veiligheidsmanagementsysteem
Defensie) in 2010, inmiddels vervangen door een SG-Aanwijzing 007 werd de verantwoordelijkheid
van het werkgeverschap belegd bij de commandanten van de zelfstandige eenheden (bataljon,
schip, vliegbasis, bedrijf, etc.). Deze commandanten zijn als decentrale werkgever
ook verantwoordelijk voor het voldoen aan de Arbowet, voor het geven van leiding aan
en het toezien op het veilig en gezond werken. Vanuit die verantwoordelijkheid hebben
zij ook de bevoegdheid om te stoppen met de werkzaamheden indien dit niet verantwoord
kan. Het formele toezicht wordt uitgevoerd door de interne toezichthouders van Defensie
en de Rijksinspecties zoals I-SZW en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
In 2018 heeft Defensie de Inspectie Veiligheid Defensie opgericht om het toezicht
op het beleid en de uitvoering met de blik van veiligheid te versterken. Zie ook het
antwoord op vraag 22.
14
Waar en bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden vanaf 2010?
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden van het defensiepersoneel ligt
bij de Minister of de Staatssecretaris van Defensie, afhankelijk van de portefeuilleverdeling.
En zoals vastgelegd in de Wet ambtenaren Defensie, artikel 12, onder p, wordt daarover
met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg
gepleegd waarbij in dat overleg overeenstemming dient te worden bereikt.
15
Waarom leidt de verwachte actualisatie (en mogelijke) wijziging van de lijst met ziektes
en aandoeningen die kunnen worden veroorzaakt door chroom-6 op de werkplek, of daarvan
worden verdacht, niet automatisch tot aanpassing van de Uitkeringsregeling?
Een essentiële stap tussen het opstellen van een actuele lijst met mogelijke ziektes
en aandoeningen (gezondheidseffecten) en de uitkeringsregeling, is de risicobeoordeling,
waarbij wordt beoordeeld of het aannemelijk is dat in de werksituatie bij Defensie
de blootstelling aan chroom-6 ook werkelijk tot een gezondheidseffect heeft kunnen
leiden. Uit de daarop volgende risicobeoordeling door het RIVM moet blijken of het
aannemelijk is dat chroom-6 deze ziekte of aandoening kan veroorzaken of daarvan verdacht
wordt in de werksituatie bij Defensie. Indien dat het geval is zal de lijst met ziektes
en aandoeningen van de Uitkeringsregeling worden aangepast. Bij de actualisatie in
2020 is dit het geval geweest voor strottenhoofdkanker (RIVM-rapport 2020-0019). Indien
dit bij volgende actualisaties weer aan de hand is, kan dit met de kennis over de
werksituatie bij Defensie voortvarend worden uitgevoerd. De Uitkeringsregeling is
een rechtspositionele regeling die binnen het Sector Overleg Defensie met de bonden
is vastgesteld. Over wijzigingen van de lijst met ziektes en aandoeningen in de regeling
moet in dit overleg overeenstemming worden bereikt. Dit kan in de praktijk snel geschieden,
in het verleden is het overleg hierover snel en constructief verlopen.
16
Welke houding zal er vanuit Defensie worden aangenomen indien (oud-) medewerkers of
nabestaanden een letselschadeclaim indienen bij Defensie?
Via de Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling is een mogelijkheid gecreëerd om
op laagdrempelige en eenvoudige wijze een vergoeding te kunnen krijgen. De uitkering
op grond van de Uitkeringsregeling bestaat uit een: (1) immaterieel deel, dat vergelijkbaar
is met smartengeld dit varieert van € 5.000,– tot € 40.000,–, en uit een (2) materieel
deel, dat vergelijkbaar is met kostenvergoeding. Dit bedrag is € 3.850,– en is een
vast bedrag voor iedereen die ook in aanmerking komt voor het immaterieel deel van
de uitkering. De bedragen worden sinds 2018 geïndexeerd. Daarnaast heb ik een voorziening
voor bijzondere, schrijnende gevallen opgenomen (art. 12, derde lid, van de Uitkeringsregeling).
Dit artikel wordt in individuele gevallen toegepast, dit is maatwerk. Een voorbeeld
is de aanschaf van een noodzakelijke traplift in het geval dat betrokkene geen recht
heeft op vergoeding vanuit een verzekering of vanuit de gemeente.
Bij de Uitkeringsregeling wordt niet gekeken naar de specifieke situatie van de aanvrager,
het is een regeling die is gebaseerd op groepsonderzoek. Daarom dat naast deze Uitkeringsregeling
altijd een letsel- of overlijdensschadeclaim kan worden ingediend waarbij de situatie
op individuele basis wordt beoordeeld. In mijn brieven aan uw Kamer van 5 maart 2019
(Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) en 15 mei 20202 informeerde ik u hierover. Bij de claim kan worden beoordeeld of er meer immateriële
schade (smartengeld) of materiële schade is die moet worden vergoed. Ik heb daarbij
aangegeven dat letselschadezaken doorgaans veel tijd in beslag nemen. Vooral ook de
beoordeling van beroepsziektezaken is ingewikkeld. Dat is voor Defensie helaas niet
anders. De grondhouding van Defensie is daarbij positief en Defensie spant zich in
de claims zo voortvarend mogelijk op te pakken. Voor de ziektes, die zijn opgenomen
in de Uitkeringsregeling, geldt dat Defensie ook in de beoordeling van de claim aanneemt
dat deze door de blootstelling aan chroom-6 bij Defensie kunnen zijn ontstaan. Deze
beoordeling kan echter pas worden voltooid nadat duidelijkheid bestaat over de medische
situatie en over de schadeposten. Het verzamelen en beoordelen van die informatie
kost de nodige tijd. Daarbij is Defensie vaak ook afhankelijk van de informatievoorziening
door (de belangenbehartiger van) betrokkene. De beoordeling is maatwerk en geschiedt
op individuele basis om recht te doen aan de specifieke omstandigheden van iedere
(oud-) medewerker.
Om de schaderegeling zo soepel mogelijk te laten verlopen, volgt Defensie bij de beoordeling
de richtlijnen van de Letselschaderaad. Deze richtlijnen voorzien in een standaard
manier om schadeposten vast te stellen met bijvoorbeeld normbedragen voor huishoudelijke
hulp en kilometervergoeding. Ook de met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(hierna: SZW) tot stand gekomen Leidraad Afwikkeling Beroepsziektezaken wordt waar
mogelijk gehanteerd. Hiermee wordt onnodige discussie zoveel mogelijk voorkomen, zaken
kunnen sneller worden afgewikkeld en de schaderegeling is zo transparant als mogelijk.
Verder wijs ik op de brief van de Minister van Defensie van 15 mei jl. aan de Veteranenombudsman
(Kamerstuk 30 139, nr. 242) betreffende het onderzoek behandelingsduur verzoeken volledige schadevergoeding.
Daarin wordt aangegeven dat wordt geprobeerd om in alle zaken pro-actiever, duidelijker
en transparanter op te treden en te communiceren richting (de belangenbehartigers
van) de veteranen. Dit wordt echter ook doorgevoerd bij alle letselschadeclaims. Het
doel hiervan is om in alle zaken de doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces
beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel.
Daarnaast is door de onderzoeken die zijn verricht door het RIVM al veel informatie
beschikbaar gekomen over de arbeidsomstandigheden en de ziektes die in verband kunnen
worden gebracht met de blootstelling aan chroom-6. Voor die ziektes, die zijn opgenomen
in de Uitkeringsregeling, geldt dat Defensie ook in de beoordeling van de claim aanneemt
dat deze door de blootstelling aan chroom-6 bij Defensie kunnen zijn ontstaan.
Voorts is het zo dat een (oud-) medewerker of nabestaande die een uitkering heeft
ontvangen op grond van de Uitkeringsregeling en een claim indient, daarvoor kosten
maakt.
In dit kader heb ik toegezegd dat het toerekeningspercentage3 niet wordt toegepast op de redelijke buitengerechtelijke kosten van de belangenbehartiger
als Defensie aansprakelijkheid erkent. Deze kosten worden dan volledig vergoed (Kamerstuk
35 000 X, nr. 105 van 5 maart 2019).
Voorts heb ik toegezegd dat Defensie deze kosten zal vergoeden ook in de periode vóórdat
aansprakelijkheid wordt erkend. Dit betekent dat de redelijke buitengerechtelijke
kosten van de belangenbehartiger en de kosten voor het opvragen van medische informatie
kunnen worden betaald door Defensie, als die claim is ingediend voor de aandoening
waarvoor de uitkering is toegekend. Mocht de aansprakelijkheid worden afgewezen, dan
worden deze kosten niet meer vergoed, maar hoeft de eerder verstrekte vergoeding niet
te worden terugbetaald aan Defensie. Op deze manier wil Defensie de mogelijke drempel
voor het indienen van een claim voor de (oud-) medewerker of diens nabestaande verlagen.
Relevant is hiernaast dat uw kamer onlangs door SZW is geïnformeerd over de voortgang
uitvoering kabinetsreactie commissie Vergemakkelijking Schadeafhandeling Beroepsziekten
(commissie Heerts). Er wordt een landelijk expertisecentrum opgericht voor gevaarlijke
stoffen en beroepsziekten en daarnaast wordt een tegemoetkomingsregeling geïntroduceerd
te introduceren voor (ex-)werkenden die lijden aan een ernstige ziekte die is ontstaan
door de gevaarlijke stoffen waarmee zij werken of hebben gewerkt. Met de tegemoetkomingsregeling
ontstaat voor deze groep slachtoffers een korte en snelle route naar erkenning van
hun beroepsziekte. Defensie zal met de vakbonden in overleg gaan over wijziging van
de Uitkeringsregeling als gevolg van het in werking treden van deze tegemoetkomingsregeling.
17
Hebben alle leden van het beoordelingspanel een gelijkwaardige stem?
Het doel van het beoordelingspanel (voor situaties voor 2015) is om in voorkomende
situaties op een snelle manier een advies te kunnen geven aangaande de indeling van
feitelijke werkzaamheden van de werknemer in een bepaalde blootstellingsgroep. Het
beoordelingspanel bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter. Van de leden wordt
één aangedragen door de Centrales van Overheidspersoneel en één door Defensie. Het
beoordelingspanel adviseert met meerderheid van stemmen waarbij elk lid een gelijkwaardige
stem heeft.
19
Hebben de leden van het beoordelingspanel voor gevallen vanaf 2015 een gelijke stem?
Hoe vindt besluitvorming in het beoordelingspanel plaats?
Dit beoordelingspanel (voor situaties na 2015) bestaat uit vijf leden, waaronder een
voorzitter. Dit beoordelingspanel adviseert over de blootstellingsgeschiedenis van
de werknemer én over de vraag of het niet toekennen van een vergoeding zal leiden
tot een onbillijke situatie. Dit panel bestaat uit het beoordelingspanel, zoals bedoeld
onder vraag 17 aangevuld met een lid namens de Centrales van Overheidspersoneel en
een lid namens Defensie. Dit panel is uitgebreider aangezien naast de vraag over de
blootstellingsgeschiedenis ook de vraag moet worden beantwoord of het niet toekennen
zal leiden tot een onbillijke situatie. Voor het kunnen beantwoorden van deze vraag
is andere kennis en achtergrond nodig. Het beoordelingspanel adviseert met meerderheid
van stemmen waarbij elk lid een gelijkwaardige stem heeft. De beoordeling wordt mede
gedaan aan de hand van de RIVM-rapporten en aanvullende gegevens verstrekt door de
aanvrager of diens gemachtigde en Defensie. Het beoordelingspanel is bevoegd om voor
de uitoefening van haar taak deskundigen te raadplegen.
20
Zijn en waren er voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar voor medewerkers die werken
met Chroom-6?
Zie de antwoorden op de vragen 8, 9, 11 en 18.
21
Is er toezicht op het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals
adembescherming, wegwerp-overalls en handschoenen die op afroep beschikbaar zijn voor
elke medewerker? Wie is verantwoordelijk voor het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen?
Commandanten van de eenheden en de feitelijk leidinggevenden op de werkvloer zijn
primair verantwoordelijk voor het toezien op de juiste taakuitvoering en dus ook op
het toepassen van de veiligheidsmaatregelen. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
is één van die maatregelen, omdat dit afhankelijk is van menselijk handelen en omdat
toezicht niet onfeilbaar is, willen we maatregelen hoger op de arbeidshygiënische
strategie treffen. Deze PBM’s worden op basis van centraal door DMO afgesloten contracten
afgeroepen en geleverd. Extern toezicht geschiedt door I-SZW.
22
Wie is verantwoordelijk voor de concrete uitvoering van de risicobeheersing én het
uitvoeren van de aanvullende maatregelen volgens het S-T-O-P-principe? Ligt die verantwoordelijkheid
bij de commandanten?
Commandanten van de defensieonderdelen en van de uitvoerende eenheden zijn verantwoordelijk
voor het veilig en gezond werken. Defensie heeft de verplichtingen van de werkgever
zoals beschreven in de Arbowet, belegd bij de commandanten met de rol van decentraal
werkgever (hoofd diensteenheid). Dit staat beschreven in een SG Aanwijzing. Zie ook
het antwoord op vraag 13. Deze commandanten worden ook aangeschreven door I-SZW voor
handhavingsbezoeken, zoals is gebeurd voor de Commandant Afdeling Techniek in Leusden,
de commandant Logistiek Centrum Woensdrecht en de Directeur Maritieme Techniek in
Den Helder. De brieven van I-SZW aan deze commandanten zijn gepubliceerd op de website defensie.nl. De commandanten worden bij de uitvoering van de risicobeheersing en
bij het voldoen aan de wetgeving ondersteund door gecentraliseerde organisatie-elementen
zoals de DMO en het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO). Dit betreft onder andere
de inspanning om gevaarlijke stoffen te vervangen, de Nadere Inventarisatie Gevaarlijke
Stoffen en het Preventief medisch Onderzoek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier