Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het advies van de adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) over het eindrapport “Om de leefomgeving” (Kamerstuk 22343-295)
22 343 Handhaving milieuwetgeving
28 663
Milieubeleid
Nr. 296
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 24 juni 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 4 maart
2021 inzake het advies van de adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
(VTH) over het eindrapport «Om de leefomgeving» (Kamerstukken 22 434 en 28 663, nr. 295).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 juni 2021. Vragen
en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De griffier van de commissie, Schuurkamp
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur
en Waterstaat over het eindrapport «Om de leefomgeving. Omgevingsdiensten als gangmaker
voor het bestuur» van de adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
(VTH)1.
Op 4 maart jl. zond ik u het rapport van de adviescommissie VTH. In mijn begeleidend
schrijven heb ik het belang van het rapport onderstreept en heb ik aangegeven dat
ik vind dat het rapport zorgvuldige aandacht en een integrale opvolging van de aanbevelingen
verdient. Daarbij is het uiteraard aan een volgend kabinet om de kabinetsreactie nader
uit te werken en aan u toe te sturen. Gezien de urgentie van het onderwerp heb ik
de ambtelijke voorbereiding voor deze kabinetsreactie voortvarend opgepakt met het
doel dat een volgend kabinet in overleg met de partners spoedig tot vervolgstappen
kan komen. Ik heb hiervoor een aantal sporen uitgezet die ik hieronder nader toelicht:
1. Stakeholderanalyse: hierbij wordt inzichtelijk waar alle vraagstukken van de stakeholders liggen en hoe
met alle betrokken partijen opvolging aan het rapport van de adviescommissie VTH kan
worden gegeven;
2. Kwantitatief onderzoek naar de data van de omgevingsdiensten: de adviescommissie VTH beveelt in haar rapport dringend aan om een kort aanvullend
onderzoek te doen naar de data van de omgevingsdiensten. Het gaat dan om het per omgevingsdienst
verkrijgen van inzicht in de aantallen en categorieën bedrijven, de daarbij benodigde
uren voor VTH-taken en de feitelijk geleverde inspanning. Met dit onderzoek vraag
ik ook naar het aantal uitgevoerde inspecties, de wijze van financiering, het budget
per omgevingsdienst en welk deel hiervoor gereserveerd is voor kennisontwikkeling,
welke basistaken, plustaken en adviestaken zijn ingebracht, de stand van de verordening
voor de kwaliteitscriteria en de specialisatie van de omgevingsdienst. Tevens kijkt
het onderzoek naar welke data ook in de toekomst verzameld moet worden om een totaalbeeld
van de omgevingsdiensten te kunnen geven: de Staat van de Omgevingsdiensten;
3. Juridisch onderzoek: dit onderzoek focust op hoe de aanbevelingen van de adviescommissie VTH doorgevoerd
kunnen worden en bekijkt onder andere welke wetswijzigingen hiervoor nodig zijn.
Het doel is dat deze sporen op 1 september a.s. zijn afgerond. Met de uitkomsten van
deze onderzoeken kan mijn opvolger de kabinetsreactie opstellen waarin ingegaan wordt
op hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de adviescommissie VTH.
Vraag 1:
Welke gevolgen ziet u voor het beleggen van de zogenaamde plustaken en de verhoudingen
tussen bevoegde gezagen en omgevingsdiensten als de adviezen worden doorgevoerd?
De aanbevelingen van de adviescommissie VTH hebben betrekking op gemeentelijke plustaken.
Geadviseerd wordt een taak alleen als plustaak onder te brengen bij een omgevingsdienst
als deze goed is omschreven, apart is gefinancierd en bemenst is. Dit vraagt om een
bestuursbesluit. Een goede verhouding tussen bevoegd gezag en omgevingsdienst is hierbij
evident. Enerzijds omdat het bevoegd gezag (mede)eigenaar is van de omgevingsdienst
anderzijds omdat zij opdrachtgever is. Het beleggen van een plustaak bij een omgevingsdienst
blijft daarmee mogelijk.
Vraag 2:
Hoe zorgt u ervoor dat de bevoegde gezagen de basistaken, die nu reeds wettelijk verplicht
zijn om bij de omgevingsdiensten te beleggen, ook daadwerkelijk daar belegd gaan worden?
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn gemeenten en provincies
als bevoegd gezag wettelijk verplicht de basistaken te beleggen bij een omgevingsdienst.
Op dit moment hebben alle provincies en het merendeel van de gemeenten hun basistaken
belegd bij een omgevingsdienst. Onder de Uitvoeringsagenda-VTH2 trekt IenW het project «Afhechten van bestaande afspraken» met het doel dat iedere
gemeente de basistaken belegd bij de omgevingsdienst. Hiervoor voer ik gesprekken
met de niet nalevende gemeenten. Voor de zomer vindt een gesprek plaats met een aantal
van deze gemeenten voor een nadere duiding welke taken of taakonderdelen nog niet
zijn ingebracht en waarom niet. Het is de planning dat alle basistaken dit jaar nog
bij de omgevingsdiensten zijn belegd.
Vraag 3:
Hoe gaat u erin voorzien dat ook het Rijk en haar uitvoerende diensten hun bijdragen
leveren aan een robuust en toekomstbestendig stelsel voor vergunningverlening, toezicht
en handhaving (VTH-stelsel) als geheel?
Rijksdiensten leveren reeds een bijdrage aan het VTH-stelsel. Zo heeft de ILT een
belangrijke adviserende taak op de Wabo vergunningen bij Brzo-bedrijven. Ook heeft
het Rijk een rol in het interbestuurlijk toezicht als toezichthouder op de provincies.
Deze rol is bij de ILT belegd. Een ander voorbeeld is de informatie-uitwisseling via
de Inspectieview waarop ook rijksdiensten zijn aangesloten. Deze bijdragen kunnen
versterkt worden. De adviescommissie VTH noemt in haar advies de ILT als toezichthouder
op de omgevingsdiensten als een goede stap om te komen tot een robuust en toekomstbestendig
VTH-stelsel. De consequenties van deze rol laat ik momenteel onderzoeken. Naast de
vraag hoe een dergelijke toezichthoudende taak zich verhoudt tot de vergunning- en
adviestaak, is het nodig om de juridische stappen in beeld te brengen die dit met
zich mee zou brengen. Het is aan het volgend kabinet om concrete besluiten te nemen
over de exacte vorm en omvang van bijdragen van rijksdiensten aan het VTH-stelsel.
Vraag 4:
Hoe ziet u dit rapport in het licht van de Omgevingswet?
De Omgevingswet schetst het kader waarbinnen het VTH-stelsel moet opereren. Het rapport
van de adviescommissie VTH geeft tien aanbevelingen ter versterking van de omgevingsdiensten
en daarmee van het VTH-stelsel binnen de Omgevingswet. Ik denk dan bijvoorbeeld aan
de aanbevelingen voor het verhogen van de ondergrens van een omgevingsdienst en het
verplichten van informatie-uitwisseling en investeren in kennisinfrastructuur. De
aanbevelingen van de adviescommissie Van Aartsen vragen op onderdelen ook om meer
centrale sturing zoals landelijke normfinanciering in plaats van lokale outputfinanciering
en rijkstoezicht op de omgevingsdiensten. Op dit moment onderzoek ik hoe deze aanbevelingen
een plek kunnen krijgen in de Omgevingswet die uitgaat van het principe dat zoveel
mogelijk decentraal wordt uitgevoerd. De versterking van het VTH-stelsel vind ik essentieel
voor een goede uitvoering van VTH.
Vraag 5:
Hoe ziet u de rol van de omgevingsdienst onder de Omgevingswet voor zich? Wordt deze
met de adviezen van de commissie niet een landelijke uitvoeringsdienst die ver af
komt te staan van de lokale praktijk?
De 29 omgevingsdiensten voeren onder de Omgevingswet minimaal het door de gemeenten
en provincies de verplicht bij hun belegde basistakenpakket uit. Daarnaast kunnen
de gemeenten en provincies aanvullende taken (plustaken) bij de omgevingsdiensten
beleggen. Dit wordt niet anders dan nu het geval is. Over de verdere rol van de omgevingsdienst
onder de Omgevingswet in relatie tot de aanbevelingen van de adviescommissie VTH wordt
nog een beeld gevormd. Een concrete aanbeveling van de adviescommissie VTH betreft
de advisering en uitvoeringstoets door omgevingsdiensten over omgevingsplannen. Hierbij
geeft de omgevingsdienst – als gelijkwaardige partner naast beleid – een inhoudelijk
advies over de milieunormering in omgevingsplannen en een uitvoeringstoets op de normering.
Opvolging van deze aanbeveling zou betekenen dat de omgevingsdienst een grotere rol
krijgt in de lokale praktijk en hier juist dichter op komt te staan. Een ander voorbeeld
gaat over verbetering van de expertise en kennisdeling van omgevingsdiensten. Het
meer specialiseren van kennis en expertise bij een aantal omgevingsdiensten, zoals
nu al voor Brzo-bedrijven is gebeurd, is ook een richting die ik laat onderzoeken.
Om het kennisniveau te verhogen is specialisatie en massa van belang. Dit maakt het
ook makkelijker gekwalificeerde medewerkers aan te trekken. Tot slot zal bij het uitwerken
van een landelijke normfinanciering ook gekeken worden naar welke taken door welke
omgevingsdienst worden uitgevoerd en wat dit betekent voor de omvang (kritische ondergrens).
Met dit alles zal er nog steeds de benodigde relatie zijn met de regionale bestuurders.
Vraag 6:
Hoe ervaart het bedrijfsleven de expertise en deskundigheid van omgevingsdiensten
in het algemeen, en omgevingsdiensten die taken uit het Besluit risico's zware ongevallen
uitvoeren (BRZO-taken)? Welke ontwikkeling heeft daarin plaatsgevonden en welke verdere
ontwikkeling is van belang, ook gezien de invoering van de Omgevingswet?
Het bedrijfsleven staat over het algemeen positief tegenover omgevingsdiensten, die
met hun expertise een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het veelomvattende omgevingsrecht,
ook als dat is vereenvoudigd onder de Omgevingswet. In zoverre is de doorontwikkeling
van de omgevingsdiensten een goede zaak. Bedrijfsvertegenwoordigers die door de adviescommissie
VTH zijn gehoord, geven aan dat zij een voorkeur hebben voor verdere verbetering van
het huidige stelsel en zij tonen zich geen voorstander van het opnieuw op de schop
nemen van het stelsel. Op weg naar de Omgevingswet is het daarbij van belang dat medewerkers
van omgevingsdiensten volledig worden toegerust om op de nieuwe manier te werken die
de Omgevingswet voorstaat.
Hoewel bedrijfsvertegenwoordigers zich dus in het algemeen kunnen vinden in de opzet
van het huidige stelsel, zien zij nog wel de volgende verbeterpunten:
1. Vergroot de deskundigheid van (Brzo-)omgevingsdiensten en stimuleer onderlinge samenwerking.
2. Bevorder de oprichting van een omgevingsexpertisecentrum.
3. Stem de VTH-dienstverlening af op de behoeften van grote (Brzo-)bedrijven en op die van het MKB.
4. Stimuleer (integraal) ketentoezicht door omgevingsdiensten en overige overheidsinstanties
(zoals de landelijke inspectiediensten en Rijkswaterstaat). Dit is in het bijzonder
van belang bij nieuwe en innovatieve bedrijfsprocessen.
5. Benoem één aanspreekpunt vanuit de verschillende VTH-overheidsinstanties voor bedrijven.
6. Verken de mogelijkheden om omgevingsdiensten onafhankelijker te laten opereren. Dit
kan de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving bevorderen en kan zorgen voor een gelijk
speelveld.
Vraag 7:
In hoeverre ervaart u verschillen in aanpak tussen regio’s in de vergunningverlening,
toezicht en handhaving, en in hoeverre betekent dit een inbreuk op het level playing field? Waardoor worden eventuele verschillen veroorzaakt?
Er zijn op dit moment 29 omgevingsdiensten waarvan 6 Brzo-omgevingsdiensten. Deze omgevingsdiensten bedienen hun eigen regio. Deze regio’s verschillen.
De uitdagingen voor de omgevingsdiensten in industrieel gebied zijn anders dan in
landelijk gebied. Dit leidt tot verschillen in aanpak in de VTH, maar niet tot een
inbreuk op het level playing field. Ook bij de Brzo-inspecties is hiervan geen sprake: de Brzo-inspectie wordt uitgevoerd
aan de hand van een landelijk uniforme inspectiemethodiek voor het Brzo-toezicht (NIM))
om een gelijk speelveld voor de bedrijven te creëren. Alle inspecteurs die een Brzo-inspectie
uitvoeren zijn op dezelfde wijze opgeleid om de NIM te volgen. Op dit moment wordt
een nieuwe inspectiemethodiek ontwikkeld door BRZO+. Met de landelijke handhavingsstrategie
(LHS) als kader wordt zoveel mogelijk uniformiteit in aanpak nagestreefd. De LHS wordt
momenteel in het kader van de Uitvoeringsagenda-VTH verbeterd om de bruikbaarheid,
gebruik en samenwerking met het strafrecht te verbeteren.
Vraag 8:
Hoe ervaart het bedrijfsleven het gebruik van koepelvergunningen in de praktijk?
Op dit moment wordt alleen voor Chemelot gewerkt met een koepelvergunning. Bedrijven
geven aan dat het instrument «koepelvergunning» in de praktijk goed lijkt te werken.
Koepelvergunningen versterken de clustervorming en stimuleren het opbouwen van onderlinge
expertise binnen het cluster, om zo risico’s voor de samenleving te concentreren op
daarvoor aangewezen gebieden.
Vraag 9:
Is het gebrek aan expertise (onder andere aanpak milieucriminaliteit, verwevenheid
milieuschade, gezondheidsschade, et cetera) op te lossen met extra financiering? Zitten
hier grotere uitdagingen aan vast?
De adviescommissie VTH geeft in haar aanbevelingen aan dat geïnvesteerd moet worden
in de deskundigheid van de omgevingsdiensten. Deze moet (minimaal) op hetzelfde niveau
liggen als de deskundigheid waarover de onder toezicht gestelde bedrijven beschikken.
De adviescommissie VTH stelt voor de kwaliteitsverordening per bevoegd gezag voor
de basistaken van de omgevingsdienst te schrappen. In plaats daarvan moet er per bevoegd
gezag één besluit komen van het bestuur van de omgevingsdienst dat de voor de dienst
benodigde kwalitatieve en kwantitatieve bezetting vastlegt voor de uitvoering van
de basistaken, als afgeleide van de complexiteit van de onder toezicht staande bedrijven.
Hierdoor zal een omgevingsdienst niet meer werken met een groot aantal verschillende
kwaliteitsverordeningen, maar met één besluit van het bestuur. Uiteindelijk gaat het
naast extra financiering ook om betere samenwerking en kennisdeling. Als het gaat
om milieucriminaliteit gaat het er om het onderwerp een prominente plek op de bestuurlijke
agenda te geven. Doordat milieucriminaliteit zogenaamde «haalcriminaliteit» is, blijft
het vaak te lang onzichtbaar en is veel onderzoek nodig om het boven tafel te krijgen.
Vraag 10:
Welke kansen biedt de uitbreiding van expertise door het versterken van de samenwerking
tussen organisaties met VTH-taken en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) in
de aanpak van milieugerelateerde gezondheidsschade? Hoe kan dit het beste vormgegeven
worden, gelet op de conclusies van het rapport «Om de leefomgeving»?
Een goede samenwerking tussen overheidsorganisaties – zoals tussen organisaties met
VTH-taken en GGD’en – draagt bij aan een goede aanpak van milieu-gerelateerde gezondheidsschade.
Op dit moment wordt in de meeste regio’s al goed samengewerkt tussen GGD en omgevingsdiensten.
Gezien de nauwe relatie tussen milieu en gezondheidsschade is intensiveren van deze
samenwerking van belang, bijvoorbeeld als het gaat om naleving van normen voor geluid
en lucht Ook de samenwerking tussen veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten is essentieel
voor het goed uitvoeren van de VTH taken. Tot slot wil ik verkennen hoe een nauwere
samenwerking tussen de omgevingsdiensten en de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en)
van de ILT en NVWA kansen kan bieden in de aanpak van milieuproblemen.
Vraag 11:
Gaat u voortvarend de conclusies oppakken? Of blijft dit liggen voor het volgende
kabinet?
Op 4 maart jl. zond ik u het rapport van de adviescommissie VTH. In mijn begeleidend
schrijven heb ik aangegeven dat het rapport zorgvuldige aandacht en opvolging verdient.
Ook gaf ik hierbij aan dat het aan een volgend kabinet is om de kabinetsreactie nader
uit te werken en aan u toe te sturen. Gezien de urgentie van het onderwerp heb ik
de ambtelijke voorbereiding voor deze kabinetsreactie voortvarend opgepakt met het
doel dat een volgend kabinet in overleg met de partners spoedig tot vervolgstappen
kan komen.
Vraag 12:
Gaat u de Rijkstaken (uitvoerende taken en regelgevende taken) ook onderzoeken ten
behoeve van een robuust en toekomstbestendig VTH-stelsel?
Het is aan mijn opvolger om te bepalen of uitvoerende en regelgevende rijkstaken nader
onderzoek behoeven om het VTH-stelsel meer robuust en toekomstbestendig te maken.
Dit zal mogelijk ook verschillend zijn voor de diverse rijkstaken. Ik onderzoek momenteel
of er mogelijk rijkstaken zijn die bij de omgevingsdienst belegd kunnen worden.
Vraag 13:
Hoe ziet de ambtelijke voorbereiding voor het opvolgen van de adviezen uit het rapport
eruit? Hoe verloopt deze voorbereiding? Hoe gaat u voorkomen dat dit rapport, niet
net als de eerdere adviezen uit andere rapporten, op de achtergrond belandt?
Zoals ik in mijn brief aangeef heb ik gezien de urgentie van het onderwerp de ambtelijke
voorbereiding voor deze kabinetsreactie voortvarend opgepakt met het doel dat een
volgend kabinet in overleg met de partners spoedig tot vervolgstappen kan komen. Ik
heb hiervoor een aantal sporen uitgezet die ik hieronder nader toelicht:
1. Stakeholderanalyse: hierbij wordt inzichtelijk waar alle vraagstukken van de stakeholders liggen en hoe
met alle betrokken partijen opvolging aan het rapport van de adviescommissie VTH kan
worden gegeven;
2. Kwantitatief onderzoek naar de data van de omgevingsdiensten: de adviescommissie VTH beveelt in haar rapport dringend aan om een kort aanvullend
onderzoek te doen naar de data van de omgevingsdiensten. Het gaat dan om het per omgevingsdienst
verkrijgen van inzicht in de aantallen en categorieën bedrijven, de daarbij benodigde
uren voor VTH-taken en de feitelijk geleverde inspanning. Met dit onderzoek vraag
ik ook naar het aantal uitgevoerde inspecties, de wijze van financiering, het budget
per omgevingsdienst en welk deel hiervoor gereserveerd is voor kennisontwikkeling,
welke basistaken, plustaken en adviestaken zijn ingebracht, de stand van de verordening
voor de kwaliteitscriteria en de specialisatie van de omgevingsdienst. Tevens kijkt
het onderzoek naar welke data ook in de toekomst verzameld moet worden om een totaalbeeld
van de omgevingsdiensten te kunnen geven: de Staat van de Omgevingsdiensten;
3. Juridisch onderzoek: dit onderzoek focust op hoe de aanbevelingen van de adviescommissie VTH doorgevoerd
kunnen worden en bekijkt onder andere welke wetswijzigingen hiervoor nodig zijn.
Het doel is dat deze sporen op 1 september a.s. zijn afgerond. Met de uitkomsten van
deze onderzoeken kan mijn opvolger de kabinetsreactie opstellen waarin ingegaan wordt
op hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de adviescommissie VTH.
Vraag 14:
Wat voor rol is er de komende jaren voor het Rijk weggelegd in het versterken van
de positie van de omgevingsdiensten?
In het VTH-stelsel heeft de Staatssecretaris van IenW de rol van stelselverantwoordelijke.
Dat betekent dat ik er zorg voor draag dat het stelsel goed is ingericht, duidelijk
is wie welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft en dat het stelsel en de
partijen daarbinnen kunnen functioneren. Door de aanbevelingen van de adviescommissie
VTH integraal op te volgen, kan het Rijk zorgdragen voor een versterking van de positie
van de omgevingsdiensten. Ik ondersteun deze conclusie van de adviescommissie VTH.
In de kabinetsreactie zal meer specifiek op de rol van het Rijk worden ingegaan in
het licht van de aanbevelingen van de adviescommissie VTH.
Vraag 15:
Welke prioriteit heeft de versterking van het VTH-stelsel, tegen de achtergrond van
de impact die incidenten kunnen hebben op de gezondheid van de mens en het milieu?
De versterking van het VTH-stelsel is urgent, juist gezien de conclusie van de adviescommissie
VTH over de omvang van de te vermijden milieuschade voor mens en milieu door een versterking
van het VTH-stelsel. De ILT geeft in haar ILT brede risicoanalyse (IBRA) 2020 een
overzicht van berekende milieuschade. Het hoogste bedrag dat zij in het overzicht
noemt, is een bedrag van 1,8 miljard aan schade door onjuiste verwerking van afvalstoffen.
Dan heb ik het nog niet over de schade op de gezondheid door slechte luchtkwaliteit
of verontreiniging van bodem en/of water. De versterking van het VTH stelsel heeft
dan ook voor mij de hoogste prioriteit.
Vraag 16:
Hoe kunnen incidenten beter in beeld gebracht en aangepakt worden?
Jaarlijks geef ik u een overzicht van alle inspanningen van toezichthouders en de
veiligheidssituatie bij bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen
(Brzo) vallen in de Staat van de Veiligheid. Hierin wordt een beeld gegeven van de
geconstateerde overtredingen en incidenten bij Brzo-bedrijven. De Staat van de Veiligheid
van 2020 stuur ik u – mede namens mijn collega’s van JenV en SZW – voor het zomerreces
toe. Bij het aanbieden van de Staat van de Veiligheid zal ik u ook informeren over
de doorontwikkeling van de Staat van de Veiligheid die tot doel heeft een nog breder
beeld van de veiligheidssituatie bij Brzo-bedrijven te geven.
Van belang is dat we leren van incidenten en daarmee zorgen voor een verbetering van
de omgevingsveiligheid en gezondheid. Ik wil tevens in gesprek met mijn collega bestuurders
in het Bestuurlijk Omgevingsberaad van oktober 2021 over het actief openbaar maken
van inspectiegegevens ander dan Brzo-bedrijven.
Vraag 17:
Kunt u toelichten waarom de ontwikkelingen in de leefomgeving en incidenten niet systematisch
worden gevolgd, waardoor het lijkt te ontbreken aan kwantitatieve en kwalitatieve
data?
Bij vraag 13 gaf ik aan dat ik in navolging van het dringend advies van de adviescommissie
VTH een kort aanvullend onderzoek doe naar de data van de omgevingsdiensten. Het gaat
dan om het per omgevingsdienst verkrijgen van inzicht in de aantallen en categorieën
bedrijven, de daarbij benodigde uren voor VTH-taken en de feitelijk geleverde inspanning.
Met dit onderzoek vraag ik ook naar het aantal uitgevoerde inspecties, de wijze van
financiering, het budget per omgevingsdienst en welk deel hiervoor gereserveerd is
voor kennisontwikkeling, welke basistaken, plustaken en adviestaken zijn ingebracht,
de stand van de verordening voor de kwaliteitscriteria en de specialisatie van de
omgevingsdienst. Tevens kijkt het onderzoek naar welke data ook in de toekomst verzameld
moet worden om een totaalbeeld van de omgevingsdiensten te kunnen geven: de Staat
van de Omgevingsdiensten. Hiermee wordt dan ook een start gemaakt met het systematisch
volgen van ontwikkelingen in de leefomgeving. Bij de beantwoording van vraag 16 gaf
ik aan dat incidenten al jaarlijks gemonitord worden in de Staat van de Veiligheid.
Vraag 18:
Hoe kan de bestuurlijke fragmentatie, wat leidt tot grote en ongerechtvaardigde verschillen
in de aanpak van de handhaving en in de behandeling van burgers en bedrijven, verbeterd
worden?
De adviescommissie VTH geeft in haar aanbevelingen aan hoe de bestuurlijke fragmentatie
waar omgevingsdiensten mee te maken hebben, verbeterd en gewaarborgd kan worden. Bijvoorbeeld
door het invoeren van één uitvoerings- en handhavingsbeleid en één uitvoeringsprogramma
op basis van één risicoanalyse per regio. Ik neem die adviezen ter harte. Tevens is
een nauwe samenwerking tussen omgevingsdiensten en de BOD-en van ILT en NVWA van belang.
Het is aan mijn opvolger om in de kabinetsreactie aan te geven hoe de adviezen uitgewerkt
en geimplementeerd kunnen worden.
Vraag 19:
Heeft u in kaart hoe groot de omvang van milieucriminaliteit is? Zo ja, is bij u bekend
welk percentage daarvan daadwerkelijk wordt berecht?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 3 december 20203 omvat milieucriminaliteit als begrip een grote hoeveelheid delicten die ongelijksoortig
zijn. Daarnaast is milieucriminaliteit over het algemeen haalcriminaliteit4 en kent het een hoog dark number5 waardoor er in algemene zin geen duidelijk beeld te schetsen is van de exacte aard
en omvang. Daar de exacte omvang niet bekend is, is het ook niet mogelijk om aan te
geven welk percentage daarvan daadwerkelijk berecht wordt.
Vraag 20:
Welke mogelijkheden zijn er om een onjuist verleende vergunning in te trekken, zonder
dat dit tot bestuurlijke chaos leidt? Is het wettelijk instrumentarium hier toereikend
genoeg voor?
Paragraaf 2.6 (artikel 2.29 – 2.33a) van de Wabo regelt wijziging en intrekking van
een verleende omgevingsvergunning. Dit is bijvoorbeeld mogelijk in gevallen waarin
ernstig nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving voorkomen of zoveel mogelijk
beperkt moeten worden. Het is aan het bevoegd gezag om verleende omgevingsvergunningen
te wijzigen of in te trekken.
Vraag 21:
Hoe komt het dat de geschetste problemen, waarvan enkele belangrijkste bevindingen
al op pagina 19 worden benoemd, nog steeds bestaan?
Op pagina 19 geeft de adviescommissie VTH aan dat zich nog steeds vermijdbare problemen
voordoen die uitmonden in gezondheidsschade. De adviescommissie noemt hiervan diverse
voorbeelden, zoals de casussen van Tata Steel, een afvalverwerker op wiens terrein
een afvalbrand ontstond na opzegging van de huur door de terreineigenaar en de «stoppersregeling»
voor veehouders. Het gaat dan om onduidelijke regels, te late handhaving en verschillen
in handhaving. De adviescommissie VTH geeft aan dat deze problemen er nog steeds zijn
doordat:
1. er onvoldoende robuustheid is wat afbreuk doet aan de kwaliteit;
2. er sprake is van fragmentatie. Dit zorgt ervoor dat er geen level playing field aanwezig
is;
3. er te weinig grip is op de mobiele milieubelasting;
4. milieucriminaliteit onvoldoende wordt aangepakt in de samenwerking tussen bestuurs-
en strafrecht.
Deze analyse van de adviescommissie VTH resulteert in tien aanbevelingen die ervoor
moeten zorgen dat het VTH-stelsel versterkt wordt en de geschetste problemen in de
toekomst worden voorkomen.
Vraag 22:
Hoe kan de onafhankelijkheid van de omgevingsdiensten worden verbeterd en gewaarborgd?
De adviescommissie VTH geeft in haar aanbevelingen aan hoe de onafhankelijkheid van
de omgevingsdiensten verbeterd en gewaarborgd kan worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om de aanbeveling voor een landelijke normfinanciering voor de omgevingsdiensten waardoor
deze niet meer afhankelijk zijn van lokale outputfinanciering en de versterking van
de positie van de directie door verplicht mandaat en herziening van de benoemingsprocedure.
Ik neem die adviezen ter harte. Het is aan mijn opvolger om in de kabinetsreactie
aan te geven hoe de adviezen opgevolgd gaan worden.
Vraag 23:
Hoe sterk staat het stelsel zodra de Omgevingswet wordt ingevoerd? Hoe kan de positie
van het stelsel verstevigd worden, indien het niet sterk genoeg is?
Er wordt continu hard gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel. Op dit moment
worden de aanbevelingen van het rapport Berenschot opgevolgd in de Uitvoeringsagenda-VTH.
De opvolging van deze aanbevelingen zal begin 2022 worden afgerond. De aanbevelingen
van de adviescommissie VTH zien op de versterking van het VTH-stelsel door de versterking
van de positie van de omgevingsdiensten in dit stelsel. Op dit moment zet ik hiervoor
een eerste stap met het in vraag 13 omschreven kwantitatieve onderzoek naar de data
van de omgevingsdiensten. Het onderzoek kijkt ook naar welke data in de toekomst verzameld
moeten worden om een totaalbeeld van de omgevingsdiensten te kunnen geven: de Staat
van de Omgevingsdiensten. Samen met de regelmatige evaluaties (tweejaarlijkse onderzoeken)
van het stelsel zorgt dit voor inzicht waarmee tijdig bijgestuurd kan worden.
Vraag 24:
Is het bekend of de geschetste problemen en het spanningsveld tussen nabijheid en
onafhankelijkheid ook bij andere instanties voorkomen die vergunning/toestemming verlenen
én controle uitvoeren, bijvoorbeeld bij organisaties als de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit?
Dit is mij niet bekend. Wel wordt in het in vraag 13 genoemde juridisch onderzoek
nadrukkelijk gekeken naar «best practices en lessons learned» bij andere relevante
overheidsorganisaties. Voor het genoemde voorbeeld, de NVWA geldt dat dit een landelijk
opererende inspectie is, evenals de ILT. Tevens is de onafhankelijkheid van de landelijke
inspecties geborgd in de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties die sinds 2016 gelden.
Deze aanwijzingen zijn vooral gericht op het borgen van onafhankelijke
oordeelsvorming door rijksinspecties. Ook streven de aanwijzingen naar een balans
tussen onafhankelijkheid enerzijds en ministeriële verantwoordelijkheid anderzijds,
en naar het versterken van de relatie tussen toezicht, beleid en uitvoering.
Vraag 25:
Wat is de ideale grootte van een omgevingsdienst?
De adviescommissie VTH geeft in haar rapport aan dat de grootte van omgevingsdiensten
samenhangt met het aantal inrichtingen en de hoeveelheid en omvang van de taken die
gemeentebesturen aan de omgevingsdienst hebben overgedragen. Tevens geeft zij aan
dat het gevoel heerst dat een omgevingsdienst met minder dan 100 fte niet voldoende
kennis kan opbouwen, maar dat hier geen harde onderbouwing voor is. Het door mij opgestarte
en in vraag 13 beschreven onderzoek naar de data van de omgevingsdiensten zal onder
andere inzicht geven in het aantal en type inrichtingen dat elke omgevingsdienst bedient.
Daarmee zal het tevens de basis zijn voor het bepalen van de door de adviescommissie
VTH aanbevolen normfinanciering.
Vraag 26:
Welke oplossingen ziet u om niet alleen het delen van kennis, maar ook het uitwisselen
van informatie tussen bijvoorbeeld omgevingsdiensten, waterschappen en politie te
verbeteren?
De adviescommissie VTH constateert dat kennisontwikkeling en informatie-uitwisseling
bij omgevingsdiensten onder de maat zijn en benadrukt de noodzaak van extra investeringen
op kennisontwikkeling/informatiedeling en menskracht hiervoor. Het is aan mijn opvolger
om in de kabinetsreactie aan te geven hoe deze aanbeveling opvolging krijgt.
Binnen de Uitvoeringsagenda-VTH onderzoek ik momenteel de mogelijkheden voor verbetering
van de kennisinfrastructuur VTH. Hiervoor is een eerste verkenning uitgevoerd. Ik
heb gesproken met verschillende koepelorganisaties en kennisorganisaties over welke
acties mogelijk zijn om kennis tussen de verschillende organisaties beter uit te wisselen
en waar verbinding met bestaande initiatieven kan worden gelegd. Het blijkt dat er
op inhoudelijk vlak al veel kennisnetwerken tot stand zijn gekomen en veel thema’s
in ontwikkeling zijn. Hierbij valt te denken aan inhoudelijke thema’s, zoals circulaire
economie en bodem. Deze initiatieven zijn zeer waardevol. Het verbinden van deze initiatieven
neemt mogelijk al een aantal hiaten weg.
In de ontwikkeling van het systeem Inspectieview staat zowel de kwaliteit van de data
als de uitbreiding van het aantal deelnemende organisaties centraal. Onlangs zijn
stappen gezet om ook het OM aan te sluiten op de Inspectieview. Hiermee zal de informatie
uitwisseling tussen omgevingsdiensten en politie/OM aanzienlijk kunnen verbeteren.
Daarnaast blijkt dat er zowel landelijk als decentraal behoefte is aan het uitwisselen
van kennis tussen uitvoering en beleid. Momenteel onderzoek ik binnen de Uitvoeringsagenda-VTH
hoe we de kennisuitwisseling tussen beleid en uitvoering kunnen implementeren.
Vraag 27:
In hoeverre ziet u het delen van kennis tussen verschillende overheidslagen als mogelijkheid
om de slagkracht van de omgevingsdiensten te vergroten?
Een goede kennisinfrastructuur als basis voor een goede kennisdeling is voor alle
overheden van belang en draagt bij aan het vergroten van de slagkracht van alle partijen
waaronder de omgevingsdiensten. In vraag 26 heb ik toegelicht dat ik binnen de Uitvoeringsagenda-VTH
momenteel onderzoek welke mogelijkheden er zijn voor verbetering van de kennisinfrastructuur
binnen het VTH-stelsel.
Vraag 28:
Waarom zijn de eenmalige aansluitkosten en de jaarlijkse gebruikersvergoeding à 10.000
euro voor Inspectieview Milieu niet opgenomen in de Rijksfinanciering? Legt dit extra
financieringsdruk op het VTH-stelsel? Zijn hierdoor instanties die VTH-taken uitvoeren
in de problemen gekomen?
De omgevingsdiensten zijn volgens de Wabo verplicht milieugegevens met elkaar uit
te wisselen. Een omgevingsdienst die deze gegevens via de Inspectieview uitwisselt
voldoet automatisch aan deze wettelijke verplichting. Het grootste deel van de jaarlijkse
kosten van de Inspectieview wordt door mijn ministerie gefinancierd. Een omgevingsdienst
die is aangesloten op de Inspectieview draagt – zoals is opgenomen in het BOR6 – jaarlijks € 10.000 bij aan de beheerkosten van de Inspectieview. Dit is een beperkte
bijdrage aan de totale kosten. Andere deelnemende partijen in de Inspectieview betalen
een hogere bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen van instanties die hierdoor in
de problemen komen.
Ik ben overigens met betrokken partijen in overleg over de tariefstelling voor de
Inspectieview, welke voor de omgevingsdiensten per 1 januari 2022 zal worden verhoogd.
De Inspectieview maakt het makkelijker voor omgevingsdiensten om gegevens met elkaar
uit te wisselen en verhoogt daarmee de effectiviteit en efficiëntie van toezicht en
handhaving.
Vraag 29:
Hoe kan de informatie-uitwisseling op peil worden gebracht? Welke rol speelt de Kamer
hierbij? Welke rol speelt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hierbij,
en heeft u hierin kansen laten liggen? Speelt het Ministerie van Justitie en Veiligheid
hier in het kader van milieucriminaliteit ook een rol bij?
Binnen het programma Liever een goede buur is één van de projecten informatie-uitwisseling
tussen bestuurs- en strafrecht. In dit project is recentelijk het voortouw genomen
door Omgevingsdienst NL met medewerking van het OM. Het project bevindt zich momenteel
nog in de beginfase. Hierin wordt gewerkt wordt aan een concrete opdrachtformulering
om het project breder uit te kunnen zetten. Hier wordt ook rekening gehouden met de
uitkomsten van het rapport van de adviescommissie VTH en het deelrapport van de Algemene
Rekenkamer7. Het project informatie-uitwisseling kent verscheidene stakeholders, zoals de Omgevingsdiensten,
landelijke inspecties, OM, de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en niet in de laatste plaats de provincies
en gemeenten (decentrale bevoegd gezagen) vanuit hun beleidsmatige en opdrachtgevers
verantwoordelijkheid.
Voor specifiek Inspectieview geldt dat verschillende acties worden ondernomen die
bijdragen aan een verbeterde gegevensuitwisseling:
– De omgevingsdiensten hebben vorig jaar aangegeven dat de gebruiksvriendelijkheid van
Inspectieview vergroot moet worden. ILT en Omgevingsdienst NL hebben tweede helft
2020 de verbeterwensen bij alle omgevingsdiensten geïnventariseerd en deze begin van
dit jaar geïmplementeerd.
– Er wordt gewerkt aan het meer en beter beschikbaar stellen van gegevens van bronhouders
via Inspectieview. U kunt hierbij onder andere denken aan gegevens van het OM.
– In het rapport van de Algemene Rekenkamer «Een onzichtbaar probleem» wordt geconstateerd
dat er onjuiste gegevens via de Inspectieview ontsloten worden. ILT jaagt bronhouders
aan om te zorgen dat gegevens die via de Inspectieview gedeeld worden juist zijn.
ILT ondersteunt dit door via een «terugkoppeling in het systeem» voor partijen inzichtelijk
te maken wat de kwaliteit van de door hen gedeelde gegevens is., zodat partijen daar
zelf actie op kunnen nemen.
– Eind 2020 is een Taskforce opgericht, met en voor betrokken partijen, die tot doel
heeft de partijen te helpen bij het optimaal benutten van de Inspectieview in hun
primaire proces, bijvoorbeeld door training, opzetten en delen analysecapaciteit,
uitwisselen van goede ervaringen e.d.
Vraag 30:
Gaat u, ten behoeve van een robuust en toekomstbestendig VTH-stelsel, de taken van
het Rijk en de uitvoerende diensten onderzoeken?
Ik onderzoek momenteel of er taken van het Rijk en de uitvoerende diensten bijdragen
aan een versterking van het VTH-stelsel. Het is aan mijn opvolger om te bepalen of
uitvoerende en regelgevende rijkstaken meegenomen worden bij de versterking van het
VTH-stelsel. Gezien de aanbevelingen van de adviescommissie VTH over rijkstoezicht
op de omgevingsdiensten is het mijn verwachting dat hierbij in ieder geval de taken
van de ILT worden onderzocht.
Vraag 31:
Welke mogelijkheden ziet u om de kennisontwikkeling en het in huis hebben van de juiste
expertises binnen alle omgevingsdiensten naar een gelijkwaardig niveau te tillen?
De adviescommissie VTH constateert dat kennisontwikkeling en informatie-uitwisseling
bij omgevingsdiensten onder de maat zijn en benadrukt de noodzaak van extra investeringen
op kennisontwikkeling en menskracht. Het is aan mijn opvolger om in de kabinetsreactie
aan te geven hoe deze aanbeveling opvolging krijgt.
Binnen de Uitvoeringsagenda-VTH onderzoek ik de mogelijkheden voor verbetering van
de kennisinfrastructuur VTH. Hiervoor is een eerste verkenning uitgevoerd. Ik heb
gesproken met verschillende koepelorganisaties en kennisorganisaties over welke acties
mogelijk zijn om kennis tussen de verschillende organisaties beter uit te wisselen
en waar verbinding met bestaande initiatieven kan worden gelegd. Het blijkt dat er
op inhoudelijk vlak al veel kennisnetwerken tot stand zijn gekomen en veel thema’s
in ontwikkeling zijn. Hierbij valt te denken aan inhoudelijke thema’s, zoals circulaire
economie en bodem. Deze initiatieven zijn zeer waardevol. Het verbinden van deze initiatieven
neemt een aantal hiaten weg.
Daarnaast blijkt dat er zowel landelijk als decentraal behoefte is aan het uitwisselen
van kennis tussen uitvoering en beleid. Momenteel onderzoek ik binnen de Uitvoeringsagenda-VTH
hoe we de kennisuitwisseling tussen beleid en uitvoering kunnen implementeren.
Tot slot draagt het verder professionaliseren van Omgevingsdienst NL bij aan de kennisontwikkeling
bij omgevingsdiensten. Dit betekent ook dat men meer gaat samenwerken tussen omgevingsdiensten
als het gaat om het aantrekken van de juiste en voldoende expertise (medewerkers)
en het bieden van relevante opleidingsmogelijkheden voor medewerkers.
Vraag 32:
Hoe gaat u erop toezien dat de reeds wettelijk verplichte basistaken daadwerkelijk
worden ondergebracht bij omgevingsdiensten?
Op grond van de Wabo zijn gemeenten en provincies als bevoegd gezag wettelijk verplicht
de basistaken te beleggen bij een omgevingsdienst. Indien dit niet gebeurt, dan kan
de provincie interbestuurlijk toezicht houden op de gemeente. Onder de Uitvoeringsagenda-VTH
trekt IenW het project «Afhechten van bestaande afspraken» met het doel dat iedere
gemeente de basistaken belegd bij de omgevingsdienst. Hiervoor voer ik de komende
maanden gesprekken met de niet nalevende gemeenten. Het is de planning dat alle basistaken
dit jaar nog bij de omgevingsdiensten zijn belegd.
Vraag 33:
Welke mogelijkheden ziet u in het vaststellen van een basistakenpakket enerzijds,
maar ook risico-gestuurd te werk gaan anderzijds?
Het basistakenpakket is het minimumpakket aan taken dat gemeenten en provincies moeten
beleggen bij omgevingsdiensten. Daarnaast kunnen gemeenten en provincies ook andere
taken bij de omgevingsdiensten beleggen (de plustaken). De omgevingsdiensten kunnen
al deze taken risicogestuurd uitvoeren zoals de inzet van meer of minder capaciteit
op specifieke taken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.