Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2020 (Kamerstuk 35830-XIII-1)
35 830 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2020
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 22 juni 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 19 mei 2021 inzake
over het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2020 (Kamerstuk 35 830 XIII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
De griffier van de commissie, Nava
1
Kan een overzicht worden gegeven van malversaties met uitgaven en/of subsidies over
het begrotingsjaar 2019?
Antwoord
Een limitatief overzicht kan niet worden gegeven omdat het hier gaat om privacygevoelige
informatie. In gevallen van malversaties met uitgaven en/of subsidies door begunstigden
(dat is: bij een redelijk vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik, «fraude»),
wordt met tussenkomst van de Fraudecoördinator van RVO aangifte gedaan bij het OM.
In het begrotingsjaar 2019 werd door RVO negen maal aangifte bij het OM gedaan. In
vier gevallen betrof het een malversatie bij een regeling door RVO uitgevoerd in opdracht
van EZK (TKI, WBSO, MIT en SDE). Het totaal bedrag dat wordt geschat aan malversaties
bij EZK subsidies bedraagt iets meer dan 3,1 miljoen euro. In twee gevallen heeft
het OM de zaak geseponeerd. In twee andere gevallen (MIT en SDE) is een opsporingsonderzoek
gestart en zijn medewerkers van RVO als getuige-deskundigen gehoord.
2
Kan reeds worden aangegeven in hoeverre het besluit om de mkb- innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT)-regeling in 2021 ook langs de maatschappelijke thema’s
te organiseren, heeft geleid tot betere aansluiting van het instrumentarium op de
thema’s en missies te realiseren?
Antwoord
De regeling MKB Innovatiestimulering (regio en) Topsectoren («MIT») is een regeling
die tot doel heeft het innovatieve mkb te ondersteunen door heel Nederland. Vóór 2021
was hierbij een eis dat mkb’ers die hiervoor in aanmerking wilden komen, actief moesten
zijn binnen één van de Topsectoren. Zij moesten dit aangeven in de aanvraag. In de
MIT-regeling van 2021 is deze eis gewijzigd en moet een mkb’er een bijdrage leveren
aan één van de Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s) van het Missiegedreven Topsectoren-
en Innovatiebeleid (MTIB). Deze bijdrage moet gemotiveerd worden in de aanvraag. Voor
R&D samenwerkingsprojecten is de mate van impact een indicator waarop projectvoorstellen
worden beoordeeld.
Deze doorontwikkeling van de MIT richting het MTIB is pas recent geïntroduceerd. Er
is op dit moment nog geen data over de mate waarin de doorontwikkeling heeft geleid
tot betere aansluiting van het instrumentarium op de thema’s en missies. Met het feit
dat de KIA’s op die missies zijn gebaseerd, moet die aansluiting er per definitie
zijn. Overigens zijn de topsectoren uiteraard ook actief in de KIA’s en waren in het
topsectorenbeleid bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid altijd al vertegenwoordigd.
We zien wel dat er onverminderd animo is voor de MIT; in elke provincie is het budget
voor het MIT-instrument «haalbaarheidsprojecten», dat 20 april open ging, overvraagd.
In 2022 wordt de MIT volgens de gebruikelijke vijfjaarscyclus geëvalueerd. De vraag
die de leden stellen zal dan ook worden meegenomen.
3
Kan reeds een appreciatie worden gegeven van het effect van de strategie Versterken
van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, die handvatten bood aan consortia en samenwerkingsverbanden
om tot kansrijke voorstellen te komen voor de pijler R&D en innovatie van het Nationaal
Groeifonds? Heeft het tot betere voorstellen geleid en zijn er lessen te trekken naar
de toekomst toe?
Antwoord
Ik ben tevreden over het eerste effect van de strategie Versterken van onderzoeks-
en innovatie-ecosystemen op de voorstellen op het gebied R&D en innovatie voor het
Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 300, nr. 83). De voorstellen voor de eerste ronde die door de Staatssecretaris EZK – in samenwerking
met veldpartijen en collega bewindspersonen – zijn ingediend bij het fonds zijn over
het algemeen positief beoordeeld, mede dankzij dit aspect. Bij het uitwerken van de
voorstellen is namelijk gebruik gemaakt van de verschillende handvatten – waaronder
het conceptuele kader, het landschap van ecosystemen in Nederland en de indicatorenset –
om het ecosysteem en de spelers daarbinnen inzichtelijk te maken en passende activiteiten
te ontplooien. Ook de veelgenoemde uitdagingen en hoe deze slim aan te pakken, zijn
herkenbaar en relevant gebleken bij het uitwerken. Dit geldt trouwens ook buiten het
Nationaal Groeifonds. Zo merken we in gesprekken met partijen in het veld, waaronder
met publiek-private partners via het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid,
dat het concept ecosystemen weerklank vindt. Een mogelijke les is dat bij toepassing
van de ecosystemen-benadering aandacht moet zijn voor wet- en regelgeving die het
functioneren van het ecosysteem beïnvloedt en die onderzoek en innovatie kan belemmeren
of versnellen. De Commissie Nationaal Groeifonds noemt deze les in het Rapport eerste
beoordelingsronde.
4
Is het kabinet al begonnen met het invulling geven aan het TIKI rapport? Zo ja, welke
financiële verplichtingen zijn daaruit voortgekomen? Zo nee, op welke termijn kunnen
deze verwacht worden?
Antwoord
Ja, het kabinet is hiermee begonnen, onder andere met de oprichting van het nationaal
Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI). Pas in de eerste suppletoire begroting
2021 die recent is aangeboden aan uw Kamer wordt extra budget toebedeeld aan het programma,
met name voor infraverkenningen. De aangegane financiële verplichtingen zijn derhalve
nog beperkt. Er zijn vooralsnog enkel financiële verplichtingen aangegaan voor een
beleidsverkenning van infrastructuur en voor een samenhangende Cluster Energie Strategie
(CES) voor cluster 61. PIDI ondersteunt momenteel de op te stellen Cluster Energie Strategieën, het opzetten
van een safehouse en een aantal verkenningen, onder andere om tot concretisering van
financiële behoeften van potentiële infraprojecten te komen. In de loop van 2021 worden
(na autorisatie van de eerste suppletoire begroting 2021 door uw Kamer) naar verwachting
dus verdere verplichtingen aangegaan voor medefinanciering van FEED en haalbaarheidsstudies
voor specifieke infraprojecten. Binnenkort informeer ik u over de voortgang van PIDI.
5
Welke budgettaire gevolgen van de KIA zijn bekend?
Antwoord
Het budget van de KIA is jaarlijks opgenomen in de Miljoenennota. Voor 2021 bedraagt
het budget 382 miljoen euro. In voorgaande jaren ging het om 418 miljoen euro (2018),
431 miljoen euro (2019) en 377 miljoen euro (2020). Deze bedragen zijn te vinden in
de tabel «Overzicht van het budgettaire belang van fiscale regelingen» die in de bijlage
van de Miljoenennota2 is opgenomen.
6
Welk bewijs voor de doeltreffendheid van de KIA kan de Minister aantonen?
Antwoord
Zoals opgenomen in de brief van 7 december 2018 van de Staatssecretaris van EZK3 over de evaluatie van fiscale ondernemersregelingen is het volgende te zeggen over
de effectiviteit van de KIA. De evaluatie stelt dat door het gebrek aan data over
investeringen geen conclusie te trekken valt over de effectiviteit van de KIA met
betrekking tot de vraag of er additionele investeringen worden gedaan als gevolg van
de KIA en of daarmee het doel wordt bereikt om relatief kleinschalige investeringen
te ondersteunen. Daarentegen wordt door het onderzoeksbureau in de evaluatie wel gevonden
dat KIA gebruikende zzp’ers substantieel vaker doorgroeien naar ondernemers met personeel.
Met betrekking tot de beschikbare gegevens over de hoogte van investeringen van gebruikers
van de KIA moet de afweging worden gemaakt tussen administratieve lasten voor gebruikers
van de regeling en de beleidsinformatie die daarmee beschikbaar komt. In de evaluatiedoorlichting
wordt geconcludeerd dat de beschikbaarheid van data de kwaliteit van evaluaties ten
goede kan komen. Nader onderzoek zal uit moeten wijzen over de beschikbaarheid van
data kan worden verbeterd.
7
Kan alsnog inzichtelijk worden gemaakt welk probleem met de KIA wordt opgelost?
Antwoord
Het probleem is dat het maatschappelijk gewenste niveau van investeringen in met name
het mkb boven het feitelijke niveau van investeringen ligt, waardoor het stimuleren
van kleine investeringen verstandig is.4 De doel van de regeling is daarom ondernemerschap in brede zin te stimuleren en meer
specifiek de investeringen van geringe omvang door middels van een investeringsaftrek.
Uit de evaluatie van de fiscale regelingen gericht op het stimuleren van ondernemerschap5 blijkt dat geen harde conclusie kan worden getrokken over de effectiviteit van de
KIA.
8
Kan alsnog inzichtelijk worden gemaakt waarom een fiscale regeling als de KIA de voorkeur
heeft van het kabinet?
Antwoord
In evaluaties dient het toetsingskader van bestaande regelingen opnieuw te worden
doorlopen. Onderdeel daarvan is de onderbouwing van de instrumentkeuze. Uit de beleidsdoorlichting
is gebleken dat de onderbouwing van de instrumentkeuze in veel uitgevoerde evaluaties
niet is uitgevoerd, evenals een horizonbepaling. Het kabinet heeft toegezegd er op
toe te zien dat daar in de komende evaluaties nadrukkelijk aandacht aan zal worden
besteed.
9
Hoeveel geld heeft de Minister tot 2032 tot zijn beschikking in het kader van SDE+
regeling?
Antwoord
In de EZK-begroting 2021 is in tabel 26 (pag. 113)6 aangegeven dat in de jaren 2020 t/m 2032 37,2 miljard euro begrotingsgeld beschikbaar
is voor de SDE+. Het bedrag aan eerder in de reserve duurzame energie gestorte SDE+-middelen
bedraagt volgens dezelfde tabel per saldo (na alle reeds geplande stortingen en onttrekkingen)
circa 1,6 miljard, zodat in totaal 38,8 miljard euro beschikbaar is voor betalingen
op de SDE+-regeling.
10
Hoeveel geld heeft de Minister tot 2032 tot zijn beschikking in het kader van SDE++
regeling?
Antwoord
De SDE++-regeling is een verbreding van de oorspronkelijke SDE+-regeling met subsidiecategorieën
die, anders dan bij de SDE+-regeling, niet bijdragen aan duurzame energieproductie,
maar wel tot CO2-reductie leiden (zoals bijvoorbeeld CCS). Omdat het om dezelfde regeling gaat (met
alleen een uitbreiding van subsidiecategorieën) wordt er budgettair geen onderscheid
gemaakt tussen SDE+ en SDE++. Het in de begroting opgenomen bedrag voor SDE+ heeft
dus ook betrekking op de SDE++. Zie daarbij ook het antwoord op vraag 9.
11
Hoeveel geld is sinds het ontstaan van de regeling toegekend als onderdeel van de
SDE+ regeling, aan welke partij en met welk doel?
12
Hoeveel geld is sinds het ontstaan van de regeling toegekend als onderdeel van de
SDE++ regeling, aan welke partij en met welk doel?
Antwoord vraag 11 en 12
Sinds de eerste openstelling van de SDE+-regeling in 2013 is in totaal bijna 3,1 miljard
aan subsidies uitbetaald. Zie voor de verdeling van dit bedrag over de begrotingsjaren
onderstaande tabel.
Uitgaven SDE+ (bedragen in miljoen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
27,2
51,1
115,2
187,4
321,5
486,6
706,7
1.192,7
3.088,4
De bedragen zijn aan een groot aantal partijen uitgekeerd als subsidie op de onrendabele
top van energieprojecten die tot duurzame energieproductie leiden en met ingang van
2020 ook van projecten die tot CO2-reductie leiden. Omdat er bij de openstelling van de SDE++ geen onderscheid wordt
gemaakt tussen subsidiecategorieën die tot duurzame energieproductie dan wel tot CO2-reductie leiden, is het niet mogelijk om gedetailleerd aan te geven welk deel van
het ongedeelde SDE+/SDE++-budget aan duurzame energieproductie dan wel CO2-reductie is besteed.
Sinds de eerste openstelling van de CO2-reducerende technieken in het najaar 2020, wordt de beschikte CO2-reductie gerapporteerd. De CO2-reductie per jaar per categorie van de najaarsronde 2020 is opgenomen in onderstaande
tabel (zie ook Kamerstuk 31 239, nr. 332).
Tabel 1. Overzicht beschikte projecten per 1 juni 2021
Voor de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ met CO2-reducerende technieken werd er op de website van RVO.nl7 gerapporteerd over de verwachte productie van duurzame energie in PetaJoule (PJ).
De totaal verwachte productie in PJ van alle openstellingen t/m de SDE+-voorjaarsronde
2020 is weergegeven in onderstaande grafiek.
Uitsplitsing (verwachte) producties MEP, SDE en SDE+ projecten in beheer
13
Hoeveel uitvoeringskosten hangen samen met de toekenning van klimaatsubsidies?
Antwoord
In 2020 is 30,1 miljoen euro besteed aan de uitvoering door RVO van de regelingen
MEP, SDE, SDE+, SDE++, HER+ en ISDE. Indien uitvoeringskosten gerelateerd worden aan
de uitgaven van genoemde regelingen, bedragen de uitvoeringskosten ongeveer 1,7%.
Dit met de kanttekening dat met de uitvoering meer gemoeid is dan alleen het uitbetalen
van subsidies, te weten het beoordelen van aanvragen, monitoring, administratie et
cetera.
14
Wat betekenen de onderuitputtingen op de post «verduurzaming industrie» in 2020 voor
het ambitieniveau om de industrie te verduurzamen?
Antwoord
Ons ambitieniveau blijft gehandhaafd. De onderuitputting op de post verduurzaming
industrie is grotendeels te verklaren uit technische vertragingen en het teruglopend
investeringsvolume in de industrie als gevolg van de coronacrisis. De investeringen
trekken nu voorzichtig weer aan en we zien een herstel in benutting van deze middelen.
15
In hoeverre is de verwachting dat de middelen die als gevolg van de vertraging van
de maatwerksubsidie niet tot uitputting zullen komen, dit alsnog in 2021 zullen doen?
Antwoord
Het betrof hier twee specifieke projecten en maatwerksubsidies. Voor een van de twee
projecten is in 2021 weer budget (6 miljoen euro) gereserveerd en dit project zal
naar verwachting alsnog in 2021 worden gerealiseerd.
16
Welke overige factoren spelen – naast de reeds in het artikel beschreven – een rol
in de onderuitputting onder de post «verduurzaming industrie»?
Antwoord
Naast de in het jaarverslag beschreven elementen speelt mee dat grote investeringen
in de industrie enige tijd nodig hebben om op gang te komen. Deze investeringsbeslissingen
kennen een lange aanlooptijd binnen de bedrijven zelf, en zijn afhankelijk van tijdrovende
externe processen als vergunningverlening en staatsteuntoetsen in Brussel. Ook zijn
de internationale markten (mede door coronacrisis) enige tijd instabiel geweest.
17
Kan nader worden geduid waardoor de € 6,6 miljoen euro onderuitputting bij Startups
ontstaat en wat dit betekent voor de ambities op dit gebied?
Antwoord
De lager dan geraamde uitgaven worden onder meer veroorzaakt doordat de subsidieverlening
op de ingediende voorstellen in het kader van de openstelling van de One Single Hub-regeling
in 2020 (2,5 miljoen euro), pas in 2021 plaats zal vinden en ten laste komt van de
begroting in 2021. Daarnaast wordt stichting Techleap bevoorschot op basis van liquiditeitsbehoefte.
In 2020 werd er in dat kader 1,9 miljoen euro minder aan voorschotten verstrekt dan
aanvankelijk geraamd was in de begroting. Een deel van het budget voor startupbeleid
budget is overgeheveld naar de bijdrage RVO voor de uitvoering van het startupbeleid
(1,0 miljoen euro) en is als zodanig geen onderuitputting. Een deel van het budget
voor flankerend beleid bleef onbenut (1,2 miljoen euro). Zonder de budgetverschuiving
van de One Single Hub regeling naar 2021 of naar de uitvoering bedraagt de onderuitputting
3,1 miljoen euro.
De ambitie dat Nederland tot de top vijf startupecosystemen gaat behoren blijft onverminderd
staan, maar door de coronacrisis verschoof de focus begin 2020 naar noodmaatregelen
voor startups en scale-ups. In praktische zin zijn veel fysieke events niet doorgegaan
of omgezet naar digitale events, waardoor inhoudelijke doelen wel werden behaald,
maar kosten lager uitvielen.
18
Hoeveel wil de Minister tot 2032 investeren in technieken als CO2-afvang en -opslag?
Antwoord
CO2-afvang en -opslag (hierna: CCS) is een belangrijke maatregel om de CO2-reductiedoelstelling van 2030 op een kostenefficiënte wijze te realiseren en is één
van de CO2-reducerende technieken die is opgenomen in de SDE++. Bedrijven die CCS willen toepassen
kunnen hiervan gebruik maken en dit maakt het mogelijk dat bedrijven in de CCS-keten
investeringen kunnen doen. Naast de SDE++ kan ook CO2-beprijzing (zoals het Europese ETS, of de nationale CO2-heffing) een prikkel vormen voor bedrijven om te investeren in CCS-technologie. De
subsidiering van CCS in de SDE++ is begrensd. Ten eerste door alleen processen die
geen kosteneffectief alternatief hebben, anders dan CCS, subsidie te verlenen (de
zeef). Ten tweede door een maximaal subsidieplafond in de SDE++ op te nemen voor CCS
(het plafond). En ten derde door na 2035 geen nieuwe SDE++-beschikkingen af te geven
voor nieuwe CCS aanvragen, uitgezonderd voor het realiseren van negatieve emissies
(de horizon).
Het plafond bestaat uit een plafond voor de industrie (7,2 Mton) en een plafond voor
de elektriciteitssector (3,0 Mton). De daadwerkelijke hoeveelheid SDE++-subsidie voor
CCS in euro’s tot 2032 zal afhankelijk zijn van de benutting van deze plafonds, maar
ook van variabelen als de ETS-prijs (een hogere ETS-prijs resulteert in een lagere
subsidie), de CCS-categorie waarvoor subsidie wordt verleend, de mate van concurrentie
waardoor voor een lager bedrag wordt ingediend, en het jaar van ingebruikname van
de CCS-installatie.
Daarnaast heeft het kabinet vorig jaar besloten EBN een lening met terugbetalingsplicht
te verlenen om voldoende vermogen te kunnen aantrekken voor de ontwikkeling van Porthos,
zoals in de Miljoenennota 20218 en de EZK-Ontwerpbegroting 20219 aan uw Kamer is gemeld.
19
Kan nader worden ingegaan op de verzwaring van het takenpakket voor RVO in 2020 met
€ 37,7 mln?
Antwoord
De bijdrage RVO is in 2020 in totaal met 37,7 miljoen euro verhoogd. Dit betrof een
verhoging van 13,7 miljoen euro in het kader van het reguliere opdrachtenpakket 2020.
Daarnaast is in totaal 24,4 miljoen euro aanvullend beschikbaar gesteld voor de uitvoering
van de coronamaatregelen als de TOGS, de TVL en de coronamodules in de garantieregelingen.
20
Kan nader worden toegelicht waarom de kennisbenutting van Deltares in 2020 is gedaald
ten opzichte van het jaar ervoor?
Antwoord
Deltares kent in 2020 een wat lagere score voor klanttevredenheid, maar zowel voor
klanttevredenheid als voor kennisbenutting geldt dat deze cijfers nog steeds boven
de met de TO2-instellingen afgesproken streefwaarden liggen. De waarde voor kennisbenutting
houdt ook rechtstreeks verband met het feit dat in een enkel geval een respondent
niet kan aangeven of kennis al in de praktijk benut wordt. Naast het bijhouden van
deze indicatoren, zet Deltares daarom ook nadrukkelijk in op het houden van stakeholdergesprekken
met haar belangrijkste klanten en partners om de kwaliteit van haar dienstverlening
te kunnen meten. Ik zal uiteraard in gesprek blijven met Deltares om te waarborgen
dat deze kwaliteit in de toekomst ook geleverd zal blijven worden.
De recent afgeronde en met uw Kamer gedeelde evaluatie van de TO2-instellingen10 toont in elk geval aan dat over de hele linie de kwaliteit en impact van het werk
van Deltares als goed tot zeer goed te kwalificeren valt.
21
Waardoor vindt de onderuitputting plaats op de Capital Seed regeling?
Antwoord
De uitfinanciering van de verplichtingen vindt plaats op basis van liquiditeitsbehoefte
van de Seedfondsen. Dit kan van jaar op jaar fluctueren omdat niet alle gehonoreerde
Seedfondsen direct hun kapitaal opvragen bij RVO. Zij doen dit op basis van hun over
de tijd gespreide investeringen. In totaal werd 19,9 miljoen euro minder uitgegeven
dan de oorspronkelijke raming. Binnen het kader van de Rijksbegroting was het afgelopen
jaar niet mogelijk een kasschuif door te voeren om de kasmiddelen in het gewenste
ritme over de komende jaren te spreiden waardoor de kasmiddelen in 2020 geraamd bleven.
Via de fondsconstructie van het Toekomstfonds schuiven deze middelen door naar 2021.
22
Kan een overzicht worden gegeven van alle klimaatdoelstellingen van alle kabinetten
van kabinet-Balkenende I tot op heden en wat daarvan behaald is?
Antwoord
Wanneer aangekondigd
Waar vastgelegd
Doelstellingen
1999 en 2000
Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (2 delen)
Kyotodoel: –6% broeikasgasemissies (BKG) in 2008–2012, waarvan maximaal de helft door
activiteiten in buitenland
2007
Werkprogramma Schoon en Zuinig
-30% BKG in 2020 ten opzichte van 1990, bij voorkeur in Europees verband
2009 en 2018
Effort Sharing Decision (ESD) en Effort Sharing Regulation (ESR)
Buiten de sectoren die onder de Europese emissiehandel vallen –16% broeikasgasreductie
in 2020 ten opzichte van 2005 en –36% in 2030, beide berekend over cumulatieve reeksen
(2013–2020 en 2021–2030)
2015
Gerechtelijke uitspraak Urgenda-zaak (bevestigd door Gerechtshof Den Haag in 2018
en Hoge Raad in 2019)
–25% broeikasgasreductie 2020 ten opzichte van 1990
2017
Regeerakkoord, bevestigd in Klimaatakkoord 2019
–49% broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990
2019
Klimaatwet
–95% broeikasgasreductie in 2050, streven naar 49% in 2030; volledig CO2-neutrale elektriciteitsvoorziening in 2050
Het klimaatdoel van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (1999 en 2000) en de ESD (2009)
is behaald. Het klimaatdoel uit het werkprogramma Schoon en Zuinig is niet behaald.
Voor de overige klimaatdoelen is de definitieve uitstoot nog niet vastgesteld.
23
Wat is het verwachte aandeel duurzame energie in 2023? Als dit niet in lijn is met
het doel van 16%, hoe gaat de regering dit dan realiseren?
Antwoord
De laatste ramingen over 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn gepubliceerd
in de Klimaat- en Energieverkenning 201911. Daarin is aangegeven dat het aandeel hernieuwbaar naar verwachting 16,1% bedraagt,
waarmee het doel van 16% hernieuwbare energie in 2023 naar verwachting wordt gehaald.
24
Welke reductie van CO2 verwacht de regering te behalen in 2021, 2022, 2023, 2024, 2025, 2026, 2027, 2028
en 2029?
Antwoord
PBL geeft jaarlijks in de KEV ramingen over de ontwikkeling van CO2 in de komende jaren. De KEV 202012 geeft een verwachting voor de jaren voor 2021 en 2025. Deze kent een grote onzekerheidsmarge,
onder andere door de mogelijke effecten van (de maatregelen in) de coronacrisis, ontwikkeling
van brandstof en CO2-prijzen en het weer. De geraamde uitstoot voor 2021 is volgens PBL 17–27%, voor 2025
is deze 24%. PBL heeft in de KEV 2020 nog niet alle maatregelen kunnen meenemen die
het kabinet heeft aangekondigd. Het gaat dan onder andere over de CO2-heffing in de industrie en diverse maatregelen in de sectoren gebouwde omgeving,
mobiliteit en landbouw die de komende jaren nog zullen zorgen voor een aanvullende
reductie.
25
Hoeveel banen heeft de energietransitie tot nu toe opgeleverd? Hoeveel banen heeft
het gekost? Hoeveel vacatures zijn er op energietransitie gerelateerde gebieden (bv.
bij netbeheerders)?
Antwoord
Door de energietransitie zullen banen verloren gaan en komen er nieuwe banen bij.
In de maakindustrie, bij netbeheerders en energiebedrijven, in de installatie en onderhoudsbranche,
chemische industrie en bij bouwbedrijven zullen tienduizenden extra werknemers nodig
zijn. Anderen zullen in de traditionele industrieën juist hun baan (dreigen te) verliezen.
Ook veranderen bestaande banen van karakter. Precieze cijfers over de hoeveelheid
banen die direct ontstaan en verdwijnen als gevolg van de energietransitie zijn moeilijk
te geven. Het CPB en PBL schatten in, gebaseerd op hun modellen, dat het totale klimaat-
en energiebeleid een beperkt effect heeft op het arbeidsaanbod of de totale vraag
naar werknemers. Per saldo leidt het klimaatbeleid op de lange termijn niet tot extra
arbeidsvraag, noch lokt het extra arbeidsaanbod uit. Wel zal er sprake zijn van verschuivingen
in de werkgelegenheid, die ook met spanningen op de arbeidsmarkt gepaard kunnen gaan
(tijdelijke tekorten). Daarnaast gaat het beleid gepaard met transitie-effecten. Op
de kortere termijn is de schatting dat de uitvoering van het klimaatbeleid richting
2030 leidt tot 20.000 tot 30.000 extra voltijdsbanen13. Banen die nieuw ontstaan zijn over het algemeen beroepen in de techniek of in de
ICT, waar op dit moment sprake is van grote krapte op de arbeidsmarkt. Cijfers van
UWV14 laten bijvoorbeeld zien dat op dit moment circa 60.000 vacatures openstaan in technische
beroepen. Banen als elektriciens, elektrotechnisch ingenieurs, loodgieters en machinemonteurs
zijn essentieel in de energietransitie en hebben alle te maken met een zeer krappe
arbeidsmarkt. Illustratief is ook dat er bij de netbeheerders op dit moment ruim 400
vacatures open staan in Nederland. De Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing onder het
Klimaatakkoord richt zich op het oplossen van deze krapte. De Monitor Klimaatbeleid
die uw Kamer in oktober ontvangt zal net als vorig jaar actuele cijfers bevatten over
de situatie op de arbeidsmarkt.
26
Hoe groot is het aandeel van zon in de Nederlandse elektriciteitsmix? Hoeveel daarvan
is zon-op-land, hoeveel zon-op-dak en hoeveel daarvan particulier? Wat zijn de uitgaven
geweest om dit te stimuleren per jaar?
Antwoord
In het jaar 2020 bedroeg de productie van zonnestroom volgens het CBS 28,8 PJ15. Het finaal verbruik van elektriciteit bedroeg dat jaar 381,9 PJ16. Daarmee betrof het aandeel zonnestroom in het totale Nederlandse elektriciteitsverbruik
in 2020 ca. 7,5%.
Op 1 april jl. is de eerste monitor zon-PV in Nederland gepubliceerd door RVO17. Deze monitor zal jaarlijks worden geüpdatet. In de monitor is te lezen dat in 2019
het totale opgestelde vermogen aan zon-PV 6.874 MW bedroeg. Daarvan was 5.789 MW zon
op dak, waarvan 3.237 MW op daken van woningen.
2019
ZON OP DAK
ZON OP VELD
WONINGEN
3.237 MW
BUITEN DE SDE (SALDEREN/EIA)
868 MW
SDE(+) T/M 2019 GEREALISEERD
1.684 MW
1.085 MW
TOTAAL
5.789 MW
1.085 MW
In Nederland zijn vrijwel alle zonnepanelen direct of indirect gefinancierd met subsidie.
In 2019 betrof dit middels de salderingsregeling circa 253 miljoen euro, vanuit de
Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) circa 140 miljoen euro aan uitgekeerde subsidie,
vanuit de Energie Investeringsaftrek (EIA) circa 62 miljoen euro. De jaarlijkse kasuitgaven
voor de salderingsregeling en de SDE++ zullen de komende jaren toenemen, gezien het
groeiende aantal SDE-beschikkingen voor zon-PV projecten en gebruikers van de salderingsregeling
en postcoderoosregeling.
27
Hoeveel hybride warmtepompen zijn er geïnstalleerd?
Antwoord
Er wordt niet specifiek bijgehouden hoeveel hybride warmtepompen er zijn. In 2020
werden er in woningen ruim 40.000 warmtepompen (op basis van buitenluchtwarmte/water)
geïnstalleerd. Eind 2020 waren er daarvan 159.402 (CBS 2021). Omdat configuraties
ook door de installateur worden samengesteld, is niet altijd duidelijk wanneer het
om een hybride toepassing in combinatie met een CV-ketel gaat. Een grove inschatting
is dat ruim de helft van de nieuwe warmtepompen in een hybride opstelling worden geplaatst.
28
Welke uitgaven zijn er omtrent de opslag van energie? Hoeveel energie kan er momenteel
worden opgeslagen?
Antwoord
Opslag is een van de vormen van flexibiliteit die nodig is in een elektriciteitssysteem
steeds meer gebaseerd is op elektriciteit uit wind en zon. Door prijsverschillen zal
er vraag naar flexibiliteit ontstaan in de vorm van interconnectie, reactie van de
vraag, opslag en uiteindelijk ook elektriciteitsopwekking uit CO2-vrije brandstoffen. In het kader van de SDE++ is PBL om advies gevraagd over de mogelijkheden
van batterij-opslag in combinatie met zon- en of windprojecten. Er zijn op dit moment
dan ook geen SDE++-uitgaven omtrent de opslag van energie. Wel wordt R&D en pilots
rond elektriciteits-infrastructuur, opslag, en conversie van energie ondersteund vanuit
het Rijk. StorageNL, de branchevereniging voor opslag, geeft aan dat de opslagcapaciteit
(>0,1MW) in elk geval 83 MW bedraagt.
29
Wat zijn de (verwachte) budgettaire implicaties van het Urgenda-pakket? Hoe staat
het met de tender tot vrijwillige sluiting van een kolencentrale? Wat zijn de geraamde
uitgaven daarvoor?
Antwoord
Het kabinet heeft in april 2020 tot een aanvullend maatregelenpakket besloten om aan
het Urgenda-vonnis te voldoen18. In de bijlagen 2 t/m 6 bij de Klimaatnota 202019 is een overzicht gepubliceerd van de budgettaire implicaties van het maatregelenpakket,
exclusief de kolenmaatregelen (zie hiervoor pagina 23). De budgettaire implicaties
van de kolenmaatregelen zijn nog niet bekend en hangen af van de beoordeling van het
voorstel in het kader van de call for proposals en de bepaling van de hoogte van de wettelijke nadeelcompensatie die de energiebedrijven
ontvangen voor de wettelijke productiebeperking. De hoogte van de nadeelcompensatie
is onder andere afhankelijk van de inwerkingtredingsdatum en wordt nog voorgelegd
aan de Europese Commissie in het kader van staatssteun. Mede daardoor is de hoogte
van de nadeelcompensatie op dit moment nog niet bekend.
In het kader van de call for proposals voor het vrijwillig stoppen met kolen is één aanvraag ingediend door Onyx, die betrekking
heeft op de Power Plant Rotterdam. Op dit moment wordt beoordeeld of deze aanvraag
voldoet aan de voorwaarden die in de call for proposals zijn gesteld. Bij de Najaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 650, nr. 1) is er hiervoor 238,8 miljoen euro verplichtingenruimte opgenomen. De daadwerkelijke
financiële gevolgen van de subsidie zullen duidelijk zijn na afronding van de beoordeling,
maar zullen in elk geval niet hoger zijn dan het reeds toegekende verplichtingenbudget.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en energie verwacht
uw Kamer hierover vóór de zomer te informeren. Het kabinet kan hier nog niet op vooruitlopen,
omdat de beoordeling van het voorstel nog loopt.
30
In hoeverre zorgt de verbreding van de SDE++ voor verminderde investeringszekerheid
en minder hernieuwbare energieprojecten?
Antwoord
De verbreding van de SDE+ naar de SDE++ van 24 november 2020 tot 17 december 2020,
waar naast hernieuwbare energieprojecten ook andere CO2-reducerende technieken aan bod komen, biedt voor meer technieken en investeerders
kans op subsidie. Daarbij wordt gestuurd op de meeste CO2-reductie, voor de beschikbare subsidie. De Kamer is recent geïnformeerd over de aanvragen
voor de SDE++20. Op basis van deze aanvragen voor de SDE++ 2020 is te zien dat er voor diverse technieken
subsidie is aangevraagd en dat een groot deel van het budget naar hernieuwbare energie
is gegaan. Het is nog te vroeg om bredere uitspraken te doen over de algemene investeringszekerheid
en vraag of hernieuwbare energieprojecten minder aan bod zouden komen. Dat vraagt
om een meerjarig beeld, en niet enkel de resultaten van een eerste openstellingsronde.
31
Hoeveel financiële participatie is er tot nu toe bij hernieuwbaar op land? Bij welk
aandeel projecten? Hoe groot is die participatie? Welke vorm neemt het aan?
Antwoord
Om de voortgang van participatie te volgen is opdracht gegeven tot de ontwikkeling
van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land21, waarin onder meer de ontwikkeling van lokaal eigendom van zon- en windprojecten
in kaart wordt gebracht.
De nulmeting is op 30 oktober 2020 met uw Kamer gedeeld22.
Nulmeting – Wind
Bij de meeste windprojecten is sprake van een of meerdere financiële participatievormen
of voordeel voor de omgeving. Bij ruim een kwart (26%) van alle windprojecten is sprake
van eigendom van de lokale omgeving, met een toegerekend productieaandeel van 13,4%
van de productie.
Nulmeting – Zon
Bij zonne-energie is financiële participatie nog minder ontwikkeld. Bij 75% van alle
gerealiseerde zonneparken is sprake van enige vorm van financiële participatie van
en/of voordeel voor de omgeving (50% van de totale productie van alle gerealiseerde
zonneparken). Bij 17% van alle projecten is sprake van eigendom van de lokale omgeving.
Omdat er vaak sprake is van gedeeld eigendom met een niet-lokaal gevestigde partij
en deze parken relatief klein zijn, wordt een kleiner aandeel, namelijk 4% van de
totale productie van alle gerealiseerde zonneparken toegerekend aan eigenaren van
de lokale omgeving
De verwachting is dat dit zich de komende jaren verder zal ontwikkelen. De nulmeting
reflecteert nog niet de inspanningen die sinds het Klimaatakkoord gedaan zijn op participatie.
De eerste meting voor de monitor wordt op dit moment uitgevoerd en zal hier meer inzicht
in geven.
32
In hoeverre is het de verwachting dat de ODE-tarieven moeten worden verhoogd door
de noodzaak voor gelden voor de SDE++?
Antwoord
Volgens de meest recente kasuitgavenramingen is er op dit moment geen noodzaak om
de ODE-tarieven verder te verhogen dan in het regeerakkoord is voorzien. Wel zal de
begrotingsreserve duurzame energie in de jaren 2021–2030 geheel nodig zijn om de verwachte
kasuitgaven voor de SDE+(+) te dekken (inclusief toekomstige openstellingsrondes).
Door de inzet van de begrotingsreserve hoeven de ODE-tarieven niet te worden verhoogd.
33
Is het effect van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ in 2020 zoals deze is voorspeld?
Antwoord
Ja. De resultaten van de eerste openstelling laten zien dat er voor verschillende
nieuwe technieken subsidiebeschikkingen zijn toegekend, waarmee de kosteneffectiviteit
van de regeling is verbeterd. Zoals uw Kamer recent is geïnformeerd kan met de reeds
beschikte subsidies in het kader van de SDE++ maximaal 3,2 Mton CO2 worden gereduceerd. De komende weken zal ook het resterende budget worden beschikt.
34
In hoeverre zorgt de verbreding van de SDE++ voor meer onzekerheid binnen warmteprojecten
die in aanmerking zouden kunnen komen voor de SDE++?
Antwoord
In de eerste openstellingsronde van de SDE++ is een deel van het budget toegekend
aan technieken die een bijdrage leveren aan de warmtetransitie, zoals elektrische
boilers, warmtepompen en biomassa. Tegelijkertijd zijn er ook andere, duurdere warmtetechnieken,
zoals geothermie en aquathermie, die door de concurrentie met andere technieken in
de beoordeling van RVO later aan bod komen. Deze concurrentie tussen technieken zat
echter ook al in de SDE+ en op basis van deze ronde kan niet geconcludeerd worden
dat de onzekerheid is toegenomen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Energie en Klimaat houdt goed
in de gaten of warmte voldoende aan bod komt in de SDE++, mede gezien de afspraken
die gemaakt zijn in het Klimaatakkoord rond de ontwikkeling van duurzame warmte voor
40 PJ in 2030.
35
In hoeverre draagt de Minister zorg voor het weer beschikbaar stellen van reeds toegekende
SDE++ subsidies van niet gerealiseerde projecten voor nieuwe beschikkingen?
Antwoord
Gereserveerde middelen voor de SDE+(+) die niet worden vergeven aan een project worden
in de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie gestort. De begrotingsreserve
duurzame energie is in het leven geroepen om geld dat beschikbare middelen voor de
SDE+(+) beschikbaar te houden voor de energietransitie. Dit geld wordt later weer
ingezet worden voor vertraagde of vervangende projecten.
36
Hoe verhoudt de nadeelcompensatie voor kolencentrales vanuit de ODE zich met het mogelijk
niet voldoende beschikbaar hebben van SDE++ geld voor nieuwe duurzame energieprojecten?
Antwoord
Volgens de meest recente uitgavenramingen (stand februari 2021) is er voldoende budget
beschikbaar om de SDE++ open te stellen met het oog op de doelstellingen voor 2030.
In deze ramingen is rekening gehouden met de nadeelcompensatie voor kolencentrales.
Wel zal de begrotingsreserve in de jaren 2021–2030 geheel nodig zijn om de verwachte
kasuitgaven voor de SDE+(+) te dekken.
37
Hoeveel heeft het kabinet uitgegeven aan waterstof? Hoe kan dit versneld worden? Wat
zijn de ingeschatte kosten voor het aanleggen van de waterstof backbone? Welke uitgaven
voorziet de regering de komende jaren op waterstofgebied?
Antwoord
Via verschillende regelingen worden middelen ter beschikking gesteld voor onderzoek
naar en ontwikkeling van waterstoftechnologie. Hiermee worden zowel bedrijven als
kennisinstellingen gestimuleerd die projecten uitvoeren voor de productie, transport,
opslag en toepassing van waterstof. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Topsector Energieprojecten
instrumentarium waar onder andere de MOOI, DEI+ en de verschillende tenders van de
Topsector Energie onderdeel van uitmaken. Binnen dit instrumentarium is in het budgetjaar
2020 ruim 15 miljoen euro uitgegeven aan energie-innovatie projecten die primair gericht
zijn op waterstof. Daarnaast zijn er ook nog andere generieke instrumenten waar waterstoftechnologie
gebruik van kan maken. Voorbeelden hiervan zijn de regelingen EIA, WBSO, MIA/Vamil,
het NWO-instrumentarium en DKTI-transport. Een deel van deze regelingen zijn belegd
bij het Ministerie van OCW en het Ministerie van IenW. Daarnaast ondersteunt het Ministerie
van EZK via de drie Topsectoren Chemie, Energie en HTSM, het platform Elektrochemische
Conversie & Materialen (ECCM), waar ook de technische universiteiten en bedrijven
bij zijn aangesloten.
Uit de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds is een projectvoorstel gehonoreerd
voor intensivering van innovatie en ontwikkeling van 73 miljoen euro tot en met 2023
en additioneel 265 miljoen euro na 2023, indien aan de juiste voorwaarden wordt voldaan,
zoals voldoende geboekte voortgang op de concreet gemaakte innovatiedoelen. Deze intensivering
zal een stevige impuls geven aan het innovatieklimaat rond waterstof en aan kostendaling
van de elektrolysetechnologie.
In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) en in de kabinetsvisie waterstof23 zijn indicatieve doelen vastgesteld van 500 MW opgesteld vermogen in 2025 en 3–4
GW opgesteld vermogen in 2030. Er is een gerichte opschaling voorzien richting de
2025-doelen. Daarvoor wordt een opschalingsregeling opgesteld, waarover uw Kamer na
de zomer nader wordt geïnformeerd. Voor deze opschalingsregeling is op de huidige
begroting voor de komende jaren 250 miljoen euro gereserveerd. Voor de opschaling
naar 500 MW in 2025 zal moeten worden uitgegaan van een cumulatief subsidiebedrag
van circa 2 miljard euro. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over inzet
van extra begrotingsmiddelen. Ook kunnen projecten gebruik maken van Europese middelen
(Innovatiefonds en Just Transition Fund). Via pilots met gecombineerde tenders Wind
op zee met elektrolyse zal groene waterstof een extra impuls kunnen krijgen. Projecten
met blauwe waterstof kunnen voor CO2-afvang (CCS) ondersteuning aanvragen in de SDE++-regeling.
De kosten van de opschaling van elektrolyse naar drie tot vier GW in 2030 zijn nog
erg onzeker en hangen met name af van de kostenreductie van de technologie en de ontwikkelingen
in de prijs van duurzame elektriciteit en CO2. Ter indicatie: als de meerkosten van groene waterstof ten opzichte van grijze waterstof
met CO2-heffing geleidelijk tot circa nul in 2030 zouden worden teruggebracht, zou het gaan
om een cumulatief subsidiebedrag in de orde van 5 miljard euro.
Momenteel loopt een onderzoek naar de ontwikkeling van een transportnet voor waterstof
en de vraag of het bestaande gasnet hiervoor kan worden ingezet. Onderdeel van dit
onderzoek is ook een inschatting van de investeringskosten. Dit onderzoek zal voor
het zomerreces met uw Kamer worden gedeeld.
38
Hoeveel instemmingsbesluiten zijn er verleend voor de uitbreiding c.q. wijziging van
winningsplannen voor het winnen van aardgas onder de Waddenzee? Om hoeveel m3 aardgas ging dat?
39
Hoeveel instemmingsbesluiten zijn er verleend voor de uitbreiding c.q. wijziging van
winningsplannen voor het winnen van aardgas onder de Waddenzee? Om hoeveel m3 aardgas ging dat?
Antwoord vraag 38 en 39
In 2020 zijn geen instemmingsbesluiten genomen met betrekking tot de winning van aardgas
onder de Waddenzee.
40
Hoeveel extra bodemdaling zal door het winnen van aardgas onder de Waddenzee optreden?
Hoeveel extra uitstoot van CO2 zal de verbranding van dit aardgas opleveren?
Antwoord
De bodemdaling door de gaswinning onder de Waddenzee wordt op natuurlijke wijze gecompenseerd
door aanvoer van zand en slib uit de Noordzeekustzone, zolang de productie blijft
binnen de natuurgrens van de komberging waarin de winning plaats heeft. In geval van
een (dreigende) overschrijding van deze grens, aangeduid als het meegroeivermogen,
kan ik de winning op basis van het «hand aan de kraan»-principe beperken of stop zetten24.
De verbranding van aardgas gewonnen in Nederland leidt niet tot extra uitstoot in
vergelijking met verbranding van aardgas dat wordt geïmporteerd uit het buitenland.
Wel is bij geïmporteerd gas de CO2-uitstoot 20–30% hoger dan bij gaswinning in Nederland, omdat er transport over grotere
afstanden plaatsvindt en minder milieuvriendelijke technieken worden toegepast. Het
kabinet geeft daarom de voorkeur aan gaswinning uit Nederlandse kleine velden, zodat
er minder aardgas hoeft te worden geïmporteerd uit het buitenland25.
41
Hoeveel keer is de Nederlandse regering om opheldering gevraagd door UNESCO over de
bescherming van het Werelderfgoed Waddenzee?
Antwoord
Nederland deelt de Werelderfgoedstatus van de Waddenzee samen met Duitsland en Denemarken.
Sinds 2008 zijn de drie landen twaalf keer gevraagd om te reageren op zorgen die bij
UNESCO onder de aandacht zijn gebracht. Vijf daarvan waren gericht aan Nederland.
In 2020 is Nederland één keer gevraagd om te reageren op een zorg die bij UNESCO onder
de aandacht is gebracht door derden.
42
Wanneer start het onderzoek naar de cumulatieve effecten van alle ingrepen die vergund
zijn onder en rond het Werelderfgoed Waddenzee Wie gaat zo’n onderzoek uitvoeren?
Wanneer is het klaar?
Antwoord
In de Agenda voor het Waddengebied 205026 is afgesproken om aanvullende kennis te ontwikkelen over cumulatie van effecten van
alle menselijke activiteiten op de waddennatuur en te verkennen hoe bij medegebruik
een goede afweging gemaakt kan worden in relatie tot andere activiteiten. Dit zal
worden opgepakt binnen het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026. Betrokken
partijen werken momenteel aan een voorstel. De Minister van IenW zal uw Kamer over
de voortgang hiervan op de hoogte houden.
43
Hoeveel vergunningsaanvragen voor activiteiten in, onder of rond de Waddenzee wil
de regering nog dit jaar verlenen? Voor welke activiteiten?
44
Hoeveel vergunningsaanvragen voor activiteiten in, onder of rond de Waddenzee zullen
verleend worden door andere bestuurslagen? Welk ministerie heeft het overzicht?
Antwoord vraag 43 en 44
Naar aanleiding van het rapport «Waddengebied: natuurbescherming, natuurbeheer en
ruimtelijke inrichting» van de Algemene Rekenkamer (2014)27 is het initiatief genomen om te komen tot een online vergunningenregister. Er is
een proefregister ontwikkeld, deze is echter niet actueel en niet volledig28. In opdracht van de gezamenlijke bevoegde gezagen, tevens ook de vergunningverleners,
in het Waddengebied wordt momenteel onderzocht hoe de ontwikkeling van het online
vergunningenregister verder kan worden vormgegeven. Dit ook met het oog op de toekomstige
Omgevingswet. De uitkomst van dit onderzoek wordt komend najaar verwacht. De Minister
van LNV zal uw Kamer over de voortgang hiervan op de hoogte houden.
45
Wat betekent de onderuitputting bij de ISDE in 2020 voor de ambities van het programma?
Antwoord
De onderuitputting in 2020 heeft geen effect op de ambities die we met de ISDE willen
bereiken, zoals onder meer beschreven in het Klimaatakkoord. De ISDE middelen die
in enig jaar resteren worden in de reserve Duurzame energie gestort en blijven daarmee
beschikbaar om in te zetten in latere jaren.
46
Welke stappen zet de Minister om in de toekomst te voorkomen dat de SDE-uitgaven significant
lager uitgevallen dan begroot (verschil in 2020: € 1.242 miljoen), terwijl tegelijkertijd
de inkomsten uit de opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) juist hoger
zijn dan geraamd (€ 131,3 miljoen in 2020)?
Antwoord
De kasuitgavenramingen voor de SDE+(+) zijn gebaseerd op de laatste inschattingen
van het PBL ten aanzien van de energie- en ETS-prijs zoals deze zijn opgenomen in
de laatste Klimaat en Energieverkenning (Kamerstuk 32 813, nr. 644). De kasuitgaven kunnen soms lager uitvallen dan geraamd door meer uitval of vertraging
van projecten, onderproductie of hogere energie- en ETS-prijzen dan verwacht. Gereserveerde
middelen voor de SDE+(+) die niet worden vergeven aan een project worden in de begrotingsreserve
duurzame energie gestort, om de beschikbare middelen ook daadwerkelijk beschikbaar
te houden voor de energietransitie.
De inkomsten uit de opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) waren in 2020
hoger dan geraamd. In 2020 is er voor het eerst een lastenverdeling van 1/3 huishoudens
en 2/3 bedrijven toegepast bij de ODE. Voorheen was de verdeling 1/2 huishoudens en
1/2 bedrijven. Om deze nieuwe lastenverdeling te realiseren is de heffingskorting
in de energiebelasting (op elektriciteit) opgehoogd. Bij de taakstellende (netto)
ODE opbrengst van 2.411 miljoen euro is rekening gehouden met deze terugsluis via
het «ODE» deel van de heffingskorting. Dit houdt in dat de bruto geraamde opbrengst
2.851 miljoen euro is, waarvan 440 miljoen euro wordt teruggesluisd via de belastingvermindering.
Per saldo is dit een geraamde opbrengst van 2.411 miljoen euro. De heffingskorting
is echter volledig ten laste van de energiebelasting (op elektriciteit) en niet gedeeltelijk
ten laste van de ODE gebracht. Hierdoor vallen de ODE ontvangsten op papier initieel
hoger uit dan taakstellend wordt beoogd en valt de opbrengst van de energiebelasting
over 2020 lager uit. Hierdoor vallen de ODE ontvangsten hoger uit en valt de opbrengst
van de energiebelasting over 2020 lager uit.
47
Wat is het effect van de ODE op het midden- en kleinbedrijf? Hoe zwaar weegt het op
het grootbedrijf? Hoe hebben deze kosten en de verhouding tussen mkb en grootbedrijf
zich ontwikkelt?
Antwoord
Het mkb wordt door de RVO gedefinieerd aan de hand van het aantal werknemers (0–250),
de jaaromzet (hoogstens € 50 miljoen) of het jaarlijkse balanstotaal (kleiner of gelijk
aan € 43 miljoen). Het effect van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie
(ODE) kan hier niet een-op-een aan worden gerelateerd, omdat de ODE-bijdrage afhankelijk
is van het specifieke energieverbruik van een bedrijf, wat onder andere afhankelijk
is van de sector en de maatregelen die het bedrijf heeft genomen op het gebied van
energiebesparing en verduurzaming. Een deel van het mkb lijkt qua energieverbruik
op huishoudens, en valt in de lagere schijven. Een ander deel is juist grootverbruiker
en valt daardoor in de hoogste schijven. Daarnaast valt circa 95% van de bedrijven
in de industrie binnen het mkb. Veel grootverbruikers betreffen dus mkb. Hierdoor
is het niet mogelijk om in generieke zin te spreken over het effect van de ODE op
het mkb. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de ODE-tarieven voor aardgas
en elektriciteit per schijf sinds de introductie van de ODE. Hieruit is af te lezen
dat de ODE-tarieven voor alle schijven jaarlijks zijn toegenomen en in 2021 met ongeveer
10%. Alleen het elektriciteitstarief in de 4e schijf vervalt in 2021 vanwege afronding.
Conform de afspraken uit het Klimaatakkoord, waarmee onder andere de lastenverdeling
tussen huishoudens en bedrijven aangepast is zodat huishoudens voortaan een derde
van de ODE-bijdragen in plaats van de helft. Om het kleine mkb in deze aanpassing
te ontzien zijn vooral de grootverbruikerstarieven van de ODE op aardgas en elektriciteit
omhoog gegaan in 2020. Ten opzichte van 2019 was er sprake van een forse stijging
van de ODE-tarieven op aardgas, deze stijging was groter dan de stijging op de ODE-tarieven
van elektriciteit. Met deze aanpassingen zal de ODE-bijdrage van de industrie oplopen
naar circa 550 miljoen euro in 2030, zodat de sector in 2030 betaalt voor het beroep
dat de sector in 2030 ongeveer op de SDE++-middelen voor CO2-reducerende maatregelen kan leggen.
In de Evaluatie Energiebelasting, die recent door de Staatssecretaris van Financiën
aan uw Kamer is aangeboden29, zijn voor een aantal bedrijfssectoren de gemiddelde lasten met betrekking tot de
Energiebelasting (EB) en de ODE gepresenteerd ten opzichte van de totale energiekosten
en de bedrijfskosten. Deze analyse van de bedrijfsprofielen laat zien dat de lasten
enigszins zijn toegenomen tussen 2018–2020, met vooral een sterkere toename in sectoren
met een relatief hoog energieverbruik door de afspraken uit het Klimaatakkoord. De
spreiding van de EB en OD-lasten tussen gemiddelde vestigingen in de onderzochte sectoren
relatief beperkt is. Hiermee kunnen echter geen conclusies worden getrokken over sectoren
die niet zijn meegenomen. Ook zegt dit niets over de spreiding binnen sectoren. Een
nadere analyse van de impact van de EB en ODE op verschillende sectoren is te vinden
in het rapport.30
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Aardgas in cent per m3
1e schijf
0,23
0,46
0,74
1,13
1,59
2,85
5,24
7,75
8,51
2e schijf
0,09
0,17
0,28
0,42
0,74
1,06
1,61
2,14
2,35
3e schijf
0,03
0,05
0,08
0,13
0,27
0,39
0,59
2,12
2,32
4e schijf
0,02
0,04
0,06
0,09
0,13
0,21
0,31
2,12
2,32
Verlaagd tarief aardgas glas-tuinbouw in cent per m3
1e schijf
0,04
0,07
0,12
0,18
0,26
0,46
0,84
1,24
1,37
2e schijf
0,04
0,09
0,14
0,21
0,25
0,40
0,61
0,81
0,89
3e schijf
0,03
0,05
0,08
0,13
0,27
0,39
0,59
2,12
2,32
4e schijf
0,02
0,04
0,06
0,09
0,13
0,21
0,31
2,12
2,32
Elektriciteit in cent per kWh
1e schijf
0,11
0,23
0,36
0,56
0,74
1,32
1,89
2,73
3,00
2e schijf
0,14
0,27
0,46
0,70
1,23
1,80
2,78
3,75
4,11
3e schijf
0,04
0,07
0,12
0,19
0,33
0,48
0,74
2,05
2,25
4e schijf
0,0017
0,0034
0,0055
0,0084
0,0131
0,0194
0,03
0,04
0,04
48
Kan nader gespecificeerd worden wanneer het wetsvoorstel dat de publieke aansturing
van de versterkingsoperatie wettelijk zal vastleggen naar de Kamer gestuurd wordt?
Antwoord
Dit wetsvoorstel is op 10 maart jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 60, item 8) door uw Kamer aangenomen en ligt momenteel ter behandeling voor bij de Eerste Kamer.
Plenaire behandeling aldaar is vooralsnog voorzien op 6 juli 202131.
49
Wat is de doorlooptijd van de overige 30% van de schademeldingen die niet binnen de
geldende termijn van zes maanden worden afgehandeld?
50
Waarom lukt het niet om de resterende 30% van schademeldingen binnen de geldende termijn
van 6 maanden af te handelen?
Antwoord vraag 49 en 50
Het IMG streeft er naar reguliere meldingen van fysieke schade binnen een half jaar
af te handelen. In de jaarrapportage van het IMG32 valt te lezen dat in 2020 64,5% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing
kreeg. Het IMG geeft aan voor een nieuwe melding nu gemiddeld 168 dagen nodig te hebben
om deze af te handelen.
Voor die meldingen van fysieke schade die niet binnen deze termijn behandeld werden,
geldt dat dit meldingen betreffen die complexer van aard zijn. Er kan bijvoorbeeld
sprake zijn van speciale gebouwen, zoals monumenten, bedrijfspanden en agrarische
gebouwen. Deze meldingen vragen maatwerk. De doorlooptijd voor de zogenaamde specials
is hiermee mogelijk langer dan bij de reguliere schademeldingen voor woonhuizen zonder
bijzondere omstandigheden. Op dit moment zijn er 8.783 specials afgehandeld en 5.244
specials die nog in behandeling zijn. De afhandelingsduur voor speciale dossiers is
moeilijk te voorspellen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet
wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Het IMG heeft over
de volle breedte een belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling,
zowel bij de reguliere dossiers als bij de speciale dossiers.
51
Wanneer kunnen de resultaten van het onderzoek ten behoeve van de versnelde definitieve
sluiting van het Groningerveld worden verwacht?
Antwoord
Voor het eind van deze maand leg ik het ontwerpbesluit voor de gaswinning voor het
gasjaar 2021–2022 ter inzage en zal ik uw Kamer informeren. Daarbij ga ik ook in op
de meest actuele stand van zaken rond de definitieve sluiting van het Groningenveld
op basis van de adviezen van GTS.
52
Is de verwachting dat in 2021 de betaling van nadeelcompensatie voor de negen grootverbruikers
van laagcalorisch wel gaat plaats vinden? Zo nee, wanneer dan wel?
Antwoord
Nadat is voldaan aan het verbod kunnen de negen afnemers een schadeverzoek indienen
bij RVO. De planning voor één afnemer gaat uit van een omschakeling in augustus 2021
conform de wensen van de afnemer in de melding aan GTS. Afhankelijk van hoe snel de
aanvraag wordt ingediend en afgehandeld vindt het budgettaire beslag van de aanvraag
in 2021 plaats. Aangezien de overige acht afnemers pas in of na 2022 aan het verbod
voldoen zal het budgettaire beslag grotendeels ook in of na 2022 gelden.
53
In hoeverre ligt alles op schema om de gaswinning in Groningen in 2022 daadwerkelijk
af te bouwen naar nul in een gemiddeld jaar?
Antwoord
De belangrijkste maatregelen om medio 2022 de gaswinning af te bouwen naar nul in
een gemiddeld jaar zijn de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas en de ingebruikname
van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Beide maatregelen liggen op schema.
Enkele productielocaties worden na 2022 nog enkele jaren operationeel gehouden, de
zogenaamde minimumflow, zodat de productielocaties meteen kunnen worden ingezet in
uitzonderlijke situaties zoals extreme kou of uitval van installaties. Daarnaast onderzocht
GTS aanvullende mogelijkheden om de gaswinning nog eerder te beëindigen. Concreet
betreft het de mogelijkheid om de gasberging in Grijpskerk om te zetten van een hoogcalorische
naar een laagcalorische gasberging. Ik verwacht nog deze maand de resultaten van nadere
onderzoeken ten aanzien van de definitieve sluiting met u te delen (zie ook het antwoord
op vraag 51).
54
Kan de stand van zaken aangegeven worden van het verbod op het gebruik van laagcalorisch
gas? Welke knelpunten zijn daar eventueel nog? In hoeverre ligt alles op schema?
Antwoord
Het verbod voor de negen grootste afnemers gaat in op 1 oktober 2022. Om aan het verbod
te kunnen voldoen hebben de bedrijven met GTS een overeenkomst gesloten om te worden
omgeschakeld van het laag- naar het hoogcalorisch gasnet. Daarbij is er sprake van
vertraging in de ombouw bij vier van de negen bedrijven. Ik heb uw Kamer daarover
geïnformeerd bij de meest recente raming van GTS voor het benodigde winningsvolume
uit het Groningenveld in februari33. GTS geeft hierbij aan dat vertraging in de ombouw vooralsnog geen effect heeft voor
het moment dat het Groningenveld definitief kan worden gesloten. De ombouw blijft
echter van belang voor de robuustheid van het gassysteem nadat het Groningenveld is
gesloten.
55
Het instrument «verduurzamingsopgave uit de aardgasbaten» heeft een 100% eindejaarsmarge,
hoeveel is of wordt er meegenomen van 2020 naar 2021?
Antwoord
In 2020 is er 2,5 miljoen euro niet gebruikt voor de waardevermeerderingsregeling.
Bij 1e suppletoire begroting 2021 is dit bedrag toegevoegd aan het budget voor de waardevermeerderingsregeling
in 2021.
56
Wat is de reden dat van de 54.664 aanvragen die zijn afgehandeld in het kader van
de waardedalingsregeling er maar zo'n 35.400 zijn toegekend?
Antwoord
IMG heeft op de website uitgelegd welke redenen er kunnen waardoor bewoners niet voor
een vergoeding in aanmerking komen34. Zo hebben bewoners die hun woning hebben gekocht tussen 16 augustus 2012 en 1 januari
2019 mogelijk geen recht op een vergoeding voor waardedaling. De reden daarvoor is
dat de waardedaling van de woning voor de aankoop al verrekend is in de prijs die
voor de nieuwe woning is betaald. Ook bewoners die eerder vergoeding voor schade door
waardedaling van de NAM hebben gekregen of die vallen binnen de Sloop/ nieuwbouw regeling
van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) hebben geen recht op een vergoeding voor
schade door waardedaling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier