Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 737 Voorstel van wet van het lid Jetten tot wijziging van Wet afbreking zwangerschap in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemer worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
3
2.
Geschiedenis van de Wet afbreking zwangerschap
5
3.
Beraadtermijn in abortuswetgeving in andere Europese landen
9
4.
Uitgangspunten van het wetsvoorstel
9
5.
Procedure
14
6.
Constitutionele aspecten
15
7.
Financiële gevolgen en uitvoerings- en handhavingsaspecten
15
8.
Consultatie
15
9.
Overig
15
II.
Artikelsgewijs
16
1. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van het lid Jetten tot
wijziging van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) in verband met het afschaffen van
de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen. Zij hebben
hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten tot wijziging
van de Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn
voor de afbreking van zwangerschappen. Na twee wetsevaluaties en diverse oproepen
vanuit het veld zien deze leden dat de initiatiefnemer op een gedegen wijze en met
oog voor de historische ontwikkelingen met een zorgvuldig initiatiefwetsvoorstel is
gekomen. Desalniettemin hebben deze leden nog enkele vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel waarmee
de verplichte minimale beraadtermijn bij abortus wordt afgeschaft. Voor deze leden
is het uitgangspunt dat elk mens telt en dat alle menselijk leven in beginsel bescherming
verdient. Het afbreken van een zwangerschap is immers met reden een strafbaar feit,
aangezien het hier om het beëindigen van menselijk leven gaat. De leden van de CDA-fractie
hechten daarom aan het evenwicht dat in de Wet afbreking zwangerschap is vastgelegd
tussen de keuzevrijheid van de vrouw die zich in een noodsituatie bevindt en bescherming
van het ongeboren leven. Dat houdt in dat er een procedure gewaarborgd moet worden
die moet leiden tot een zorgvuldige en weloverwogen besluitvorming. Genoemde leden
zijn van mening dat de verplichte minimale beraadtermijn daar een belangrijk onderdeel
van uitmaakt.
Wie zich blindstaart op autonomie en vrije keuze, ontgaat bovendien de druk, de dwang,
eerwraak en seksueel geweld waar vrouwen en hun ongeboren kind slachtoffer van kunnen
zijn. De verplichte beraadtermijn schept duidelijkheid tussen arts en vrouw en garandeert
voldoende beslistijd voor íedere vrouw.
De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen bij het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten tot wijziging van
Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de
afbreking van zwangerschappen.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd met de stappen die nu worden gezet om de minimale beraadtermijn van
vijf dagen af te schaffen. De Kamer heeft, met de motie Ellemeet/Ploumen,1 al eerder de wens uitgesproken om de beraadtermijn af te schaffen. Genoemde leden
hebben echter nog wel een enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Jetten tot wijziging
van de Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn
voor de afbreking van zwangerschappen. Deze leden hebben zorgen, en zij hebben daarbij
een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en hebben daarbij nog een aantal
vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van het lid Jetten om de
verplichte minimale beraadtermijn uit de Wafz te schrappen. Het zal de initiatiefnemer
niet verbazen dat de leden van genoemde fractie van mening zijn dat de beschermwaardigheid
van het ongeboren leven door dit voorstel verder verslechtert. Iedere abortus beëindigt
een ongeboren leven. De onomkeerbaarheid en het gewicht hiervan rechtvaardigen het
feit dat de wetgever een minimale bedenktijd mag vereisen. Daarbij zijn zij van mening
dat de beraadtermijn een periode kan zijn waarin kan worden gezocht naar alternatieve
hulp en ondersteuning voor de zwangere vrouw teneinde de zwangerschap niet af te hoeven
breken. Zij staan daarom afwijzend ten opzichte van het wetsvoorstel. De leden van
de SGP-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om de initiatiefnemer enkele
kritische vragen te stellen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er met dit wetsvoorstel gevolg wordt gegeven aan de twee wetsevaluaties
die zijn uitgevoerd van de Wafz. Uit beide evaluaties kwam duidelijk naar voren dat
de wettelijk verplichte minimale beraadtermijn bij abortus moet worden geschrapt,
omdat deze beraadtermijn geen bijdrage levert aan het besluitvormingsproces van vrouwen
rondom de eventuele afbreking van hun zwangerschap en dat dit bovendien zorgvuldigheid
en maatwerk in de weg staat. Genoemde leden zijn het zeer eens met deze aanbevelingen
en hebben daarom ook in februari 2021 de motie Ellemeet/Ploumen gesteund,2 die door de Kamer is aangenomen, en waarin de regering wordt verzocht de beraadtermijn
te schrappen. De initiatiefnemer heeft deze motie gesteund. Is bekend hoe het staat
met de uitvoering van de motie en hoe deze motie moet worden gezien in relatie tot
het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de afdeling advisering van de Raad van State terecht opmerkt dat
op basis van artikel 16, tweede lid van de Wafz, reeds is bepaald dat de beraadtermijn
niet geldt als de behandeling wordt verricht om dreigend gevaar voor het leven of
de gezondheid van de vrouw af te wenden. Uit de memorie van antwoord bij het oorspronkelijke
wetsvoorstel blijkt dat daarbij sprake kan zijn van zowel een bedreiging van de lichamelijke als van de geestelijke toestand van de vrouw.3 Daarmee kan dus nu al in voorkomende gevallen afgezien worden van de bestaande beraadtermijn.
Uit de eerste evaluatie van de wet blijkt ook dat dit in de praktijk gebeurt.4 Tevens blijkt uit deze evaluatie dat alle ondervraagde artsen in het onderzoek aangeven
dat artikel 16, tweede lid voldoende ruimte geeft voor uitzonderingen.5 De initiatiefnemer gaat in zijn reactie op het advies van de Raad van State echter
niet op dit punt in. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer alsnog
kan aangeven waarom de beraadtermijn volgens hem alsnog in zijn geheel afgeschaft
moet worden.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het initiatiefwetsvoorstel ertoe strekt om de verplichte minimale beraadtermijn
in de Wet afbreking zwangerschap af te schaffen en toe te gaan naar een zodanige bedenktijd
dat daarin tot een weloverwogen en zorgvuldig besluit kan worden gekomen tot het wel
of niet afbreken van een zwangerschap.
Genoemde leden vragen hoe de zorgvuldigheid gewaarborgd wordt bij het afschaffen van
de beraadtermijn van vijf dagen. Welke mogelijkheden hebben artsen en vrouwen om zelf
te bepalen of een bedenkperiode gewenst is en hoe lang deze zou moeten zijn? Is het
denkbaar dat met het afschaffen van de bedenktijd bij het eerste bezoek aan de arts
of de kliniek direct behandeld wordt? Zou de indiener dit wenselijk vinden?
Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat er toch impulsieve of overhaaste beslissingen
worden genomen, waardoor vrouwen later alsnog spijt kunnen krijgen. Welke waarborgen
biedt het voorstel hiertoe?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de afschaffing van de minimale beraadtermijn
uitpakt voor vrouwen die gestuurd worden door mensen in hun omgeving richting de keuze
voor abortus? Wat heeft een andere vorm van bedenktijd volgens de indiener voor meerwaarde
in plaats van de vijf dagen beraadtermijn? Kan de indiener daarbij aangeven in hoeverre
het informeren over alternatieven voor abortus een plaats krijgt in de voorgestelde
bedenktijd? Deze leden hebben signalen binnen gekregen dat dit niet altijd plaatsvindt.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State een wijziging
is doorgevoerd in de wettekst. Genoemde leden vragen hoe de wijziging die is doorgevoerd
zich verhoudt tot de autonomie van de vrouw. In de wet staat namelijk dat de beraadtermijn
flexibel is, maar wel pas kan ingaan na het moment dat een arts en vrouw elkaar hebben
gesproken. Vanuit het oogpunt van zelfbeschikking en autonomie van de vrouw is het
apart dat de beraadtermijn pas in kan gaan nadat zij de arts heeft gesproken. De periode
waarin de vrouw nadenkt over haar keuze, voordat zij de arts ziet, zou toch ook mee
moeten tellen? Wat is daar het effect van in de praktijk? Betekent dit dat er in de
praktijk altijd nog gewacht moet worden op de behandeling na het eerste consult? Is
het bij de initiatiefnemer bekend hoe lang vrouwen gemiddeld nog moeten wachten na
het eerste consult?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden rust en ruimte, maar ook goede ondersteuning waar nodig, voor een ongewenst
zwangere vrouw en haar partner essentieel. Zij zien dat de initiatiefnemer het doel
heeft om een weloverwogen en zorgvuldig besluit te laten nemen over het afbreken van
de zwangerschap. Deze leden zijn van mening dat de huidige beraadtermijn er juist
in dienst van staat om tot dit weloverwogen en zorgvuldig besluit te komen. Deze leden
zijn er tevens van overtuigd dat met een verplichte minimale beraadtermijn, zoals
deze momenteel in de wet is opgenomen, deze weloverwogen en zorgvuldige besluitvorming
het beste is geborgd.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het tweeledige doel van de Wafz
en de balans die tussen deze doelen wordt gezocht in de huidige wet. Het staat de
wetgever voor ogen zowel de bescherming van het ongeboren leven als de hulp aan onbedoeld
zwangere vrouwen te beogen. Uit de memorie van toelichting bij de Regelen met betrekking
tot het afbreken van zwangerschap (Wet afbreking zwangerschap) uit 1978–1979 6 blijkt dat deze balans wordt gevonden in het waarborgen van de kwaliteit van hulpverlening,
waarbij de inschatting van een noodsituatie enerzijds aan de vrouw wordt overgelaten,
maar anderzijds door het garanderen van een weloverwogen en zorgvuldig besluit door
het aanbieden van passende hulp en voorlichting over alternatieven en het borgen van
de vrijwilligheid van de beslissing. Het schrappen van de verplichte minimale beraadtermijn
verstoort deze balans. Ziet de indiener dat dit wetsvoorstel effect heeft op deze
balans? Hoe omschrijft hij deze effecten zelf? Is de initiatiefnemer ook niet van
mening dat voor de zorgvuldigheid van de beslissing, juist bij het afbreken van een
ongeboren leven, het heel belangrijk is om zorgvuldig met dit evenwicht om te gaan?
Kan de indiener aangeven hoe deze balans wat hem betreft uitslaat als het onderhavige
wetsvoorstel wordt aangenomen en een van de onderdelen verandert voorts?
In de genoemde memorie van toelichting uit 1978–1979 staat tevens geschreven: «Het
wetsontwerp gaat ervan uit, dat aan vrouwen die zich ten gevolge van ongewenste zwangerschap
in een noodsituatie bevinden, hulp moet worden verleend. Wij zien daarbij de afbreking
van ongeboren menselijk leven als een zo ernstige en ingrijpende maatregel, dat ze
alleen kan worden aanvaard, indien de nood van de vrouw haar onontkoombaar maakt».7 Erkent de initiatiefnemer dat dit nog steeds het uitgangspunt van de Wafz is? Deze
leden vragen of het initiatiefwetsvoorstel mede gestoeld is op dit uitgangspunt. Indien
dit het geval is, op welke wijze is het onderhavige wetsvoorstel volgens de indiener
een verbetering van het uitgangspunt van de Wafz, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Kan de indiener uitwerken hoe het afschaffen van een vaste minimale beraadtermijn
recht doet aan de mate van bescherming van het leven dat het ongeboren kind op grond
van internationale verdragen toekomt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener naar zijn visie op de ontwikkeling
van een foetus gedurende de zwangerschap. Zij vragen of dit van invloed is op zijn
visie op de beraadtermijn. Zij vragen bovendien hoe hij de levensvatbaarheid van een
foetus zich vindt verhouden tot de wekengrens zoals deze nu gehanteerd wordt. Tot
welke overwegingen leidt dat inzake de beraadtermijn?
De leden van de fractie van JA21 vragen of de initiatiefnemer het wetsvoorstel wijziging van de Wet afbreking zwangerschap
behalve vanuit de invalshoek van het recht van de vrouw om over zichzelf en leven
en dood van haar ongeboren kind te beschikken ook beschouwt in het licht van het recht
van het ongeboren kind op leven. Daarnaast speelt ook voor de vrouw informed consent (geïnformeerde toestemming) een grote rol, gezien de mogelijke risico’s van de ingreep
en eventueel spijt achteraf.
De leden van de SGP-fractie lezen in de inleiding van de memorie van toelichting het volgende: «Uit diverse onderzoeken
blijkt dat vrouwen en artsen zonder een verplichte minimale beraadtermijn goed in
staat zijn om een weloverwogen en zorgvuldig besluit te nemen.» Zij vragen de initiatiefnemer
op welke onderzoeken hij doelt en of hij deze naar de Kamer kan sturen.
2. Geschiedenis van de Wet afbreking zwangerschap
2.1 Eerste evaluatie Wet afbreking zwangerschap
Uit de eerste evaluatie van de Wafz maken de leden van de D66-fractie op dat er, op
basis van empirisch onderzoek en gesprekken met tal van de directbetrokkenen, grote
vraagtekens worden gezet bij nut en noodzaak van de minimale verplichte beraadtermijn.
De onderzoekers komen dan ook tot de aanbeveling om «in de wet op te nemen dat er
steeds een zodanige bedenktijd dient te zijn als nodig is om in de gegeven omstandigheden
tot een weloverwogen besluit te komen.» 8 Dit achten genoemde leden een juiste conclusie en zij vragen de initiatiefnemer of
het huidige voorstel van wet gelezen dient te worden als deze aanbeveling.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer vermeldt dat uit de eerste evaluatie van de Wafz blijkt
dat twee op de vijf vrouwen de beraadtermijn als «vervelend of erg vervelend» beschouwen.
De meerderheid van de resterende vrouwen (ruim 40 procent) gaf aan dit «niet vervelend,
niet prettig» te vinden. Genoemde leden wijzen er echter op dat uit hetzelfde onderzoek
blijkt dat een aanzienlijk deel van de ondervraagde vrouwen de verplichte beraadtermijn
juist als «prettig» (16,7 procent) of «erg prettig» (3,2 procent) heeft ervaren.9 In dat licht vragen deze leden of de initiatiefnemer kan reflecteren op het punt
dat onlangs nog door een huisarts is gemaakt, namelijk dat ouders meestal dankbaar
zijn voor de door de wet geborgde bedenktermijn van vijf dagen.10 Omdat huisarts noch patiënt deze termijn bepaalt, geeft dit volgens deze huisarts
rust, omdat er gedurende vijf dagen geen druk meer is. De leden van de CDA-fractie
vragen daarom ook hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen de stelling dat met het afschaffen
van de verplichte beraadtermijn, juist de meest kwetsbare vrouwen onnodig in nog grotere
nood komen te zitten.
Uit de eerste evaluatie blijkt ook, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat ruim
10 procent van de ondervraagde vrouwen aangaf dat zij gedurende de periode van de
beraadtermijn enkel zekerder zijn geworden. Een deel (zeven tot negen procent) was
juist gedurende deze periode meer gaan twijfelen. Genoemde leden maken hieruit op
dat de verplichte beraadtermijn voor deze groepen juist precies doet waar hij voor
bedoeld is. Kan de initiatiefnemer hierop zijn reflectie geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten er waarde aan op te merken dat recent onderzoek ontbreekt naar de vraag hoe
ongewenst zwangere vrouwen de vaste beraadtermijn hebben ervaren en of deze van invloed
was op hun beslissing. In de eerste evaluatie van de Wafz is dit wel onderzocht, met
een gedifferentieerde uitkomst, waarbij de grootste groep neutraal aankeek tegen de
beraadtermijn van vijf dagen. Een substantieel deel, circa 40 procent, vond de beraadtermijn
«vervelend» of «erg vervelend».11 Dit aspect van de evaluatie is niet herhaald in de tweede evaluatie van de Wafz.
In deze tweede evaluatie zijn ook slechts 57 vrouwen in het onderzoek opgenomen, tegenover
255 vrouwen in de eerste evaluatie.12 In de tweede evaluatie is slechts aan 95 abortushulpverleners gevraagd naar hun mening
over de beraadtermijn.13 De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de indiener bekend is met
recent onderzoek in dit licht. Is de indiener het eens met de stelling dat de beraadtermijn
ook voor de arts nodig kan zijn om tot een zorgvuldige afweging te komen? Is de indiener
van mening dat de arts zonder beraadtermijn een feilloze inschatting kan maken? Zo
nee, hoe weegt de indiener dit enerzijds in het licht van de onomkeerbare keuze van
de vrouw en anderzijds met de (juridische) waarborgen rond het ongeboren kind?
2.2 Tweede evaluatie Wet afbreking zwangerschap
De leden van de D66-fractie constateren dat bij de tweede evaluatie er voor het onderzoek onder vrouwen met een
abortusverzoek een grotere terughoudendheid was onder vrouwen om hieraan mee te doen
in vergelijking met het eerste evaluatieonderzoek. Deze leden horen graag een reflectie
hierop van de initiatiefnemer.
De leden van de CDA-fractie vragen of de indiener kan aangeven hoe hij in de afwegingen omtrent het initiatiefvoorstel
is omgegaan met de constatering in de tweede evaluatie dat de respons op de enquêtes
van deze wetsevaluatie in 2020 met name onder huisartsen en vrouwen, beperkt was en
dat derhalve de resultaten met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.
Uit het onderzoek blijkt dat wel twee derde van alle abortussen plaatsvindt na een
verwijzing door de huisarts. De leden van de CDA-fractie vragen of de indiener kan
aangeven hoe hij tegemoet is gekomen met zijn voorstel of heeft gewogen dat twee derde
van de respondenten de stelling bevestigt bij de evaluatie van de Wafz uit 2020 dat
de beraadtermijn een impulsieve beslissing voorkomt?
Wil de indiener voorts reflecteren op de reactie van een (andere) huisarts in een
opinieartikel, waarin aangegeven wordt dat uit onderzoek blijkt dat een op de zes
vrouwen twijfelt over haar keuze en dat er daarom tijd en gelegenheid moet zijn om
aandacht te geven aan de sociale context, de aard van de nood van de vrouw, de rol
van de partner en alternatieven? Kan hierbij tevens worden gereflecteerd op het feit
dat de beraadtermijn aan de huisarts een wettelijk kader geeft om op deze vragen in
te gaan.14
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoeveel zekerheid hij vindt dat de uitkomsten van de enquêtes
onder vrouwen, verwijzers en abortushulpverleners geven, gegeven het relatief lage
aantal respondenten? Hoe kijkt hij aan tegen de opmerking van de onderzoekers dat
de resultaten van de enquête onder vrouwen die een abortusbehandeling hebben ondergaan
een «indicatief beeld» opleveren van «de variatie in ervaringen en opvattingen»?15 Heeft de indiener verbreding van het onderzoek overwogen alvorens verdere conclusies
te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft de indiener ervan doen weerhouden
om dit onderzoek te vragen?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen hier benoemen dat in de tweede evaluatie
van de Wafz niet aan vrouwen is gevraagd naar hun opvattingen over de beraadtermijn.
Tegelijk lezen deze leden dat in de evaluatie wordt geconcludeerd dat «wederom geen
signalen naar voren zijn gekomen dat een vaste beraadtermijn nodig is als waarborg
voor zorgvuldige besluitvorming».16 Welke waarde hecht de indiener aan deze conclusie en de aanbeveling die erop volgt
om de voor- en nadelen van de beraadtermijn opnieuw te wegen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren voorts dat in de tweede evaluatie
van de Wafz er 11 aanbevelingen gedaan worden,17 waarvan er zes betrekking hebben op het besluitvormingsproces. Deze leden nemen graag
kennis van de afwegingen van de indiener om zich met dit wetsvoorstel te richten op
slechts één wetswijziging die in overweging wordt gegeven (aanbeveling 8 uit de evaluatie,
waarbij een heroverweging van de Minister van VWS wordt gevraagd alvorens tot een
voorstel voor een wetswijziging over te gaan). Waarom heeft de indiener er niet voor
gekozen om zich er ook voor in te zetten het besluitvormingsproces te verbeteren in
lijn met de vijf andere aanbevelingen die zijn gedaan? Zou het niet veel passender
zijn om deze aanbevelingen tezamen uit te voeren en daarbij te starten met de minst
ingrijpende aanbevelingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener of hij andere manieren heeft
verkend om met de bevindingen in de tweede evaluatie rond de beraadtermijn aan de
slag te gaan. Was er volgens de indiener geen ander voorstel denkbaar om de situatie
rond het besluitvormingsproces en specifiek de beraadtermijn te verbeteren?
De leden van de fractie van JA21 vragen of de initiatiefnemer, gelet op de totstandkoming van de Wafz en de blijvende
verschillende maatschappelijke verschillen daarna over het afbreken van een zwangerschap,
het inzicht deelt dat de abortuswet een precaire balans van waarden bevat die niet
licht mag worden verstoord en die zeker niet is gebaat bij politisering van vraagstukken
rond de uitvoering?
Tegen de achtergrond van twee wetsevaluaties heeft de Afdeling Advisering van de Raad
van State begrip voor de beoogde invoering van een zogenoemde flexibele beraadtermijn
voor het uitvoeren van een abortus. Volgens de Raad van State is goed voorstelbaar
dat de balans tussen het belang van de autonomie van de vrouw en dat van de bescherming
van het ongeboren leven nu anders uitvalt dan ten tijde van het invoeren van de abortuswetgeving.
De leden van de fractie van JA21 zijn er benieuwd naar of de initiatiefnemer de opvatting
van de Raad van State deelt dat ongeboren leven in 2021 minder beschermwaardig is
dan «destijds in 1984».
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indiener in de toelichting uitgebreid ingaat op de tweede evaluatie
van de Wafz (2020). De leden van de SGP-fractie constateren met de indiener dat in
deze wetsevaluatie opnieuw wordt gepleit voor het schrappen van de beraadtermijn.
Zij hebben echter ook gezien dat de wetsevaluatie een zeer beperkte respons kende,
zowel van vrouwen als van hulpverleners. Ongeveer zestig vrouwen vulden een vragenlijst
in. Zij werden hiervoor geselecteerd door de abortusklinieken. De onderzoekers voerden
met slechts zes vrouwen een verdiepend gesprek. De onderzoekers erkennen zelf dat
de resultaten mogelijk een vertekend en niet-representatief beeld opleveren. Of de
voordelen van de beraadtermijn opwegen tegen de nadelen, is niet door hen onderzocht.
Evenmin is gevraagd de visie van vrouwen op de beraadtermijn te onderzoeken. De leden
van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer om op deze feitelijke observaties te
reflecteren. Acht de indiener de tweede wetsevaluatie solide genoeg om te dienen als
ondersteunend argument voor zijn initiatiefwetsvoorstel? Deelt de indiener de mening
van de leden van de SGP-fractie dat de tweede wetsevaluatie geen wetenschappelijke
onderbouwing biedt voor het afschaffen van de verplichte beraadtermijn?
In aanvulling hierop vragen de leden van de SGP-fractie of de indiener van plan is
om zelf nog aanvullend onderzoek te (laten) doen naar de opvattingen van vrouwen over
en de ervaringen van vrouwen met de beraadtermijn. Zij vragen of hij ook heeft kennisgenomen
van de peiling door het Fiom onder vrouwen die om hulp hebben gevraagd bij de verwerking
van hun abortus.18 Hoe waardeert de initiatiefnemer het feit dat 71 procent van de tachtig vrouwen die
deelnamen aan het onderzoek, aangaf de beraadtermijn nuttig te vinden?
Verder wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat uit de laatstgehouden evaluatie
van de abortuswet blijkt dat ruim twee derde van de abortusartsen, gynaecologen en
verpleegkundigen (overwegend) positief is over de beraadtermijn.19 Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren. Zorgverleners vinden dat de
beraadtermijn de gelegenheid biedt om de consequenties van abortus en alternatieven
te overdenken. Het voorkomt volgens hen een impulsieve beslissing. De leden van de
SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij de opvatting deelt dat dit laatste (het
voorkomen van een impulsief besluit) alleen kan als er een verplichte minimale beraadtermijn
geldt.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer tenslotte om te reflecteren
op het feit dat over de (kabinetsreactie op) de tweede evaluatie van de Wafz nog geen
Kamerdebat heeft plaatsgevonden. Waarom heeft hij dit debat niet afgewacht alvorens
eventueel alsnog met een initiatiefwet te komen?
3. Beraadtermijn in abortuswetgeving in andere Europese landen
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer enkele landen in de wereld benoemd alwaar andere
vormen van abortuswetgeving gelden. Graag horen zij welke conclusie de initiatiefnemer
trekt op basis van deze verschillen.
De leden van de SP-fractie vragen of de indiener kan aangeven welke argumenten verschillende landen aangeven
om een langere beraadtermijn te hanteren dan Nederland of om helemaal geen beraadtermijn
te hanteren. Kan de indiener dit nader toelichten? Is er ook internationaal onderzoek
gedaan waaruit blijkt wat de gevolgen zijn van het hanteren van verschillende vormen
van beraadstermijnen voor vrouwen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat in Europa verschillen bestaan ten aanzien van de beraadtermijn. Sommige
Europese landen hanteren een beraadtermijn, terwijl in andere landen geen beraadtermijn
bestaat. Genoemde leden verzoeken de initiatiefnemer om voor alle landen in de Europese
Unie aan te geven of er een verplichte minimale beraadtermijn in de wet is opgenomen
en zo ja, hoe lang deze beraadtermijn is.
4. Uitgangspunten van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer in deze paragraaf stilstaat bij «de beschermwaardigheid
van ongeboren leven». Genoemde leden constateren dat vaak wordt gezegd dat een verplichte
minimale beraadtermijn absoluut noodzakelijk is in het kader van deze beschermwaardigheid.
Graag vernemen deze leden van de initiatiefnemer een reflectie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener om kwantitatief te duiden hoe groot de groep is, die de vaste
beraadtermijn een probleem zou zijn. Kan de indiener daarbij in beeld brengen wat
de karakteristieken van deze vrouwen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoe hij zeker weet dat zijn
voorstel tot het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor meer vrouwen
een probleem oplost dan dat het een probleem veroorzaakt. Zij vragen daarbij vooral
in te gaan op de bevindingen in het onderzoek van Van der Heij (2017) dat bij vrouwen
die zich bij het Fiom (specialist in keuzehulp bij ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen)
melden voor abortusverwerking, 27 procent druk heeft ervaren bij de besluitvorming
tot abortus. 20 Zou een aanpassing van de beraadtermijn, zo daar al voor gekozen wordt, niet altijd
in het licht moeten staan van het omlaag brengen van dat cijfer? Deelt de indiener
de opvatting van genoemde leden dat juist hier de vrijheid en zorgvuldigheid beschermd
moeten worden? De redenen die vrouwen opgeven om voor een abortus te kiezen zijn onder
andere gerelateerd aan de opvattingen van de omgeving, woonruimte, werk/opleiding
en geld. 21 Een derde van de zwangerschapsafbrekingen vindt plaats bij vrouwen die eerder één
of meerdere zwangerschapsafbrekingen hadden ondergaan.22 Kan de indiener voor elk van de afzonderlijke redenen onderbouwd uitwerken welke
gevolgen hij verwacht als de onderhavige wetswijziging wordt doorgevoerd?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat een beraad- of bedenktermijn om de persoon in kwestie te beschermen
een veel voorkomend principe is. Burgers hebben bij de aanschaf van een product vaak
bedenktijd, zodat zij van hun product of dienst kunnen afzien of erop terug kunnen
komen. In de meeste gevallen geldt deze bedenktijd tot enkele dagen, soms zelfs tot
een jaar. Zonder abortus ook maar enigszins te willen vergelijken met een financiële
transactie is hier sprake van zo’n ingrijpende en onomkeerbare gebeurtenis dat daarbij
passende zorgvuldigheid vereist is. Waarom zou in een dergelijk geval niet een minimale
bedenktijd mogen worden gevraagd? Genoemde leden vragen de initiatiefnemer hierop
te reflecteren.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het doel van de Wafz is om het ongeboren
menselijk leven te beschermen en tegelijkertijd hulp te bieden aan vrouwen in een
«noodsituatie». Daarom zal de wetgever zorgvuldigheid in acht moeten nemen om beide
doelstellingen van de wet serieus te nemen. Uitbreiding van het recht van de ene groep
mag niet ten koste gaan van de rechten, de bescherming en de erkenning van de andere
groep. Deelt de initiatiefnemer de mening van de leden van de SGP-fractie dat met
het loslaten van de vaste beraadtermijn een belangrijke pijler om ongeboren leven
te beschermen, onderuitgehaald wordt?
4.1 Autonomie
De initiatiefnemer stelt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat de verplichte beraadtermijn ertoe leidt dat een vrouw geen volledige autonomie
heeft bij een mogelijk besluit tot afbreking van haar zwangerschap. Genoemde leden
onderschrijven dat en vinden het onwenselijk dat in de huidige regeling de wetgever,
c.q. «de overheid» de vrouw een verplichte beraadtermijn van vijf dagen oplegt. Is
bij de indiener bekend wat de opvatting is van de huidige regering ten aanzien van
deze regeling? Is het naar het oordeel van de initiatiefnemer gerechtvaardigd om de
individuele autonomie te «overrulen»?
De initiatiefnemer geeft aan dat wat hem betreft de verplichte minimale beraadtermijn
een evident paternalistisch karakter heeft, omdat hiermee de overheid in feite stelt
het beter te weten wat het «beste» is voor de vrouw, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Genoemde leden wijzen er echter op dat de beraadtermijn destijds niet in de wet
is opgenomen om te bepalen wat het beste is voor de vrouw, maar om bescherming te
bieden aan het ongeboren leven en om ingrijpende en onomkeerbare beslissingen te overhaast
te nemen. De autonomie van de vrouw is tegelijkertijd ook vastgelegd in de Wafz. Tijdens
de toenmalige behandeling van het wetsvoorstel is immers aangegeven, dat er geen specifieke
norm in de wet opgenomen werd inzake de rechtmatigheid of wederrechtelijkheid van
abortus provocatus, waardoor het besluit of sprake is van een noodsituatie overgelaten
wordt aan de verantwoordelijkheid van vrouw en arts.23 Juist met deze twee bepalingen is destijds het evenwicht tussen de twee uitgangspunten
– autonomie van de vrouw en bescherming van het ongeboren leven – in de wet vastgelegd.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij het met deze analyse
eens is. Zo niet, waarom niet?
Genoemde leden ontvangen tevens signalen dat de bedenktermijn nuttig kan zijn voor
de hulpverlenende organisaties die vermoeden dat een vrouw onder druk wordt gezet
om abortus te plegen. Heeft de initiatiefnemer dergelijke signalen ook ontvangen en
gewogen?
De leden van de ChristenUnie-fractie verschillen van mening met de indiener dat de verplichte minimale beraadtermijn een
evident paternalistisch karakter heeft. Deze leden zijn van mening dat de wet de autonomie
van de vrouw waarborgt door de vrouw altijd alleen, zonder aanwezigheid van familie
of naasten, met de arts wordt gesproken en dat de vrouw zelf, en niet in samenspraak
met de arts of anderen, de beslissing mag nemen. Deze leden geven ook aan dat een
beraadtermijn geen afbreuk doet aan de rechten van de vrouw. Hoe verhoudt de autonomie
van de vrouw zich volgens de indiener tot de beschermwaardigheid van het ongeboren
leven?
De leden van de JA21-fractie constateren dat met het initiatiefvoorstel wordt beoogd meer recht te doen aan de
autonomie van vrouwen bij het besluit om hun zwangerschap af te breken. Recht doen
aan autonomie veronderstelt bij de ingrijpende beslissing die abortus is en blijft,
het rustig kunnen nemen van een weloverwogen beslissing. De ervaring leert dat er
zwangere vrouwen zijn die bij consultatie van de huisarts in lang niet alle gevallen
in de nodige weloverwogen rust tot een besluit hebben kunnen komen. Genoemde leden
vragen of de initiatiefnemer beseft dat het afschaffen van de minimale beraadtermijn,
waarvan een beschermende werking uitgaat, de druk op een zwangere vrouw in een kwetsbare
positie om snel een besluit te nemen juist ongewild verhoogt, wat afbreuk doet aan
de feitelijke autonomie en de mogelijkheid om een gebalanceerde afweging te maken.
Hierbij speelt tevens goede informatievoorziening een goede rol. Uit eerder onderzoek
blijkt dat zowel huisartsen als abortusklinieken lang niet altijd informatie voorzien
van andere opties.24 Is volledige autonomie wel gewaarborgd als vrouwen niet alle opties gepresenteerd
krijgen?
De leden van de SGP-fractie vinden het een bevreemdende voorstelling van zaken dat een verplichte minimale beraadtermijn
een paternalistische maatregel zou zijn. De wijze waarop de initiatiefnemer conclusies
trekt uit de toelichting van de wetgever bij de behandeling van de Wafz in de jaren
1980 doet wat de leden van de SGP-fractie betreft geen recht aan wat de wetgever met
de beraadtermijn beoogde. De Wafz spreekt nadrukkelijk over «ongeboren leven», en
niet over »vrucht» of iets dergelijks. De waarde die de wetgever toekent aan dat ongeboren
leven heeft de wetgever ertoe aangezet om in de Wafz een verplichte minimale beraadtermijn
op te nemen. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij kan uitleggen
hoe zijn initiatiefvoorstel ervoor zorgt dat de bescherming van het ongeboren leven
in de Wafz (op zijn minst) gelijk blijft?
De Wafz is sinds de invoering ervan in 1984 nooit meer gewijzigd. Hoe voorkomt de
initiatiefnemer dat de balans, die door de wetgever is geprobeerd aan te brengen tussen
het bieden van hulp aan de vrouw in haar noodsituatie en de bescherming van het ongeboren
leven, niet wordt verstoord? Kan de indiener aangeven welke waarde hij zelf hecht
aan de beschermwaardigheid van ongeboren leven zoals dat in de Wafz wordt verwoord?
De leden van de SGP-fractie merken daarbij op dat de «autonomie van de vrouw» een
notie is die in de Wafz niet voorkomt. Zij lezen de zinsnede: «het toekennen van deze
autonomie, is een van de kernpunten van het onderhavige wetsvoorstel.» Kan de initiatiefnemer
uitleggen wat het toevoegen van deze notie doet met de balans in de Wafz?
De leden van de SGP-fractie vragen tevens of de kritiek van de initiatiefnemer op
een verplichte beraadtermijn wel helemaal consequent is. Hij geeft immers op verschillende
plekken aan een verplichte beraadtermijn van vijf dagen paternalistisch te vinden,
maar stelt wel een bepaling voor die voorschrijft dat er sprake moet zijn van «een termijn». De kritiek van de initiatiefnemer richt zich niet zozeer op de termijn
van vijf dagen, zo maken de leden van de SGP-fractie uit de toelichting op, maar op
het feit dat de wet überhaupt een minimale termijn vereist. Met dit wetsvoorstel houdt de indiener dat echter gewoon
in stand. De minimale termijn is alleen niet meer vijf dagen, maar het kan ook minder
zijn. Waarom heeft de indiener er niet voor gekozen om de beraadtermijn gewoon helemaal
uit de Wafz te schrappen? Of legt hij het voorgestelde artikel 3, eerste lid zo uit
dat er ook sprake kan zijn van géén termijn?
De leden van de SGP-fractie menen voorts dat in de toelichting onvoldoende aandacht
wordt geschonken aan drang en dwang bij abortus. Zij wijzen erop dat één op de 10
vrouwen aangeeft dat abortus niet haar eigen keuze was. Eén op de vijf vrouwen zegt
dat zij het gevoel had grotendeels richting de keuze voor abortus gestuurd te zijn
door mensen in haar omgeving (partner, familie).25 Vermoedelijk hebben 10 tot 20 procent van alle vrouwen die een abortus willen op
een of andere manier te maken gehad met seksueel geweld, wat nader onderzoek verdient.26 Deze leden vragen wat dit wetsvoorstel voor die vrouwen betekent. Erkent de initiatiefnemer
dat juist voor deze vrouwen een beraadtermijn van belang is om de begrippen «vrijwillig»
en «weloverwogen» invulling te kunnen geven? De leden van de SGP-fractie vragen de
initiatiefnemer of hij niet te veel uitgaat van de rooskleurige situatie dat er in
al die 30.000 gevallen áltijd sprake is van autonome vrouwen die weloverwogen en vrijwillige
keuzes maken.
Aanvullend wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat ongeveer één op de drie vrouwen
ernstige twijfels heeft over de keuze waar ze voor staat.27 Een groot deel van de twijfelende vrouwen laat deze twijfels echter niet merken tijdens
het gesprek in de abortuskliniek.28 Zelfs in de abortuskliniek twijfelt nog steeds 23 procent van de vrouwen in meer
of mindere mate, terwijl 18 procent van de abortussen plaatsvindt in het tweede trimester,
wat ook kan duiden op twijfel.29 Ongeveer een op de zes vrouwen blijkt achteraf niet tevreden over haar keuze voor
een abortus.30 De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer hierop te reageren. Wat betekenen
al deze feiten voor zijn initiatiefvoorstel?
4.2 De beraadtermijn en «informed consent»
De leden van de fractie van JA21 merken op dat het invoeren van een flexibele beraadtermijn de facto neerkomt op het
afschaffen van een beraadtermijn, nu de voorgeschreven bedenktijd van vijf dagen vanaf
het moment dat de arts de zwangerschap heeft vastgesteld, bij een zwangerschap langer
dan zestien dagen, in beginsel naar nul is teruggebracht. Is de initiatiefnemer zich
ervan bewust dat het wetsvoorstel een wezenlijk onderdeel van de zorgvuldigheidseisen
uitholt door van een wettelijk voorgeschreven minimumtermijn een lege huls van een
willekeurige bedenktijd te maken? Een zwangere vrouw heeft immers geen enkel houvast
meer aan de wettelijke termijn van vijf dagen die nu nog als minimum, behoudens een
dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw, in de wet staat opgenomen.
De huidige wet staat niet in de weg aan een langere beraadtermijn van vijf dagen.
Het initiatief heeft dan ook slechts tot doel om een versnelling te kunnen faciliteren.
De leden van de fractie van JA21 vragen of er getalsmatig zicht is op de werkelijke
beraadtermijn die gemiddeld nodig wordt geacht alvorens een besluit te nemen over
het al dan niet uitvoeren van een abortus. Is deze initiatiefwet een principekwestie
om sneller tot abortus te kunnen besluiten, of zijn empirisch onderbouwde gegevens
voorhanden die staven dat de huidige minimumtermijn van vijf dagen tot dermate grote,
onoverkomelijke problemen leiden dat het nodig is hieraan met een initiatiefwet een
einde te maken?
De Wafz verplicht artsen om informatie te verstrekken over alternatieve mogelijkheden
dan een abortus. Niet elke arts verstrekt deze. De leden van de fractie van JA21 vragen
de initiatiefnemer of hij het, gelet op het gegeven dat het beoogde vervangen van
de wettelijke beraadtermijn door een ongedefinieerde bedenktijd wordt gemotiveerd
vanuit overwegingen van autonomie en een evenwichtig keuzeproces, het uit een oogpunt
van zorgvuldigheid noodzakelijk vindt om te borgen dat artsen in de uitvoeringspraktijk
van de onderhavige wet daadwerkelijk en uit eigener beweging informatie verschaffen
over alternatieven voor abortus.
4.3 Professionaliteit zorgverlening
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet de verplichte beraadtermijn maar de professionele begeleiding door
abortusartsen waarborgt dat een vrouw een weloverwogen keuze maakt en niet over een
nacht ijs gaat. Het is dus de taak van de abortusartsen om ervoor te zorgen dat een
ongewenst zwangere vrouw in vrijheid een weloverwogen en bewuste keuze maakt waarbij
andere opties ook zijn overwogen en meegenomen. Op welke manier gaat deze zorgvuldige
wijze van handelen geborgd worden, zo vragen genoemde leden.
De abortushulpverlening in Nederland is van hoog niveau. Abortusartsen zijn getraind
in het voeren van dit soort gesprekken met ongewenst zwangere vrouwen. Het is dan
ook aan hen om maatwerk te leveren en in onderlinge afstemming met de vrouw een flexibele
bedenktermijn af te spreken. Dat kan een dag zijn maar ook meerdere dagen. De leden
van de VVD-fractie vragen of een vrouw die bijvoorbeeld ongewenst zwanger is geworden
na een verkrachting, er ook voor kan kiezen geen bedenktermijn in acht te nemen. Behoort
dat tot de uitzondering van de mogelijkheden of moet er altijd sprake zijn van een
flexibele beraadtermijn? Hoe ziet de indiener dit? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie
wat het huidige wetsvoorstel betekent voor de werkwijze van abortusartsen. In navolging
van het advies van de Raad van State is in het wetsvoorstel opgenomen dat de beraadtermijn
niet in zijn geheel verdwijnt, maar wordt vervangen door een flexibele termijn die
vrouw en arts gezamenlijk vaststellen. De leden van de VVD-fractie achten het van
groot belang dat dit op eenduidige wijze tot stand komt. Bestaan hier richtlijnen
voor? Zo niet, is de initiatiefnemer van mening dat deze richtlijn er moet komen?
De mogelijkheid bestaat dat de arts en de vrouw niet overeenkomen welke bedenktermijn
het moet worden. Genoemde leden vragen wat er dan gebeurt. Hoe wordt gewaarborgd dat
dit proces te allen tijde zorgvuldig blijft verlopen? Kan deze mogelijkheid volgens
de initiatiefnemer eventueel worden meegenomen in de (herziening van) een richtlijn?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of volgens de indieners dit wetsvoorstel
mogelijk zal leiden tot een toename van het aantal abortussen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer, terecht, aandacht heeft besteed aan de professionaliteit
van de abortuszorgverlening. Hierbij wordt echter met name gekeken naar de zorgverlening
in de abortusklinieken. Deze leden zijn van mening dat meerdere (medische) beroepsgroepen
en organisaties betrokken zijn bij het bredere vraagstuk van abortus, maar bijvoorbeeld
ook seksualiteit. Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer betoogt dat een verplichte minimale beraadtermijn geen
waarborg is voor het nemen van een weloverwogen besluit door een autonoom individu.
Genoemde leden vragen of de initiatiefnemer ook van mening is dat de beraadtermijn
in het geheel de kans niet kan vergroten dat er een weloverwogen besluit wordt genomen.
Deze leden wijzen in dit verband op de conclusie uit de eerste evaluatie van de Wafz,
dat een deel van de ondervraagde vrouwen gedurende de periode van de beraadtermijn
meer is gaan twijfelen of juist is gesterkt in de voorgenomen beslissing.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemer het bepalen van de beraadtermijn goed overgelaten
kan worden aan het professionele inzicht van de zorgverlener, samen met de vrouw.
Deze leden noemen in dit kader het voordeel van de vaste minimale beraadtermijn voor
vrouwen uit kwetsbare groepen, zoals door huisartsen in een artikel in Trouw wordt
genoemd. 31 Met een vaste minimale beraadtermijn wordt aan vrouw en arts wettelijke rugdekking
geboden. Voor de vrouw om zelf hulp te zoeken, voor de arts om hulp in te schakelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener of hij empirisch bewijs heeft
dat een flexibele beraadtermijn zal werken. Zij vragen de initiatiefnemer tevens of
hij empirisch bewijs kan aanvoeren dat de zorgverlener en de vrouw er steeds samen
goed uitkomen welke termijn passend is, en tevens of hij kan bewijzen dat de vrouw
de hulp en ondersteuning krijgt die past in haar situatie. Heeft de indiener daarbij
wellicht voorbeelden uit andere landen waarin het bovenstaande wordt onderschreven?
Tenslotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de indiener de zorg van deze
leden deelt dat dit te allen tijde voorkomen moet worden. Op welke manier blijkt dat
uit zijn voorstel, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wafz artsen verplicht om vrouwen
bij te staan, in het bijzonder door het verstrekken van verantwoorde voorlichting
over andere oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van de zwangerschap.
Genoemde leden constateren dat dit in de praktijk lang niet altijd plaatsvindt. Deelt
de initiatiefnemer de mening van de leden van de SGP-fractie dat de beraadtermijn
béter kan worden benut, door de alternatieven te benoemen en in overweging te geven
of – samen met relevante hulpinstanties – te zoeken naar andere oplossingen voor problemen
waarmee de vrouw kampt?
5. Procedure
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat er mogelijk medische richtlijnen moeten worden herzien als een beraadtermijn
korter dan vijf dagen mogelijk wordt. Kan de initiatiefnemer toelichten op welke herziening
wordt gedoeld? Kan worden uitgesloten dat dit effect heeft op de kwaliteit en zorgvuldigheid
van de abortushulpverlening in Nederland?
De leden van de CDA-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de mogelijkheid wordt geschapen een kortere
beraadtermijn te hanteren, indien dit wenselijk zou zijn. Genoemde leden vragen of
de initiatiefnemer van mening is dat de beraadtermijn ook nul dagen kan zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen de
mogelijkheid dat het moeten nadenken over en in overleg met een derde moeten komen
tot een beraadtermijn juist tot extra nieuwe spanning, stress en onzekerheid leidt
bij de desbetreffende vrouw.
De leden van de CDA-fractie vragen tenslotte of vastgelegd moet worden hoe lang de
beraadtermijn is, en waarom gekozen is voor de onderhavige beraadtermijn.
6. Constitutionele aspecten
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer aangeeft dat in EVRM (Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) noch jurisprudentie enige
grond te vinden is waaruit blijkt dat een minimale verplichte beraadtermijn in acht
dient te worden genomen. Genoemde leden wijzen er echter ook in dit verband op dat
de beraadtermijn destijds in de wet is opgenomen als waarborg voor het beschermen
van het ongeboren leven. Het recht van eenieder op leven staat wel degelijk in artikel
2 van het EVRM. Deze leden vragen de initiatiefnemer daarom alsnog te reflecteren
op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van het EVRM.
7. Financiële gevolgen en uitvoerings- en handhavingsaspecten
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoe met de afschaffing van de vaste minimale beraadtermijn in
de praktijk een gelijke behandeling in gelijke gevallen wordt geborgd. Hoe moet volgens
de indiener worden geborgd dat de individuele opvatting of werkwijze van de arts of
verwijzer geen invloed heeft op het bepalen van de beraadtermijn? Is er een eenduidige
werkwijze nodig voor artsen en verwijzers hoe de beraadtermijn wordt vastgesteld,
zo vragen deze leden.
8. Consultatie
De leden van de SP-fractie lezen dat er vanuit de ontvangen reacties steun is voor het initiatiefwetsvoorstel.
Kan de indiener toelichten welke organisaties dit initiatiefwetsvoorstel steunen en
welke organisaties wellicht niet? Wat zijn de meest voorkomende opmerkingen bij dit
initiatiefwetsvoorstel? Deze leden vragen ook hoe abortusklinieken en ziekenhuizen
die vrouwen helpen bij een afbreking of mogelijke afbreking van een zwangerschap,
geadviseerd hebben over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Kan de indiener dit
toelichten?
9. Overig
De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer er diverse keren op wijst dat er in de Tweede
Kamer een meerderheid is voor het afschaffen van de verplichte beraadtermijn. Uit
recent en onafhankelijk onderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders
de verplichte beraadtermijn steunt. 62 procent is het eens met de stelling: «De regel
dat er verplicht 5 dagen bedenktijd zit tussen een verzoek om abortus en de daadwerkelijke
abortus vind ik goed.»32 Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren? Hoe verklaart hij het verschil in opvatting
tussen een meerderheid van de Nederlandse bevolking en een meerderheid in de Tweede
Kamer?
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel B
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de definitie van het begrip «termijn» in artikel 3 van de Wafz. Welke
termijnen vindt de indiener wanneer redelijk? Wat is een minimale termijn volgens
de indiener, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts aan de indiener hoe voorkomen wordt
dat een flexibele termijn in de praktijk neerkomt op een standaard geen of zeer beperkte
beraadtermijn. Hoe wenselijk acht de indiener dit zelf?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener wat het vervallen van artikel
3, tweede tot en met vierde lid van de Wafz, betekent voor artsen. Zij vragen tevens
wat dit betekent voor een arts die om welke reden dan ook, niet mee wil werken. Welke
consultatie heeft plaatsgevonden bij dit besluit?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener wat het vervallen van artikel
16 betekent voor de arts die eerst een termijn afspreekt en vervolgens eerder dan
de afgesproken termijn een behandeling uitvoert, gericht op het afbreken van een zwangerschap.
Moet de arts die de termijn afspreekt ook de arts zijn die de abortus verricht? Zo
niet, hoe wordt de termijn dan gehandhaafd? Waarom vindt de indiener het nodig om
artikel 16 te laten vervallen?
De leden van de SGP-fractie vragen wat de initiatiefnemer betreffende artikel 3, eerste lid, verstaat onder «een
termijn». Kan hiermee worden bedoeld één dag? Of kan dit ook zijn: één uur of vijf
minuten? Waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen om bijvoorbeeld een
minimumtermijn van één dag in de wet op te nemen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen (101-38) via hoofdelijk stemming
Fracties | Zetels | Kamerlid | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|---|
VVD | 34 | Aartsen, A.A. (Thierry) | Tegen | |
Becker, B. | Niet deelgenomen | |||
Bevers, H. | Voor | |||
Brekelmans, R.P. | Voor | |||
Campen van, A.A.H. | Voor | |||
El Yassini, Z. | Voor | |||
Ellian, U. | Voor | |||
Erkens, S.P.A. | Voor | |||
Groot de, P.C. (Peter) | Voor | |||
Haverkort, E.A. | Voor | |||
Heerema, R.J. (Rudmer) | Voor | |||
Heinen, E. | Voor | |||
Hermans, S.T.M. | Voor | |||
Hil van den, J. | Voor | |||
Idsinga, F.L. | Voor | |||
Kamminga, R.J. | Voor | |||
Klink, J.J. | Voor | |||
Koerhuis, D.A.N. | Tegen | |||
Kort de, A.H.J. | Voor | |||
Michon-Derkzen, I.J.M. | Voor | |||
Minhas, F.B. | Voor | |||
Neef de, D. | Niet deelgenomen | |||
Paul, M.L.J. | Voor | |||
Rahimi, H. | Voor | |||
Rajkowski, Q.M. | Voor | |||
Smals, B.M.G. | Voor | |||
Strien van, P.J.T. | Voor | |||
Strolenberg, M.F. | Voor | |||
Tellegen, O.C. | Niet deelgenomen | |||
Tielen, J.Z.C.M. | Voor | |||
Valstar, P.J. | Voor | |||
Verkuijlen, R. | Voor | |||
Wijngaarden van, J. | Voor | |||
Woude van der, H.H. | Voor | |||
D66 | 24 | Belhaj, S. | Voor | |
Bergkamp, V.A. | Voor | |||
Beukering-Huijbregts van, M.J.T.G. | Voor | |||
Boucke, R.M. | Voor | |||
Boulakjar, F. | Voor | |||
Dekker-Abdulaziz, H. | Voor | |||
Ginneken van, L.M. | Voor | |||
Groot de, T.C. (Tjeerd) | Voor | |||
Hagen, K.B. | Voor | |||
Hammelburg, A.R. | Voor | |||
Jong de, R.H. (Romke) | Voor | |||
Kat, H. | Voor | |||
Laan van der, J.M.P. | Voor | |||
Meenen van, P.H. | Voor | |||
Paternotte, J.M. | Voor | |||
Paulusma, W. | Voor | |||
Podt, A. | Voor | |||
Sahla, F. | Voor | |||
Sjoerdsma, S.W. | Voor | |||
Sneller, J.C. | Niet deelgenomen | |||
Warmerdam, S. | Voor | |||
Werf van der, J.J. | Voor | |||
Weyenberg van, S.P.R.A. | Voor | |||
Wuite, J. | Voor | |||
PVV | 17 | Agema, M. | Voor | |
Beertema, H.J. | Tegen | |||
Bosma, M. (Martin) | Tegen | |||
Dijck van, A.P.C. (Tony) | Voor | |||
Fritsma, S.R. | Tegen | |||
Graaf de, M. | Tegen | |||
Graus, D.J.G. | Tegen | |||
Helder, L.M.J.S. | Voor | |||
Jong de, L.W.E. (Léon) | Voor | |||
Kops, A. | Voor | |||
Madlener, B. | Voor | |||
Maeijer, V. | Voor | |||
Markuszower, G. | Voor | |||
Mulder, E. (Edgar) | Voor | |||
Roon de, R. | Tegen | |||
Weerdenburg van, V.D.D. | Voor | |||
Wilders, G. | Tegen | |||
CDA | 14 | Amhaouch, M. | Tegen | |
Berg van den, J.A.M.J. | Tegen | |||
Bontenbal, H. | Tegen | |||
Boswijk, D.G. | Tegen | |||
Dijk van, I. (Inge) | Tegen | |||
Geurts, J.L. | Tegen | |||
Heerma, P.E. (Pieter) | Niet deelgenomen | |||
Knops, R.W. | Tegen | |||
Kuik, A. | Tegen | |||
Molen van der, H. | Tegen | |||
Mulder, A.H. (Agnes) | Tegen | |||
Palland, H.M. | Tegen | |||
Peters, W.P.H.J. (René) | Tegen | |||
Werner, L.M. | Tegen | |||
PvdA | 9 | Arib, K. | Voor | |
Dijk van, G.J. (Gijs) | Niet deelgenomen | |||
Hoop de, H.E. | Voor | |||
Kathmann, B.C. | Voor | |||
Kuiken, A.H. | Voor | |||
Nijboer, H. | Voor | |||
Piri, K.P. | Voor | |||
Ploumen, E.M.J. (Lilianne) | Voor | |||
Thijssen, J. | Voor | |||
SP | 9 | Alkaya, M.Ö. | Voor | |
Beckerman, S.M. | Voor | |||
Dijk van, J.J. (Jasper) | Niet deelgenomen | |||
Hijink, H.P.M. | Voor | |||
Kent van, B. | Voor | |||
Kwint, J.P. | Niet deelgenomen | |||
Leijten, R.M. | Voor | |||
Marijnissen, L.M.C. | Voor | |||
Nispen van, M. | Voor | |||
GroenLinks | 8 | Bouchallikh, K. | Voor | |
Bromet, L. | Voor | |||
Ellemeet, C.E. | Voor | |||
Klaver, J.F. | Voor | |||
Kröger, S.C. | Voor | |||
Lee van der, T.M.T. | Voor | |||
Maatoug, S. | Voor | |||
Westerveld, E.M. | Voor | |||
PvdD | 6 | Esch van, E.M. (Eva) | Voor | |
Ouwehand, E. | Voor | |||
Raan van, L. | Voor | |||
Teunissen, C. | Voor | |||
Vestering, L. | Niet deelgenomen | |||
Wassenberg, F.P. | Voor | |||
ChristenUnie | 5 | Bikker, M.H. | Niet deelgenomen | |
Ceder, D.G.M. | Tegen | |||
Graaf van der, S.J.F. | Tegen | |||
Grinwis, P.A. | Tegen | |||
Segers, G.J.M. | Tegen | |||
FVD | 5 | Baudet, T.H.P. | Tegen | |
Houwelingen van, P. | Tegen | |||
Jansen, F.J.H. | Tegen | |||
Kerseboom, S. | Tegen | |||
Meijeren van, G.F.C. | Tegen | |||
DENK | 3 | Azarkan, F. | Voor | |
Baarle van, S.R.T. | Voor | |||
Kuzu, T. | Voor | |||
Groep Van Haga | 3 | Ephraim, O.R. | Voor | |
Haga van, W.R. | Voor | |||
Smolders, H.A.J. | Niet deelgenomen | |||
JA21 | 3 | Eerdmans, B.J. | Voor | |
Eppink, D.J. | Tegen | |||
Pouw-Verweij, N.J.F. | Tegen | |||
SGP | 3 | Bisschop, R. | Tegen | |
Staaij van der, C.G. | Tegen | |||
Stoffer, C. | Tegen | |||
Volt | 3 | Dassen, L.A.J.M. | Voor | |
Gündogan, N. | Voor | |||
Koekkoek, M. | Voor | |||
BBB | 1 | Plas van der, C.A.M. | Tegen | |
BIJ1 | 1 | Simons, S.H. | Voor | |
Fractie Den Haan | 1 | Haan den, N.L. | Voor | |
Omtzigt | 1 | Omtzigt, P.H. | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.