Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 14 juni 2021
2021D22330 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben
de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over onder meer de Geannoteerde
agenda Raad Buitenlandse Ontwikkelingssamenwerking van 14 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-04, nr. …).
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Algemeen
Menselijke ontwikkeling
Middeninkomenslanden
Fiche: Mededeling EU Gender Actie Plan III
Kabinetsappreciatie Verordening NDICI
Kabinetsappreciatie Post-Cotonou verdrag
Beleidsreactie AIV-rapport Digitalisering en Jeugdwerkgelegenheid in Afrika
Overig
II
Antwoord / Reactie van de Minister
III
Volledige agenda
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda, en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
op de agenda. Zij hebben nog enkele vragen over de inzet van het kabinet met betrekking
tot de wereldwijde gezondheid in de context van COVID-19 en het EU Gender Actie Plan
III.
De leden van de SP-fractie hebben de enigszins korte agenda van de Raad Buitenlandse
Zaken en de bijkomende stukken met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een
aantal vragen over.
De leden van de PvdA fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda en nog
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda
voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking en de andere geagendeerde
stukken en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking
en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou verdrag. Zij hebben hierover nog enkele
vragen.
Menselijke ontwikkeling
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het agendapunt Wereldwijde gezondheid
in de context van COVID-19 op de geannoteerde agenda. Zij zijn verheugd te lezen dat
de Raad zal spreken over de wereldwijde toegang tot vaccins. De aan het woord zijnde
leden zijn van mening dat wereldwijde vaccinatie niet alleen vanuit solidariteit bevorderd
zou moeten worden, maar ook dat het de enige manier is voor Nederland om uiteindelijk
weer veilig geheel van het slot te gaan. Deze leden maken zich dan ook grote zorgen
over de lage vaccinatiegraad in veel lage- en middeninkomenslanden. Veel van de lage-inkomenslanden
hebben nog niet 1% van hun bevolking gevaccineerd.1 COVAX – het multilaterale initiatief om ook kwetsbare groepen in deze lage-inkomenslanden
zo snel mogelijk te vaccineren – deed recent wederom de urgente oproep voor additionele
financiering: er is nog 2 miljard dollar nodig om in lage-inkomenslanden naar een
vaccinatiegraad te gaan van 30%.2
Nu wordt COVAX vooral gefinancierd met publiek geld, terwijl ook bedrijven er groot
belang bij hebben dat corona wereldwijd wordt bestreden zodat handelsketens weer op
gang kunnen komen. In dat verband willen de leden van de D66-fractie wijzen op het
feit dat de Europese Commissie recent het opzetten van een initiatief om middelen
uit de private sector aan te trekken expliciet opgenomen heeft in het beleid met betrekking
tot het humanitaire optreden van de EU.3 Zij zijn van mening dat dit initiatief goed ingezet zou kunnen worden door de Europese
Commissie om op korte termijn geld uit de private sector te mobiliseren voor de COVAX Advance Market Commitment (de tak van COVAX gericht op vaccinatie in lage-, en middeninkomenslanden). Is de
Minister bereid er binnen de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking voor
te pleiten dat de Europese Commissie het initiatief om meer private financiering te
mobiliseren op korte termijn inzet om financiering uit de private sector op te halen
voor de COVAX Advance Market Commitment?
De Raad instrueert de Europese Commissie om tenminste 20% van alle ODA uit te geven
aan het thema human development («menselijke ontwikkeling») en nodigt lidstaten uit hetzelfde te doen. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister of Nederland dat doet.
De Raad zal spreken over de Europese inzet op global health en de wereldwijde toegang tot vaccins. De leden van de CDA-fractie ondersteunen dit
van harte. Deze leden vragen de Minister of de conclusies van de Global Health Summit van de G7 in Italië, waar Nederland aan heeft deelgenomen, eveneens worden besproken
tijdens deze Raad. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister bovendien kort verslag
te doen van deze deelname aan die Global Health Summit door Nederland en de conclusies van die top te appreciëren op basis van hetgeen door
de EU kan worden meegenomen in haar beleid op Global Health.
In de geannoteerde agenda valt te lezen dat besloten is om het Nederlandse mogelijke
surplus aan vaccins voornamelijk in te zetten voor donatie aan derde landen (vooral
lage- en middeninkomenslanden). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer
zij verwacht dat er geleverd kan worden. Voorts vragen deze leden of Nederland vaccins
blijft kopen om dergelijke donaties meer volume te geven. Nederland zal deze inzet
ook tijdens deze Raad bevestigen en andere EU lidstaten oproepen eenzelfde weg te
volgen. Deze leden vragen de Minister wat Nederland dan precies gaat bevestigen. De
leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de voortgang van het opstellen van
het EU Vaccine Sharing Mechanism. Aangaande dit Europese mechanisme vragen de leden van de CDA-fractie hoe via dat
mechanisme de vaccins worden verdeeld en op basis van welke criteria vaccins worden
verdeeld. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of Suriname en Landen en
Gebieden Overzee (LGO’s) voorrang krijgen via het EU Vaccine Sharing Mechanism en wanneer dat niet het geval is, of de Minister dat wel wenselijk acht. Daarbij
vragen deze leden de Minister in te gaan op de vragen of het EU Vaccine Sharing Mechanism complementair is aan COVAX, of er rekening wordt gehouden met Europese geopolitieke
belangen en of er wordt gedoneerd aan landen waar de EU veel reisbewegingen mee heeft.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven of het berichten dat de
Europese Commissie voornemens is een vaccinatiefabriek te bouwen in Afrika om dat
continent sneller te voorzien van vaccins klopt en, wanneer dat het geval is, wat
daarvan de status is.
De leden van de SP-fractie constateren dat er tijdens de Raad met name nieuwe conclusies
worden besproken over Human Development. Daarin wordt gezegd dat er een grotere focus moet komen op de voedselvoorziening
en de COVID-vaccinaties voor jongeren, meisjes en vrouwen. Daarnaast is er nog een
roep om meer samenwerking van onder andere Ontwikkelingsbanken. De leden van de SP-fractie
zien deze conclusies als niet veelzeggend en niet vernieuwend. Desalniettemin willen
de leden de Minister vragen wat zij vindt van deze conclusies en of zij wel belangrijke
nieuwe aandachtspunten ziet. Wat zijn voor Nederland de prioriteiten straks in deze
discussie? Gaat de Minister nog de petitie van het Europese Burgerinitiatief No Profit on Pandemic, dat door ruim 200.000 inwoners van de lidstaten is getekend, onder de aandacht brengen
van haar collega’s in Brussel? Ziet de Minister, met ons, de relevantie van deze oproep
ook in de discussies op dit onderwerp?
In de raadsconclusies focussen de lidstaten met name op het belang van voedselvoorziening,
volksgezondheid in het algemeen en COVID-vaccinaties in het bijzonder en kansen voor
jongeren, vrouwen en meisjes, gehandicapten en LHTBI-personen en voor gemarginaliseerde
groepen in het algemeen. De Raad instrueert de Europese Commissie om tenminste 20%
van alle ODA uit te geven aan dit thema en nodigt lidstaten uit hetzelfde te doen.
Wat zijn voor Nederland de prioriteiten als het gaat om human development? Volgt Nederland de 20% norm die de EU nu vaststelt? Bestaat binnen de EU brede overeenstemming
over de focusgroepen voor human development? Wat voor soort Europese samenwerking wil Nederland met midden-inkomenslanden? Wat
zijn daarbinnen prioriteitslanden?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat de Raad uitgebreid zal stilstaan
bij het thema menselijke ontwikkeling. Zij juichen toe dat ten minste 20% van de uitgaven
via de Europese ontwikkelingssamenwerking naar sociale inclusie en menselijke ontwikkeling
zal gaan en dat 85% van de nieuwe acties gender-relevant moeten zijn. Ook kunnen zij
zich goed vinden in de Nederlandse inzet op effectieve implementatie en monitoring.
Zij vragen zich af op welke wijze dit het best kan worden vormgegeven, en wat de definitie
van gender-relevant is? Op welke wijze wordt er op toegezien dat gender-relevantie
verder gaat dan een oppervlakkige analyse in een projectvoorstel?
Deze leden zijn blij met de uitgebreide aandacht voor gezondheid en onderwijs in de
geannoteerde agenda. Is het kabinet bereid om binnen het thema menselijke ontwikkeling
ook nadrukkelijk aandacht te vragen voor het verbeteren van de sociale zekerheid?
Deelt het kabinet de analyse dat het versterken van lokale systemen voor sociale zekerheid
een belangrijke bijdrage kan leveren aan het uitbannen van extreme armoede, en daarmee
ruimte schept voor gemeenschappen en individuen om te investeren in menselijke ontwikkeling,
zoals onderwijs?
Wil het kabinet daarnaast nadrukkelijk aandacht vragen voor het verbeteren van de
kwaliteit van onderwijs? Er is de afgelopen decennia grote vooruitgang geboekt met
betrekking tot het aantal scholen en het aandeel kinderen dat naar school gaat. Helaas
is de kwaliteit van onderwijs vaak zo ondermaats dat uiteindelijke impact achterblijft,
zo constaterend deze leden. In hoeverre stuurt de EU op impact-indicatoren, in plaats
van output-indicatoren, zoals het aantal kinderen dat naar school gaat?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat het kabinet zich in het kader
van COVID-19 inzet voor de wereldwijde toegang tot vaccins en het herstel van lokale
economieën van de klappen die ze door het coronavirus te verduren hebben gekregen.
De leden zijn van mening dat de bevordering van wereldwijde toegang tot vaccins te
traag verloopt en farmaceutische bedrijven te weinig worden aangemoedigd om deze toegang
daadwerkelijk te verschaffen. Ook het kabinet weigert zich aan te sluiten bij de roep
van vele ontwikkelingsorganisaties om te stoppen met het blokkeren van de TRIPS-vrijstelling
met betrekking tot COVID-19 vaccins in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Tegelijkertijd
zijn de leden bezorgd over hoe ons handelsbeleid steeds maar weer inzet op het verder
in het geding brengen van de natuur, waar nieuwe virussen en pandemieën op de loer
liggen. Om met bestsellerauteur David Quammen te spreken: het allerbeste medicijn
tegen toekomstige pandemieën is de natuur en de dieren met rust laten. De leden vragen
zich af wat de Minister doet om te voorkomen dat we over een tijdje weer het gevecht
aan moeten gaan met een nieuwe pandemie. Is de Minister het met de leden eens dat
de economieën van de minst ontwikkelde landen en middeninkomenslanden een nieuwe pandemie
waarschijnlijk niet te boven kunnen komen? Is de Minister bereid om tijdens de Raad
als deel van haar inzet op het herstel van ontwikkelingslanden uit de coronacrisis,
ook het belang van het bestrijden van de grondoorzaken van het virus aan te kaarten
bij haar ambtsgenoten? Kan ze toezeggen dat ze aan zal dringen op een hervorming van
het Europese handelsbeleid naar wat nodig is om nieuwe pandemieën te voorkomen en
voorts het Nederlandse handelsbeleid op dit punt te evalueren?
Middeninkomenslanden
De Minister schrijft dat officiële ontwikkelingshulp vooral moet worden ingezet in
de minst ontwikkelde landen en fragiele staten, zo lezen de leden van de VVD-fractie.
Zijn deze landen en staten gelegen in de focusregio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van
Afrika, Noord-Afrika en het Midden Oosten? Of kijkt de Minister breder?
Het via samenwerking uitbreiden van productiecapaciteit is in de ogen van de leden
van de VVD-fractie een goede weg om het vaccinatietempo wereldwijd te versnellen.
Wel vragen zij de Minister om concreter aan te geven welke initiatieven er lopen.
De leden van de VVD-fractie vragen in dit kader ook of er gesproken zal worden over
de aankondiging van Commissievoorzitter Von der Leyen om een miljard euro te investeren
in productiecapaciteit voor vaccins in Afrika. Zal er hierbij worden samengewerkt
met vaccinontwikkelaars die (deels) gevestigd zijn in de Europese Unie, of bestaat
de mogelijkheid dat de door de EU gefinancierde productiecapaciteit gebruikt gaat
worden voor de productie van Chinese vaccins?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe de ontwikkeling van lokale productiecapaciteit
kan lijden tot langjarige samenwerking, waarbij bijvoorbeeld kennisdeling met Europese
bedrijven en instellingen plaatsvindt, en er ook wederzijdse import en export van
medicijnen of grondstoffen plaatsvindt, om zo via diversificatie van waardeketens
ook bij te dragen aan Europese open strategische autonomie.
De leden van de VVD-fractie vinden het verduurzamen van internationale waardeketens
ook belangrijk. De Minister schrijft dat duurzaamheidsagenda’s in landen als Ghana,
Bangladesh, Maleisië en Indonesië bevorderd zouden moeten worden. Wat gaat de Minister
doen om de markttoegang van Nederlandse (en Europese) bedrijven in deze landen te
verbeteren?
De Minister schrijft tevens dat de economische krimp en stijging van begrotingstekorten
betekent dat kwetsbare overheidsschulden in landen toenemen en dat er voor landen
voldoende budgettaire ruimte zou moeten zijn voor het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) en de doelstellingen uit het klimaatakkoord van Parijs. Wat wordt in deze
passage verstaan onder landen? En hoe wil de Minister dit met internationale financiële
instellingen, de VN, EU en bilateraal vorm gaan geven? Hoe zit de verhouding tussen
overheidsschulden in relatie tussen hulp, handel en investeringen? Wat is de Nederlandse
inzet hierop?
De leden van de VVD-fractie steunen de ideeën van het kabinet over een primaire rol
van Europese landen als adviseur, investeerder en handelspartner bij verduurzaming
in middeninkomenslanden. Zij vragen het kabinet of dit ook geldt voor de aanpak van
andere problematiek in deze landen. In dat kader vragen zij de Minister om tijdens
de Raad ook aandacht te vragen voor handelsverdragen. Kan de Minister erop aandringen
dat de EU zich inzet voor vorderingen bij bijvoorbeeld de gesprekken over een handelsverdrag
met Indonesië?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke middeninkomenslanden deel uitmaken
van de Nederlandse focusregio’s. In de Raadsconclusies zouden lidstaten het strategisch
belang van de EU om partnerschappen aan te gaan met middeninkomenslanden benoemen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven met welke landen partnerschappen
worden aangegaan en of zij daartoe ook handelsverdragen rekent. De leden van de CDA-fractie
vragen daarbij de Minister ook aan te geven welke rol China in deze landen speelt
en of genoemde partnerschappen dus ook van geopolitiek belang zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie delen de mening van het kabinet dat officiële ontwikkelingshulp
vooral moet worden ingezet in de minst ontwikkelde landen en fragiele staten, maar
dat ook de samenwerking met middeninkomenslanden (MICs) van groot belang is voor het
aanpakken van mondiale problemen, zoals de extreme ongelijkheid en klimaatverandering.
Is het kabinet bereid om, naast de in de brief genoemde thema’s, ook specifiek aandacht
te vragen voor biodiversiteit in de MICs?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet
tijdens de aankomende Raad inzet op het tegengaan van sociale ongelijkheid, klimaatverandering
en het versterken van financiële stabiliteit. Tegelijkertijd vragen de leden zich
af of de Minister haar handelsagenda verenigbaar vindt met deze inzet, daar waar de
effecten van deze agenda juist het tegenovergestelde teweegbrengen als wat het kabinet
hier zegt te beogen. Onze agressieve exportstrategie gaat ten koste van lokale economieën
in arme landen. Terwijl we boeren in landen zoals Ghana zeggen te helpen door ze beter
zaadgoed te verstrekken, sluiten we verdragen af waarmee we hun markt juist overspoelen
met goedkope, gesubsidieerde landbouwproducten. Terwijl we satellietbeelden delen
zodat boeren in Mozambique beter kunnen inspelen op het klimaat, geven we ook exportkredietverzekering
af aan bedrijven die niet alleen ontwrichtende conflicten stimuleren, maar ook klimaatverandering
aanjagen met als gevolg het wegvagen van de oogsten van de Mozambikanen. De bestrijding
van honger en armoede in de wereld begint bij het in lijn brengen van onze handelsagenda
met onze inzet op ontwikkelingssamenwerking, en niet andersom. Kan de Minister hierop
reageren?
Fiche: Mededeling EU Gender Actie Plan III
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Fiche:
Mededeling EU Gender Actie Plan III (GAP III). Zij delen de zorgen die het kabinet
noemt over lidstaten die agreed language op vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LBTIQ -personen en seksuele
en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) uit EU-Raadsconclusies proberen te weren.
Deze leden zijn dan ook blij met de kabinetsinzet voor behoud van de EU-waarden en
verworvenheden op het gebied van gendergelijkheid, SRGR, vrouwenrechten en de gelijke
rechten van LBTIQ-personen, zowel binnen de EU als in het externe optreden. Zij hebben
nog enkele vragen over hoe deze inzet bij de implementatie van het GAP II gewaarborgd
kan worden.
In hoeverre zijn er verantwoordingsmechanismes die waarborgen dat bovengenoemde groepen
niet worden gediscrimineerd in de toekenning van financiering vanuit het GAP III?
Hoe wordt erop toegezien dat financiering gericht op vrouwen «in al hun diversiteit»
ook daadwerkelijk terecht komt bij kwetsbare groepen, in het bijzonder LBTIQ-vrouwen?
Het kabinet ondersteunt terecht de focus binnen GAP III op het hanteren van een gender
transformatieve benadering. In GAP III staan lovende woorden over een intersectionele
benadering, maar er wordt niet aangegeven hoe dit eruit gaat zien in zowel beleid
als programmering. Alleen bij het Horizon Europe programma wordt iets aan uitleg gegeven: «supporting gender studies and intersectional
research, women’s access to research funding and their participation in research careers,
and the integration of a gender perspective in research content».4Daarbij wordt er in GAP III geen aandacht gegeven aan trans- en intersex personen.
Deels poogt GAP III dit te ondervangen door expliciet naar de nieuwe Europese LGBTIQ+
strategie te verwijzen5 en aan te geven dat deze tezamen met GAP III gelezen moet worden. Hiermee lijkt het
dat het begrip intersectionaliteit an sich wel duidelijk geland is, maar dat de Europese Commissie nog niet voor ogen heeft
wat dit, en daarmee de inzet op bredere gendergelijkheid, nu betekent voor de daadwerkelijke
implementatie. Is de Minister bereid om zich sterk te maken in Europees verband voor
een verscherpte inzet op de intersectionele benadering in zowel de programmering als
evaluatiemomenten van GAP III? Hoe gaat de Minister specifiek vormgeven aan de gewenste
intersectionele benadering in de Nederlandse verplichtingen voortvloeiend uit GAP
III?
Het kabinet geeft terecht aan dat er zorgen zijn dat zwaarbevochten rechten van vrouwen,
meisjes en LHBTIQ-personen ook in EU opnieuw punt van discussie zijn, ook met betrekking
tot de onderhandelingen over EU-Raadsconclusies voor GAP III. In hoeverre blijft de
EU nog geloofwaardig als wereldwijde partner op het gebied van gendergelijkheid, vrouwenrechten
en LHBTIQ als intern het antigeluid steeds zichtbaarder en succesvoller wordt? Het
is zaak de impact van dit soort tendensen van conservatieve lidstaten op de buitenlandse
betrekkingen van de EU op gender- en LHBTIQ-gerelateerde onderwerpen niet te onderschatten.
Terugvallen op de rode lijnen zou wat de D66-fractie betreft geen optie moeten zijn.
Is de Minister bereid zich proactief in te blijven zetten op EU-niveau voor duurzame
en inclusieve internationale standaarden en normen, beleid en uitvoering op gendergelijkheid,
vrouwenrechten en gelijke rechten voor LHBTIQ?
De leden van de PvdA-fractie verwelkomen de GAP III en de activiteiten die uit het
plan voortvloeien voor fragiele en (post-)conflictstaten en landen in noodsituaties.
De leden menen dat beleidscoherentie tussen alle activiteiten onder GAP III en andere
EU-actieplannen en prioriteiten, inclusief het hernieuwde handelsbeleid belangrijk
is. Ook zouden de leden van de PvdA-fractie ervoor willen pleiten dat zowel de Europese
Commissie als het Nederlandse kabinet lokale vrouwenrechten- en gendergelijkheidsorganisaties
betekenisvol betrekken in de ontwikkeling en uitvoer van activiteiten vanuit GAP III,
onder meer via structurele dialogen met EU-vertegenwoordigingen en diplomatieke missies
van EU-lidstaten in partnerlanden.
Over het punt van EU de handelsvisie en gender merken de leden van de PvdA-fractie
op dat het kabinet de aandacht binnen GAP III voor gender en economische empowerment van vrouwen als integraal onderdeel van het EU-handelsbeleid verwelkomt. Onlangs
hernieuwde de EU haar handelsvisie. De Europese Commissie stelt dat zij inzet op het
vergroten van kennis over de gevolgen voor gendergelijkheid van verschillende onderdelen
van het handelsbeleid, en maatregelen zal nemen voor een beter genderbewustzijn in
het handelsbeleid. Dit terwijl de inzet van Nederland is dat gendergelijkheid en economische
empowerment van vrouwen integraal onderdeel moet zijn van het EU handelsbeleid, zoals gesteld
in het fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3073). Samen met negen andere EU-landen stelde Nederland dan ook in een non-paper6 dat gendergelijkheid en vrouwenrechten deel moeten uitmaken van het nieuwe handelsbeleid.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid in
de herziene handelsvisie van de EU? Is de Minister bereid dit Europees op te volgen
en te pleiten voor en stevigere visie op vrouwenrechten en gendergelijkheid? Welke
acties is de Minister voornemens om op korte termijn te nemen zodat handelsovereenkomsten
strenge bepalingen inzake gendergelijkheid omvatten en het Europees handelsbeleid
ook daadwerkelijk gendergelijkheid stimuleert?
Dan de bestrijding van gender-gerelateerd geweld (GBV) in conflict en post-conflict
situaties. De leden van de PvdA-fractie constateren dat het kabinet de oproep binnen
GAP III om het herstel na COVID-19 aan te grijpen als een kans om structurele ongelijkheden
aan te pakken en inclusievere samenlevingen op te bouwen, waaronder de bestrijding
van gender-gerelateerd geweld (GBV) verwelkomt. Binnen GAP III wordt onder meer ingezet
op sterkere (regionale) Europese samenwerking inzake het voorkomen en bestrijden van
geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, overeenkomstig de normen en doelstellingen
van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). Daarnaast is de EU co-lead
binnen de nieuwe Generation Equality Actie Coalitie op de bestrijding van gender-gerelateerd geweld. Toch mist GAP III
een focus op het voorkomen dan wel bestrijden van gender-gerelateerd geweld in noodtoestanden,
conflict en post-conflict situaties. De bestrijding van gender-gerelateerd geweld
in conflict en post-conflict situaties is cruciaal voor de betekenisvolle deelname
van vrouwen en meisjes aan het publieke leven en bijvoorbeeld conflictonderhandelingen
en vredesprocessen. Is de Minister bereid om te pleiten voor een stevigere verankering
van de bestrijding van gender-gerelateerd geweld in conflict en post-conflict situaties
in Europese GAP III-activiteiten, naast de plannen van de Europese Commissie om de
Call to Action on Protection from Gender-Based Violence in Emergencies te promoten?
Met betrekking tot een betekenisvolle dialoog met lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties
merken de leden van de PvdA-fractie op dat een belangrijke observatie vanuit de implementatie
van GAP II is dat lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties veelal (te)
laat geconsulteerd werden over prioriteiten op landenniveau. In het verslag van een
schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van
23 november 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2238) heeft de Minister aangegeven dat Nederland het belang benadrukt van betekenisvolle
participatie en leiderschap van vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties in EU-verband,
en specifiek voor GAP III. Hoewel er in GAP III aandacht is voor participatie van
vrouwenrechtenorganisaties, is het onduidelijk hoe lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties
betrokken zullen worden door zowel EU-vertegenwoordigingen als diplomatieke missies
van EU-lidstaten in dialogen over de ontwikkeling en uitvoering van GAP III-activiteiten
in partnerlanden. Is de Minister bereid om zich ervoor in te zetten dat lokale gendergelijkheids-
en vrouwenrechtenorganisaties structureel meepraten in alle fasen van implementatie
van GAP III, met bijvoorbeeld het opstellen van implementatieplannen en gender analyses
die hieraan vooraf worden gedaan, evenals beleidsdialogen op landenniveau en tussentijdse
evaluaties? Wat is de rol hier van Nederlandse diplomatieke missies?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in GAP III wordt gesteld dat de EU schendingen
van de rechten van vrouwen en meisjes moet blijven veroordelen en steun moet blijven
verlenen aan organisaties, vrouwen en mannen die zich inzetten voor gendergelijkheid
en de empowerment van vrouwen en meisjes, inclusief vrouwelijke mensenrechtenverdedigers.
Hoewel het belangrijk is dat dit in de GAP III benoemd staat, doet dit te kort aan
de inzet van onder meer vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, vredesbouwers, vrouwelijke
journalisten en vertegenwoordigers van inheemse volkeren, gezien de krimpende ruimte
voor het maatschappelijk middenveld, gendergelijkheid en vrouwenrechten, dat allemaal
nog sterker onder druk is komen te staan door disproportionele COVID-19 crisismaatregelen
en de regressieve wind ten aanzien van gendergelijkheid en vrouwenrechten en verdedigers
van deze rechten. Ook is er weinig erkenning in GAP III voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers
en vertegenwoordigers van inheemse volkeren die bedreigd worden vanuit de winningssector.
Hoe ziet de Minister dit? Is de Minister bereid op Europees niveau te pleiten voor
meer specifieke acties door zowel de EU als lidstaten ter bescherming van deze voorvechters
op gendergelijkheid en vrouwenrechten? Wat kan Nederland zelf hier extra in betekenen?
Kabinetsappreciatie Verordening NDICI
Een belangrijk deel van NDICI zal aan gender gerelateerde issues worden uitgegeven.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen net als de regering deze inzet van de Europese
ontwikkelingsgelden. De Minister geeft daarbij aan dat Nederland aandringt op effectieve
implementatie en monitoring van deze doelstellingen. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister hoe deze monitoring dan plaats moet gaan vinden. Zo vragen deze leden
welke rol de Europese Rekenkamer daarin speelt. Voorts stelen deze leden de Minister
de vraag hoe de 540 miljoen euro die Nederland bijdraagt aan de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden
worden gemonitord. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de uitgaven van
Nederland, naast de bijdrage aan de EU-begroting, eveneens worden afgerekend op deze
Europese ontwikkelingsdoelen en deze gerekend moet worden binnen de uitgaven en doelstellingen
van de Team Europe benadering.
De leden van de SP-fractie vinden het ook belangrijk om stil te staan bij de uiteindelijke
tekst van het onderhandelingsresultaat bij de Europese begroting op het instrument
voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en het
uiteindelijke bedrag van bijna 80 miljard euro. Dit ging namelijk niet zonder horten
en stoten. De leden van de SP-fractie constateren dat dit demissionaire kabinet de
begroting vrij vernieuwend vindt, voornamelijk omdat er veel samenvoegingen zijn van
oude budgetten. De leden willen de Minister vragen in hoeverre dit nu echt vernieuwend
is in de praktijk. Betekent dit dat er in de praktijk ook echt dingen veranderen qua
beleid, of moet dit vooral worden gelezen als een efficiëntie slag? Op welke manier
worden de lidstaten en daarmee de nationale parlementen betrokken bij de besteding
van deze middelen? Welke middelen heeft deze Kamer in handen als deze Kamer in meerderheid
vindt dat bepaalde uitgaven niet geoorloofd zouden zijn? Wat zijn de gevolgen voor
het feit dat er met terugwerkende kracht nu pas middelen worden vrijgemaakt?
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen het NDICI, omdat de bundeling van verschillende
financieringsinstrumenten de fragmentatie van Europese ontwikkelingssamenwerking tegen
zal gaan en de slagkracht kan vergroten. Ook kunnen zij zich goed vinden in de thematische
focus op klimaat, biodiversiteit, sociale inclusie en menselijke ontwikkeling. Wel
vragen zij zich af of de gewenste modernisering van het instrumentarium ook verder
gaat dan het samenvoegen van instrumenten.
Ook vragen deze leden op welke wijze lokaal eigenaarschap wordt geborgd bij de vormgeving
van programma’s binnen het NDICI en de uitvoering ervan. Zo valt het deze leden op
dat de kabinetsappreciatie nauwelijks ingaat op het stimuleren van duurzame economische
ontwikkeling en werkgelegenheid, terwijl dat voor veel overheden van ontwikkelingslanden
een belangrijke prioriteit is. Op welke wijze werkt het NDICI aan deze onderwerpen?
Kan het kabinet in deze context ook ingaan op de extra focus op fondsen specifiek
voor migratie? In hoeverre sluit die focus aan bij lokaal eigenaarschap? Is het kabinet
bereid zich ervoor in te zetten dat deze fondsen ook daadwerkelijk kunnen worden ingezet
voor de aanpak van grondoorzaken, en zich niet beperken tot migratiemanagement?
Kabinetsappreciatie Post-Cotonou verdrag
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen en opmerkingen over de kabinetsappreciatie
van het Post-Cotonou verdrag. Ten eerste zouden zij graag nog op een later moment
nader met het kabinet van gedachten wisselen over de inhoud van het verdrag en mogelijkheden
om naleving af te dwingen, zoals de manier waarop de migratieafspraken in het verdrag
daadwerkelijk tot een effectiever terugkeerbeleid kunnen leiden, aangezien dit nog
niet geheel duidelijk wordt uit de kabinetsappreciatie. Voor nu zijn de leden van
de VVD-fractie van mening, zoals ook meermalen aangegeven in debatten, dat het hier
om een gemengd verdrag gaat dat ter goedkeuring aan nationale parlementen moet worden
voorgelegd.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet meent dat «een gemengd verdrag in
de rede ligt», maar vragen op dit punt meer duidelijkheid. Kan de Minister toezeggen
dat zij zich tijdens de raad zal uitspreken voor een gemengd verdrag, en niet zal
instemmen met behandeling als EU-only verdrag of stappen die tot die richting lijden
nu de Commissie dit voorstelt? Kan de Minister ook bevestigen dat alle besluitvorming
met unanimiteit moet plaatsvinden, dus dat zij behandeling of goedkeuring als EU-only
verdrag kan tegenhouden?
In de context van het belang om mondiale partnerschappen te sluiten, vragen de leden
van de CDA-fractie de Minister naar de stand van zaken inzake de blokkade door Hongarije
van het Post-Cotonou Verdrag. Hongarije zou van mening zijn dat het verdrag tot meer
migratie leidt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of deze blokkade wordt
besproken. Tevens vragen deze leden de Minister aan te geven welke passages voor Hongarije
tot problemen leiden en of deze nog heronderhandeld worden, of dat dat niet meer mogelijk
is. Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister toe te zeggen eerst met
de Kamer kort te sluiten alvorens in te stemmen met een EU-only verdrag.
De leden van de SP-fractie constateren hiernaast dat er de afgelopen tijd veel progressie
is gemaakt in een samenwerkingsverdrag met een groep van oud-koloniën in Afrika, de
Cariben en de Stille Oceaan (ACS). De leden van de SP-fractie zien ook dat er een
aantal organisaties zich negatief hebben uitgesproken over dit ACS-akkoord omdat het
verdrag niet vernieuwend is en weinig economisch perspectief biedt. De leden willen
de Minister vragen of dit wat haar betreft ook een logisch gevolg is van een te diverse
groep landen waarop dit samenwerkingsverdrag van toepassing is. Wat is het krachtenveld
betreffende de behoefte om de ACS-landen op te splitsen en afzonderlijk akkoorden
te maken? Wat vindt de Minister van de kritiek van diverse NGO’s dat de machtsverschillen
nog steeds te veel zichtbaar zijn in het nieuwe akkoord? Staat het economisch gewin
ten koste van deze landen voor de Europese Unie niet teveel voorop? Wat is volgens
de Minister de reden om niet duidelijk naar een einddoel te werken aangezien dit ook
niet omschreven staat in het nieuwe ACS-akkoord?
De leden van de PvdA-fractie hebben een paar zorgen omtrent het Post-Cotonou verdrag.
Kan de Minister bevestigen of Hongarije inderdaad van plan is een veto uit te spreken
over het EU-ACS akkoord? Hoe wil de Minister met een eventueel veto omgaan? Heeft
de Europese Commissie inmiddels een definitieve keuze gemaakt over de vraag of het
verdrag alleen door het Europees Parlement (EP) of ook door de nationale parlementen
zal worden goedgekeurd? Wat is het krachtenveld binnen de Raad op dit punt? Wat vindt
zij van de stelling van ECDPM dat het nieuwe verdrag laat zien dat het ACS-EU partnerschapskader
van afnemend belang is? Wat vindt zij van de kritiek van Caritas dat het verdrag de
betrekkingen met ACS-staten onvoldoende moderniseert?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om aan te geven hoe het Post-Cotonou
verdrag zich verhoudt tot andere afspraken en verdragen, bijvoorbeeld op het gebied
van handel? Op welke wijze verschilt het nieuwe verdrag, naast de meer regionale benadering,
van haar voorganger, het Cotonou Verdrag? Hoe reageert het kabinet op de kritiek dat
het partnerschap te weinig is gemoderniseerd en, gecombineerd met de ontkoppeling
van het Europees Ontwikkelingsfonds en de geleidelijke erosie van relatieve handelsvoordelen
voor deze groep landen, snel aan relevantie in zal boeten?
Deze leden zijn ook benieuwd op welke wijze het Post-Cotonou verdrag invulling geeft
aan de term «gelijkwaardig partnerschap»? Ziet het verdrag ook toe op beleidscoherentie,
bijvoorbeeld rond de aanpak van belastingontwijking, schuldenproblematiek of toegang
tot de Europese markt voor bewerkte producten? Hoe concreet zijn de afspraken op dit
vlak? Deze leden lezen over de mogelijkheid om passende, proportionele maatregelen
te nemen bij niet-naleving van het verdrag, maar dat lijkt vooral in te gaan op niet-naleving
door de ACS-landen. Welke afspraken zijn er gemaakt die de Europese Unie moet naleven?
Wat kunnen ACS-landen ondernemen als de EU gemaakte afspraken niet nakomt? Kunnen
zogeheten pushbacks van migranten of migratiewetgeving die mogelijk in strijd is met het Vluchtelingenverdrag,
zoals een recent aangenomen wet in Denemarken, worden gezien als tegenstrijdig met
het Post-Cotonou verdrag?
Kan het kabinet ook ingaan op de situatie die is ontstaan door de aankondiging van
Hongarije om het verdrag te zullen vetoën? Wat zijn de verschillende scenario’s om
hiermee om te gaan, en de gevolgen daarvan?
Voorts willen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ingaan op het Post-Cotonou
verdrag. De leden maken zich zorgen over het voornemen om nog meer vrijhandelsverdragen
af te sluiten, de zogenoemde Europese Partnerschapsakkoorden (EPA’s). Deze verdragen
worden gepresenteerd als voordelig voor beide partijen omdat het de wederkerige opening
van markten veronderstelt, maar in realiteit vervangen ze in vele gevallen bestaande
unilaterale handelspreferenties. Wie op de lijst van minst ontwikkelde landen staat,
heeft weinig te winnen met een EPA, want krijgt toch al vrije toegang tot de EU. Het
openstellen voor Europese producten kan de eigen industrie en landbouw schaden. Sommige
landen blokkeren dan ook terecht een akkoord binnen een handelsblok, omdat ze vrezen
dat hun ontluikende economieën bedolven worden onder goedkope, gesubsidieerde landbouwproducten
uit Europa. Zo geeft de Europese Unie haar eigen boeren subsidie voor het produceren
van spotgoedkope melk, waar Afrikaanse boeren op de wereldmarkt nooit mee kunnen concurreren,
maar verwacht vervolgens van Afrikaanse landen dat ze hun markten openstellen. Kan
de Minister erkennen dat EPA’s overheden de mogelijkheid ontnemen om hun kleine boeren
te beschermen tegen oneerlijke concurrentie? Is de Minister het met de leden eens
dat de economieën van lage inkomenslanden niet competitief genoeg zijn om tegen deze
internationale concurrentie op te kunnen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat handel belangrijk is
voor de verdere ontwikkeling van de ACS-landen, maar zijn van mening dat hier geen
oneerlijke vrijhandelsverdragen voor nodig zijn. Integendeel, omdat deze altijd leiden
tot het verlies van de zwakste schakel. Waarom kiest Europa er niet voor om unilaterale
handelspreferenties in tact te houden onder de mogelijkheden die de WTO daarvoor biedt?
Is de Minister bekend met het onderzoek van consultancybureau PwC7 naar de gevolgen van EPA’s in ACS-landen, dat stelt dat liberalisering van handel
de ontwikkeling van een moderne, industriële sector kan bedreigen, een sector die
alleen kan overleven en bloeien als deze kan worden beschermd tegen importproducten?
EPA’s zouden volgens de Europese Unie bijdragen aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.
Kan de Minister toelichten waaruit blijkt dat dit het geval is geweest voor al afgesloten
EPA’s? Zijn hier cijfers of onderzoeken naar beschikbaar die de Minister met de Kamer
kan delen? Klopt het dat de door EPA’s geboden hulp bestaat uit bijvoorbeeld een workshop
over regelgeving, wat in wezen weinig voorstelt? Wat vindt de Minister van de stelling
van ECDPM dat het nieuwe verdrag laat zien dat het ACS-EU partnerschapskader van afnemend
belang is als het gaat om het bieden van hulp? Welke landen blokkeren momenteel het
sluiten van een EPA met de EU en wat zijn hier de beweegredenen voor? Waarom zet het
kabinet niet in op het stimuleren van lokale verwerkende industrieën en regionale
handel, in plaats van grootschalige liberalisering van handel met de EU? Deelt de
Minister de zienswijze van de leden dat eerlijke handel het scheppen van ruimte veronderstelt
voor ontwikkelingslanden om de eigen economieën op te bouwen, voordat men de grenzen
openstelt voor internationale handel? Heeft de Europese Commissie inmiddels een definitieve
keuze gemaakt over de vraag of het verdrag alleen door het Europees Parlement of ook
door de nationale parlementen zal worden goedgekeurd? Wat is het krachtenveld binnen
de Raad op dit punt? Tot slot vragen de leden de Minister te reageren op het opiniestuk
van hulporganisatie Caritas, waarin gesteld wordt dat het nieuwe verdrag er onvoldoende
in slaagt om hulp te dekoloniseren. Kan de Minister reageren op de stelling dat terwijl
het verdrag gaat over «gelijkwaardige partnerschappen», de EU nog steeds vanuit het
startpunt van macht en overwicht lijkt te bewegen in plaats van naar een economisch
ontwikkelingsniveau waarbij de afhankelijkheidsrelatie van ACS-landen opgeheven kan
worden? Wat vindt de Minister van de analyse van Caritas dat het landbouwhoofdstuk
op grote bedrijven stuurt, terwijl een verbetering van de positie van kleine agrariërs
niet wordt geadresseerd?
Beleidsreactie AIV-rapport Digitalisering en Jeugdwerkgelegenheid in Afrika
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen het AIV-rapport over dit belangrijke
onderwerp en de beleidsreactie van het kabinet. Zij juichen toe dat Nederland investeert
in digitale infrastructuur voor betere toegankelijkheid en de versterking van de digitale
geletterdheid. Verder is het, zeker in de veranderende geopolitiek, van groot belang
dat Nederland en andere Europese landen coalities smeden met Afrikaanse landen voor
de ontwikkeling en naleving van internationale normen gericht op een open, vrij en
veilig internet. Welke trends neemt het kabinet waar op dit vlak? Lukt het binnen
internationale organisaties om allianties te smeden met Afrikaanse landen op dit onderwerp?
In hoeverre wordt dit bemoeilijkt door de opkomst van China en pogingen van dat land
om de digitale geopolitiek te beïnvloeden? Wat is de strategie om hiermee om te gaan?
Deze leden lezen dat Nederland verschillende organisaties steunt om het blokkeren
van digitale vrijheden tegen te gaan. Wat is in dit kader de reactie van Nederland
op de recente beslissing van de Nigeriaanse overheid om Twitter te blokkeren? Wat
is de effectiefste route om zorgen hieromtrent over te brengen aan de Nigeriaanse
autoriteiten?
Overig
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister de misstanden binnen de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) ter sprake te brengen. Afgelopen maand hebben 53 landen een verklaring ondertekend,
waaronder de EU, dat hulpverleners van de WHO seksuele misstanden plegen. Aangezien
de EU de verklaring heeft ondertekend, vragen deze leden de Minister te vragen welke
vervolgstappen de EU gaat zetten.
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 14 juni
2021.
2021Z09799 – Brief regering d.d. 19-04-2021, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2020.
21 501-04-235 – Brief regering d.d. 08-12-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29-4-2021. 21 501-04-237 – Brief regering d.d. 17-05-2021, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Reactie inzake AIV rapport Digitalisering en Jeugdwerkgelegenheid in Afrika. 34 952-123 – Brief regering d.d. 11-01-2021, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Fiche: Mededeling EU Gender Actie Plan III. 22 112-3015 – Brief regering d.d. 22-01-2021, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Reactie op verzoeken commissie over berichtgeving over Oeigoerse dwangarbeid i.v.m.
textiel en haarproducten. 35 207-40 – Brief regering d.d. 17-02-2021, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Kabinetsappreciatie Verordening van het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling
en internationale samenwerking. 22 112-3101 – Brief regering d.d. 26-04-2021, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
EU-ontwikkelingssamenwerking. 34 952-135 – Brief regering d.d. 26-05-2021, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Kabinetsappreciatie Post-Cotonou verdrag.
2021Z09597 – Brief regering d.d. 02-06-2021, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.