Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld
35 830 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2020
Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene
Rekenkamer over de brief van 19 mei 2021 over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2020 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld (Kamerstuk 35 830 IX, nr. 2). De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2020.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Waarom kan de communicatie met ouders in de toeslagenaffaire niet goed gaan terwijl
er zoveel advies over wordt ingewonnen bij consultants?
In het verantwoordingsonderzoek 2020 hebben wij ons gericht op de ervaringen die gedupeerde
ouders van de kinderopvangtoeslag hebben met de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(UHT). Wij hebben 17 gedupeerde ouders gesproken die met ons hebben gedeeld hoe de
communicatie vanuit de UHT loopt en wat zij daarvan vinden. In de gesprekken met ons
gaven ouders aan dat zij lang in onzekerheid zitten, het proces niet goed kunnen volgen
en erkenning en excuses belangrijk vinden. Dit beeld over de communicatie zien we
bevestigd in de brief die ouders ontvangen bij het uitbetalen van de compensatie.
Deze brief is vooral technisch, onduidelijk en gaat niet in op het persoonlijke verhaal
van de ouder. Dit wil overigens niet zeggen dat het helemaal niet goed gaat. Er zijn
ook ouders die prima geholpen worden en de intentie om ouders goed te helpen is er
zeker. Maar de materie is complex en de praktijk weerbarstig. Vandaar onze aanbeveling
om hier meer aandacht voor te hebben en ook de organisatie meer in te richten als
crisisorganisatie, waarbij de beleving van ouders centraal staat.
Wij hebben in ons onderzoek gezien dat de UHT zich laat bijstaan door verschillende
adviesbureaus. Wij hebben niet onderzocht waarom de communicatie met ouders niet goed
gaat terwijl de UHT wel extern communicatieadvies inwint.
Vraag 2
Hoe kan het dat ministerie inzet op preventie van een toeslagenaffaire terwijl de
fouten nog niet benoemd zijn?
De bewuste passage in ons rapport richt zich specifiek op het beleid van de Belastingdienst
ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de belastingwetgeving. Het
uitgangspunt is de compliance (vrijwillige naleving) te bevorderen. De Belastingdienst
zet met name in op dienstverlening om fouten van burgers en bedrijven bij hun aangifte
te voorkomen (preventie). Ook voor de toeslagen is dit beleid van toepassing en zal
geëvalueerd moeten worden welke fouten er zijn gemaakt en zullen op basis van de uitkomsten
maatregelen getroffen moeten worden die ook betrekking kunnen hebben op preventie.
Het is immers altijd beter om fouten te voorkomen dan achteraf te herstellen. Het
is aan de Minister van Financiën om hieraan invulling te geven.
Vraag 3
Wat is de schade van falend financieel beheer van het Ministerie van Financiën?
Wij spreken in ons verantwoordingsonderzoek 2020 niet van falend financieel beheer
van het Ministerie van Financiën en kunnen deze vraag dan ook niet beantwoorden.
Vraag 4
Hoe kan het dat de Minister van Financiën als toezichthouder op enkele punten tekortschiet?
Wij constateren dat er procedures en instrumenten aanwezig zijn om invulling te geven
aan het (voorafgaand) toezicht op het financieel beheer van de rijksoverheid, maar
dat deze onvoldoende effectief zijn.
De noodzaak en druk om in 2020 meer risicoregelingen in te zetten om de effecten van
corona op de economie te beperken heeft geleid tot een onzorgvuldig totstandkomingsproces.
Voor een nadere toelichting op de in dit proces aan te brengen verbeteringen verwijzen
wij naar ons rapport.
Het toezicht op de fiscale regelingen blijkt niet effectief. De regels van het toetsingskader
en de evaluatieverplichting worden niet nageleefd en er zijn regelingen die niet voldoen
aan deze eisen. Voor een nader antwoord op uw vraag verwijzen wij u naar de Minister.
De tekortkomingen in het financieel beheer van het Ministerie van VWS hebben door
de coronacrisis en de noodzakelijk te treffen maatregelen tot extra risico’s geleid.
De impact hiervan – zeker gezien de rechtmatigheidsrisico’s die de Minister van VWS
in de memorie van toelichting bij de eerste incidentele suppletoire begroting zelf
vermeldde – had eerder opgepakt moeten worden vanuit de toezichthoudende taak van
de Minister van Financiën. Dat neemt echter niet weg dat de verantwoordelijkheid voor
de verantwoording van VWS ligt bij de Minister van VWS.
Vraag 5
Hoe kan het dat de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden met betrekking tot
de rechtmatigheid van de verplichtingen is overschreden?
De tolerantiegrens van artikel 1 Belastingen voor de verplichtingen is € 197,7 miljoen.
De geconstateerde meest waarschijnlijke fouten en onzekerheden € 637,6 miljoen overschrijdt
dit ruimschoots en wordt voor € 457,1 miljoen veroorzaakt doordat de Staten-Generaal
niet vooraf om toestemming is gevraagd voor de toegezegde forfaitaire compensatie
van de door de Kinderopvangtoeslagaffaire gedupeerde ouders. De andere fouten en onzekerheden
betreffen fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen voor bijvoorbeeld
inkopen (onrechtmatig € 111,8 miljoen en onzekerheid over de rechtmatigheid € 68,7 miljoen).
Vraag 6
Dreigt door de toeslagenaffaire, waarbij de Algemene Rekenkamer constateert dat bij
het besluit over de aangekondigde compensatieregeling (forfait 30.000 euro) van 22 december
2020 er geen zichtbare aandacht is geweest voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
van het M&O-beleid van deze nieuwe regeling, de aandacht voor de menselijke maat en
de ruimhartige compensatie uit vrees voor een nieuwe, soortgelijke toestand, de aandacht
voor misbruik en oneigenlijk gebruik een ondergeschoven kindje te worden?
Recht doen aan de gedupeerde ouders is belangrijk. Duidelijk is dat bij deze toezegging
snelheid boven zorgvuldigheid heeft gestaan en dat er nog veel aanvullende bijsturende
maatregelen nodig waren om de toezegging ook daadwerkelijk tot uitvoering te brengen.
Daarbij geldt ook dat het vooraf onvoldoende aandacht besteden aan de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik vergroot en/of additionele
eisen en controles achteraf (moeten) worden ingesteld – die ook het kabinet zeker
rondom de kinderopvangtoeslag zou willen voorkomen. Het is aan het ministerie om een
goede balans te vinden tussen dienstverlening aan de getroffen burger enerzijds en
het voorkomen dat compensatie terecht komt bij mensen die daar eigenlijk geen recht
op hebben anderzijds. En het is aan u als Kamer om te controleren of daarin de juiste
afwegingen worden gemaakt.
Vraag 7
Hoe kan het dat het parlement niet de gelegenheid heeft gehad om het budgetrecht uit
te oefenen?
Door de toezegging van de Staatssecretarissen is het parlement voor een voldongen
feit geplaatst en niet meer in de positie om de verplichting tegen te houden.
Vraag 8
Is de Algemene Rekenkamer, gelet op de bevinding dat de onderzoeken in retroperspectief
meer aandacht hadden moeten besteden aan de signalen dat mensen slachtoffer werden
van de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst, waarbij het kwalificeren van de
fraudeaanpak van de Belastingdienst in 2015 als «best practice» achteraf bezien wrang
is, temeer daar de Rekenkamer zelf aangaf dat een aanpak primair preventief en niet
repressief behoort te zijn, het eens met de constatering dat het stelsel van toeslagen
dermate ingewikkeld en ondoorzichtig is geworden, wat wordt bevestigd in het bestaan
van talloze fiscale regelingen ten aanzien waarvan de Algemene Rekenkamer soortgelijke
bedenkingen plaatst, dat het meten van gevolgen pas achteraf kan, wanneer zich kennelijke
onwenselijke effecten voordoen, omdat het vooraf volstrekt onduidelijk is hoe regelingen
uitpakken en wat deze gevolgen in de praktijk zouden kunnen zijn?
In het verantwoordingsonderzoek 2020 hebben wij geen onderzoek gedaan naar de complexiteit
van het toeslagenstelsel. Wel heeft de Algemene Rekenkamer sinds 2005 onderzoek gedaan
naar de uitvoering van de toeslagen door de Belastingdienst. De samenvatting hiervan
is te vinden in onze brief Toeslagen: lessen uit 15 jaar onderzoek uit februari 2020
(Algemene Rekenkamer, 2020). Hierin besteden wij aandacht aan de negatieve gevolgen
van ingewikkelde en veranderende regelgeving voor de uitvoering. Een van de lessen
was dat er geen disbalans mag ontstaan tussen controle op misbruik en goede dienstverlening
aan burgers. Deze disbalans is wel ontstaan en is het afgelopen jaar groter gebleken
dan we wisten. In ons verantwoordingsonderzoek 2020 vragen wij het kabinet, maar ook
u als Kamer, de uitvoeringstoetsen serieus te nemen. Ondanks dat in de uitvoeringstoetsen
risico’s zijn benoemd worden beleidsvoorstellen of beleidswijzigingen soms doorgevoerd,
zie ook de uitkomsten van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties van uw Kamer
(Kamerstuk 35 387, nr. 2).
Vraag 9
Hoe kan het dat de rechtmatigheid van de saldibalans van het Ministerie van SZW voor
bijna 180 miljoen euro onzeker is?
In §3.4 van ons rapport bij het Jaarverslag 2020 van het Ministerie van SZW (Kamerstuk 35 830 XV, nr. 2) is dit toegelicht. De oorzaak is dat een deel van de vorderingen mogelijk ten onrechte
zijn ingesteld vanwege het «alles-of-nietsbeleid» en/of het niet in aanmerking komen
voor schuldsanering vanwege de onterechte kwalificatie «opzet/grove schuld». De Belastingdienst/Toeslagen
herziet deze vorderingen, maar omdat de omvang op dit moment nog niet goed is in te
schatten kwalificeren wij de rechtmatigheid van de met de kinderopvangtoeslag samenhangende
vorderingen aan als onzeker.
Vraag 10
Hoe kan het dat aanpassingen in IT onvoldoende worden getest?
U vraagt hoe het kan dat aanpassingen in IT onvoldoende worden getest (vraag 10) en
waarom het testen van wijzigingen in IT-systemen (onderdeel van het wijzigingsbeheer)
bij de Belastingdienst nog niet goed is geregeld (vraag 13?). Zoals in ons rapport
is aangegeven heeft dit te maken met enkele nog ontbrekende procedurele/organisatorische
zaken. Het gaat met name om:
• een nog ontbrekende concrete uitwerking van de wijze van testen in de procedure voor
wijzigingsbeheer;
• een onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling voor het testen tussen de directie
Informatievoorziening (IV) en de opdrachtgevers;
• tekortschietende documentatie inzake inhoud en resultaten van het testen van wijzigingen;
• een nog onvoldoende centrale toetsing op de correcte decentrale uitvoering van wijzigingen.
Het realiseren van deze ontbrekende zaken draagt bij tot een effectiever wijzigingsbeheer
bij de Belastingdienst: duidelijkheid hoe getest moet worden en wie daarvoor verantwoordelijk
is, complete testdocumentatie, en centraal toezicht op het decentraal testen.
Vraag 11
Waarom heeft de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) capaciteitsproblemen
en beperkte bezetting van het management?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Wij zullen komend jaar onderzoek doen naar de bedrijfsvoering bij de FIOD.
Vraag 12
Waarom heeft de Belastingdienst nog enkele jaren nodig om de IT-systemen op het gewenste
niveau te krijgen?
De afdeling schenk- en erfbelasting is sterk afhankelijk van de technische mogelijkheden
en de beschikbare capaciteit bij de IV-organisatie van de Belastingdienst voor het
ontwikkelen en implementeren van de gewenste instrumenten en tools. De capaciteit
om dit te ontwikkelen moet echter komen uit de reeds schaarse IV-capaciteit. Volgens
de Belastingdienst vragen de gewenste instrumenten en tools daarom om een meerjarig
bouw- en implementatieprogramma om op het gewenste niveau te komen. Dit sluit aan
op onze boodschap dat niet alles in 1of zelfs 2 jaar kan worden opgelost en dat met
name de Belastingdienst tijd en een zekere mate van rust nodig heeft om de bedrijfsvoering
op orde te krijgen.
Vraag 13
Waarom is het testen van wijzigingen in IT-systemen (onderdeel van het wijzigingsbeheer)
bij de Belastingdienst nog niet goed geregeld?
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 14
Wat is er misgegaan bij de Minister van Financiën die krachtens de Comptabiliteitswet
de taak heeft de doelmatigheid van het financieel beheer van de departementen te bevorderen?
Allereerst is het zo dat vakministers zelf verantwoordelijk zijn voor het financieel
beheer binnen hun ministerie. De Minister van Financiën stelt echter wel de kaders
vast en toetst voorstellen van departementen op doelmatigheid en doeltreffendheid
en controleert of begrotings- en verantwoordingsstukken voldoen aan de daaraan gestelde
eisen.
De coronacrisis heeft tot extra druk geleid waardoor zwakheden in het financieel beheer
duidelijker tot uitdrukking zijn gekomen. Dit geldt in eerste instantie voor de verantwoordelijke
beleidsdepartementen, maar ook voor het toezicht dat de Minister van Financiën moet
uitvoeren. Wij hebben geconstateerd dat de Minister van Financiën pas in december
2020 acties heeft ondernomen voor de problemen in het financieel beheer bij het Ministerie
van VWS, ondanks dat in juni 2020 reeds risico’s ten aanzien van de rechtmatigheid
van coronacrisisuitgaven bekend en benoemd waren in de memorie van toelichting bij
de eerste incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van VWS (Kamerstuk
35 493). Deze signalen over de tekortkomingen in het financieel beheer bij het Ministerie
van VWS hadden eerder opgepakt kunnen worden met behulp van de bevoegdheden die de
Comptabiliteitswet aan de Minister van Financiën ter beschikking stelt, zoals toegang
tot bijvoorbeeld administraties en het instellen van voorafgaand financieel toezicht.
De Minister van Financiën had bijvoorbeeld eerder met de Minister van VWS in gesprek
kunnen gaan over het belang van goede verantwoording en wat er op dat punt wel kon
worden gerealiseerd.
Vraag 15
Is de problematiek van het niet toepassen van het toetsingskader, ten aanzien waarvan
de Algemene Rekenkamer uitgebreid op onvolkomenheden rond het aanwenden van een toetsingskader
voor fiscale regelingen ingaat, tot het Ministerie van Financiën beperkt, of heeft
ook de Kamer onvoldoende inzicht hierin?
Het gebruiken van het toetsingskader is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid
van het vakdepartement. Wij hebben ons onderzoek vooral gericht op de toezichthoudende
rol van de Minister van Financiën en hebben niet specifiek onderzocht of de Kamer
onvoldoende inzicht heeft in het toepassen van het toetsingskader voor fiscale regelingen.
Het staat de Kamer natuurlijk vrij om naar het toetsingskader te vragen.
Vraag 16
Hoe kan het dat interne processen bij de Douane beheerst moeten worden en de betrouwbaarheid
van managementrapportages gewaarborgd?
Voldoende interne beheersing en betrouwbare managementrapportages zijn uiteraard vereisten
voor elke organisatie, en de Douane is zich hier zeer van bewust. Er is sprake van
interne verbetertrajecten met betrekking tot het financieel beheer: Douane Aantoonbaar
In Control (DAIC) en Ordelijk Financieel Beheer Douane (OFB). Zoals aangegeven in
ons rapport lopen beide verbetertrajecten reeds enkele jaren en duren zij langer dan
initieel gepland als gevolg van meer werk dan verwacht (DAIC), schaarste van personeel
(DAIC en OFB) en uitbreiding van de oorspronkelijke scope (OFB). Wij hebben verder
opgemerkt dat het intern toezicht op centraal niveau op door de decentrale Douane-onderdelen
geheven en geïnde geldstromen nog niet voldoende is ingeregeld. Hier zal aan moeten
worden gewerkt. Wij zullen komend jaar verder onderzoeken hoe de verbeterprocessen
lopen en welke problemen hier aan ten grondslag liggen.
Vraag 17
Wat wordt er gedaan zodat fiscale regelingen niet worden gebruikt om de begrotingsdiscipline
te omzeilen en wat wordt er gedaan om tegen te gaan dat beleid gefinancierd wordt
via de fiscale instrumenten?
Het Toetsingskader fiscale regelingen, dat in de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV)
is opgenomen, heeft mede tot doel te voorkomen dat fiscale regelingen worden gebruikt
om de begrotingsdiscipline te omzeilen. Wij constateren echter dat dit toetsingskader
onvoldoende effectief is. De vakministers maken hier onvoldoende gebruik van en de
Minister van Financiën schiet op dit punt tekort in zijn toezichthoudende rol. Maar
de Kamer kan bij het behandelen van begrotingswetten of fiscale voorstellen ook hierop
alert zijn en bijvoorbeeld vragen naar het toetsingskader.
Vraag 18
Kunt u aangeven wat bijvoorbeeld niet zou kunnen in nieuwe (fiscale) beleidswijzigingen,
om zo te voorkomen dat er geen nieuwe grote wissels op de Belastingdienst getrokken
zouden worden?
Het is aan de bewindslieden van het Ministerie van Financiën om deze vraag te beantwoorden.
Wij hebben in ons rapport aandacht gevraagd voor het serieus nemen ven de uitvoeringstoetsen
– daarin wordt expliciet gemaakt in hoeverre de beleidswijzigingen uitvoerbaar en
handhaafbaar zijn.
Vraag 19
Kunt u aangeven waarom de gegevens waarop de indeling naar de financiële instrumenten
is gebaseerd niet door de Algemene Rekenkamer gecontroleerd zijn?
De totaalaansluiting van de bedragen wordt door ons gemaakt, maar de toedeling naar
instrumenten is afhankelijk van de daarvoor te hanteren definities. Die hebben wij
vanwege prioriteitstelling niet getoetst.
Vraag 20
Bent u, in tegenstelling tot de Minister van Financiën, van mening dat het voldoende
duidelijk is wanneer er sprake is van een «verplichting»? Klopt het dat de Algemene
Rekenkamer op ambtelijk niveau heeft laten weten dat er sprake was van «grijs gebied»?
Zo ja, kunt u duiden wat hiervan de staatsrechtelijke consequentie is?
De definitie van een verplichting is vastgelegd in de Comptabiliteitswet (CW). Toch
vergt het in sommige gevallen een zeker mate van interpretatie van de regelgeving
om tot een oordeel te komen. Dat was ook hier het geval. We hebben daarom vanuit alle
perspectieven naar dit besluit gekeken. Alles afwegende zijn wij tot het oordeel gekomen
dat hier sprake was van een afdwingbare verplichting, waarbij het parlement voor een
voldongen feit is gesteld. De bedoeling van de wet, het waarborgen van het budgetrecht
van het parlement, is daarbij doorslaggevend geweest. We wijzen erop dat het de Algemene
Rekenkamer is die als onafhankelijk controleur op basis van de wet moet oordelen over
het begrotingsbeheer en het financieel beheer. Het interpreteren van de CW in gevallen
waarin geen zwart-wit antwoord mogelijk is beschouwen wij als een taak van de Algemene
Rekenkamer, zoals het aan de Raad van State is om in sommige het bestuursrecht te
interpreteren. We zullen dat dan ook in vergelijkbare toekomstige gevallen doen zoals
we dat hier hebben gedaan. Ons oordeel moet echter niet zo worden gelezen dat de Staatssecretaris
het parlement bewust voor een voldongen feit heeft willen stellen.
Vraag 21
Kunt u aangeven waarop u de kwalificatie van de Belastingdienst als «best practice»
in 2015 heeft gebaseerd, en om welke reden u met terugwerkende kracht een ander oordeel
zou geven?
In het verantwoordingsonderzoek 2014 (Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 Ministerie van Financiën (IX)) (Kamerstuk 34 200 IX, nr. 2) kwalificeerden wij de fraudeaanpak van de Belastingdienst als «best practice». Deze
kwalificatie baseerde wij op de vaststelling dat de fraudebestrijding bij toeslagen
voldeed aan de volgende kenmerken:
• De aanpak is primair preventief in plaats van repressief;
• De aanpak is dynamisch en houdt rekening met een steeds wisselende fraudecontext waarin
nieuwe vormen en patronen van fraude ontstaan;
• Bij de fraudebestrijding maken instanties effectief gebruik van eigen objectieve gegevens
en worden gegevens geverifieerd. De organisatie voert frauderisico-analyses uit waarbij
gebruikt wordt gemaakt van meerdere bronbestanden, zowel binnen de eigen organisaties
als door koppelingen met relevante derden;
• De organisatie werkt samen met andere instanties om data te analyseren of controles
te combineren
Het voldoen aan deze kenmerken zouden wij voor de bestrijding van fraude nog steeds
positief wegen. De nadruk heeft hier gelegen op de rechtmatigheid. Wat heeft ontbroken
is een bredere beoordeling van het beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk
gebruik en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor de burger. Terugkijkend zijn we
van oordeel dat we de afgelopen jaren in onze onderzoeken meer aandacht hadden moeten
besteden aan de signalen dat mensen slachtoffer werden van de harde fraudeaanpak van
de Belastingdienst. Uit deze ontstane disbalans tussen controle op misbruik en goede
dienstverlening aan burgers hebben wij lessen getrokken. Wij hebben het burgerperspectief
daarom een centrale plaats gegeven in onze nieuwe strategie. De geleerde lessen nemen
we ook mee in onze risicoanalyses en keuzes in onze onderzoeksprogrammering.
Vraag 22
Op welke wijze zou de nieuwe onderzoeksaanpak die u aankondigt leiden tot een ander
oordeel over de Belastingdienst in haar fraudebeleid?
De Algemene Rekenkamer kan niet vooruitlopen op een ander oordeel over het fraudebeleid
bij het toeslagenstelsel van de Belastingdienst aangezien wij hier nog geen concreet
onderzoek naar gedaan hebben. Overigens geven wij wel in onze nieuwe strategie aan
dat we het burgerperspectief nadrukkelijker naar voren willen laten komen in onze
toekomstige onderzoeken. Dit betekent dat we in het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek
naast de aandacht voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik ook expliciet
aandacht zullen besteden aan proportionaliteit en de beoogde kwaliteit van de dienstverlening
aan de burger. Uiteindelijk behoort in elke regeling waarin publiek geld wordt besteed
een balans te worden gezocht tussen controle en dienstverlening aan burgers en bedrijven.
Zie ook het antwoord op vraag 21.
Vraag 23
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de bedrijfsvoering bij de FIOD van start
zal gaan?
Wij zullen dit onderzoek voor de zomer starten.
Vraag 24
Kunt u aangeven welke signalen zijn ontstaan na het stopzetten van de Fraude Signaleringsvoorziening
(FSV)?
Het is volgens ons aan de Minister van Financiën om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 25
Kunt u aangeven wat de zeventien risicoregelingen zijn waarin pas na de bekendmaking
aan het parlement het akkoord van de Minister van Financiën was verkregen?
Het gaat om de volgende risicoregelingen:
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat:
1. Garantieregeling Klein Krediet Corona;
2. Garantie Ondernemingsfinanciering Corona (GO-C);
3. Verruiming Borgstelling MKB Krediet (BMKB);
4. Verlenging Groeifaciliteit;
5. Corona Overbruggingslening (COL-faciliteit);
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:
6. Garantstelling Landelijk Consortium Hulpmiddelen;
7. Garantstelling Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA);
8. Garantie testmaterialen;
9. Garantie Eurofins;
10. Garantie Synlab;
11. Garantie U-diagnostics;
12. Garantie Vaccinontwikkeling;
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat:
13. Lening Waddenveren;
14. Lening Winair;
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:
15. Borgstelling MKB-landbouwkredieten Corona (BL-C);
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:
16. Liquiditeitssteun Aruba, Curaçao en Sint-Maarten (1e tranche);
17. Liquiditeitssteun Aruba, Curaçao en Sint-Maarten (2e tranche).
Vraag 26
Hoe kan gewaarborgd worden dat bij mogelijke toekomstige crises tekortkomingen in
het financieel beheer van ministeries eerder opgepakt kunnen worden?
Het is van belang dat de regering en parlement nagaan wat de reden is dat pas ten
tijde van de crisis de tekortkomingen duidelijk zichtbaar zijn geworden en wat er
nodig is om dit in de toekomst te voorkomen. Het is belangrijk dat er voldoende capaciteit
beschikbaar is om tijdens een crisis in te kunnen zetten en juist in de perioden dat
er geen sprake is van crisis er zorg voor te dragen dat de bedrijfsvoering op orde
is.
Vraag 27
Hoe haalbaar acht u de kans dat de Belastingdienst eind 2021 beschikt over een informatievoorzieningsplan
dat voorziet in een «robuust en wendbaar IT-landschap»? Wat is er naar uw mening voor
nodig om dat daadwerkelijk te realiseren?
Dit zal een behoorlijke uitdaging zijn voor de Belastingdienst omdat de noodzakelijk
randvoorwaarden voor een dergelijk plan nog niet geheel aanwezig zijn. Zo is nog geen
sprake van een volwaardig lifecyclemanagement en is het inzicht in het bestaande IT-landschap
nog niet volledig.
Vraag 28
Hoe schat u de kans in dat de Belastingdienst eind 2021 beschikt over een informatievoorzieningsplan
dat voorziet in een «robuust en wendbaar IT-landschap» en wat is volgens u nodig om
dat te realiseren?
Zie vraag 27.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier