Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 819 Regels met betrekking tot de registratie van uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies ter implementatie van artikel 31 van de gewijzigde vierde anti- witwasrichtlijn (Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 3 juni 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Implementatiewet registratie
uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies. Zij
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Implementatiewet
registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
Zij menen dat deze wet een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van witwassen en
terrorismefinanciering, maar dat wel te allen tijde de proportionaliteit in het achterhoofd
gehouden dient te worden. Zij hebben nog enkele vragen over de wet.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Implementatiewet registratie
uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden zijn nog steeds van mening dat het UBO-register, zoals bedoeld
in artikel 30 van de Vierde Anti-witwasrichtlijn vergaande gevolgen heeft voor ondernemers
en andere Ultimate Beneficial Owners (UBO’s of uiteindelijk belanghebbenden) van rechtspersonen.
Gezien de aard van de trust, waarbij er vaak getracht wordt de anonimiteit van de
UBO te waarborgen, zien de leden van de CDA-fractie dat hier misbruik op de loer kan
liggen. In dat kader zien de leden van de CDA-fractie meerwaarde in een centraal register,
waar de UBO van een trust of soortgelijke juridische constructie te vinden is. De
meerwaarde van een voor eenieder toegankelijk centraal register blijft echter nog
niet aangetoond voor de leden van de CDA-fractie. Zij hebben nog vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de implementatiewet
registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts. Zij hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de implementatiewet
registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
In de strijd tegen de georganiseerde misdaad, terrorisme en belastingontduiking is
transparantie over financiële structuren essentieel. Trusts en soortgelijke entiteiten,
zoals de Nederlandse commanditaire vennootschap (cv), worden grootschalig gebruikt
om de eigendomssituatie van geld te verbloemen. Dit wetsvoorstel is een stap in de
goede richting en wordt daarom gesteund door de leden van de PvdA-fractie. Zij hebben
hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Implementatiewet
registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
Zij steunen de doelstellingen van deze implementatiewet, maar hebben wel kritische
vragen over de effectiviteit, met name vanuit zorgen over de handhaafbaarheid. Zij
hebben hierover enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de Implementatiewet
registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
Zij onderschrijven zonder meer het doel van de richtlijn – het voorkomen van het gebruik
van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering –
maar hebben enkele aanvullende vragen over deze wet.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben
daarover enkele vragen, met name over de gevolgen voor privacy-gerelateerde aspecten
van het wetsvoorstel.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre onderhavig wetsvoorstel
van toegevoegde waarde zal zijn voor Nederland, gezien de trust en soortgelijke juridische
constructie niet veel voorkomend is. Kan de regering een inschatting maken of dit
gevolgen zal hebben voor de in Nederland aanwezige trusts of soortgelijke juridische
constructies, in die zin dat deze zich ergens anders gaan zetelen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij van mening is dat een Centraal
aandeelhoudersregister (CAHR) complementair zou kunnen zijn aan het UBO-register en
er slechts in zeer beperkte mate overlap zou kunnen bestaan, zoals onderzoek van de
Universiteit Leiden aantoont.
Volgens het genoemde onderzoek zou het CAHR betrouwbaarder, efficiënter en actueler
kunnen zijn dan het UBO-register, mede vanwege het feit dat bij het laatstgenoemde
register de uiteindelijk belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor registratie,
terwijl dit bij het CAHR door het notariaat zou gebeuren. De leden van de SP-fractie
vragen de regering of zij het hiermee eens is.
De leden van de SP-fractie vragen de regering tevens of het waar is dat de UBO-regelgeving
vele malen complexer is dan het initiatiefwetsvoorstel ter invoering van een CAHR,
en de kans zeer reëel is dat er foute inschrijvingen zullen volgen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering een inschatting te maken van het effect
van het UBO-register en of zij het met de Belastingdienst eens is dat een UBO-register
slechts beperkt effectief zal zijn in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom deze wet niet van toepassing is op Caribisch
Nederland. Voorts vragen zij op welke wijze entiteiten die zijn opgericht in Caribisch
Nederland wel transparant dienen te zijn over de uiteindelijk belanghebbenden.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het zo lang heeft geduurd voordat dit wetsvoorstel
in behandeling kon worden genomen. Voorts vragen zij of er sancties voor Nederland
in het verschiet liggen wegens het overschrijden van de implementatiedeadline.
2. Beschrijving internationaal kader en de richtlijn
–
2.1 Aanbevelingen Financial Action Task Force
–
2.2 Vierde anti-witwasrichtlijn
–
2.2.1 Inleiding
–
2.2.2 Doel van de richtlijn
–
2.2.3 Artikel 31 van de vierde anti-witwasrichtlijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat het derde lid bis bepaalt dat de lidstaten verlangen
dat de informatie over de uiteindelijke belanghebbenden wordt bijgehouden in een centraal
register opgezet door de lidstaat waar de trustee van de trust of soortgelijke juridische
constructie gevestigd of woonachtig is, of indien deze woon- of vestigingsplaats buiten
de Europese Unie is gelegen, de lidstaat waar de trustee een zakelijke relatie aangaat
of onroerend goed verwerft namens de trust of soortgelijke constructie. Moeten deze
registers in iedere lidstaat aan dezelfde eisen voldoen en gebeurt het bijhouden van
gegevens op een uniforme wijze?
Voorts lezen deze leden dat het vierde lid een lidstaatoptie bevat om onder nationaal
recht vast te stellen voorwaarden te voorzien in toegang tot aanvullende informatie
aan de hand waarvan de uiteindelijke belanghebbende van een trust of soortgelijke
juridische constructie kan worden geïdentificeerd, welke informatie ten minste de
geboortedatum of de contactgegevens dient te omvatten, overeenkomstig de regels met
betrekking tot gegevensbescherming. Voorts bevat het vierde lid van artikel 31 van
de vierde anti-witwasrichtlijn een lidstaatoptie om ruimere toegang tot de in het
register bijgehouden informatie toe te staan. In de memorie van toelichting lezen
deze leden dat Nederland gebruik zal maken van deze opties. Indien er lidstaten zijn
die deze opties niet toepassen, welke invloed heeft dit dan op de Nederlandse situatie?
Kan de regering aangeven wat «ruimere toegang tot de in het register bijgehouden informatie
toe te staan» bij de lidstaatoptie in het vierde lid van artikel 31 van de anti-witwasrichtlijn
betekent?
De leden van de D66-fractie lezen dat op grond van het negende lid van artikel 31
van de vierde anti-witwasrichtlijn lidstaten hun registers met informatie over uiteindelijk
belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies aan elkaar zullen
koppelen via een bepaald Europees centraal platform dat op grond van artikel 22 van
deze richtlijn wordt ingesteld. De regering schrijft dat de Europese Commissie in
uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures zal bepalen voor
die koppeling. Deze leden hebben daarover reeds enkele vragen, daar hier enkel wordt
gesproken over de koppeling van de gegevens. Kan de regering reeds iets vertellen
over met welk doel deze gegevens centraal gekoppeld zullen worden, welke autoriteiten
precies toegang hiertoe zullen krijgen, hoe deze informatie wordt opgeslagen en beveiligd
en of dit centrale register ook openbaar toegankelijk zal worden of dat dit centrale
register gesloten blijft?
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat het derde lid bepaalt dat de
lidstaten verlangen dat informatie over de uiteindelijke belanghebbenden van trusts
en soortgelijke juridische constructies tijdig toegankelijk is voor bevoegde autoriteiten
en de financiële inlichtingen eenheid. De leden van de PVV-fractie vragen wat wordt
verstaan onder «tijdig». Binnen welke termijn dient deze informatie toegankelijk te
zijn?
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de informatie over de uiteindelijke
belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies in alle gevallen
o.a. toegankelijk moet zijn voor elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een
legitiem belang kan aantonen. De leden van de PVV-fractie willen weten wie hier precies
onder vallen. Op welke wijze dient aangetoond te worden dat diegene een legitiem belang
heeft om deze informatie op te vragen?
Vervolgens merken de leden van de PVV-fractie op dat het vierde lid bis bepaalt dat
lidstaten ervoor kunnen kiezen de informatie in het centrale register beschikbaar
te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst zich online registreert en
een vergoeding betaalt. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe hoog de vergoeding
is die betaald moet worden. Hoe hoog is de vergoeding in de ons omringende landen?
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat lidstaten hun registers met informatie
over uiteindelijk belanghebbenden van trusts soortgelijke juridische constructies
aan elkaar moeten koppelen via een bepaald Europees centraal platform. De leden van
de PVV-fractie willen weten wat dit Europees centraal platform precies inhoudt. Betekent
het dat elke natuurlijke persoon of rechtspersonen die een legitiem belang kan aantonen
binnen de EU of daarbuiten hier toegang tot kan hebben? Wat voor negatieve gevolgen
kan dit met zich meebrengen?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er zorg wordt gedragen voor het overzichtelijk
houden van de verschillende registers die elke lidstaat moet gaan bijhouden op basis
van artikel 30 en 31 van de (gewijzigde) vierde anti-witwasrichtlijn. Hoe kan men
er zeker van zijn dat ook in andere lidstaten de registratie op orde is, zo vragen
de leden van de CDA-fractie. Tevens vragen deze leden hoe een lidstaat weet, nu registratie
van een UBO van een trust of soortgelijke juridische constructie in één lidstaat volstaat,
dat een UBO van een trust of soortgelijke juridische constructie al is geregistreerd
in een register van een andere lidstaat.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de implementatietermijn van dit onderdeel van
de Anti-witwasrichtlijn met meer dan een jaar is overschreden. De leden van de CDA-fractie
vragen of dit al gevolgen heeft gehad voor Nederland. Daarbij vragen deze leden hoe
ver andere lidstaten zijn gevorderd met de implementatie van artikel 31. Zij vragen
in het bijzonder of Nederland het op dit punt slechter doet dan de andere lidstaten.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de definitie van uiteindelijk belanghebbende
in onderhavig wetsvoorstel wordt uitgebreid om zo ook te zien op uiteindelijk belanghebbenden
van trusts en soortgelijke juridische constructies. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering waarom er niet eerder, bij de Implementatiewet registratie uiteindelijk
belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten is gekozen voor
de sluitende definitie zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel. De leden van
de CDA-fractie menen dat hiermee geanticipeerd had kunnen worden op de gevolgen van
onderhavig wetsvoorstel.
2.2.4 Het begrip uiteindelijk belanghebbende
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben reeds eerder hun zorgen geuit over het
begrip uiteindelijk belanghebbende, onder meer middels schriftelijke vragen1. Ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft aangegeven dat de reeds
geïmplementeerde UBO-registratie voor vennootschappen in de praktijk veel problemen
met zich brengt. Het UBO-begrip is nog niet voldoende uitgekristalliseerd en dat brengt
onduidelijkheden met zich mee. Deze leden waarderen de inzet van de regering om te
onderzoeken in hoeverre casuïstiek onderdeel kan vormen van de gerichte communicatie
aan juridische entiteiten. Zij vragen de regering of deze vorm van casuïstiek voor
beide typen UBO-registraties ook ontsloten wordt voor de praktijk.
2.2.5 Wijzigingen ten opzichte van het voormalige artikel 31
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven welke consequenties er
zijn wanneer meldingsplichtige entiteiten of bevoegde autoriteiten discrepanties ontdekken
tussen de informatie in het register en de informatie die zij op een andere manier
vergaren. Kan de regering hierbij ook aangeven hoe groot de kans is dat dergelijke
discrepanties worden ontdekt, gezien het aantal ingeschrevenen en het aantal fte dat
hierop toeziet?
2.2.6 Implementatietermijn
De leden van de D66-fractie constateren dat de implementatietermijn van het onderhavige
wetsvoorstel niet gehaald is. Zij vragen de regering of ook andere Europese landen
deze termijn niet gehaald hebben en waarom het niet mogelijk is gebleken het onderhavige
wetsvoorstel eerder aan de Kamer te sturen.
3. Inhoud wetsvoorstel
–
3.1 Inleiding
–
3.2 Doel van het registreren van UBO-informatie
De leden van de PVV-fractie merken op dat publieke toegang tot informatie over uiteindelijk
belanghebbenden meer onderzoek van informatie door de maatschappij mogelijk maakt,
o.a. door de pers of maatschappelijke organisaties. De leden van de PVV-fractie willen
weten hoe voorkomen zal worden dat deze informatie gebruikt zal worden voor commerciële
doeleinden.
De leden van de SP-fractie valt op dat fiscale fraude of belastingontduiking niet
worden genoemd als doel van het registreren van UBO’s. Zij vragen de regering om een
toelichting. Waarom is het tegengaan of aanpakken van belastingontduiking geen doel
van onderhavig wetsvoorstel? In hoeverre denkt de regering dat belastingontduiking
wordt bemoeilijkt door het registreren van UBO’s? En kan de regering iets zeggen over
de rol van trusts bij belastingontduiking?
3.3 Definities
–
3.3.1 Trust
–
3.3.2 Soortgelijke juridische constructie
De leden van de SP-fractie is opgevallen dat veel consultatiereacties ingaan op het
feit dat fondsen voor gemene rekening ook onder het wetsvoorstel vallen. Door een
enkele consultatiereactie wordt gewezen op het verschil tussen grote fondsen die gereguleerd
worden en de kleine familiesfeer met een fiscaal motief. Deze leden vragen de regering
wat haar reactie hierop is en of het meerwaarde heeft om ook alle grote, gereguleerde
fondsen op te nemen. Zij ontvangen hierop graag een motivering van de regering.
3.3.3 Trustee
–
3.3.4 Uiteindelijk belanghebbende
–
3.4 Verplichtingen trustees
De leden van de PVV-fractie merken op dat op grond van artikel 3 van de Wet ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) instellingen onderzoek dienen te
verrichten naar hun cliënten en naar de achtergrond en het doel van een beoogde zakelijke
relatie of transactie. De leden van de PVV-fractie willen weten waar dit onderzoek
uit bestaat en welke kosten dit met zich meebrengt.
De leden van de SP-fractie vragen de regering inzake de verplichtingen van trustees
die uit het wetsvoorstel volgen om aan te geven of zij verwacht dat dit allemaal goed
zal gaan. Het komt deze leden voor dat er nogal wat handelingen volgen uit deze wet
en zij denken dat dit, zeker voor kleine instellingen of bedrijven moeilijk is na
te leven, ook als deze goedwillend zijn. Zij vragen de regering hierop te reageren.
3.5 Toegang tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden
–
3.5.1 Algemeen
De leden van de PVV-fractie vragen naar een overzicht van alle lidstaatopties en of
Nederland hier wel of niet gebruik van zal maken. Kan de regering dit motiveren en
tevens aangeven of de ons omringende landen wel of niet gebruik zullen maken van deze
lidstaatopties?
De leden van de SP-fractie hebben gelezen dat banken en advocaten geen volledige toegang
hebben tot de informatie in het UBO-register en dat dat ertoe kan leiden dat de echte
UBO in veel gevallen niet zal worden achterhaald. Deze leden vragen de regering toe
te lichten waarom banken deze toegang niet krijgen.
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de toegankelijkheid van informatie
over UBO’s van trusts en soortgelijke juridische constructies. Deze leden lezen dat
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een legitiem kan aantonen toegang heeft
tot de informatie. Wat wordt verstaan onder een legitiem belang? Tevens lezen de leden
van de SGP-fractie dat er lidstaatopties zijn om toegang tot informatie te beschermen
of deze toegang juist te verruimen. Deze leden constateren dat de regering er in overwegende
mate voor kiest om de toegang te verruimen. Kan de regering een toelichting geven
op deze verruiming? In hoeverre maakt de ruime toegang tot informatie, zoals aard
en omvang van het belang, het Burgerservicenummer van UBO’s en andere persoonlijke
informatie inbreuk op de privacy van betrokkenen? In hoeverre wordt dit versterkt
door de keuzes die Nederland maakt, bovenop verplichte eisen wat betreft toegang tot
informatie?
3.5.2 Openbaarheid
De leden van de VVD-fractie merken op dat er gebruikgemaakt wordt van de lidstaatoptie
die het mogelijk maakt om bepaalde informatie over een uiteindelijk belanghebbende
af te schermen zodat die informatie niet voor eenieder raadpleegbaar is via het register.
Welke lidstaten maken hier nog meer gebruik van, en welke niet? Welke invloed heeft
dat laatste op de Nederlandse situatie?
De leden van de D66-fractie vinden het een goede zaak dat is gekozen voor de lidstaatoptie
en het register daarmee openbaar te maken. In dit kader constateren deze leden dat
uiteindelijk belanghebbenden in de wet de mogelijkheid wordt geboden om via de beheerder
van de KvK inzicht te verkrijgen in het aantal keren dat over hen informatie uit het
register is verkregen. Betreft het enkel de hoeveelheid of kan de uiteindelijk belanghebbende
ook meer informatie ontvangen over diegene die informatie over haar/hem op heeft gevraagd?
Voorts lezen deze leden dat door middel van het openbare register inzicht verworven
kan worden in de aard en omvang van het door iedere uiteindelijk belanghebbende gehouden
economische belang. Graag ontvangen deze leden nadere informatie over met name het
vraagstuk van de «omvang» nu gesteld wordt dat verdere klassen op grond van de AMvB
in artikel 5, derde lid, onderdeel f verder uitgewerkt en vastgesteld zullen worden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat uiteindelijk belanghebbenden de mogelijkheid
wordt geboden om via de beheerder van het register inzicht te krijgen in het aantal
keren dat over hen informatie uit het register is verkregen als maatregel om de privacy
van de uiteindelijk belanghebbenden te beschermen. De leden van de PVV-fractie willen
weten in hoeverre deze maatregel een bijdrage levert aan de bescherming van de privacy
van de uiteindelijk belanghebbenden. De uiteindelijk belanghebbenden krijgen immers
niet te zien door wie hun informatie is opgevraagd. In hoeverre heeft deze maatregel
dan een toegevoegde waarde?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de privacyaspecten van het wetsvoorstel. In hoeverre kan worden geborgd dat informatie die niet
openbaar zou moeten zijn, dat ook niet wordt? In hoeverre kan worden gegarandeerd
dat bijvoorbeeld adresgegevens niet in handen van kwaadwillenden komen? En klopt het
dat het via het Kadaster relatief eenvoudig is om dergelijke gegevens te achterhalen,
wanneer men het register heeft ingezien? In hoeverre biedt de lidstaatoptie om online
registratie en het betalen van een vergoeding in te voeren bescherming hiertegen?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat onder «legitiem belang» wordt verstaan. Dient
dit belang van tevoren bekend te zijn? Kan de regering garanderen dat (onderzoeks)journalisten
toegang hebben tot het register, ook met betrekking tot gegevens die zijn afgeschermd
bijvoorbeeld uit privacyoverwegingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er veel zorgen zijn over het
openbare karakter van het register. Zij lezen als belangrijkste argumenten vanuit
de regering voor openbaarheid dat de informatiepositie van actoren die zaken willen
doen met trusts wordt verbeterd en dat meer onderzoek door de maatschappij mogelijk
is – en dat de regering stelt dat omwille van de privacy van uiteindelijk belanghebbenden
niet alle in het register opgenomen informatie voor eenieder toegankelijk is. Zij
wijzen erop dat het feit dat uiteindelijk belanghebbenden de mogelijkheid hebben na
te gaan hoe vaak informatie over hen is geraadpleegd op zichzelf geen argument is
vóór het voldoende beschermen van privacy.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen voorts op kritiek van onder meer de NOB,
European Data Protection Supervisor (EDPS) maar ook op uitspraken van de Rechtbank
Den Haag over de gekozen openbaarheid. Hier wordt gesteld dat onderbouwing waarom
basis-UBO-informatie toegankelijk moet zijn voor iedereen en of dit effectief bijdraagt
aan de doelstelling van het UBO-register voor trust(achtigen) ontbreekt. Deze leden
vragen de regering nog eens heel nadrukkelijk te wegen hoe de geclaimde inbreuk op
privacy opweegt tegen de vermeende meerwaarde van openbaarheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er over het UBO-register een
rechtszaak loopt tegen de Nederlandse Staat vanwege de privacyschending en de disproportionaliteit
van het UBO-register. Het hoger beroep hiervan is na de zomer. Daarnaast loopt er
een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Zij vragen de regering
daarom of is overwogen om het trustregister voorlopig besloten te houden of te wachten
met implementatie, in afwachting van de uitspraken.
De leden van de SGP-fractie vragen of het mogelijk is voor UBO’s om niet alleen inzicht
te krijgen over het aantal keren dat informatie over hen uit het register is verkregen,
maar ook wie informatie over hen uit het register heeft gehaald.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de keuze voor een openbaar register
in plaats van een niet-openbaar register een afweging is geweest tussen de kosten
voortvloeiende uit verzoeken tot toegang bij een niet-openbaar register en de privacy-gevolgen
voor UBO’s bij een openbaar register. Op basis van welke overwegingen is beslist dat
de negatieve gevolgen voor de genoemde kosten hoger zijn dan de privacy-gevolgen voor
UBO’s?
3.5.3 Afscherming van informatie
De leden van de VVD-fractie lezen met betrekking tot het afschermen van informatie
dat overeenkomstig artikel 31, lid 7 bis, tweede en derde alinea, van de richtlijn
de afscherming niet geldt voor bevoegde autoriteiten, de financiële inlichtingen eenheid,
financiële ondernemingen en notarissen. Voor hen blijven de afgeschermde gegevens
in te zien. Via een systeem van autorisaties zal deze toegang worden bewerkstelligd.
Hoe zal dit autorisatiesysteem eruitzien? Hoe worden hierbij de risico’s op het lekken
van gegevens van personen waarbij sprake is van een concrete of voorstelbare dreiging,
minderjarigen en personen die handelingsonbekwaam zijn gemitigeerd?
De leden van de D66-fractie constateren dat de beoordeling van het wel of niet afschermen
van bepaalde informatie zal komen te liggen bij de politie en de Nationaal Coördinator
Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Deze leden constateren dat dit twee instanties
zijn en vernemen graag hoe dit in de praktijk zal werken daar er meningsverschillen
kunnen bestaan tussen deze beide organisaties.
De leden van de PVV-fractie merken op dat gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie
die het, naast minderjarigen en handelingsonbekwamen, ook voor personen waarbij sprake
is van een concrete of voorstelbare dreiging mogelijk maakt hun gegevens af te schermen.
De leden van de PVV-fractie vragen om een inschatting van hoe groot deze groep in
Nederland is. Om welke personen gaat het hier voornamelijk? Op welke wijze wordt er
bepaald of iemand hieronder valt?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er, wat betreft het artikel 30 UBO-register,
al gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot afscherming. In dat kader vragen deze
leden of inzichtelijk gemaakt kan worden hoe vaak er een verzoek tot afscherming is
gedaan, hoe vaak een dergelijk verzoek is afgewezen en in hoeverre de vastgestelde
criteria toereikend zijn in de praktijk.
De leden van de CDA-fractie merken op dat publiek toegankelijke gegevens steeds vaker
misbruikt worden door mensen met onaangename gevolgen. De leden van de CDA-fractie
vrezen dat in dat kader onderhavig wetsvoorstel niet alleen maar positieve gevolgen
kent. In dat kader vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering daar over denkt
en of dit niet noopt tot uitbreiding van de reikwijdte van de gronden waarop gegevens
afgeschermd mogen worden.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad van State een opmerking heeft gemaakt
over de mogelijke afscherming van persoonsgegevens en dat dit alleen kan bij uitzonderlijke
situaties waarin er bijvoorbeeld sprake is van politiebeveiliging. De Raad van State
spreekt uit dat UBO’s ook in andere gevallen risico kunnen lopen en dat dit zeker
bij trusts het geval is. De leden van de SP-fractie vragen de regering hierop te reageren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat onder de gronden voor afscherming ook
politiebescherming is meegenomen. Zij constateren voorts dat de Raad van State opmerkt
dat een uiteindelijk belanghebbende serieuze risico’s kan lopen zonder dat er sprake
is van politiebescherming. Kan de regering reageren op deze waarschuwing?
3.5.4 Aanvullende informatie voor FIU-Nederland en bevoegde autoriteiten
De leden van de D66-fractie constateren dat, met het oog op het doel van de richtlijn,
bevoegde autoriteiten (zijnde autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied
van bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten,
toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben
witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken
en criminele activa op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen of te confisqueren)
toegang krijgen tot aanvullende informatie uit het register. De leden van de D66-fractie
vernemen graag hoe precies toegang gegeven wordt aan deze autoriteiten. Wordt het
bijvoorbeeld wel door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat zij toegang krijgen
en geregistreerd welke aanvullende informatie/gegevens precies bekeken wordt? Is het
mogelijk om, indien blijkt dat er zonder noodzaak gekeken is naar de gegevens van
uiteindelijke belanghebbenden, hier tegen ook op te treden daar bekend is wie precies
waarnaar heeft gekeken? Dit gegeven de opmerkingen van de Autoriteit Persoonsgegevens
in paragraaf 6.5 aangaande het doel en de noodzaak van de inzage en toegang voor bevoegde
autoriteiten.
3.5.5 Betaling van een vergoeding en registratie van afnemers
Aangaande de vergoeding vernemen de leden van de D66-fractie graag een algemene schatting
van de hoogte hiervan. Te meer nu de kosten voor de kosten van beheer en exploitatie
van het register volgens de huidige schattingen uitkomen op een bedrag van 4,6 miljoen euro.
Derhalve kan een «kostendekkende vergoeding» wat in deze paragraaf gedefinieerd wordt
als «de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met
inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register» vrij hoog
uitvallen.
3.6 Meewerkverplichting uiteindelijk belanghebbenden
–
3.7 Terugmeldplicht bevoegde autoriteiten
De leden van de D66-fractie begrijpen uit deze paragraaf dat de terugmeldplicht geldt
«indien nodig» waarbij indien nodig gelezen dient te worden als «indien passend».
Graag vernemen deze leden hoe dit «indien passend» precies gelezen dient te worden,
zeker nu ook al is opgenomen dat de terugmeldplicht «hun taken niet onnodig doorkruist».
Wanneer zou het terug melden «niet passend» zijn? En wanneer zou het terug melden
«niet passend» zijn, maar het de taken van de bevoegde autoriteiten niet onnodig doorkruizen?
Kan de regering daarnaast aan de leden van de D66-fractie uitleggen waarom de terugmeldplicht
niet geldt voor de FIU-Nederland en op basis van welke passage uit de richtlijn zij
uitgesloten zouden worden hiervan?
De leden van de SP-fractie constateren dat Bbevoegde autoriteiten onder omstandigheden
verplicht zijn om bij de Kamer van Koophandel (KvK) melding te doen van discrepanties
tussen de informatie over UBO’s in het UBO-register en informatie over UBO’s die zij
elders aantrekken. De leden van de SP-fractie vragen welke voorwaarden dit zijn. Ook
willen deze leden graag weten wat de KvK vervolgens met deze informatie moet doen.
Zijn er verplichtingen die de KvK wordt opgelegd hieromtrent? En waarom geldt de terugmeldplicht
niet voor de FIU-Nederland?
3.8 Terugmeldplicht Wwft-instellingen
De leden van de D66-fractie begrijpen dat een terugmeldplicht ook zal gelden voor
Wwft-instellingen. De tweede alinea van deze passage roept echter vragen op. Vanzelfsprekend
dienen Wwft-instellingen, op basis van artikel 16 van de Wwft, verrichte of voorgenomen
ongebruikelijke transacties onverwijld aan FIU-Nederland te melden nadat het ongebruikelijke
karakter van de transactie bekend is geworden. Maar zoals deze leden deze alinea nu
lezen, dient een Wwft-instelling wanneer een verrichte of ongebruikelijke transactie
gevonden wordt waaruit tevens blijkt dat informatie uit het register niet meer accuraat
en actueel is dit dus enkel te melden aan de FIU-Nederland en dus niet te voldoen
aan de terugmeldplicht jegens de KvK als gevolg van de informatiediscrepantie. Graag
vernemen deze leden hierover meer duidelijkheid.
3.9 Wwft-instellingen en cliëntenonderzoek
–
4. Rechtsbescherming
–
5. Handhaving
De leden van de D66-fractie constateren dat er een aantal delicten opgenomen worden
in de Wet op de economische delicten. Hieronder valt tevens «de in artikel 10c van
de Wwft opgenomen verplichting voor Wwft-instellingen om bij de Kamer van Koophandel
melding te maken van iedere discrepantie die zij aantreffen tussen de informatie over
uiteindelijke belanghebbenden in het register en de informatie over uiteindelijk belanghebbenden
waarover zij uit anderen hoofde beschikken.» Deze leden lezen vervolgens dat de Wwft-toezichthouders
de bevoegdheid krijgen om hun handhavingsinstrumentarium in te zetten wanneer zij
een overtreding van deze terugmeldplicht constateren. Graag vernemen deze leden of
dit bovenop strafrechtelijke handhaving geldt of dat dit in plaats van is.
De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van de terugmeldplicht de regering om
aan te geven wat het in de praktijk betekent dat Wwft-toezichthouders de bevoegdheid
krijgen een bestuurlijke boete op te leggen, een last onder dwangsom of een aanwijzing
te geven. Zal dit instrumentarium ook worden ingezet? Waarom krijgen de Wwft-toezichthouders
de bevoegdheid om dit instrumentarium in te zetten en niet de verplichting?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kritische vragen over de handhaafbaarheid
van onderhavig wetsvoorstel. Zij wijzen hierbij met name op de kritische kanttekeningen
in de uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Zij vragen de regering allereerst in
te gaan op de mate waarin de KvK geëquipeerd is om signalen door te geven aan het
Bureau Economische Handhaving (BEH).
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering de zorgen geuit in de
uitvoeringstoets van de Belastingdienst deelt, dat door het ontbreken van contra-informatie,
zoals deze contra-informatie wel beschikbaar is in het reguliere UBO-register, niet
geverifieerd kan worden of aangeleverde gegevens juist zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe er een dwangsom- of boete-traject
ingezet kan worden als überhaupt niet gecontroleerd kan worden of informatie juist
is. Op dit moment wordt een dwangsom- of boete-traject immers ingezet op het moment
dat informatie niet is aangeleverd (bladzijde 27 van de memorie van toelichting) en
niet als deze informatie doelbewust niet juist is aangeleverd. Volgt hieruit dat het
inderdaad heel ingewikkeld gaat worden een dwangsom- en boete-traject in te zetten,
op het moment dat er (doelbewust) onjuiste informatie is aangeleverd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke stappen er gezet gaan worden om ervoor
te zorgen dat BEH informatie t.a.v. niet-EU-UBO’s en trustees kan verifiëren. Hoe
wordt bijvoorbeeld omgegaan met de beperking dat BEH buiten de EU geen informatiebevoegdheden
heeft?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met hen en de Belastingdienst
eens is dat de opzet van het wetsvoorstel fraudegevoelig is. Specifiek vraagt zij
daarbij om een appreciatie van elk individueel in de in de uitvoeringstoets genoemde
punten: (i) ziet de regering ook dat juist UBO’s en trustees die om fiscale en/of
andere redenen allerlei constructies opzetten, geen belang hebben bij het openlijk
en eerlijk verstrekken van gegevens, (ii) de verantwoordelijkheid van de trustee zelf
voor het aanleveren van informatie de fraudegevoeligheid verhoogt, en (iii) het wetsvoorstel
niet alle rechtsvormen betreft, waardoor uitwijken naar een alternatief mogelijk is.
Kan daarbij ingegaan worden op het punt gemaakt in de uitvoeringstoets dat minder
voor-de-hand-liggende «alternatieven» overblijven? Wat betekent dit concreet?
6. Bescherming persoonsgegevens
–
6.1 Verwerking persoonsgegevens
–
6.2 Gekozen openbaarheid
–
6.3 Afscherming van gegevens
–
6.4 Algemene verordening gegevensbescherming
–
6.5 Advies Autoriteit Persoonsgegevens
De leden van de D66-fractie constateren dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een
aantal opmerkingen heeft geplaatst bij het onderhavige wetsvoorstel. Zo heeft de AP
vragen over de (onderbouwing van de) noodzaak om de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Directie Opsporing (ISZW-DO), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inlichtingen-
en Opsporingsdienst (NVWA-IOD) en de Inspectie Leefomgeving en Transport, Inlichtingen-
en Opsporingsdienst (ILT/IOD) te benoemen tot bevoegde autoriteiten en is ook het
doel en de noodzaak van het inzien van de gegevens van diegene die toegang wensen
tot het openbare register onvoldoende onderbouwd. In dat kader vragen deze leden de
regering concreet te onderbouwen, per organisaties (de ISZW-DO, de NVWA-IOD en de
ILT/IOD), wat voor hen nut en noodzaak is van inzage krijgen in wie de verzoekers
zijn die toegang wensen tot het register met informatie over uiteindelijke belanghebbenden.
Graag hierbij tevens per organisatie aangeven op welke wijze deze inzage bijdraagt
aan de veiligheid van de uiteindelijke belanghebbenden en op welke wijze dit nodig
is voor de precieze taken van deze organisaties.
Tevens constateren de leden van de D66-fractie dat de maximale bewaartermijn voor
het BSN van de verzoekers die toegang wensten/hebben gekregen tot het register met
informatie over uiteindelijke belanghebbenden vijf jaar betreft. Graag een precieze
toelichting waarom vijf jaar noodzakelijk is en waarom bijvoorbeeld een kortere termijn
niet mogelijk zou zijn.
7. Uitvoering en handhaving
De leden van de VVD-fractie merken op dat de KvK met dit wetsvoorstel wordt belast
met de ontwikkeling en het beheer van het register. Heeft de KvK voldoende capaciteit
om deze belasting te dragen? Is er voorts ten aanzien van het gehele wetsvoorstel
een toets uitgevoerd door de Adviescommissie Toetsing Regeldruk?
De KvK is gevonden als uitvoerder en de verwachting is dat het register in de eerste
helft van 2022 gereed is. Dat betekent dat Nederland ruim te laat zal zijn met de
implementatie, en er een reëel risico bestaat op een infractieprocedure vanuit de
Europese Commissie (EC) en een eventuele sanctie. Kan de regering aangeven wat de
eventuele infractieprocedure en sanctie in zal houden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver de KvK gevorderd is ten aanzien van het
inrichten van het register dat voortvloeit uit deze implementatiewet. De leden van
de CDA-fractie vragen in dat kader ook of de KvK op problemen is gestuit bij de voorbereidingen
op het inrichten van het register. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering
bekend is met de kwaliteit van registers in andere lidstaten en of Nederland daar
inspiratie uit kan putten.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten veel waarde aan het oordeel van
de Belastingdienst omtrent uitvoering. Het baart deze leden dan ook zorgen dat de
Belastingdienst van mening is dat het wetsvoorstel fraudegevoelig is – in feite het
tegenovergestelde van wat het voorstel beoogt. Dit heeft onder meer te maken met de
mogelijkheid dat kwaadwillenden makkelijk onjuiste informatie zouden kunnen aanleveren.
Handhaving is bovendien beperkt effectief door de afhankelijkheid van BEH bij de verkrijging
van (contra-)informatie. Deze leden vragen de regering derhalve om een inschatting
over hoe kansrijk dit register zal zijn om grote criminele activiteiten als witwassen
en terrorismefinanciering te bestrijden – in het licht van de beperkte handhaving.
Kan de regering voorts aangeven hoe zij gaat evalueren in hoeverre dit wetsvoorstel
een bijdrage levert aan het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel
in combinatie met het bereiken van het doel van het voorstel. Deze leden lezen dat
de gevolgen voor de handhaafbaarheid volgens de Uitvoeringstoets Belastingdienst als
«ingrijpend» gezien worden. Dat komt met name doordat trustees en UBO’s die zich om
fiscale of andere redenen achter constructies verschuilen geneigd zijn geen, onjuiste
of onvolledige gegevens aan te leveren. In buitenlandse situaties is de handhaafbaarheid
ook extra ingewikkeld. In hoeverre doet dit afbreuk aan het doel van het wetsvoorstel
en in hoeverre vermindert dit de doeltreffendheid van het wetsvoorstel? In hoeverre
is het wetsvoorstel nog proportioneel, nu blijkt dat de handhaving bij trustees en
UBO’s, die juist een belangrijke rol spelen in de doelmatigheid en het doel van het
wetsvoorstel, moeilijk lijkt? En kan de regering daarbij ook ingaan op de middelgrote
gevolgen voor de fraudebestendigheid van het wetsvoorstel, nu ook op dat vlak door
de Uitvoeringstoets Belastingdienst aangegeven wordt dat juist bij die trustees en
UBO’s die met dit wetsvoorstel geraakt zouden moeten worden, fraude voor de hand ligt?
Hoe groot schat de regering het risico dat het register straks gevuld is met goedwillende
UBO’s (waar het wetsvoorstel in essentie niet voor bedoeld is), terwijl kwaadwillende
UBO’s achterblijven en hoe worden deze risico’s verkleind?
8. Regeldrukkosten en financiële gevolgen
–
8.1 Regeldrukkosten
–
8.2 Financiële gevolgen voor de rijksoverheid
De leden van de PVV-fractie vragen om alsnog een inschatting te maken van de kosten
die de Wwft-toezichthouders moeten maken als gevolg van het toezicht houden op de
terugmeldplicht door Wwft-instellingen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de kosten voor de handhaving
geraamd zijn op 1,26 miljoen euro structureel per jaar (na 2022). Zij vragen de regering
of onderzocht kan worden wat de kosten zouden zijn wanneer er sprake is van een besloten
register en vragen daarbij om dit verschil te wegen ten opzichte van de privacyschending
van burgers.
9. Consultatie
De leden van de CDA-fractie lezen in het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State dat er vraagtekens worden gezet bij het niet gebruikmaken van de geboden
lidstaatopties ten aanzien van de openbaarheid voor iedereen van bepaalde gegevens
in het UBO-register. De leden van de CDA-fractie delen de opmerkingen van de Afdeling
en zien graag verdere motivering waarom er niet gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie.
De verklaring dat dit wordt gedaan vanwege uniformiteit met betrekking tot het andere
UBO-register, is niet overtuigend voor de leden van de CDA-fractie. De aard van de
trust en soortgelijke juridische constructies maakt juist dat maatwerk geboden is,
zo menen de leden van de CDA-fractie. Publiekelijke toegankelijkheid tot de gegevens
staat daar enigszins haaks op, aldus deze leden. Hierbij willen de leden van de CDA-fractie
wel opmerken dat het van groot belang is dat bevoegde autoriteiten en de financiële
inlichtingen eenheid vanzelfsprekend wel toegang moeten hebben.
9.1. Beleggingsinstellingen en icbe’s in vorm van fondsen voor gemene rekening
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voorontwerp van de memorie van
toelichting wordt aangegeven dat onder «soortgelijke juridische constructies» in ieder
geval open en besloten fondsen voor gemene rekening vallen. Daarover is in een aantal
van de ontvangen reacties aangegeven dat ook beleggingsinstellingen en instellingen
voor collectieve belegging in effecten (icbe) in de vorm van een fonds voor gemene
rekening hieronder vallen. Zij geven aan dat dit onwenselijk is omdat hiermee een
verschil ontstaat tussen beleggingsinstellingen en icbe’s die zijn opgezet als een
rechtspersoon en beleggingsinstellingen en icbe’s die geen rechtspersoonlijkheid hebben.
Er zal een ongelijke positie ontstaan met beleggers in beleggingsinstellingen of een
icbe met een andere civiele rechtsvorm. Daarvoor geldt een registratieplicht vanaf
een belang van 25%. De voorgestelde wet zou volgens de consultatiereacties het einde
betekenen van de fondsen voor gemene rekening die wordt aangeboden aan particulieren.
Voor hen zal het namelijk weinig aantrekkelijk blijven om deel te nemen in een fonds
voor gemene rekening, als de consequentie ervan is dat persoonsgegevens in een openbaar
register worden opgenomen. Het alternatief, beleggen in een beleggingsinstelling of
icbe met een vergelijkbare strategie waarbij de registratie pas plaatsvindt bij een
economisch belang van 25%, zou veel aantrekkelijker worden. Kan de regering ten aanzien
van de registratieplicht bij een icbe of beleggingsinstelling aangeven waarom verschillende
rechtsvormen anders behandeld worden in deze wet? Kan de regering daarbij tevens aangeven
of dit het speelveld niet verstoort?
9.2. Ondergrens economisch belang
–
9.3. Openbaarheid
–
9.4. Reikwijdte
–
9.5. Registratie
–
9.6. Afscherming
–
9.7. Terugmelding
–
9.8. Overgangstermijn
–
10. Transponeringstabel
–
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
–
OVERIG
De leden van de D66-fractie maken, nu een implementatiewet die tevens de Wwft wijzigt
wordt besproken, graag gebruik van de mogelijkheid een enkele vraag te stellen over
de wijze waarop Wwft instellingen in de praktijk omgaan met PEP’s (Politically Exposed
Persons). De algemene leidraad van de Wwft schrijft voor dat voor deze zogeheten PEP’s
een verscherpt cliëntenonderzoek nodig is. Dit begrijpen deze leden volledig. Op basis
van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 artikel 2 lid 1 vallen onder PEP’s onder andere
ook leden van het bestuur van een politieke partij. Over het algemeen worden deze
functies in Nederland vervuld door vrijwilligers die zich kosteloos inzetten voor
hun partij, waarbij de besturen van politieke partijen zich in de regel bezighouden
met de vereniging (de leden, de talentontwikkeling, het contact met decentrale afdelingen
e.d.). Hun rol en invloed in de daadwerkelijke politiek is derhalve minimaal te noemen.
Toch, zo begrijpen deze leden, verwachten Wwft-instellingen van (aankomende) bestuursleden
van politieke partijen dat zij een Vermogensverklaring van hun gehele gezin en ouders
aanleveren, omdat de instelling anders het zakelijk contact met het bestuur zal verbreken.
Graag vernemen deze leden of de regering deze signalen herkent, wat precies de breedte
en de reikwijdte van de combinatie PEP en verscherpt cliëntenonderzoek is, of diverse
banken hier diverse aanpakken in hanteren en tot slot hoe de regering kijkt naar de
proportionaliteit in deze. Erkent de regering dat het vragen van vermogensverklaringen
van de ouders van een bestuurslid van een politieke partij een afschrikwekkende werking
kan hebben ten aanzien van het vervullen van een vrijwillige functie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen tot slot de regering om meer informatie
te geven over hoe andere lidstaten deze richtlijn willen implementeren conform de
aangenomen motie Van der Lee c.s.2, waarin wordt aangegeven «dat het voor de informatiepositie van de Kamer belangrijk
is om te weten hoe landen omgaan met lidstaatopties bij de implementatie van Europese
wetgeving».
Afsluitend merken de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat dit wetsvoorstel
met zich mee brengt dat alle beleggers in een gereguleerd fonds voor gemene rekening
geregistreerd worden in het UBO-register. Dit gaat vaak om honderden of duizenden
particulieren, hetgeen tot grote administratieve lasten en hogere kosten leidt. Het
aanmerken van alle particulieren als UBO’s heeft dus als mogelijke consequentie een
overvloed aan UBO’s waardoor er juist minder inzicht wordt gegeven. Zij vragen de
regering om een reflectie op dit punt en een uitleg over hoe hierop wordt geanticipeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.