Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 770 Wijziging van de Mededingingswet in verband met het expliciteren van de uitsluiting van het kartelverbod van gedragingen in het kader van het gemeenschappelijke landbouw- en visserijbeleid en technische wijzigingen van het concentratietoezicht, en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de nationale toepassing van de mogelijkheid tot privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 3 juni 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De fractie van de VVD heeft met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze
leden hebben hier echter nog een aantal vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel.
Deze leden wensen de regering enkele vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel tot doel heeft juridische belemmeringen
en onduidelijkheden door mededingingswetgeving in de vormgeving van onderlinge samenwerking
in de landbouw en visserij weg te nemen. Deze leden onderschrijven het doel van dit
wetsvoorstel. Zij hebben in deze fase van de behandeling geen verdere vragen.
1. Inleiding
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat op grond van de min of meer dwingende Europese
regelgeving met betrekking tot mededinging dat het voorliggend wetsvoorstel slechts
binnen dat kader ruimte kan bieden aan samenwerking tussen boeren. Deze leden begrijpen
ook dat in verband met COVID-19 de Europese Commissie de boeren in bepaalde sectorheeft
toegestaan om gezamenlijk maatregelen te treffen. Daarmee heeft de Europese Commissie
een tijdelijke ontheffing van het kartelverbod verleend. In hoeverre is het mogelijk
om dergelijke afspraken voor een langere periode dan wel permanent toe te staan, bijvoorbeeld
om ervoor te zorgen dat boeren op een gelijk speelveld komen te staan als supermarkten?
Deze leden zijn van mening dat door kartelvorming van boeren en hun organisaties voortaan
toe te staan dat zij daarmee een steviger tegenmacht kunnen vormen ten opzichte van
de inkooporganisaties die bijvoorbeeld supermarkten vormen. Deze leden vragen de regering
op dit punt nader in te gaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering buiten dit wetsvoorstel om ervoor
gaat zorgen dat boeren een sterkere machtspositie kunnen gaan innemen ten opzichte
van de nu nog sterkere inkooporganisaties.
2. Expliciet toestaan samenwerking landbouw en visserij
2.1 aanleiding
De leden van de D66-fractie constateren dat artikel 12 van de Mededingingswet reeds
een uitzonderingsgrond bevat voor het toestaan van samenwerkingsverbanden in de landbouw
en visserij als dat in lijn is met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het
Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) is of Gemeenschappelijke Marktordening-verordening
(GMO) is. Deze leden vragen waarom deze uitzondering in een afzonderlijk bepaling
geëxpliciteerd moet worden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het beter kunnen
samenwerken door boeren en tuinders ten behoeve van een sterkere positie in de keten
een belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel is. Een coöperatie is een samenwerkingsvorm
waarvan er in Nederland, onder andere in de melkveesector, veel zijn. Deze samenwerkingsvorm
lijkt echter niet te hebben geleid tot een sterkere positie in de keten. Deze leden
vragen of de regering die constatering onderschrijft. Hoezeer speelt hier de invulling
van de coöperatieve statuten en de mate waarin leden van de coöperatie invloed kunnen
uitoefenen in de keten een rol? Welke andere samenwerkingsvormen zijn er mogelijk?
De leden van de SP-fractie constateren dat met het wetsvoorstel geen nieuwe mogelijkheden
voor samenwerking worden gecreëerd, maar dat deze enkel expliciet worden vastgelegd
op basis van jurisprudentie, aangezien er in de sectoren veel onduidelijkheid bestaat
over wat mogelijk is en wat niet. Deze leden vragen welk effect de regering denkt
dat dit wetsvoorstel zal sorteren. Hoe wordt de onderhandelingspositie van primaire
producenten effectief versterkt? Deze leden vragen verder hoe ervoor zal worden gezorgd
dat primaire producenten niet alleen de kosten, maar ook de baten ondervinden van
het voldoen aan bovenwettelijke eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid en
dierenwelzijn. Hoe draagt dit wetsvoorstel hieraan bij? Welke aanvullende maatregelen
kunnen genomen worden om de positie van primaire producenten te versterken?
2.2 Europeesrechtelijk kader en huidige implementatie
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een van de doelstellingen
van het wetsvoorstel is dat collectieve acties door landbouwers en vissers moeten
worden gefaciliteerd en bevorderd. Daarmee zouden spanningen met het algemene mededingingsrecht
kunnen ontstaan. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
blijkt dat de doelstellingen van het GLB en het GVB in voorkomend geval voorrang hebben
op de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van mededinging. Deze leden
vinden dit positief. Echter is er een tweetal beperkingen. Een van deze beperkingen
volgt uit het feit dat landbouwproducten in artikel 38, eerste lid, Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU) strak zijn gedefinieerd, namelijk als «voortbrengselen
van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking
welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden». Het gaat om de
in bijlage 1 van het VWEU genoemde producten. Een strakke definiëring kan bijdragen aan duidelijkheid en dat lijkt deze leden van belang. Verwacht
de regering discussie over deze bijlage en/of is de lijst voldoende afgestemd met
stakeholders op volledigheid? Aangezien de sector in ontwikkeling is en er voortdurend
nieuwe producten op de markt komen, wordt deze lijst in overleg met de sector periodiek
geactualiseerd?
2.3 Voorgestelde aanpassing van de Mededingingswet
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat voor de landbouw en visserij van belang
is dat samenwerking mogelijk wordt gemaakt zodat bijvoorbeeld innovaties versneld
kunnen worden. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat voorgesteld wordt
om de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Staatscourant te laten
mededelen welke gevallen zijn uitgesloten van het kartelverbod. Deze mededeling heeft
een zuiver declaratoir karakter geen rechtsgevolgen. Wat is de waarde van deze mededeling
wanneer deze louter declaratoir is?
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de publicatie van de handreiking verwacht
wordt.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Minister van
Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit samen met de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een handreiking zal publiceren
die de samenwerkingsmogelijkheden in de landbouw verduidelijkt en stimuleert teneinde
de positie van de boer in de keten te versterken, als onderdeel van een bredere voorlichtingscampagne
die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van de aangepaste
Mededingingswet gaat opstarten. Deze leden vinden dit goed en belangrijk. Het is van
belang dat op een correcte manier gebruik wordt gemaakt van de ruimte die het wetsvoorstel
biedt en dat informatievoorziening laagdrempelig is. Onderschrijft de regering dit
laatste? Gaat in de communicatie – ter inspiratie – ook aandacht worden besteed aan
reeds succesvolle samenwerkingen?
De leden van de CDA-fractie vinden de aanstelling van een samenwerkingsambassadeur
ter uitvoering van de motie-Geurts een belangrijke stap (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 81). Kan deze samenwerkingsambassadeur ook beschikken over een ministerieel team, zoals
de motie verzoekt?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de inzet van
de regering is om in het toekomstige GLB de positie van de boer in de keten te versterken
door ruimte en helderheid te bieden voor horizontale samenwerking (tussen producenten)
en verticale samenwerking (in de keten) wat betreft de uitzonderingsmogelijkheden
voor de landbouw op de Europese mededingingsregelgeving. De onduidelijkheden over
de toepassing van de mededingingsregels die op Europees niveau nog bestaan wil de
regering ook op nationaal niveau wegnemen. Deze leden lezen echter dat de regering
wat betreft de rol die wetgeving daarbij kan spelen, terughoudendheid bepleit. De
nationale wetgever mag geen knopen doorhakken op de punten waarop het recht van de
Europese Unie onduidelijkheden geeft om dat daarmee de betreffende nationale regelgeving
strijdig met het unierecht zou kunnen zijn. Ook een verruiming van het nationale deel
van het mededingingsrecht, specifiek gericht op landbouw, is geen optie. Toch gaat
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Staatscourant mededelen
welke gevallen zijn uitgesloten van het kartelverbod. Is dit slechts een verduidelijking
van de reikwijdte van de bestaande uitsluitingen van het kartelverbod of wordt er
toch meer ruimte aan boeren gegeven om samen te werken?
3. Wijzigingen in het concentratietoezicht
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering als standpunt hanteert dat
de Mededingingswet zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij het Europese mededingingsrecht.
Door de digitale revolutie kent het Europees mededingingsrecht echter forse hiaten.
Daarover hebben Kamer en regering reeds over beraadslaagd naar aanleiding van de initiatiefnota
van het lid Verhoeven over Mededinging in de digitale economie (Kamerstuk 34 134). Deze leden vragen de regering op welke wijze zij de in de initiatiefnota geadresseerde
hiaten nu aanpakken. Tevens vragen deze leden de regering per motie uiteen te zetten
hoe zij uitvoering geeft aan de moties die zijn aangenomen bij de behandeling van
de initiatiefnota. Zij wensen tot slot een reflectie van de regering op de uitvoering
van de breed aangenomen motie-Sjoerdsma c.s (Kamerstuk 34 134, nr. 11) met het verzoek aan de regering om de Nederlandse mededingingsregels te moderniseren
met elementen uit de initiatiefnota waaronder het concentratietoezicht, het ex ante
ingrijpen bij poortwachters, datadeling ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf
(mkb) en de toegang van de toezichthouders en de Kamer daarover voor het tweede kwartaal
2020 te informeren.
4. Advies en consultatie
4.1 Wijzigingen met betrekking tot de landbouw- en visserijsector
4.1.1. Adviezen
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van dit wetsvoorstel en een toekomstige mededeling
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vragen van ondernemers verwacht
die beantwoord moeten worden, alsmede inzet nodig heeft om de handreiking mede tot
stand te brengen. Deze leden vragen wat voor vragen er in de lijn der verwachting
liggen? Is het niet mogelijk deze al in een eerder stadium te ondervangen door deze
verwachtte vragen al in de handreiking op te nemen?
4.1.2. Internetconsultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat via internetconsultatie diverse suggesties
worden gedaan om de geschetste problematiek te verbeteren. Onder meer door nationale
wetgeving op te stellen. Hierover lezen deze leden in de memorie van toelichting dat
de regering op nationaal niveau een bijdrage wil leveren aan het wegnemen van de onduidelijkheden
over de toepassing van de mededingingsregels in de landbouwsector, maar dat dat wat
betreft de rol die wetgeving daarbij kan spelen, enige bescheidenheid past en dat
het niet aan de nationale wetgever is om knopen door te hakken op de punten waarop
het Unierecht onduidelijkheden geeft. Deze leden vragen de regering om aan te geven
hoe Nederland, als het nationaal terughoudendheid betracht, praktisch invloed gaat
uitoefenen op Europese wet- en regelgeving.
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.