Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Ontwerp Nationaal Water Programma 2022-2027 (Kamerstuk 35325-2)
35 325 Structuurvisie Nationaal Water Programma
Nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 18 maart 2021 inzake
het Ontwerp Nationaal Water Programma 2022–2027 (Kamerstuk 35 325, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 mei 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Vraag 1
Hoe verhouden de bevindingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat «de
voortgang in de realisatie van de doelen van het natuur- en biodiversiteitsbeleid
voor de periode 2010–2020 onvoldoende is in relatie tot de ambitie. Zo is Nederland
er niet op alle fronten in geslaagd de afname van biodiversiteit te stoppen en de
toestand van de natuur substantieel te verbeteren», zoals ook door indicatoren als
Living Planet Index bevestigd, zich met het geschetste beeld in het Nationaal Water
Programma (NWP) over doelbereik? Wat wordt er concreet voorgesteld om deze trend te
keren, wat anders is dan wat al werd gedaan?
Antwoord 1
Met de volgende generaties Natura2000-beheerplannen voor de Rijkswateren wordt ingezet
op verbeteringen in de staat van instandhouding van soorten en habitattypen. Er zijn
aanvullende maatregelen nodig om tot verbetering te komen. Dat wordt per beheerplan
uitgewerkt. Ook andere instrumenten dragen bij aan het keren van de negatieve trend.
Met de uitvoering van de KRW-Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 (Kamerstuk 35 325, nr. 2) voor Rijn, Maas, Schelde en Eems worden verdere verbeteringen in omgevingscondities
voor natuur en biodiversiteit gerealiseerd.
Via de Programmatische Aanpak Grote Wateren worden vanaf 2018 tot 2050 maatregelen
voor de inrichting en beheer van de Rijkswateren ontwikkeld en uitgevoerd die nodig
zijn voor een volledig doelbereik van het natuur- en biodiversiteitsbeleid. Ook met
het Programma Natuur wordt extra geïnvesteerd in het versterken van natuur in en ronde
de grote wateren.
Vraag 2
Welke van de volgende technieken om verdroging en hydrologische droogte tegen te gaan
worden al toegepast, op welke schaal en met welk resultaat: natuurlijke bufferzones
tussen beken en landbouwgebieden, het beëindigen van het kunstmatig laaghouden van
de grondwaterstand, het aanleggen van wateropslagcapaciteit en het diversifiëren van
de bebossing. Kunt u dit uitsplitsen per techniek en ook voor hydrologische droogte
en verdroging? Wat zijn de streefdoelen per techniek?
Antwoord 2
Er worden in Nederland op allerlei niveaus, zowel door overheden als (particuliere)
organisaties, maatregelen genomen om droogte en verdroging tegen te gaan. Als Rijk
hebben we geen overzicht van alle maatregelen die worden uitgevoerd en op welke schaal.
Een deel van de maatregelen tegen droogte wordt betaald en gestimuleerd vanuit het
Deltaprogramma Zoetwater (DPZW). Het streefdoel van dit programma is dat Nederland
in 2050 weerbaar is tegen droogte. Dit nationale doel is in alle zoetwaterregio’s
van het DPZW vertaald naar regionale streefdoelen. Deze strategiedocumenten komen
met het uitbrengen van Deltaprogramma 2022 (onderdeel van de begroting 2022) online.
In de programma’s van de Hoge Zandgronden regio’s Zuid, Oost en Noord zijn de genoemde
maatregelen (en andere maatregelen) opgenomen zowel voor de eerste fase van het DPZW
(2015–2021) als voor de tweede fase (2022 tot 2027).
Een overzicht van de maatregelen die op de hoge zandgronden in de zoetwaterregio’s
Oost en Zuid zijn uitgevoerd, in de eerste fase van het DPZW, kunt u vinden op:
Oost-Nederland: Projectenkaart – Zoetwatervoorziening Oost-Nederland
Zuid-Nederland: Deltaplan Hoge Zandgronden – Provincie Noord-Brabant
Vraag 3
Hoeveel procent van de landbouw werkt met druppelirrigatie, weerbare gewassen, bodemverbetering,
schotten, sloten en beken om hydrologische droogte en verdroging tegen te gaan, met
welk resultaat en hoeveel procent doet dit nog niet, graag uitgesplitst per techniek
en per hydrologische droogte en verdroging? Wat zijn de streefdoelen per techniek?
Hoeveel boeren zijn gestopt met het kunstmatig verlagen van het waterpeil? Hoeveel
hectare beslaat dit en welk percentage van het totaal representeert dit?
Antwoord 3
Bij boeren is mede door de droge perioden van de afgelopen jaren steeds meer urgentie
en actie ontstaan om in hun bedrijfsvoering bewuster en efficiënter met water om te
gaan. Er zijn meerdere technieken die zij (eventueel in combinatie) hiervoor kunnen
inzetten. Daarom zijn er geen algemene streefdoelen per techniek bepaald. Op dit moment
wordt de mate waarin boeren bodem- en watermaatregelen nemen door het Rijk ook niet
in zijn totaliteit gemonitord.
Vanuit het Rijk worden maatregelen om binnen de landbouw zuiniger om te gaan met water,
dan wel droogte en verdroging tegen te gaan, wel gestimuleerd.
Zo zet het Ministerie van LNV, op grond van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw
en het Nationaal Programma Landbouwbodems, met kennisontwikkeling en -verspreiding
en regionale aanpak in op adaptief en duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging.
Koolstofvastlegging is een klimaatmitigatiemaatregel, die bijdraagt aan klimaatadaptatie.
Een duurzaam beheerde bodem zorgt ervoor dat meer water in de bodem beschikbaar is
in perioden van droogte en zorgt tevens voor een verminderde waterafvoer in perioden
van wateroverlast. Hierdoor kan in landbouwgebieden beter worden omgaan met droogte
en andere weerextremen als gevolg van klimaatverandering. De streefdoelen van deze
programma’s zijn respectievelijk dat in 2030 alle ondernemers in de land- en tuinbouw
duurzaam en effectief voorbereid zijn om te kunnen omgaan met de veranderingen in
het klimaat en dat landbouwbodems duurzaam worden beheerd.
Aandacht voor het (regionale) bodem- en watersysteem en de in de vraag genoemde bodem-
en watermaatregelen die boeren kunnen nemen staat hierin centraal. Omdat de effecten
van klimaatverandering per gebied verschillen, denk aan droogte op de hoge zandgronden
en verzilting in de kustgebieden, vraagt het bevorderen van klimaatadaptatie in het
landelijk gebied regionaal maatwerk.
Dit komt tot uiting in de verschillende ondersteunende (kennis)projecten en programma’s,
zoals die van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, publiek-private samenwerkingen
als Klimap (Klimaatadaptatie in de praktijk op de hoge zandgronden) en de regionale
bijeenkomsten die LNV organiseert in samenwerking met de Deltaprogramma’s Ruimtelijke
Adaptatie en Zoetwater.
Vraag 4
In hoeveel categorie 1 natuurgebieden is verdroging (mede) veroorzaakt door ontwatering
of afwatering ten behoeve van de landbouw?
Antwoord 4
In het eindrapport (Bijlage bij Kamerstuk 27 625, nr. 527) van de beleidstafel droogte is als aanbeveling opgenomen om «Grondwateronttrekkingen
bij kwetsbare natuurgebieden in kaart te brengen». Naar aanleiding van deze aanbeveling
wordt er op dit moment een onderzoek uitgevoerd door het IPO, om hier inzicht in te
geven. Dit onderzoek is medio juni afgerond.
Vraag 5
In hoeveel categorie 1 natuurgebieden valt de kwaliteit van het inlaatwater onder
de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
Antwoord 5
De Kaderrichtlijn Water heeft betrekking op alle wateren, waaronder ook kwetsbare
natuurgebieden. Waterinlaat in deze kwetsbare gebieden wordt zo lang mogelijk uitgesteld
omdat gebiedsvreemd water (zoals zilt of zout water in plaats van zoet water) met
bijvoorbeeld zout of nutriënten (meststoffen) kan leiden tot onherstelbare natuurschade,
omdat deze stoffen in sommige gevallen niet of nauwelijks meer uit het watersysteem
kunnen worden gehaald.
Echter, in categorie 1 natuurgebieden kunnen watertekorten ingrijpende, soms onherstelbare
effecten hebben. Tijdens een periode van droogte wordt door de LCW samen met de regionale
waterbeheerder een afweging gemaakt of gebiedsvreemd water ingelaten wordt om (nog)
grotere schade te voorkomen.
Vraag 6
Welke rol hebben nature-based solutions voor het integraal, effectief en duurzaam
aanpakken van maatschappelijke opgaven in het waterdomein, gezien in het NWP natuurlijke
processen en water als leidend principe worden gezien?
Antwoord 6
Nature-based solutions gaan uit van de werking van ecosystemen zelf, hebben vaak voordelen
op meerdere gebieden en zijn daarmee op zich al een invulling van duurzame en integrale
oplossingen voor maatschappelijke opgaven in het waterdomein. Interessante voorbeelden
van nature-based solutions zijn vegetatie of kwelders voor zee- of rivierdijken. Deze
helpen om dijken stabieler te maken en golfontwikkeling te beperken zodat minder dijkverhoging
nodig is. Hermeanderingsprojecten, zoals bij de herinrichting van de Regge in Twente,
helpen om water langer vast te houden in het gebied, om de impact van droogte te verminderen.
Toepassingsmogelijkheden voor nature-based solutions zijn de afgelopen jaren uitvoerig
onderzocht, met vaak positieve resultaten. De verwachting is dat nature-based solutions
steeds meer een rol zullen gaan spelen bij het aanpakken van maatschappelijke opgaven
in het waterdomein.
Vraag 7
Welke stappen moeten wanneer worden gezet om extra gebieden aan te wijzen voor wind
op zee, zodat deze projecten indien gewenst vóór 2030 gerealiseerd kunnen worden bovenop
de huidige routekaart 2030?
Antwoord 7
Zoals aangekondigd in het Ontwerp Programma Noordzee (Bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 2): de ambitie is in een aanvullend ontwerp windenergiegebieden aan te wijzen, waar
5,7 tot 9,7 GW aan windparken voor 2030 is te realiseren. Voor een integrale afweging
is een aantal onderzoeken nodig die zicht geven op het potentieel in deze gebieden
i.r.t. ander gebruik, de ecologische effecten, effecten op scheepvaartveiligheid en
visserij en gevolgkosten. Aanvullend is het nodig meer inzicht te krijgen in de aanlandingsmogelijkheden.
EZK verkent deze mogelijkheden in het kader van VAWOZ (Verkenning Aanlanding Wind
op Zee). Op basis van de informatie die eind september beschikbaar is, streeft het
kabinet ernaar om een besluit te nemen over het aanvullend ontwerp Programma Noordzee.
Vervolgens kan dit ter inzage worden gelegd. Na verwerking van zienswijzen kunnen
de aanvullend aan te wijzen windenergiegebieden worden opgenomen in het definitieve
Nationaal Water Plan/Programma Noordzee 2022–2027.
Vraag 8
Wat maakt dat de biodiversiteitscrisis niet genoemd wordt als samenhangende uitdaging
met betrekking tot de grote wateropgaven?
Antwoord 8
De Ministers van LNV, IenW, BHO, BZK en EZK zijn in 2020 een interdepartementaal programma
versterken biodiversiteit gestart (Kamerstuk 26 407, nr. 136).
Het verbeteren van de ecologie van de Nederlandse wateren maakt integraal onderdeel
uit van de doelen en opgaven in dit NWP. Dit wordt beschreven in o.a. hoofdstuk 2,
6 en 9.1 en is dan ook de reden waarom de achteruitgang van biodiversiteit in het
Ontwerp-NWP niet ook nog bij de uitdagingen die deze opgaven vergroten vermeld staat.
Door middel van inspanningen in en langs het water in programma’s als de KRW (zie
ook de Ontwerp-Stroomgebiedbeheerplannen) en de Programmatische Aanpak Grote Wateren
(PAGW) wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik ben met u eens dat het herstel
van de biodiversiteit wel degelijk een grote uitdaging voor het nationale waterbeleid
en de uitvoering daarvan vormt en zal deze daarom in het definitieve NWP toevoegen
aan de opsomming van samenhangende uitdagingen.
Vraag 9
Op welke manier voorziet u dat de visie voor kringlooplandbouw gaat bijdragen aan
het verbeteren van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater?
Antwoord 9
De visie voor kringlooplandbouw («Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden»,
september 2018) is in 2019 uitgewerkt naar een Realisatieplan Visie LNV (Kamerstuk
32 813, nr. 562) (op weg naar een nieuw perspectief). Het Realisatieplan bevat de beleidsinzet die
een omschakeling stimuleert van voortdurende verlaging van de kostprijs van producten
naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en een zorgvuldig beheer
van bodem, water en natuur. Het Realisatieplan is vanaf 2019 in uitvoering. De beschikbare
middelen voor dit Realisatieplan richten zich op meerdere acties die de landbouw verder
verduurzamen en daarmee ook kwaliteit van grond- en oppervlaktewater verbeteren.
Vraag 10
Op hoeveel hectare grond waar nu bodemdaling plaatsvindt wordt nu de maatregel «functie
volgt peil» (met vernatting) gehanteerd? Welk aandeel van het totale gebied waar bodemdaling
speelt is dat?
Antwoord 10
De hoeveelheid grond waarop de maatregel «functie volgt peil» wordt gehanteerd wordt
door het Rijk niet in zijn totaliteit gemonitord. Met de Regeling specifieke uitkering
impuls veenweiden wordt via regionale veenprogramma’s ingezet op het realiseren van
hogere (grondwater)standen, voor een belangrijk deel op agrarische gronden, in de veenweidegebieden van
de provincies Fryslân, Groningen, Kop van Overijssel, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland.
Dit zijn tevens gebieden waar de bodemdaling in Nederland zich het sterkst manifesteert.
Vraag 11
Is er een doel gesteld voor de grootte van de oppervlakte die vernat moet worden («functie
volgt peil») in gebieden waar bodemdaling speelt? Welk streefjaar is daarvoor geformuleerd?
Antwoord 11
Het Veenplan (Bijlage bij Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 760 heeft als doel om, via het tegengaan van veenbodemdaling in veenweidegebieden, 1
Mton CO2-eq. reductie in 2030 te realiseren. Daarbij wordt overigens niet exclusief naar vernatting
gekeken, maar ook naar alternatieven zoals bijvoorbeeld aanmengen met klei. Met het
Veenplan wordt ingezet op maatregelen om hogere (grond)waterstanden te realiseren
op ca. 100.000 ha veengrond. Provincies dienen hiervoor provinciale veenplannen in.
Vraag 12
Op welke manier worden bewoners en ondernemers in gebieden met bodemdaling verleid
om deel te nemen of akkoord te gaan met vernatting/maatregelen ten behoeve van «functie
volgt peil»? Worden hiertoe ook verplichtingen gesteld of wordt dit overwogen?
Antwoord 12
Er is geen sprake van verplichtingen. Ondernemers en bewoners worden verleid met passende
compenserende maatregelen. Implementatie van het Veenplan vindt plaats via een gebiedsgerichte
aanpak onder regie van de provincies. In deze processen worden ook de inzet van de
beschikbare fondsen uit het klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) en mogelijkheden voor koppelingen aan andere opgaven zoals voor landschap, biodiversiteit
en klimaatopgaven, meegenomen. De uitkomsten zijn afhankelijk van het doorlopen proces,
het gekozen toekomstperspectief vanuit het gebiedsgerichte maatwerk en het individuele
onderhandelingsresultaat met de betrokken agrariërs en bewoners (Kamerstuk 32 813, nr. 562).
Vraag 13
Is het doel voor nul emissies van bestrijdingsmiddelen in 2030 afrekenbaar? Zo ja,
hoe? Zijn er tussendoelen geformuleerd
Antwoord 13
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Bijlage bij Kamerstuk
27 858, nr. 518) bevat de tussendoelen en het einddoel «nagenoeg geen emissies». Voor de KRW is het
doel geen normoverschrijdingen in 2027. In www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl worden jaarlijks monitoringsresultaten gepubliceerd. Er zal elk jaar een monitoring
plaatsvinden om te kijken of de voorgenomen acties uit het uitvoeringsprogramma gerealiseerd
zijn, de transitie op koers ligt en de tussendoelen en randvoorwaarden van de transitie
gehaald worden. Als uit de monitoring blijkt dat de transitie niet op koers ligt,
dan zal tijdig bijgestuurd worden via bijvoorbeeld het maken van aanvullende afspraken.
Vraag 14
Moet medegebruik niet ook verenigbaar zijn met de natuurdoelen van de betreffende
wateren, of alleen de waterdoelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Medegebruik moet ook verenigbaar zijn met de te beschermen natuur van de betreffende
wateren. De tekst in het definitieve NWP zal hierop verduidelijkt worden.
Vraag 15
Op hoeveel hectare zou, wanneer een natuurlijk grondwaterpeil aangehouden zou worden,
landbouwproductie niet meer mogelijk zijn? Op hoeveel hectare zouden alleen natte
teelten mogelijk zijn? Welk aandeel van de totale landbouwgrond is dat?
Antwoord 15
Zoals in het antwoord bij vraag 10 is aangegeven is er in vrijwel geheel Nederland
geen «natuurlijk grondwaterpeil» aan te geven: zonder peilbeheer zouden grote delen
van Nederland onder water lopen. Middels peilbeheer wordt water afgevoerd of vastgehouden
met het oog op het faciliteren van de gewenste functie, waaronder ook natte natuur.
Vernattingsmaatregelen die genomen worden, zijn gericht op het realiseren van hogere
(grond)waterstanden, zowel onder agrarische percelen met het oog om de huidige landbouwfunctie
te kunnen blijven continueren, dan wel over te stappen op natte teelten of landbouwgrond
om te zetten naar natte natuur.
Vraag 16
Welke instantie beslist op welk peil de grondwaterniveaus worden gesteld? Kunnen agrariërs
of landbouworganisaties daar bezwaar tegen maken of invloed op uitoefenen? Zo ja,
op welke manier?
Antwoord 16
Er is geen instantie die grondwaterniveaus of grondwaterpeilen vaststelt. Waterschappen
voeren het peilbeheer uit via het vaststellen van oppervlaktewaterpeilen. Dit doen
ze door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streef/stuwpeilen
(hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen
wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing
aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast, maar
nemen de gevolgen van de oppervlaktewaterpeilen op grondwater wel mee in de afwegingen.
Voor een peilbesluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing. Iedereen kan hierbij een zienswijze indienen bij
het bevoegd gezag (het waterschap).
Vraag 17
Wat zijn de doelen van de KRW voor 2027 en verwacht u dat Nederland deze doelen zal
halen? Wat zijn de consequenties indien deze doelen niet gehaald worden?
Antwoord 17
De doelen van de Kaderrichtlijn Water staan in de Ontwerp-Stroomgebiedbeheerplannen
2022–2027 en bijbehorende achtergronddocumenten. [Ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 – Helpdesk water].
In 2027 moeten alle benodigde maatregelen zijn uitgevoerd die leiden tot doelbereik
voor de KRW. De afgelopen jaren is de waterkwaliteit op veel plaatsen verder verbeterd,
maar nog niet overal in Nederland zijn alle doelen voor de Kaderrichtlijn Water in
zicht. Er zijn regionale verschillen in de resterende opgave. In delen van het land
komen de doelen echt in zicht. Met name in het Maasstroomgebied ligt nog een flinke
uitdaging als het gaat om meststoffen. Op dit moment wordt een ex ante analyse van
de Ontwerp-Stroomgebiedbeheerplannen uitgevoerd, die dit najaar afgerond zal worden
en inzicht zal geven in de mate van doelbereik. Vanwege de grote samenhang wordt dit
in combinatie met de plan-MER van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn uitgevoerd.
Vraag 18
Welke structurele aanpassingen in de landbouw zijn nodig in het Maasstroomgebied om
de doelen van de Nitraatrichtlijn te halen? Wanneer voorziet u in de uitvoering van
deze structurele aanpassingen?
Antwoord 18
In delen van het Maasstroomgebied zijn er flinke uitdagingen om de doelen van de Nitraatrichtlijn
te halen, bijvoorbeeld omdat de bestaande landbouwstructuur niet goed aansluit op
de uitspoelingsgevoeligheid van de ondergrond. Een voorbeeld is de teelt van uitspoelingsgevoelige
gewassen zoals prei op uitspoelingsgevoelige gronden. Het doorvoeren van aanpassingen
is echter een complex vraagstuk dat niet alleen in landelijk beleid (7e nitraatactieprogramma)
maar ook in regionaal verband moet worden afgewogen. De uitkomsten van de Milieueffectrapportage
van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de ex-ante analyse van de Stroomgebiedsbeheerplannen
vanuit de Kaderrichtlijnwater kunnen hieraan bijdragen.
Vraag 19
Wat voor aanvullende kennis is nodig voor het vergroend uitvoeren van de integrale
waterveiligheidsopgaven?
Antwoord 19
Een groot deel van de PAGW-projecten (2e tranche) (Kamerstuk 27 625, nr. 476) worden uitgevoerd in samenwerking met HWBP-projecten. Rijkswaterstaat (rijk) en
waterschap (regio) gaan samen aan de slag en combineren de werkzaamheden in één aanlegproject.
Kennisvragen die daarbij aan de orde zijn: welke lessen trekken we uit de samenwerking,
hoe werkt de combinatie van doelen? Daarnaast kan natuurontwikkeling (PAGW) – afhankelijk
van het ontwerp en de locatie – bijdragen aan waterveiligheid (HWBP). Vooroevers en
eilanden remmen de golfoploop. Trintelzand en Houtribdijk, maar ook kwelderontwikkeling
zijn daarvan voorbeelden. Kennisvragen die daarbij aan de orde zijn: komt de verwachte
bijdrage van natuur aan waterveiligheid in praktijk ook uit? Hoe duurzaam (denk aan
erosie) is deze manier van dijkversterking? Daarnaast betreft het kennis over de gevolgen
van klimaatverandering op natuur met een waterkerende functie (bv. vooroevers, kwelders),
omdat deze minder kunnen gaan werken als afvoeren en/of waterpeilen veranderen.
Vraag 20
Heeft u in beeld gebracht hoe het bieden van ruimte aan natuur kan helpen om hydrologische
systemen te herstellen door de sponswerking van de natuur?
Antwoord 20
Duurzame water- en bodemsystemen zijn een randvoorwaarde voor het meer ruimte kunnen
bieden aan natuurlijke processen en natuur in een gunstige staat te kunnen brengen.
Algemeen onderkend is dat een goede sponswerking van de bodem (in landelijk en stedelijk
gebied) bijdraagt aan de aanvulling van het grondwater onder en rondom natuurgebieden.
In en rondom watersystemen liggende natuurgebieden kunnen dus ook water vasthouden
en zo bijdragen aan veerkrachtigere watersystemen. Hoe groter die natuurgebieden hoe
groter hun bijdragen aan het herstel van watersystemen.
Via gebiedsgerichte uitvoering van beleid zal duidelijk worden waar en hoe dat geëffectueerd
kan worden.
Vraag 21
In hoeverre kan het voorliggende Nationaal Waterplan beschouwd worden als een stap
naar het volwaardig inpassen van nature-based solutions, «natuurlijke klimaatbuffers»
en «building with nature» in het waterbeleid?
Antwoord 21
Eerdere proeven met nature-based solutions hebben gunstige resultaten laten zien.
Het voorliggende Nationaal Water Programma kan beschouwd worden als een volgende stap
naar het volwaardig inpassen van nature-based solutions, «natuurlijke klimaatbuffers»
en «building with nature» in het waterbeleid. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vraag 22
Wanneer worden de «Actielijnen klimaatadaptatie natuur» gepubliceerd?
Antwoord 22
De Kamer zal na de zomer worden geïnformeerd over de actielijnen klimaatadaptatie
natuur, het onderliggende rapport en de doorwerking.
Vraag 23
Kan het verlagen van mestgift een nuttige maatregel zijn om uitspoeling van meststoffen
te voorkomen? Zo ja, zal deze maatregel deel worden van het Programma?
Antwoord 23
Het verlagen van de mestgift zorgt voor een vermindering van input van nutriënten.
Echter, minder mest kan ervoor zorgen dat het gewas slechter gaat groeien en daarmee
minder nutriënten opneemt. Het verlies van nutriënten naar het milieu neemt daarmee
niet evenredig af met de aanscherping van de gebruiksnorm. De gebruiksnormen in Nederland
zijn sinds het begin van het mestbeleid sterk aangescherpt. In de zuidelijke zandregio
en de lössregio is daar sinds 2015 voor uitspoelingsgevoelige teelten een extra korting
bovenop gekomen van 20%. Een verdere verlaging leidt daarbij direct tot slechtere
groei, vermindering van productie en daarmee inkomsten voor de boer. Welke maatregelen
worden opgenomen in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt komende maanden uitgewerkt. Het verlagen van
de gebruiksnorm kan in specifieke omstandigheden en bij specifieke teelten een maatregel
zijn die kan worden overwogen.
Vraag 24
Welke maatregelen worden voor de landbouw genomen specifiek voor de KRW, die niet
al genomen zouden worden in het kader van de Nitraatrichtlijn? Zijn deze maatregelen
verplicht of vrijwillig voor de sector?
Antwoord 24
De Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn zijn sterk verweven. De Nitraatrichtlijn
richt zich specifiek op de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater vanuit de
land- en tuinbouw. Het beperkt zich niet tot nitraat in grondwater, maar ook op het
voorkomen en tegengaan van eutrofiering van oppervlaktewater (inclusief kust- en overgangswateren),
waarmee met name fosfaat wordt geadresseerd. De Kaderrichtlijn Water richt zich op
nutriënten, maar ook op de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen
en op ecologisch herstel. Maatregelen die genomen worden in het kader van de actieprogramma’s
Nitraatrichtlijn dragen direct bij aan het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn
Water. Naast de voor de KRW verplichte maatregelen op het terrein van o.a. gewasbeschermingsmiddelen
kunnen aanvullend vrijwillige maatregelen genomen worden die zich specifiek richten
op ecologische doelen, zoals ecologisch slootbeheer en bovenwettelijke maatregelen
(bijvoorbeeld vanuit Deltaplan Agrarisch Waterbeheer) om te voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen
in het water terecht komen.
Vraag 25
Wanneer voorziet u besluitvorming over een meer verplichtend spoor, indien wordt geconcludeerd
dat het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) onvoldoende resultaat heeft geboekt?
Antwoord 25
Uitvoering van DAW wordt nauwlettend en landelijk eenduidig gemonitord. Op basis van
verkregen monitoringsresultaten wordt in 2024 een evaluatie afgerond. Aan de hand
hiervan zal in overleg met de betrokken partijen en medeoverheden worden vastgesteld
waar DAW volstaat en of eventueel verplichtende maatregelen nodig zijn om doelen te
halen.
Vraag 26
Welke instantie zou de klimaatrisico’s voor de landbouw moeten verzekeren? Dient dit
te worden gedaan met publiek geld? Heeft u een schatting gemaakt van de kosten hiervan?
Antwoord 26
Verzekeren voor klimaatrisico’s van structurele veranderingen, zoals bijvoorbeeld
de toenemende verzilting is niet aan de orde.
Voor de risico’s van vaker verwacht extreem weer (zoals hagel, wateroverlast door
hevige regen en droogte) is in Nederland is de Brede weersverzekering ontwikkeld in
samenwerking met verzekeraars en sectororganisaties.
Er is sinds 2010 elk jaar sprake van een behoorlijke groei van de deelname aan de
Brede weersverzekering.
De omvang van verzekeringsportefeuilles is echter nog niet zo groot dat deze zonder
premiesubsidie van de overheid (totaal EU-GLB plus nationaal € 17,5 mln./ jaar) zelfstandig
in de markt kan voortbestaan. De beleidslijn is om het product de komende jaren op
dit constante subsidieniveau de gelegenheid te geven verder te groeien qua aantal
deelnemende bedrijven en verzekerde hectares – d.w.z. doorgroei met een afnemend aandeel
premiesubsidie per verzekerde eenheid.
Aanvullend wordt publiek geld ingezet om de landbouw klimaatadaptief te maken en het
overstromingsrisico voor landbouwgronden te beperken.
Vraag 27
Hoeveel publiek geld is reeds ingezet voor technieken tegen bodemdaling, zoals innovatieve
ophoogtechnieken en drainagesystemen? Hoeveel geld is besteed aan uitkoop en/of verplaatsing
van boerenbedrijven ten behoeve van vernatting?
Antwoord 27
Overheden nemen al heel lang maatregelen om de gevolgen van (met name ongelijkmatige)
bodemdaling te voorkomen of om te gaan met nadelige gevolgen van hoge grondwaterstanden.
Bijvoorbeeld bij aanleg van infrastructuur, bouwrijp maken van woonwijken of ophogen
van (landbouw)percelen. De kosten hiervoor maken onderdeel uit van de exploitatie
en het beheer en onderhoud. Onderdeel hiervan kunnen innovatieve ophoogtechnieken
zijn of drainage- en/of infiltratiesystemen zijn. Er bestaat daarmee geen landelijk
overzicht van de hoeveelheid publiek geld die is ingezet voor technieken tegen bodemdaling.
Vernatting betekent ook niet altijd dat boerenbedrijven moeten worden uitgekocht en/of
verplaatst. Vernatting kan plaatsvinden met behoud van de bestaande agrarische functies,
dan wel door over te stappen op natte teelten of landbouwgrond om te zetten naar natte
natuur. Er is geen specifiek landelijk overzicht van de hoeveelheid geld die in dit
kader is besteed aan uitkoop of verplaatsing van boerenbedrijven ten behoeve van vernatting.
Vraag 28
Wordt het onderscheid in effect op waterkwaliteit en waterveiligheid, respectievelijk
ecologische effecten ook gemaakt als er sprake is van een natuurgebied? Zo ja, waarom?
Antwoord 28
Bij het effect op waterkwaliteit en andere ecologische effecten wordt altijd rekening
gehouden met de eisen die worden gesteld op basis van Europese richtlijnen, zoals
de Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Kaderrichtlijn Water
geldt voor al het water. De Vogel- en Habitatrichtlijn stellen onder meer specifieke
eisen voor natuurgebieden, dus de criteria zijn daar strenger.
Vraag 29
Is er onderzoek gaande naar het gebruik van drinkwater door datacenters?
Antwoord 29
De waterbedrijven zijn primair verantwoordelijk voor het bijhouden van informatie
over de waterleveringen aan datacenters in hun voorzieningsgebied.
Op nationaal niveau, aggregeert het CBS de gegevens voor drinkwatergebruik, oppervlaktewatergebruik
en grondwater. Deze gegevens worden gepubliceerd op StatLine – Watergebruik bedrijven en particuliere huishoudens; nationale rekeningen
(cbs.nl). Dit betreft een schatting tot en met het jaar 2019 die volgens het CBS niet heel
erg nauwkeurig is en het is daarom lastig om met deze gegevens harde uitspraken te
doen. Het CBS heeft aangegeven dat er een project loopt om de data te actualiseren.
De resultaten hiervan worden volgend jaar verwacht.
Vraag 30
Welke chemicaliën worden toegevoegd aan het water om de datacenters te koelen? Hoeveel
chemicaliën worden toegevoegd?
Antwoord 30
Als datacenters afvalwater willen lozen, vragen ze een vergunning aan of doen een
melding bij het bevoegd gezag. Voor lozen op oppervlaktewater is dit het waterschap
of Rijkswaterstaat. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente
of Provincie. Bij de vergunningaanvraag zal de aanvrager inzicht moeten geven in welke
chemicaliën er in het te lozen water zitten. Voor de behandeling van het koelwater
kunnen antikalkmiddelen, corrosieremmers en biociden worden gebruikt. Naar de omvang
van het gebruik in koelwatersystemen, waaronder ook datacenters, voert Rijkswaterstaat
onderzoek uit.
In zijn algemeenheid geldt dat het bevoegd gezag alleen een vergunning afgeeft als
de waterkwaliteit van het ontvangende water niet verslechtert. Dus mogelijke negatieve
effecten van een lozing, en mogelijke mitigerende maatregelen zoals zuivering worden
onderzocht en meegenomen in de vergunningaanvraag.
Het gebruik van additieven in koelwater voor datacenters verschilt per situatie. Het
is afhankelijk van het soort koeling en de bron van water. In oppervlaktewater zitten
over het algemeen meer voedingsstoffen voor micro-organismen, die in een koelinstallatie
voor aangroei en verstopping kunnen zorgen. Wanneer water van drinkwaterkwaliteit
wordt gebruikt is dat veel minder het geval en kan met minder, of in bepaalde gevallen
geen, additieven worden gekoeld.
Vraag 31
Welke alternatieve technieken zijn er wereldwijd om datacenters te koelen?
Antwoord 31
We hebben geen volledig overzicht van technieken die over de gehele wereld worden
gebruikt. Veelvoorkomende koeltechnieken in Nederland die geen water geleverd door
een waterbedrijf gebruiken, zijn:
– Vrije koeling met buitenlucht: In een groot deel van het jaar is het in Nederland koel genoeg om gebruik te maken
van vrije koeling. Op erg hete dagen is aanvullende koeling nodig.
– Warmte-/koudeopslag (WKO): Veel datacenters in Amsterdam gebruiken WKO. Dit heeft geen waterverbruik (wel grondwatercirculatie
maar onttrokken water wordt weer geïnjecteerd). Wordt vaak gecombineerd met vrije
koeling.
– Oppervlaktewater of industriewater: Voorbeelden zijn het beoogde datacenter in Zeewolde (oppervlaktewater) en in de Eemshaven
(recent omgeschakeld van drinkwater naar industriewater).
– Toepassing van innovatieve technieken: Bijvoorbeeld vortextechnologie, waarmee het gebruik van allerlei hulpstoffen tot
vrijwel nihil wordt teruggebracht.
Vraag 32
Welke bijdrage leveren de eigenaren van de datacenters aan de veiligheid? Reinigen
zij het afvalwater? Betalen zij mee aan de reiniging? Zo ja, hoeveel?
Antwoord 32
De toestemming om onder voorwaarden te kunnen lozen wordt via een vergunning geregeld
(zie ook vraag 30). Als een directe lozing op oppervlaktewater of riool niet mogelijk
is vanwege samenstelling of hoeveelheid afvalwater, dan zal het datacenter zelf het
afvalwater moeten zuiveren voordat het water geloosd wordt.
Net als andere lozingen is een datacenter dat afvalwater loost op het riool of oppervlaktewater
heffingsplichtig voor de zuiveringsheffing of de verontreinigingsheffing die door
de zuiveringsbeheerder of waterbeheerder wordt opgelegd. De hoogte van een heffingsaanslag
wordt bepaald door de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater, en de kosten
die per vervuilingseenheid gerekend worden.
Vraag 33
Hoeveel publiek geld gaat er naar datacenters? Waaraan wordt dat uitgegeven?
Antwoord 33
Er gaat geen rijksgeld naar datacenters.
Vraag 34
Welke regelgeving is er op het gebied van datacenters en watergebruik?
Antwoord 34
Voor de onttrekking van water afkomstig uit oppervlaktewater of grondwater zal een
datacenter (afhankelijk van de grootte van de onttrekking) een vergunning in het kader
van de Waterwet moeten aanvragen. Als gebruik van water geleverd door een drinkwaterbedrijf
wordt voorzien zal het drinkwaterbedrijf moeten beoordelen of dit mogelijk is.
Hoeveel koelwater in een datacenter wordt gebruikt is sterk afhankelijk van het soort
koelsysteem en de omvang van het te koelen proces. Het is aan het bevoegd gezag om
een afweging te maken of er gebruik wordt gemaakt van de Best Beschikbare Technieken
(BBT). Zaken die hier een rol spelen zijn onder andere energieverbruik, waterverbruik,
techniekkeuze en koelmedium. Europees zijn voor bedrijven die vallen onder de Richtlijn
industriële emissies (2010/75/EU) afspraken gemaakt in de BREF koelsystemen. BREF
staat hierbij voor «referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken
voor industriële koelsystemen». Dit document is beschikbaar als onderdeel van de eerdergenoemde
beoordeling-systematiek voor koelwaterlozingen. Het is daarnaast mogelijk dat, afhankelijk
van de situatie, de regelgeving betreffende legionellapreventie van toepassing zou
kunnen zijn op een datacenter. Het voornemen is dat de BREF koelwater in 2021 en 2022
wordt herzien.
Lozingen van afvalwater zijn in principe algemeen geregeld. De regels voor de meeste
directe en indirecte lozingen staan in drie algemene maatregelen van bestuur (AMvB's).
Namelijk het Activiteitenbesluit, het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het
Besluit lozen buiten inrichtingen. Wanneer een lozing van afvalwater niet algemeen
is geregeld, is er een waterlozingsvergunning nodig.
Vraag 35
Hoe waarborgt u dat meekoppelkansen in de verkenning en planuitwerking al voldoende
in beeld zijn, zodat participatie tijdens de uitvoering geen lege huls wordt?
Antwoord 35
In de fasen van verkenning en planuitwerking worden verschillende oplossingsrichtingen
voor een wateropgave in beeld gebracht en uitgewerkt, waarbij veelal gebiedsgericht
wordt gekeken naar meekoppelkansen. Dat gebeurt rond projecten samen met bestuurlijke,
maatschappelijke partijen en burgers, bijvoorbeeld in ontwerpateliers. Maar er zijn
meer voorbeelden. Bij een groot uitvoeringsprogramma als het HWBP wordt het ontwerpprogramma
van de versterkingen jaarlijks aan gemeenten en provincies voorgelegd, via de gebiedsoverleggen
van het Deltaprogramma. Op deze wijze kunnen zij tijdig meekoppelkansen identificeren
en bezien of op termijn kansen ontstaan voor gecombineerde oplossingen. In het programma
Integraal Rivier Management wordt samen met bestuurlijke partners met een integrale
visie en een samenhangende aanpak toegewerkt naar een duurzaam beheer van de rivieren,
met het oog op alle functies die in het rivierengebied een plek vragen.
De Spelregels van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport, beschrijven
de werkwijze om te zorgen dat meekoppelkansen in beeld worden gebracht. Zie hiervoor
de toelichting bij de aanbieding aan uw Kamer van de Spelregels MIRT in 2016 (Kamerstuk
34 550 A, nr. 19, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-A-19.html) en in de Spelregels MIRT zelf (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-790167.pdf). Bij MIRT-projecten worden deze spelregels gevolgd om te zorgen dat er voldoende
aandacht is voor het identificeren van meekoppelkansen.
Vraag 36
Hebben lozingen van bepaalde stoffen ook invloed op het mogelijk niet bereiken van
een goede chemische toestand in water in 2027? Zo ja, welke?
Antwoord 36
Wanneer de goede chemische toestand niet wordt bereikt, onderzoekt Rijkswaterstaat
(als bevoegd gezag en beheerder) steeds welke emissiebronnen en -routes, inclusief
aanvoer vanuit het buitenland, daarvan de mogelijke oorzaak zijn. Gebruik en daarmee
ook de lozing van stoffen zoals kwik en andere metalen, PFOS, PAKS’s en een aantal
bestrijdingsmiddelen, is veelal al lang verboden, maar de stoffen komen vanuit het
verleden nog wel in te hoge gehalten voor in het milieu. Bij vergunningverlening van
lozingen wordt gecontroleerd of de beste beschikbare technieken worden toegepast om
de lozingen te reduceren en wordt de immissietoets gebruikt om te controleren of een
lozing niet tot normoverschrijding leidt.
Vraag 37
Wat is er nodig om een goede chemische toestand toch te bereiken in 2027?
Antwoord 37
Deze vraag interpreteren we als een vervolg op vraag 36. De genoemde stoffen die de
norm overschrijden, komen door historische belasting wijdverspreid voor in het milieu
en hebben de eigenschap dat ze nog lang in het milieu aanwezig blijven. De maatregelen
die worden genomen leiden er naar verwachting toe dat het aantal normoverschrijdingen
in 2027 is verminderd. Er zijn evenwel geen reële maatregelen te bedenken die ervoor
zorgen dat in 2027 voor alle stoffen aan de norm wordt voldaan.
Vraag 38
Kan in een overzicht worden weergegeven welke maatregelen denkbaar zijn om de effecten
van de klimaatverandering te verminderen?
Zou bijvoorbeeld het vasthouden van water ten behoeve van droogte periodes zo'n maatregel
kunnen zijn?
Antwoord 38
Het verminderen van de effecten van klimaatverandering op natuur en ecologische waterkwaliteit
vraagt om zowel maatregelen om water langer vast te houden, als om maatregelen om
natuur en ecologie zelf robuuster te maken. Alleen een combinatie van die twee zal
het gewenste effect opleveren.
De ervaringen van de droge zomers van 2018 en 2019 hebben laten zien dat de bestaande
infrastructuur in het hoofdwatersysteem slimmer en flexibeler ingezet kan worden om
water efficiënter vast te houden en verdelen. Door gericht te sturen op de zoetwaterbuffers
en -zones ontstaat meer ruimte voor natuur en ecologie.
Een gevarieerder inrichting van de grote wateren (KRW, PAGW) met meer geleidelijke
overgangen tussen land en water en tussen zoet- en zoutwater, kunnen natuur en ecologie
bijvoorbeeld robuuster maken, waardoor die beter mee kunnen bewegen met de klimaatverandering.
Vraag 39
Kan Rijkswaterstaat, in de onder haar beheer vallende Natura 2000-gebieden, sturen
op een goede chemische en ecologische toestand door middel van vergunningverlening?
Welk overheidsorgaan kan voor specifiek het Waddengebied, en de daarin gelegen Natura
2000-gebieden, sturen op het reguleren van het gebruik nu er zoveel verschillende
overheden bevoegd zijn tot het verlenen van diverse vergunningen en toestemming voor
gebruik?
Antwoord 39
De chemische en ecologische toestand wordt met name in het kader van de Waterwet gereguleerd
(bijvoorbeeld onttrekkingen en lozingen).
Rijkswaterstaat stelt de N2000 beheerplannen op.
In alle Rijkswateren zijn verschillende wetten van toepassing met daarbij behorende
vergunningenstelsels en bevoegde gezagen. Er is niet één bevoegd gezag, maar de Omgevingswet
beoogt wel om tot vereenvoudiging te komen. Het N2000 beheerplan is het juridische
instrument dat de deelnemende overheden bindt om de regulerende maatregelen, waarmee
is ingestemd, daadwerkelijk uit te voeren (artikel 2.3 lid 3 Wet Natuurbescherming).
Voor het Waddengebied is er sinds 2020 een governance structuur met een Bestuurlijk
Overleg Waddengebied gericht op strategische besluitvorming voor het beleid, een Beheerautoriteit
Waddenzee om beheeractiviteit beter op elkaar af te stemmen en een Omgevingsberaad
Waddengebied welke vanuit de stakeholders advies geeft over beleid. De Beheerautoriteit
Waddenzee heeft de opdracht om de opdrachtgevers en beheerders van de Waddenzee te
faciliteren om te gaan werken als waren zij één opdrachtgever en als waren zij één
beheerder. Dit doen zij ook voor het beheeraspect vergunningverlening over de drie
soorten beheer (natuur, water en vis). Op dit moment wordt er een quick scan vergunningverlening
uitgevoerd waarin op hoofdlijnen conclusies en aanbevelingen gedaan worden om te komen
tot het werken als waren de beheerders (de bevoegde gezagen) één vergunningverlener.
Dit binnen de bestaande verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bevoegde gezagen.
Vraag 40
Klopt het dat er momenteel spuitvrije zones (voor bestrijdingsmiddelen) langs oppervlaktewater
zijn? Hoe breed zijn die randen? Op welke wettelijke grondslag zijn deze zones gebaseerd
en welke instantie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving?
Antwoord 40
Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gebaseerd op de Wet milieubeheer
en de Waterwet, zijn teelt- en spuitvrije zones langs oppervlaktewater aangewezen
(artikelen 3.79 tot en met 3.83 gaan over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
bij de teelt van gewassen in de open lucht). De teeltvrije zones variëren per teelt/gewas.
Voor neerwaarts bespoten gewassen is de teeltvrije zone ten minste 0,5–1,5 meter.
Voor op- of zijwaarts bespoten boomkwekerij gewassen geldt ten minste 5,0 meter. De
teeltvrije zone bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten is
ten minste 3,0–4,5 meter afhankelijk van de gehanteerde driftreductietechniek. Daarnaast
geldt er voor op kaart aangewezen beschermingswaardige beken een teelvrije zone van
5 meter. Op naleving van deze teeltvrije zones wordt toezicht gehouden door de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit, de Waterschappen en Rijkswaterstaat.
Vraag 41
Kunt u toelichten op welke «langetermijnmaatregelen voor mest- en gewasbeschermingsmiddelen»
hier wordt gedoeld?
Antwoord 41
Uiterwaarden staan in bepaalde delen van het jaar onder water, waardoor door de landbouw
gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen direct in het oppervlaktewater
terechtkomen. Daarom werkt Rijkswaterstaat aan het laten beëindigen van het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan
de actie uit de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater «Opnemen van voorschriften
over beperking van het gebruik van mest en gewasbeschermingsmiddelen in nieuwe pachtovereenkomsten».
Vraag 42
Hoe wordt een keuze gemaakt, als de toenemende vraag naar biomassa als bouwmateriaal
of energiebron botst met doelstellingen voor biodiversiteit, wanneer deze twee doelstellingen
een ander type beheer vragen?
Antwoord 42
Naast hoogwaterveiligheid zijn de N2000 doelen randvoorwaardelijk voor Rijkswaterstaat.
Bij het beheer wordt dus niet ingezet op het maximaliseren van stromen biomassa. Rijkswaterstaat
streeft wel naar het hoogwaardig hergebruiken van biomassastromen die voortkomen uit
het regulier beheer.
Vraag 43
Wordt in de komende planperiode ook gekeken naar de uitfasering van schelpenwinning
uit de Unesco Werelderfgoed Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 43
Op de schelpenwinning in de Waddenzee zijn de Beleidsregels Ontgrondingen in Rijkswateren
van toepassing.
In de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Bijlage bij Kamerstuk 29 684, nr. 210) is vastgelegd dat wordt bekeken of het wenselijk en mogelijk is de schelpenwinning
in de Waddenzee en de Noordzeekustzone af te bouwen en daarvoor elders alternatieven
te zoeken. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan, zal doorvertaling plaats vinden
naar de beleidsregels die vooralsnog ongewijzigd van kracht blijven evenals de daarop
gebaseerde ontgrondingsvergunningen voor de schelpenwinning in de Waddenzee en de
Noordzeekustzone.
Vraag 44
Wat is de definitie van duurzame visserij?
Antwoord 44
Er is geen eensluidende definitie van duurzame visserij. In de Visie Landbouw, natuur
en voedsel: waardevol en verbonden (september 2018) is aangegeven dat duurzame visserij
vereist dat natuur en economie met elkaar in balans zijn en blijven. Duurzame visserij
kent een duurzaam bestandbeheer, is selectiever (minder ongewenste bijvangst), zorgt
voor minder bodemberoering en heeft minder uitstoot.
Vraag 45
Hoe wordt in een Natura 2000-gebied de afweging gemaakt tussen visserijbelangen en
natuurbelangen, waar deze met elkaar botsen?
Antwoord 45
In Natura 2000 gebieden is sprake van een strikte bescherming van de voor het gebied
aangewezen natuurwaarden, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. De aanwijzing
van de natuurwaarden met instandhoudingsdoelen van een N2000 gebied, kan uitsluitend
op ecologische gronden plaatsvinden en zijn dus niet onderwerp van een bredere belangenafweging.
Alle activiteiten die potentieel significante effecten op de aangewezen natuurwaarden
hebben, zijn bovendien vergunningplichtig (dit geldt niet voor de beroepsvisserij
op de EEZ). De Minister van LNV óf provincie is, afhankelijk van het type visserij,
bevoegd gezag voor de vergunningverlening. Een vergunning kan alleen, zo nodig onder
voorwaarden, verleend worden wanneer geen enkele twijfel bestaat dat de aangevraagde
activiteit géén achteruitgang van de door de aanwijzing van het N2000 gebied beschermde
waarden veroorzaakt en het bereiken van de instandhoudingsdoelen niet in de weg staat.
Naarmate er meer precieze wetenschappelijke informatie beschikbaar komt over de effecten
van visserijactiviteiten op de instandhoudingsdoelen kan deze beoordeling beter gemaakt
worden.
Samenwerking tussen overheid, visserijsector en natuurorganisaties is daarom van groot
belang. De visserijsector, de natuurorganisaties en LNV hebben bijvoorbeeld akkoorden
ondertekend over de bescherming van Natura 2000-gebieden in de kustwateren (Visserij
in Beschermde Gebieden, VIBEG) en op de Exclusieve economische zone (Fisheries in
Marine Protected Areas, FIMPAS). In deze akkoorden zijn visserijbelangen en natuurbelangen
afgewogen. Op basis daarvan worden nu ook visserijmaatregelen voor deze N2000 gebieden
getroffen.
Vraag 46
Is al duidelijk in welke Natura 2000-gebieden deze problemen spelen? Zo ja, in welke
gebieden is dat? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wel duidelijk wordt?
Antwoord 46
Ja, dat blijkt uit de beheerplannen Natura 2000 (Bijlag bij Kamerstuk 32 548, nr. 3). Overal waar visserij plaatsvindt kan dit botsen met de natuurbelangen. Dat laatste
is uiteraard mede afhankelijk van de N2000 instandhoudingsdoelen van een gebied. In
veel gevallen kan de visserij doorgaan door te voldoen aan voorwaarden uit het N2000
beheerplan. In andere gevallen kan een vergunning verleend worden.
Vanuit het perspectief van de Natura 2000 doelen kan er sprake zijn van botsende belangen
in alle Rijkswateren (Noordzee, Waddenzee, IJsselmeergebied, Deltawateren, Grote Rivieren).
Dat is momenteel volgens het beheerplan N2000 in het beheergebied van Rijkswaterstaat
momenteel níet aan de orde in:
• Oude Maas
• Grensmaas
• Maas bij Eijsden
• Noord-Hollands Duinreservaat (voortouwnemer provincie Noord-Holland)
• Uiterwaarden Lek (voortouwnemer provincie Utrecht)
• Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (voortouwnemer provincie Overijssel)
• Loevesteijn Pompveld & Kornsche Boezem (voortouwnemer Noord-Brabant
• Voornes Duin (voortouwnemer Zuid-Holland)
• Zwin & Kievittepolder (voortouwnemer Zeeland)
• Manteling van Walcheren (voortouwnemer Zeeland)
• Kop van Schouwen (voortouwnemer Zeeland)
• Oeffelter Meent (voortouwnemer Noord-Brabant)
• Maasduinen (voortouwnemer Limburg)
• Zelderscher Driesen (voortouwnemer Limburg)
• Swalmdal (voortouwnemer Limburg)
• Roerdal (voortouwnemer Limburg)
In de overige gebieden heeft visserij negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen
en wordt visserij (in de ruimste betekenis van het woord) gereguleerd in het beheerplan,
geldt een vergunningplicht of zijn andere visserijmaatregelen van toepassing.
Vraag 47
Wordt bij de aanpassing van regelgeving ook gekeken naar aanpassing van de Visserijwet?
Antwoord 47
Het beleid is gericht op verduurzaming van de visserij, waarbij de visserij in balans
is met de draagkracht van het systeem en met de hiervoor geldende natuurdoelstellingen.
De instrumentatie van de Visserijwet wordt daarbij ingezet om deze doelstellingen
voor verduurzaming van de visserij te realiseren.
Vraag 48
Zijn er plannen om de Visserijwet te vernieuwen en hierin ook meer natuurdoelen te
verwerken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 48
De Visserijwet heeft primair tot doel de sturing op een duurzame en economisch rendabele
visserij. De sturing en inzet op duurzaamheid draagt daarbij in belangrijke mate bij
het (mede) realiseren van natuurdoelstellingen. Voor de primaire sturing op natuurdoelen
is de Visserijwet echter niet het geijkte juridische kader, maar wordt dit gevormd
door de Wet Natuurbescherming.
Vraag 49
Wordt bij koelwatergebruik ook breder gekeken naar het beperken van schade voor natuurwaarden
dan alleen de visstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welke waarden gaat het dan?
Antwoord 49
Bij het stellen van eisen aan het koelwatergebruik wordt niet alleen gekeken naar
de effecten op de visstand, wat overigens wel de meest gevoelige organismegroep is.
Ook wordt gekeken naar effecten op andere soorten macrofauna (insectengroepen zoals
waterkevers, dansmuggen en libellen, maar ook weekdieren en wormen); de KRW temperatuurnorm
(25 graden C) biedt hiervoor meestal voldoende bescherming.
Vraag 50
Hoe worden verontreinigingen bij de bron nu aangepakt? Hoe is de samenwerking nu tussen
verschillende regio's en landen? Zijn er verbeteringen nodig? Zo ja, is er een plan?
Antwoord 50
Nederland neemt met bovenstroomse partners deel aan internationale alarmeringsorganisaties
voor de Rijn, Maas en Schelde, waarbij procedures zijn afgesproken hoe te handelen
in geval van incidenten. Aanpak bij de bron is bij incidenten in eerste instantie
gericht om verspreiding van verontreiniging te voorkomen. Deze procedures worden regelmatig
getoetst en indien verbeteringen nodig zijn, aangepast.
Vraag 51
Wat voor maatregelen worden er nu al genomen om effecten van klimaatverandering zoveel
mogelijk te verkleinen? Worden andere drukfactoren verminderd, zoals aanbevolen in
het Climate Risk Assessment for Wadden Sea World Heritage property (SF Heron et al.,
2020)?
Antwoord 51
Binnen het Nationale Deltaprogramma zijn regionale uitwerkingen opgesteld waaronder
een voorkeursstrategie voor het Waddengebied.
Tal van maatregelen zijn al uitgevoerd. In het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma
(HWBP) zijn verschillende projecten gerealiseerd waarbij waterveiligheid is gecombineerd
met natuurontwikkeling en in de Project-overstijgende verkenning (POV) Waddenzeedijken
is een aantal innovatieve dijkconcepten en dijkmaterialen verkend. Verder heeft het
programma Kustgenese 2.0 veel kennis opgeleverd over het Waddengebied en de werking
van het zandige systeem.
De komende jaren staan op stapel de dijkversterkingsprojecten Koehol-Lauwersmeer (KLM)
en Lauwersmeer-Vierhuizergat. Voor beide trajecten wordt ook gekeken naar koppelkansen
met de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW).
Aangezien nog veel onduidelijkheden bestaan over de ecologische effecten als gevolg
van klimaatverandering in de Waddenzee zal in het kader van het Uitvoeringsprogramma
bij de Agenda voor het Waddengebied onderzoek worden gedaan naar belangrijke kennisvragen,
waaronder over de invloed van wisselende zoutgehaltes.
Het rapport «Climate Risk Assessment for Wadden Sea World Heritage property» bevat
een eerste set aan aanbevelingen over het verminderen van drukfactoren die in het
overleg met Duitsland en Denemarken over de Waddenzee aan de orde komen. Een van die
drukfactoren betreft de visserij. Zo heeft het Waddenfonds tien miljoen euro gereserveerd
voor het vrijwillig uit de markt nemen van vergunningen van garnalenvissers in het
Waddengebied.
Vraag 52
Waarvoor staan de * en de ** in de tabel op pagina 275?
Antwoord 52
De * en ** zijn abusievelijk niet weggehaald en verwijzen dus nergens meer naar.
Vraag 53
Zijn in het NWP ook lessen meegenomen uit het project Ruimte voor de Rivier? Zo ja,
op welke manier?
Antwoord 53
De toekomstige ontwikkeling van het rivierengebied wordt vormgegeven via het programma
Integraal Riviermanagement (IRM), zoals beschreven in het hoofdstuk Rivieren van het
NWP. Daarin wordt met een integrale visie en een samenhangende aanpak toegewerkt naar
een duurzaam beheer van de rivieren, met het oog op alle functies die in het rivierengebied
een plek vragen, gericht op opgaven en kansen in de periode tot 2050 met een doorkijk
naar 2100. Lessen en ervaringen vanuit het project Ruimte voor de Rivier zijn waardevol
voor de ontwikkeling van het programma IRM en worden daarin meegenomen.
Vraag 54
Wat is precies de relatie van de nieuwe capaciteitsnota om kwetsbare zee- en deltagebieden
te beschermen met dit NWP? Wanneer kan de capaciteitsnota verwacht worden?
Antwoord 54
De capaciteitsnota heeft tot doel aan te geven hoe Rijkswaterstaat is voorbereid op
de taak om milieubedreigende stoffen die na incidenten in de Rijkswateren terechtkomen
op te ruimen. Er is geen directe relatie tussen de capaciteitsnota en het NWP. Het
traject om de nota te actualiseren is opgestart en de geactualiseerde capaciteitsnota
wordt medio 2022 verwacht.
Vraag 55
Hoe worden of hoe kunnen innovatieve waterprogramma’s zoals Panorama Waterland verder
ondersteund worden door het NWP?
Antwoord 55
Het project Panorama Waterland van Vitens is een mooi voorbeeld hoe functies gecombineerd
kunnen worden op een manier die aansluit bij de hydrologie en bodem van een gebied.
Dergelijke pilots kunnen als voorbeeld dienen om maatschappelijke opgaven in een gebied
in samenhang te realiseren. In het drinkwaterbeleid heeft dit de aandacht. De Beleidsnota
drinkwater 2021–2026 (Bijlage bij Kamerstuk 27 625, nr. 530) zet in op voldoende bronnen voor drinkwater ook in de toekomst. De kennis die is
opgedaan in het project Panorama Waterland zal daarbij worden benut. In het algemeen
geldt dat het kabinet grote waarde hecht aan het toepassen van innovatieve oplossingen
voor waterbeheer en water-robuust en klimaatbestendig inrichten. Ondersteuning van
innovatieve programma’s gaat via bestaande kennis- en innovatieprogramma’s (zoals
het topsectorenbeleid) en kunnen bij bewezen succes landen in de uitvoeringsprogramma’s.
Het NWP biedt de inhoudelijke leidraad om innovatieve plannen op hun merites voor
waterbeleid te beoordelen.
Vraag 56
Wanneer verwacht u dat de verkenning naar de beprijzing voor grootverbruikers is afgerond?
In welk stadium bevindt de verkenning zich op dit moment? Wordt in deze verkenning
ook in beeld gebracht welke bezwaren er nog zijn en hoe deze in samenhang met andere
potentiële beleidsinstrumenten zoals heffingen op oppervlaktewateronttrekkingen kunnen
worden verholpen?
Antwoord 56
De verkenning is begin 2021 gestart. De eerste resultaten worden verwacht in het najaar
van 2021. In de verkenning worden de voor- en nadelen van mogelijke maatregelen bekeken.
Met als doel te komen tot een effectieve instrumentenmix gebaseerd op alle potentiële
beleidsinstrumenten.
Vraag 57
Hoe werkt deze dubbele doelstelling die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) staat:
«Om de omgevingskwaliteit te vergroten wil het kabinet dat belangrijke transities
voor de fysieke leefomgeving zodanig worden vormgeven dat ze, met een dubbele doelstelling
bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit of nieuwe kwaliteiten toevoegen, bijvoorbeeld
in de vorm van het combineren van natuur en waterberging en de aanleg van natuurlijke
klimaatbuffers» door in het NWP, de Waterwet, het Deltaprogramma en het Programma
Integraal Riviermanagement (IRM)?
Antwoord 57
Ruimtelijke kwaliteit speelt vooral bij het eerste afwegingsprincipe «Combinaties
van functies gaan voor enkelvoudige functies« in de NOVI. In dat kader noemt de NOVI
denkbare dubbeldoelstellingen. Er is op dit moment geen formele dubbele doelstelling
voor de genoemde programma’s (NWP, Deltaprogramma, IRM). Aansluitend bij de NOVI-afwegingsprincipes
wordt een werkwijze gehanteerd waarbij we zo vroeg mogelijk in het proces meekoppelkansen
onderzoeken. Het benutten van die kansen is mede afhankelijk van de beschikbaarheid
van middelen voor de andere opgaven. In het kader van motie De Groot / Bromet is een
verkenning in voorbereiding hoe de ruimtelijke kwaliteit bij wateropgaven kan worden
versterkt. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Zie ook het antwoord op vraag
66.
Vraag 58
Blijft het uitsluitend bij agenderen en een plan van aanpak in 2021, aangezien in
het NWP wordt aangegeven dat het Rijk als trekker van het watersysteem het onderwerp
water als een leidend principe zal agenderen bij de betrokken overheden en belanghebbenden
en in 2021 met een aanpak zal komen? Of komt er ook een, mogelijk zelfs bindend, framework
met hoe dit in de praktijk moet worden toegepast?
Antwoord 58
De wijze waarop de nationale watersysteemverkenning vorm krijgt zal in de loop van
dit jaar duidelijk gaan worden en zijn beslag krijgen in een plan van aanpak dat samen
met alle stakeholders besproken zal worden.
Vraag 59
Waarom worden de volgende effecten van klimaatverandering op natuur in zoute wateren,
zoals de Waddenzee, niet genoemd in het NWP (bijvoorbeeld in hoofdstuk 3): de invloed
van wisselende zoutgehaltes op natuur in zoute wateren; effecten van klimaatverandering
op de zoutgehaltes doordat er in de zomer minder en in de winter meer gespuid zal
worden; en het leiden tot een verminderde aanvoer van nutriënten naar zee door het
«opdrogen» van spui in de zomer met de effecten op de natuur van dien? Hoe, door wie
en in welk kader worden klimaatadaptatiemaatregelen genomen om deze effecten tegen
te gaan?
Antwoord 59
Zoals in het NWP is aangegeven worden de effecten van klimaatverandering via verschillende
sporen aangepakt. Beschrijving en maatregelen van de effecten op natuur verlopen vooral
via Natura 2000 (beheerplannen), de Kaderrichtlijn Water, Programmatische aanpak grote
wateren en via het gebiedsgerichte spoor (Agenda voor het waddengebied 2040). Het
voert te ver e.e.a. te benoemen binnen het abstractieniveau van het NWP aangezien
effecten en maatregelen per gebied verschillende zijn en vragen om maatwerk.
Zie het antwoord op vraag 51 voor een beschrijving van de klimaatadaptatiemaatregelen.
Vraag 60
Op hoeveel hectare hoge zandgronden wordt actief het grondwaterpeil verhoogd? Welk
deel van het totaal representeert dit? Welke activiteiten worden ingezet om het grondwaterpeil
te verhogen en door wie? Bestaan er streefdoelen voor het verhogen van het grondwaterpeil?
Antwoord 60
Het verhogen van het grondwaterpeil kan op verschillende manieren. Dit kan onder andere
door het opzetten van het oppervlaktewaterpeil (bijvoorbeeld door waterschappen),
infiltratie van afgekoppeld hemelwater (bijvoorbeeld door gemeenten) of door peilgestuurde
drainage (bijvoorbeeld door agrariërs). Ook het verondiepen of dempen van greppels
en waterlopen kan een positief effect hebben op het grondwaterpeil. Op de hoge zandgronden
blijkt het echter lastig om met deze maatregelen het grondwaterpeil structureel te
verhogen.
De mogelijkheid om het grondwaterpeil te verhogen is zeer locatie- afhankelijk, omdat
dit onder andere effect heeft op het landgebruik. Dit moet daarom goed in regionale
gebiedsprocessen worden uitgezocht en uitgewerkt. Omdat de uitvoering van het (grondwater)peilbeheer
geen Rijkstaak is, heeft het Rijk geen overzicht van het aantal hectares hoge zandgronden
waar op dit moment actief het grondwaterpeil wordt verhoogd. Vanuit het Rijk zijn
er ook geen streefdoelen opgesteld voor het verhogen van het grondwaterpeil.
Vraag 61
Wat ziet u als de rol voor de Kamer in (de voorbereiding op) het vaststellen van het
definitieve NWP?
Antwoord 61
Behandeling van het Ontwerp NWP door de Kamer zal plaatsvinden tijdens het Commissiedebat
Water van 9 juni 2021. De gevolgen die ik aan de behandeling verbind, zullen worden
verwerkt in het definitieve NWP. Op grond van artikel 4.2 Waterwet zal ik het vastgestelde
NWP aan de Staten-Generaal zenden. Daarna begint de nahangprocedure, waarbij de Kamers
kunnen aangeven of zij met mij in het openbaar willen beraadslagen over het NWP, voordat
met de uitvoering begonnen kan worden.
Vraag 62
Kunt u een tijdsplanning, tot aan vaststelling van het definitieve NWP in maart 2022,
delen?
Antwoord 62
Het Ontwerp NWP en bijlagen worden conform wettelijke verplichtingen 6 maanden ter
inzage gelegd, samen met het planMER. Van maandag 22 maart 2021 tot en met dinsdag
21 september 2021 kan iedereen een zienswijze indienen over het Ontwerp Nationaal
Water Programma 2022–2027 en bijbehorende bijlagen, namelijk de ontwerpteksten voor
de stroomgebiedbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplan en Programma Noordzee
voor de periode 2022–2027. Ook kan een zienswijze worden ingediend over het milieueffectrapport
en de Passende beoordeling van deze plannen.
Parallel aan de zienswijzenprocedure zal aan de commissie MER een advies over de planMER
worden gevraagd. Na afronding van de zienswijzenprocedure en het daaropvolgende besluitvormingsproces
zal na besluitvorming in de MR het definitieve NWP worden vastgesteld in maart 2022.
De binnengekomen zienswijzen zullen worden beantwoord in een Nota van Antwoord.
Vraag 63
Kunt u een overzicht geven van (maatschappelijke) partijen die betrokken zijn (geweest)
bij de ontwikkeling van het Ontwerp-NWP?
Antwoord 63
Aan de participatiesessies voor het Nationaal Water Programma hebben medeoverheden
deelgenomen – gemeentes, waterschappen en provincies – en een breed palet aan organisaties,
verenigingen en bedrijven. Hierbij kan gedacht worden aan; belangenverenigingen (op
het gebied van visserij, binnenvaarders, rentmeesters), kennisinstellingen (diverse
universiteiten en onderzoeksbureaus), bedrijven (diverse havenbedrijven), natuur-
en milieuorganisaties en landschapspartijen, branche- en sectorpartijen (voor de binnenvaart,
zandwinning en olie- en gas) en drinkwaterbedrijven.
Vraag 64
Hoe verhoudt de genoemde mijlpaal van de realisatie van het zevende Actieprogramma
Nitraatrichtlijn zich met de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) uit 2020 waaruit blijkt dat door de droogte in 2019 de nitraatconcentratie
is toegenomen, met name betreffende de Lössregio: de gemiddelde concentratie kwam
boven de norm uit (65 milligram per liter)? Hoe gaat hier rekening gehouden worden
met de verwachting dat droogte in de toekomst vaker voor gaat komen?
Antwoord 64
De droogte van afgelopen zomers, met name 2018, heeft gezorgd voor een verslechtering
van de waterkwaliteit. Dit komt onder meer door minder verdunning van de uitspoelende
nutriënten met het grondwater door een lager neerslagoverschot gedurende het jaar,
minder denitrificatie door lagere grondwaterstanden en een hoger stikstofbodemoverschot
door tegenvallende groei van gewassen. Dit toont aan dat ook de Nederlandse landbouwpraktijk
gevoelig is voor aanhoudende droogte en maatregelen moet nemen om de gevolgen van
droogte beter op te vangen. Vanuit het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw wordt
hier in de breedte aan gewerkt zoals water beter vasthouden, verbeteren irrigatie
en omschakelen naar minder droogtegevoelige gewassen. Ook in het Deltaprogramma Zoetwater
worden in de verschillende zoetwaterregio’s maatregelen genomen om regionaal de effecten
van droogte te beperken.
Daarnaast kunnen de negatieve effecten voorkomen en verminderd worden door het verbeteren
van de bodemkwaliteit. Het bevorderen van duurzaam bodembeheer staat centraal in het
Nationaal Programma Landbouwbodems (Kamerstuk 30 015, nr. 58). Bij maatregelen die als het aanhoudend droog is negatieve effecten op de waterkwaliteit
kunnen verminderen, kan gedacht worden aan vanggewassen of in het kader van een goede
landbouwpraktijk aanpassen van de bemesting op de groei van gewassen of voor het nieuwe
groeiseizoen op het resterende stikstofbodemoverschot van het afgelopen jaar. Welke
maatregelen onderdeel worden van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt komende maanden uitgewerkt.
Vraag 65
Hoe verhoudt de genoemde mijlpaal van de realisatie van het zevende Actieprogramma
Nitraatrichtlijn zich met het rapport Landbouw en Waterkwaliteit (WUR, 2021), in opdracht
van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat stelt: «Modelberekeningen
geven aan dat de maatregelen uit het Vijfde en Zesde Actieprogramma en de maatregelen
uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer waarschijnlijk niet tot de realisatie van
de nitraatdoelstellingen zullen leiden»? Op welke wijze wordt voorzien dat deze doelen
wel zullen worden gehaald, dat wil zeggen uiterlijk 2027 zullen zijn behaald?
Antwoord 65
Dit WUR-rapport geeft een inhoudelijke duiding van de door het RIVM opgestelde «Nitraatrapportage»
(Bijlage bi Kamerstuk 33 037, nr. 378), waarmee Nederland aan de Europese Commissie feitelijk rapport uitbrengt over de
implementatie van de Nitraatrichtlijn. Het rapport bevat een duidelijke indicatie
dat op basis van het maatregelenpakket van het 5e en 6e actieprogramma en het huidige Deltaplan Agrarisch Waterbeheer het niet waarschijnlijk
is dat doelen overal in Nederland tijdig gehaald worden. De grootte van de opgave,
die van stroomgebied tot stroomgebied varieert, heeft mijn collega Minister Schouten
behandeld in haar Kamerbrief Opgave en voortgang zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 30 337, nr. 393). Het 7e actieprogramma zal een stap verder moeten gaan qua inzet en effectiviteit om de doelen
tijdig te halen.
Vraag 66
Wat is de status van de uitvoering van de motie van de leden De Groot en Bromet over
het verbinden van ruimtelijke kwaliteit met de wateropgave (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 77)? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning verwachten?
Antwoord 66
Conform deze motie (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 77) heb ik, met betrokkenheid van de andere overheden, aan een extern bureau opdracht
gegeven voor het uitvoeren van een verkenning naar mogelijkheden om de verbinding
tussen ruimtelijke kwaliteit en de wateropgaven zo veel mogelijk te stimuleren, ten
behoeve van de kabinetsformatie. In de afgelopen maanden heeft het bureau gesproken
met experts van overheden en maatschappelijke organisaties. Dit heeft geleid tot een
inventarisatie en eerste bandbreedte van mogelijke maatregelen.
Ik zal uw Kamer binnenkort het rapport toe laten komen, zodat dit betrokken kan worden
bij de kabinetsformatie.
Vraag 67
Hoe verhoudt het principe dat het water leidend moet zijn zich volgens u met het draagvlak
in de landbouw, waarvan in Zeeland bijvoorbeeld bleek dat er al heel snel geen draagvlak
was voor wisselpolders, waardoor het hele plan van de hand werd gewezen? Is op dit
moment volgens u in het NWP en in de NOVI voldoende benadrukt dat het water en de
waterveiligheid hier leidend zijn – en dus voorop moeten staan?
Antwoord 67
Het NWP benoemt duidelijk dat «aansluiten op de karakteristieken van het watersysteem»
en «meebewegen met water» leidende principes voor de ontwikkeling van onze leefomgeving
zijn. Ook in de NOVI wordt helder benoemd dat bijvoorbeeld landbouw en watervragende
functies beter moeten worden afgestemd op het watersysteem en dat steden en regio’s
klimaatbestendig moeten worden ingericht. Het blijven echter principes, waarmee in
specifieke gebieden en casussen gekeken moet worden hoe hiermee om te gaan. Dat is
ook nodig, want ieder gebied is anders en maatwerk moet mogelijk zijn. Zoveel als
mogelijk worden alle functies geaccommodeerd in een gebied.
Vraag 68
Hoeveel boeren bufferen water en hoeveel kubieke meter water wordt hiermee gebufferd
op hoeveel hectare land? Op welk aandeel van het totale agrarische gebied speelt dit?
Antwoord 68
Het Rijk monitort niet hoeveel boeren en in welke omvang water bufferen op hun land.
Het Rijk stimuleert wel maatregelen om binnen de landbouw zuinig met water om te gaan
en water zoveel mogelijk vast te houden (Programma Landbouwbodems, Deltaplan Agrarisch
Waterbeheer, GLB/POP3+). Steeds meer agrariërs ondernemen anticiperen met maatregelen
op klimaatveranderingen, zoals toenemende droogte. Streefbeeld is dat in 2030 alle
agrariërs duurzaam en effectief zijn voorbereid op het kunnen omgaan met o.a. toenemende
droogteperioden.
Vraag 69
Hoe verhoudt zich de doelstelling uit het NOVI, overgenomen in het NWP, dat combinaties
van functies vóór enkelvoudige functies gaan, tot het feit dat ruimtelijke kwaliteit
niet als doel is genoemd in de Waterwet?
Antwoord 69
De Waterwet en het daaruit voortvloeiende Deltafonds richten zich primair op de waterdoelen.
Het belang van ruimtelijke kwaliteit bij de aanpak van wateropgaven wordt echter duidelijk
beschreven in de NOVI en het NWP, onder andere via het genoemde principe van combinaties
van functies gaan voor enkelvoudige functies. Ruimtelijke kwaliteit krijgt veel aandacht
bij de uitvoering van de verschillende programma’s, zoals het HWBP, de PAGW en IRM.
In deze programma’s is het streven om meekoppelkansen voor andere functies (bijvoorbeeld
recreatie, natuur, etc.) te benutten. Dit wil niet zeggen dat die andere functies
uit het Deltafonds gefinancierd worden. Integrale projecten worden over het algemeen
door een collectief van (overheids)partijen uitgevoerd, die ieder vanuit hun eigen
doelstellingen een (financiële) bijdrage leveren. Voorbeelden hiervan zijn de MIRT-projecten
Meanderende Maas, Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wansum, Rivierklimaatpark IJsselpoort.
Vraag 70
Zijn volgens u de financiële kaders van de Waterwet en het Deltafonds voldoende gericht
op het zoveel mogelijk meekoppelen van ruimtelijke opgaven in de waterveiligheid?
Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Antwoord 70
De Waterwet en het Deltafonds zijn primair ingericht op het bekostigen van waterstaatkundige
investeringen door waterbeheerders op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit
en voldoende zoetwater. Uw Kamer heeft altijd benadrukt dat middelen voor waterveiligheid
ook alleen daarvoor zijn bestemd. In de praktijk is er zeker aandacht voor het meekoppelen
van ruimtelijke opgaven in de waterveiligheid; het ontwerpprogramma van de versterkingen
in het HWBP wordt jaarlijks aan gemeenten en provincies voorgelegd, via de gebiedsoverleggen
van het Deltaprogramma. Op deze wijze kunnen zij meekoppelkansen identificeren en
bezien of op termijn kansen ontstaan voor gecombineerde oplossingen.
In het Wetgevingsoverleg Water op 11 november 2020 (Kamerstuk 27 625, nr. 523) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het College van Rijksadviseurs
(CRa) aan mij over ruimtelijke kwaliteit in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dat
advies is een ondersteuning van een al in gang gezette koers om ook bij de projecten
van het HWBP zo integraal mogelijk te werken. Samen met provincies, gemeenten en waterschappen
wil ik voortbouwen op de goede voorbeelden die er al zijn en inzetten op verdere samenwerking
bij samenhangende ruimtelijke opgaven.
Vraag 71
In hoeverre is volgens u het meekoppelen van ruimtelijke opgaven verankerd in het
huidige beleidskader?
Antwoord 71
In aansluiting op vraag 57 en 69 kan bevestigd worden dat het Ontwerp Nationaal Water
Programma 2022–2027 nadrukkelijk is opgesteld vanuit het gedachtengoed van de NOVI
waarin drie afwegingsprincipes centraal staan die ook het meekoppelen van ruimtelijke
opgaven beogen. In het NWP is gezocht, ook vanuit een gebiedsgerichte benadering,
naar synergie tussen wateropgaven en andere opgaven die moeten worden gerealiseerd
in de fysieke leefomgeving. Paragraaf 2.2 gaat nadrukkelijk in op het oog hebben voor
vroegtijdig meekoppelen en op welke onderwerpen daarvoor kansen worden gezien. Door
participatie bij de totstandkoming van het NWP en door het uitvoeren van een plan
MER is ruim gelegenheid geboden voor het vroegtijdig samenbrengen van opgaven en het
nadenken in alternatieven. Kansen voor meekoppelen van (andere) ruimtelijke opgaven
is daarmee voldoende verankerd in dit beleidskader
Vraag 72
Wordt in het programma Kustgenese 2.0, dat op pagina 63 wordt toegelicht, ook aandacht
besteed aan fijn sediment en slib?
Antwoord 72
In het programma Kustgenese 2.0 is onderzoek gedaan naar de sedimentstromen van de
kust en de Waddenzee. Daarbij is gekeken naar de totale sedimentbalans van de Waddenzee
inclusief zand en fijn sediment/slib. De verhouding tussen zand en slib is echter
nog onzeker en zal in het vervolg onderzoeksprogramma Zandige Kust onder het Kennisprogramma
Zeespiegelstijging specifiek worden meegenomen.
Vraag 73
Kunt u toelichten waarom het lastig is om prioriteiten te stellen als het gaat om
het (dreigend) watertekort? Waar is uiteindelijk voor gekozen en waarom?
Antwoord 73
Het is complexe materie, er is dialoog noodzakelijk met alle watergebruikers en waterbeheerders
om precies te weten wie, wanneer, hoeveel water van welke kwaliteit nodig heeft. De
waterbeheerders moeten aangeven hoeveel water ze kunnen leveren. Dat is het proces
van waterbeschikbaarheid, waarvan de verdringingsreeks bij watertekort het sluitstuk
is.
Daarnaast is er informatie noodzakelijk over de schade die optreedt bij watertekort,
zowel economisch als maatschappelijk en ecologisch, over de maatregelen die genomen
kunnen worden en over de kosten hiervan. Deze informatie is niet altijd voorhanden.
Het is belangrijk dat regionale bestuurders vervolgens transparante en expliciete
keuzes maken: welke watergebruikers mogen als eerste geen oppervlaktewater of grondwater
meer gebruiken tijdens watertekorten en welke nog wel? Voor de verdeling van het beschikbare
oppervlaktewater tijdens watertekorten hanteren de waterbeheerders de rangorde, zoals
vastgelegd in de Verdringingsreeks.
Het uiteindelijke resultaat is de landelijke verdringingsreeks, waarbij binnen de
categorieën 3 en 4 de regio’s zelf keuzes kunnen maken op basis van een regionale
uitwerking van de verdringingsreeks. Een voorbeeld is dat de regio’s kunnen bepalen
welke teelten in categorie 3 van de verdringingsreeks vallen. Dat zijn kapitaalsintensieve
teelten die langer van het beschikbare oppervlaktewater gebruik kunnen maken dan andere
teelten (in categorie 4) om economische schade zoveel mogelijk te voorkomen.
Vraag 74
Met welke landen werkt Nederland in internationaal verband samen aan zoetwaterbeschikbaarheid?
Hoe verloopt deze samenwerking?
Antwoord 74
Een groot deel van de Nederlandse wateraanvoer komt vanuit bovenstroomse landen via
de grote rivieren, met name de Rijn en de Maas. De droogte en lage (rivier)waterstanden
in 2018 en 2019 hebben duidelijk gemaakt dat intensievere samenwerking met Duitsland,
Frankrijk en België noodzakelijk is om in de toekomst weerbaarder te zijn tegen watertekorten.
Deze urgentie wordt ook door veel van de andere landen gevoeld.
De samenwerking met de landen in het stroomgebied van de Rijn en de Maas verloopt
via de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn en de Internationale Maascommissie.
Voor de Schelde loopt dit via Scheldecommissie. Daarnaast zijn er regionale grensoverschrijdende
samenwerkingen met de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen.
Nederland was op 13 februari 2020 voorzitter van de 16e Ministersconferentie van de
Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) in Amsterdam. Tijdens
deze conferentie is het nieuwe programma Rijn 2040 vastgesteld. Het programma heeft
tot doel om de Rijn en zijn stroomgebied duurzaam te beheren en klimaatbestendig te
ontwikkelen. Mede door inzet van Nederland is laagwater – als relatief nieuw onderwerp –
een apart hoofdthema geworden naast de al bestaande thema’s (ecologie, chemische waterkwaliteit
en vermindering overstromingsrisico’s). Zo is afgesproken dat er gezamenlijke beoordelings-
en oplossingscriteria worden ontwikkeld. Daarnaast wordt een gezamenlijke aanpak voor
de omgang met de effecten van laagwatergebeurtenissen in het gehele Rijnstroomgebied
uitgewerkt. Dit gebeurt in samenwerking met het Deltaprogramma Zoetwater. Ook in het
Maasstroomgebied is een Plan van Aanpak extreem laagwater fase 1 opgesteld.
De samenwerking met de landen, in de verschillende commissies loopt over het algemeen
goed. De samenwerking in de ICBR is over het algemeen zelfs een voorbeeld voor de
internationale samenwerking in een stroomgebied, Europees maar ook mondiaal.
Vraag 75
Waarom is ervoor gekozen de beoordeling van de chemische toestand te gebruiken zonder
ubiquitaire stoffen en zonder nieuwe stoffen? Zijn deze niet relevant voor de waterkwaliteit?
Antwoord 75
Alle stoffen van de chemische toestand zijn gebruikt bij de beoordeling en de resultaten
daarvan zijn weergegeven in tabellen in de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen. Daarnaast
is alle informatie terug te vinden op het Waterkwaliteitsportaal (https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/). Alle stoffen zijn relevant voor de waterkwaliteit. Bij de selectie voor de figuur
zijn keuzes mogelijk tussen wel/niet ubiquitaire stoffen en stoffen waarvoor de maatregelen
uiterlijk in 2027 of later genomen moeten worden. Daarbij is gekozen voor de stoffen
waar een handelingsperspectief is en waarvoor het nodig is dat voor 2027 uitgevoerd
te hebben.
Vraag 76
Kunt u aangeven op welke wijze u inzicht denkt te krijgen op welke schaal en waar
overbemesting plaatsvindt, gezien de impact die dat volgens het rapport Landbouw en
Waterkwaliteit (WUR, 2021) heeft op het feit dat de waterkwaliteitsdoelstellingen
niet worden behaald? Bent u bereid deze bevindingen met de Kamer te delen? Zo ja,
wanneer?
Antwoord 76
De Minister van LNV onderschrijft dat overbemesting bijdraagt aan het niet behalen
van de waterkwaliteitsdoelstellingen. Echter, het gevraagde inzicht in de daadwerkelijke
omvang van de overbemesting is niet te kwantificeren. In het rapport landbouw en waterkwaliteit
(WUR, 2021) (Bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 393) wordt aangegeven dat de overbemesting een berekende waarde is op basis van kengetallen
en analysegegevens van mest en dat bij de bepaling van de overbemesting rekening gehouden
moet worden met een onzekerheid, waardoor de omvang van de daadwerkelijke overbemesting
niet te bepalen is.
In 2018 is de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (Kamerstuk 33 037, nr. 311) opgesteld. De inzet van de strategie is (onder andere) om fraude terug te dringen
en de naleving van wet- en regelgeving te verhogen. Een belangrijk onderdeel van de
VHS Mest is een gebiedsgerichte en risicogerichte aanpak en invoering van het real time Vervoersbewijs Dierlijke mest (hierna: rVDM).
In een drietal risicogebieden – de Peel (Oost-Brabant en Limburg-Noord), Gelderse
Vallei en Twente – is het toezicht op de naleving van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften
voor mest geïntensiveerd. Waterkwaliteit en het behalen van de KRW-doelen is in het
project gebiedsgericht handhaven een belangrijk speerpunt. Binnen deze aanpak is de
samenwerking tussen RVO.nl, NVWA, OM, Nationale Politie, waterschappen, omgevingsdiensten
en provincies geïntensiveerd. Dit doet men door het delen van vakkennis, kennis over
de regio en door te werken in multidisciplinaire teams zodat de verschillende specifieke
bevoegdheden beter benut worden. In risicogebied «de Peel» worden met behulp van data-analyse
lokale mestbalansen opgesteld om mogelijke overbenutting op lokale schaal in beeld
te brengen en tegen te gaan. Naast gebiedsgerichte handhaving wordt in de versterkte
handhavingsstrategie ingezet op extra handhaving op risicovolle schakels in de mestketens
(zoals intermediaire ondernemingen, co-vergisters en varkensbedrijven) en de invoering
van rVDM om de naleving te bevorderen en fraude met mesttransporten tegen te gaan.
Op 13 april jl. heb ik uw Kamer over de voortgang van rVDM geïnformeerd (Kamerstuk
33 037, nr. 394).
Vraag 77
In hoeverre dwingt het voorzorgbeginsel uit de Europese regelgeving, bijvoorbeeld
op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn tot optreden tegen overbemesting, zelfs
al is er geen volledige duidelijkheid over schaal en locatie ervan?
Antwoord 77
Als met overbemesting wordt bedoeld illegale bemesting dan is dat uiteraard niet acceptabel.
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 76 voor de inzet van de Minister van LNV om
hiertegen op te treden. Als er vermoedens bestaan dat de praktijk van toegestane bemesting
leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van aangewezen soorten en
habitattypen in specifieke Natura2000-gebieden, dan is het conform het voorzorgsbeginsel
aan het betreffende bevoegd gezag om in de Natura2000-beheerplannen voor die gebieden
preventief passende maatregelen overeen te komen om die verslechtering te stoppen.
Vraag 78
Wat wordt bedoeld met de volgende zin op pagina 87: «Tegen 2027 voldoet de inrichting
van watersystemen aan de eisen van de KRW. Daarna wordt doorgewerkt met het oog op
klimaatverandering en de doelen voor Natura 2000»?
Antwoord 78
In 2027 moeten alle benodigde maatregelen zijn uitgevoerd die leiden tot doelbereik
voor de KRW, hiervoor worden de komende jaren maatregelen genomen in de inrichting
van watersystemen. Voor doelbereik Natura 2000 zijn ook na 2027 nog maatregelen nodig
in het hoofdwatersysteem. Daarnaast staat de wereld niet stil na 2027 en is er een
noodzaak om te blijven werken aan waterkwaliteit. Ik sorteer hierop voor met de Programmatische
aanpak Grote wateren.
Vraag 79
Op hoeveel plaatsen is het regenwater al afgekoppeld van het rioolstelsel? Wat zijn
de streefdoelen voor deze ambitie? Op welke manier wordt regenwater afgekoppeld van
het rioolstelsel en welke rol spelen nature-based solutions?
Antwoord 79
Op dit moment zijn op nationaal niveau geen inhoudelijke streefdoelen vastgelegd voor
het afkoppelen van regenwater. Hierdoor wordt dit ook niet bijgehouden, waardoor het
niet te zeggen is op hoeveel plaatsen regenwater is afgekoppeld van het rioolstelsel.
Natuurlijk stimuleer en faciliteer ik, onder andere via het Deltaprogramma Ruimtelijke
Adaptatie, maar bijvoorbeeld ook met het NK Tegelwippen, de bewustwording en het handelingsperspectief
bij burgers en bedrijven om maatregelen te treffen tegen wateroverlast. Groene maatregelen
t.b.v. natuur en biodiversiteit en het zoeken van andere meekoppelkansen zijn hierbij
van harte aanbevolen. Ook gemeenten pakken hierin een proactieve rol. Zij stimuleren
bewoners in het afkoppelen van regenwater op allerlei manieren, bijvoorbeeld door
subsidieregelingen voor regentonnen. Hierin bied ik gemeenten zoveel mogelijk ondersteuning
met kennis en goede voorbeelden om dit soort maatregelen te plannen. De Impulsregeling
Klimaatadaptatie is bedoeld om een versnelling van dit soort maatregelen financieel
mogelijk te maken. De gezamenlijke ambitie is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig
en water-robuust is ingericht.
Vraag 80
Welke kaders en normen heeft het Rijk gesteld gezien haar systeemverantwoordelijkheid
voor een klimaatrobuust grondwatersysteem en het behalen van de natuurdoelen, terwijl
er een toename van grondwateronttrekkingen is in de praktijk? Vinden deze een plek
in het NWP?
Antwoord 80
Voor een klimaatrobuust grondwatersysteem zijn de doelstellingen van de Kaderrichtlijn
Water en de Grondwaterrichtlijn leidend: het behalen van een goede chemische en kwantitatieve
toestand van de grondwaterlichamen, waarbij verontreiniging van grondwater wordt voorkomen
of beperkt en negatieve trends worden omgebogen. In het NWP is daarom de ambitie opgenomen
om te komen tot een toekomstbestendig grondwaterbeheer waarbij de grondwatervoorraden
in balans zijn (onttrekking en aanvulling) en van goede kwaliteit zijn. In het Deltaprogramma
Zoetwater is daarbij nadrukkelijk aandacht voor grondwateronttrekkingen en de gevolgen
daarvan voor grondwaterafhankelijke functies, zoals de natuur.
Vraag 81
Hoe wordt het behalen van de KRW-doelen in de Interbestuurlijke studiegroep Grondwater
meegenomen? Wat zijn concreet de stappen die worden ondernomen voor het instellen
van die studiegroep en wanneer kan de Kamer hiervan de uitkomsten ontvangen?
Antwoord 81
De KRW-doelen zijn kaderstellend voor de Studiegroep Grondwater. De Studiegeroep Grondwater
bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van IenW, LNV, Vewin, UvW, IPO, VNG en de
Staf van de Deltacommissaris. Via een proces van Joint Fact Finding wordt gezamenlijk
nagegaan voor welke beleidsopgaven een extra impuls c.q. extra beleidsinspanningen
nodig zijn om ook in de toekomst over voldoende grondwater van goede kwaliteit te
beschikken. Naar verwachting zal de Studiegroep eind 2021 met aanbevelingen komen.
Vraag 82
Hoe is het toezicht van het Rijk op de provinciale uitvoering van de Europese richtlijnen
georganiseerd en tot welke interventies heeft dit toezicht de afgelopen vijf jaar
geleid?
Antwoord 82
Het Rijk, provincies en waterschappen rapporteren jaarlijks over de voortgang van
de uitvoering van de maatregelen voor de KRW. Dit wordt jaarlijks gerapporteerd aan
de Tweede Kamer met de Staat van ons Water.
Vraag 83
Wat zijn de kenmerken van een duurzaam vervoersysteem over water?
Antwoord 83
Het kabinet richt zich op een vlot, veilig, robuust en duurzaam vervoer over water.
Duurzaamheid komt hierin tot uitdrukking door het uitvoeren van de afspraken zoals
die zijn neergelegd in de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens (Bijlage bij
Kamerstukken 33 043 en 31 409, nr. 102) en het Schone Lucht Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343). Daarnaast zal het verbod op varend ontgassen worden ingevoerd dat voortvloeit uit
het Scheepsafvalstoffenverdrag en werken we o.a. aan walstroomvoorzieningen bij Rijksligplaatsen.
Vraag 84
Wat wordt bedoeld met de zin: «De overheid zal het streven naar het gebruik van meer
emissievrije schepen ondersteunen door belemmeringen in wet- en regelgeving daarvoor
weg te nemen»?
Antwoord 84
Om schepen emissievrij te krijgen moeten technieken worden gebruikt die nieuw zijn
voor de binnenvaart. Een aantal technieken dat daarbij kansrijk wordt geacht, zoals
het gebruik van (brandstofcellen met) waterstof en methanol zijn onder de huidige
regelgeving nog niet toegestaan. In de internationale gremia van de Centrale Commissie
voor de Rijnvaart en de Europese Commissie werkt Nederland hard aan aanpassing van
deze regelgeving. Hierbij is veiligheid bij het gebruik van dergelijke alternatieve
brandstoffen het belangrijkste aandachtspunt.
Vraag 85
Aan wat voor regelgeving moet men denken als het gaat om regelgeving voor Smart Shipping
waar Nederland zich op internationaal vlak in de EU en in de Centrale Commissie voor
de Rijnvaart (CCR) voor inzet?
Antwoord 85
Het faciliteren van Smart Shipping vraagt aanpassingen in de regelgeving waarover
ik uw Kamer op 2 maart 2020 heb geïnformeerd. Regelgeving heeft betrekking op zowel
het mogelijk maken van innovatie, bijvoorbeeld door het veilig en gecontroleerd uitvoeren
van experimenten met smart shipping-toepassingen, als op het op termijn kunnen toestaan
van nieuwe operationele toepassingen in de scheepvaart. Het grensoverschrijdende karakter
van scheepvaart vereist dat regelgeving internationaal wordt geharmoniseerd.
Zowel in IMO als in Europees verband zijn inmiddels richtlijnen ontwikkeld voor proeven
met autonome schepen op zee. Daarnaast wordt in IMO onderzocht welke aanpassingen
in internationale kaders nodig zijn om autonoom varen mogelijk te maken. En de CCR
oordeelt over het toelaten van experimenten met smart shipping op de Rijn, en werkt
aan nieuwe regelgeving op basis van de ervaringen die in die experimenten wordt opgedaan.
Vraag 86
Worden de doelen onder het kopje Internationale samenwerking scheepvaart nog SMART
(specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) gemaakt voor de komende
vijf jaar? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 86
Op essentiële onderwerpen worden doelen in internationaal verband SMART gemaakt. Als
voorbeeld mag de Verklaring van Mannheim van 17 oktober 2018 dienen. Daarin wordt
vastgelegd dat de uitstoot van broeikasgassen tegen 2035 met 35% en de verontreinigende
stoffen tot 50% ten opzichte van 2015 teruggebracht zullen worden en dat deze gassen
en stoffen nagenoeg uitgebannen zullen zijn tegen 2050. En ook is in het CDNI-verdrag
vastgelegd dat, na ratificatie van deze wijziging door alle 6 verdragsstaten, varend
ontgassen van tankschepen niet meer is toegestaan.
Vraag 87
Wat wordt bedoeld met het doel: «scheepvaartrecht ontwikkelen en voorschriften voor
de sociale bescherming van schippers en bemanning en de economische aangelegenheden
voorstellen en uitwerken»?
Antwoord 87
Scheepvaartrecht in deze context betekent de regelgeving die specifiek gemaakt wordt
voor deze sector. In internationaal verband betekent dat vooral EU- en CCR-wetgeving
voor schip, lading en bemanning. Zo is de sociale bescherming van schippers en bemanning
in de binnenvaart al flink verbeterd: de landen in het Rijnstroomgebied hebben bij
de herziening van Verordening 883/2004 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om met
een Overeenkomst op grond van artikel 16 de vestigingsplaats van de exploitant van
het binnenschip leidend te maken voor de sociale zekerheid van de gehele bemanning.
Eind 2021 zal in het kader van de Fitness check een onderzoek daarnaar en de werking
van Verordening 883/2004 voor de andere EU-lidstaten worden uitgevoerd.
Vraag 88
Welke stappen heeft het Rijk genomen en gaat het Rijk nog nemen om het behalen van
de doelstelling «behoud van het open landschap» te realiseren? Komt daarmee het behalen
van dit deel van de hoofddoelstelling dichterbij? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo
nee, kunt u dat toelichten?
Antwoord 88
Bij realisatie van projecten door het Rijk wordt de vigerende regelgeving voor landschap
aangehouden. Deze is doorgaans verwoord in provinciale visies. Concrete bescherming
van waardevol en/of open landschap is dan ook in de eerste plaats een taak van provincies
en gemeenten.
Met het verschijnen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is ook op rijksniveau beleid
geformuleerd: ontwikkelingen in het landschap moeten leiden tot behoud en versterking
van bestaande kwaliteiten. Uitwerking hiervan gebeurt via drie sporen:
• Gebiedsgerichte inbreng vanuit het Rijk vindt plaats via de landsdelige omgevingsagenda’s,
waar landschappelijke waarden aan de voorkant worden opgenomen als uitgangspunt. Andere
voorbeelden van uitwerking zijn de leidraad voor ruimtelijke kwaliteit voor het IJsselmeergebied
en de gebiedsagenda voor de Wadden (met behoud van het open Waddengebied als hoofddoel).
• Rijksbreed wordt op initiatief van programma ONS Landschap gewerkt aan een goede verankering
van landschappelijke kwaliteit in alle beleidsdossiers die raakvlak hebben met het
thema landschap: van Mobiliteit tot en met Natuur.
• • Ondersteunende «tools» zoals Monitor Landschap en Landschappelijke Structuurdragers
zijn onlangs opgeleverd en dragen bij aan het agenderen en toepassen van landschappelijke
waarden in gebiedsprocessen op alle niveaus.
Vraag 89
Op welke manier wordt het hergebruik van industrieel afvalwater zoveel mogelijk gestimuleerd
in het NWP?
Antwoord 89
Dit wordt onder andere uitgewerkt in het Deltaprogramma Zoetwater (Bijlage bij Kamerstuk
35 570 J, nr. 4). Ook in de Beleidsnota drinkwater 2021–2026 wordt ingegaan op hergebruik van afvalwater
als alternatieve bron voor de bereiding van drinkwater. Er komt de komende beleidsperiode
meer aandacht voor het inzetten van andere bronnen voor drinkwater dan grond- en oppervlaktewater.
Vraag 90
Hoe wordt bij maatregelen zoals bellenschermen tegen zoutindringing de ecologische
impact (op bijvoorbeeld trekvissen) vooraf beoordeeld en bij uitvoering gemonitord?
Antwoord 90
Rijkswaterstaat is bekend met de ecologische impact van maatregelen tegen zoutindringing.
In de planfase wordt gezocht naar de meest optimale oplossing voor beide functies.
Bij de Krammersluizen worden bellenschermen geplaatst om energiezuiniger te kunnen
schutten. Er is onderzoek gedaan naar het effect van bellenschermen op vissen en naar
vismigratie via het Volkerak-Zoommeer. Gebleken is dat bellenschermen een geringe
beperking van vismigratie opleveren. En dat de grootste kansen voor verbetering van
vismigratie liggen bij de Bathse Spuisluis waar komende jaren optimalisatie van vismigratie
wordt uitgewerkt.
Rijkswaterstaat bouwt in de Krammersluizen een nieuwe spuikoker, tussen de sluiskolken
waarin bellenschermen worden geplaatst. Deze wordt jaarrond ingezet als voorziening
voor een lokstroom en vispassage. Het passeren van vissen zal met behulp van camera’s
worden gemonitord.
Het inzetten van bellenschermen is gekoppeld aan het doorspoelen van de schutkolken
met zoet(er) water, ter verhoging van de effectiviteit van de zoet-zout scheiding.
De ecologische effecten van deze zoetwaterlast op het aangrenzende zoute watersysteem
(Oosterschelde) zijn uitgebreid onderzocht. In de vergunning in het kader van de wet
Natuurbescherming is deze zoetwaterlast benoemd en begrensd. Ter controle en handhaving
hiervan is een uitgebreid monitoringsprogramma opgezet.
Vraag 91
Wanneer zijn de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (inclusief het pakket van maatregelen
emissiereductie gewasbescherming open teelten) en updates van de uitvoering van lopende
acties onder de beleidsnota Gezonde groei, duurzame oogst en beleid gereed? Op welke
wijze zal invulling gegeven worden aan de te bereiken doelstellingen?
Antwoord 91
De Minister van LNV heeft uw Kamer in 2019 de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030»
en in 2020 het «Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030» doen toekomen.
Het is de bedoeling om elk jaar een jaarprogramma op te stellen en dit jaarprogramma
met uw Kamer te delen. Het eerste jaarprogramma voor kalenderjaar 2021 met een doorkijk
naar 2022 zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden gestuurd.
Daarnaast is het de bedoeling om de voortgang jaarlijks te monitoren (zie het antwoord
op vraag 13).
Vraag 92
Wat wordt in de zin «De natuur blijft zich echter dynamisch ontwikkelen onder de invloed
van menselijk handelen en klimaatverandering» (pagina 152) bedoeld met «onder invloed
van menselijk handelen»? Over welk menselijk handelen gaat het dan? Wat is de consequentie
hiervan voor specifiek de Waddenzee?
Antwoord 92
Het gaat hierbij onder andere om waterstaatkundige ingrepen uit het verleden, zoals
inpoldering en de afsluiting van de Zuiderzee en de Lauwerszee. Sinds die ingrepen
zijn waterbeweging en sedimenthuishouding nog niet in een nieuw evenwicht gekomen.
Ook gaat het om medegebruik van de mens in Natura 2000-gebieden, zoals bijvoorbeeld
visserij en baggeren, en om de (onbedoelde) introductie van soorten via schelpdiertransporten
en ballastwater.
Uit de evaluatie van de Structuurvisie Waddenzee (Bijlage bij Kamerstuk 29 684, nr. 124) is gebleken dat de ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied achter is gebleven.
De Waddenzee is een internationaal natuurgebied van wereldklasse waar gepast medegebruik
mogelijk is. Tegelijkertijd zijn er allerlei ontwikkelingen die om een aanpak vragen.
Met de Agenda voor het Waddengebied 2050 geven de betrokken partijen richting aan
de wijze waarop dit kan worden aangepakt.
Vraag 93
Hoe wordt in de toekomst gereguleerd dat grote zeeschepen bij hoge golfslag niet door
de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden varen, omdat de kans om de bodem te
raken niet is uitgesloten?
Antwoord 93
MARIN heeft onderzoek gedaan naar het gedrag van verschillende typen containerschepen
in stormachtige omstandigheden boven de Wadden. Daaruit bleek dat er, afhankelijk
van de scheepsgrootte, vanaf een golfhoogte van 4,5 meter kans bestaat op bodemcontact
op de zuidelijke route. De Kustwacht adviseert grote containerschepen vanaf een golfhoogte
van 4,5 meter om de noordelijke route te nemen. De ervaring leert dat dergelijke adviezen
over het algemeen goed worden opgevolgd.
Vraag 94
Wat wil Rijkswaterstaat, als het gaat om de uitvoering van de verduurzaming van de
Rijkswaterstaatorganisatie en het boeken van ketenwinst in aanleg, beheer en onderhoud
(pagina 171) waarbij Rijkswaterstaat continu aandacht heeft voor de effecten op klimaat
en energie en gebruik van grondstoffen, precies binnen nu en 2027 hebben bereikt op
dit gebied? Geldt dit ook voor de aanbestedingen aan marktpartijen, waar wellicht
ook nog veel winst te behalen is?
Antwoord 94
Op 15 juni jl. (Kamerstukken 32 813 en 35 300 A, nr. 535) is uw Kamer geïnformeerd over motie inzake de strategie «Naar klimaatneutrale en
circulaire Rijksinfrastructuurprojecten» (Kamerstuk 32 852, nr. 126). Deze strategie is de basis voor Rijkswaterstaat om via de milieukosten indicator
(MKI/Milieu Kosten Indicator-waarde) duurzaamheid zwaarder mee te wegen in het aanbestedingstrajecten
van GWW-werken en zodoende bij te dragen aan klimaatneutrale en circulaire infrastructuur.
In de strategie wordt nadrukkelijk ingezet op het belonen van koplopers. Rijkswaterstaat
wil koplopers belonen door het geven van gunningvoordeel op basis van de aangeboden
MKI waarde.
Vraag 95
Is bij de verwijzing op pagina 183 naar de Business Unit Natuurlijk Kapitaal (Bun-k),
waarmee Rijkswaterstaat zich richt op het «beter op waarde schatten en benutten van
het natuurlijk kapitaal op het areaal van Rijkswaterstaat» de ecologische doelstelling
altijd leidend? Gaat Rijkswaterstaat voor het Unesco Werelderfgoed Waddenzee en andere
natuurgebieden niet voorbij aan de in de Wet natuurbescherming neergelegde intrinsieke
waarde van natuur, door het natuurlijk kapitaal op deze wijze economisch te waarderen?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 96
Op welke manier wordt het gebruik van bijvoorbeeld gezuiverd rioolwater voor koelwater
gestimuleerd in het huidige NWP?
Antwoord 96
Het gebruik van gezuiverd rioolwater voor de toepassing als koelwater is niet specifiek
gestimuleerd in het NWP, maar in het DPZW is er wel aandacht voor nuttige nieuwe toepassingen
van rioolwater en in de komende tijd worden meerdere pilots verwacht. Belangrijk is
wel dat hergebruik van gezuiverd rioolwater als koelwater niet leidt tot een toename
van lozingen van hulpstoffen (o.a. om bacteriegroei in nog steeds nutriënten bevattend
koelwater te remmen).
Vraag 97
Wat zijn de concrete doelen tot 2027 rond incidenten waarbij waterverontreinigingen
optreden, waarvoor maatregelen nodig zijn om de gevolgen te minimaliseren? Wat is
de minimale normstelling die men in 2027 wil bereiken? Hoe worden professionele vrijwilligers
hierbij ingezet?
Antwoord 97
Doel is om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen en indien ze gebeuren adequaat
te handelen via incidentmanagement. Voor de binnenwateren (cf. binnenvaartwet) waarvoor
Rijkswaterstaat waterkwaliteitsbeheerder is, wordt hiertoe gewerkt aan de implementatie
van de ABMR (Aanpak Bestrijding Milieu-incidenten Rijkswateren; per 1-1-2022 volledig
geïmplementeerd). Daarin wordt onder meer opgenomen wat de geborgde responsetijden
zijn voor Verkennen, Beperken/indammen en Opruimen van verontreinigingen, en de kwaliteit
van personeel en Calamiteitenbestrijdingsmiddelen.
In geval van incidenten zal van geval tot geval worden beoordeeld of inzet van vrijwilligers
verantwoord is of niet. Zo hebben bij het ongeval met de MSC ZOE vrijwilligers waardevolle
inzet geleverd bij het opruimen van vaste materialen. Bij een calamiteit met olie,
chemicaliën, ongevallen bij zuiveringsinfrastructuur is een professionele aanpak vereist
van waterkwaliteitsbeheerders, drinkwaterbedrijven, maar uiteraard ook bedrijven.
Vraag 98
Wat wordt bedoeld met een landelijke uniforme aanpak voor het opruimen van olieverontreiniging
Hoe wordt met deze diversiteit rekening gehouden in de aanpak voor het opruimen van
olieverontreiniging, aangezien niet alle Nederlandse wateren hetzelfde zijn? Is het
mogelijk ook voor oliebestrijding een uniforme aanpak te hanteren?
Antwoord 98
In geval van oliecalamiteiten in zowel regionaal als Rijkswater is er een algemene
aanpak. Deze is er op gericht om allereerst de bron van olieverontreiniging te stoppen.
Daarna worden de meest adequate maatregelen genomen om verspreiding van de olie te
beperken en deze vervolgens te ruimen. Het maatregelpakket bij een calamiteit op zee
zal uiteraard anders zijn dan in de zoete Rijkswateren en regionaal oppervlaktewater.
Voor de binnenwateren (cf. binnenvaartwet) waarvoor Rijkswaterstaat waterkwaliteitsbeheerder
is, worden op dit moment op basis van de Aanpak Bestrijding Milieu-incidenten Rijkswateren
(ABMR) op een landelijk uniforme wijze calamiteitenbestrijdingscontracten afgesloten.
Daarmee borgen we dat we overal in Nederland dezelfde (kwaliteits)eisen stellen aan
opdrachtnemers. Binnen de contracten zijn specifiek de verschillen opgenomen van de
Samenhangende Risico Watersystemen (Rijkswaterstaat), waarvoor een opdrachtnemers
gesteld moet staan. Daarop is ook het beschikbaar gestelde oliebestrijdingsmaterieel
van Rijkswaterstaat strategisch in Nederland verdeeld. Daarnaast is aan de hand van
risico-karakteristieken (zoals vaarwegklasse), voor elk Rijkswaterstaat vastgesteld
voor welk maatgevend incident oliebestrijdingscapaciteit geleverd moet kunnen worden.
Vraag 99
Hoe kan het dat de ecologische herstelmaatregelen op het gebied van estuariene dynamiek,
intergetijden (natuur) en migratiemogelijkheden voor vissen in de Rijn-Maasmonding
nagenoeg volledig zijn afgerond, maar de toestand van waterplanten en vissen matig
tot slecht is en dat enkele waterlichamen zelfs een achteruitgang laten zien? Welke
maatregelen worden nu geprogrammeerd om wel een goede toestand te verkrijgen en welke
zekerheid is er dat dat ook gerealiseerd wordt? Hoe en door wie is dat bepaald?
Antwoord 99
De Rijn-Maasmonding is een gebied met kunstmatige en sterk veranderde wateren. Vooral
de uitvoering van het Kierbesluit heeft grote positieve effecten voor het herstel
van het ecosysteem, met name de mogelijkheden van vismigratie. Twee belangrijke oorzaken
zijn aan te wijzen waardoor het Goed Ecologisch Potentieel nog niet is bereikt. Tot
kort geleden is de monitoring van het Haringvliet volgens het protocol van het type
R8 uitgevoerd (dit is een getijderivier type, waartoe technisch gesproken het waterlichaam
ook dichtbij de Kier toe behoorde). Dit is enkele jaren geleden vastgesteld en nu
vindt monitoring en beoordeling plaats volgens het type O2 (overgangswater waar een
zoet-zout gradiënt kenmerkend is). Door deze verschillende benaderingen kunnen verschillen
in de toestand optreden die niet terug te voeren zijn op veranderingen in organismen.
Daarnaast -meer in het algemeen- zal het effect van genomen maatregelen meerdere generaties
waterprogramma’s kunnen duren. Dit geldt met name voor organismegroepen die een groot
deel van het stroomgebied gebruiken en een lange generatietijd hebben, zoals vis.
Specifiek voor het Kierbesluit gaat Rijkswaterstaat stapsgewijs te werk, «Lerend implementeren».
Hierdoor zijn effecten op het ecosysteem niet meteen zichtbaar. In de factsheets (www.waterkwaliteitsportaal.nl) is aangegeven wat de zekerheid is waarmee de beoogde doelen bereikt worden. Verder
coördineert Rijkswaterstaat een monitoringsprogramma van zowel het inkomende zoute
water als ook de ecologische effecten om te toetsen of de verwachtingen gerealiseerd
gaan worden (Haringvliet: Haringvlietsluizen op een kier | Rijkswaterstaat).
Vraag 100
Kunt u aangeven wat de omvang van de vissterfte (die als hoog gekwalificeerd wordt)
door de drie bestaande waterkrachtcentrales op dit moment is en hoe er naar reductie
van vissterfte in 2022 toegewerkt wordt? Hoe groot moet die reductie dan zijn, gezien
de bewoording: «om uiterlijk in 2022 de vissterfte voldoende terug te brengen»?
Antwoord 100
De vissterfte door de bestaande waterkrachtcentrales te Linne, Lith en Maurik varieert
per centrale en per vissoort/levensstadium. Niet voor alle soorten/levensstadia zijn
cijfers bekend. Van de soorten/levensstadia waarvan cijfers bekend zijn, heeft schieraal
als langste vissoort de meeste sterfte: naar schatting sterft 26% à 27% van de schieraal
die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van waterkrachtcentrale
Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is op basis van monitoring berekend dat
dit in aantallen neerkomt op respectievelijk 1.200 en 900 gestorven schieralen bij
de waterkrachtcentrale Lith. Naar schatting sterft 7,7% van de jonge zalm (smolts)
die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van de waterkrachtcentrale
Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is ingeschat dat dit in aantallen neerkomt
op respectievelijk 150 en 350 gestorven zalmsmolts. Voor de waterkrachtcentrale Linne
worden dezelfde sterftepercentages ingeschat. Hier zijn echter nog geen betrouwbare
monitoringsgegevens beschikbaar over aantallen gestorven schieraal en zalmsmolts.
Voor de waterkrachtcentrale Maurik bedraagt de vissterfte voor schieraal 21,3%. De
vissterfte van zalmsmolts bedraagt 7,7% tot 9,5%. Er zijn geen betrouwbare getallen
beschikbaar voor het aantal gestorven vissen. Ter bescherming van de waterkwaliteit
moet de cumulatieve sterfte door waterkrachtcentrales op de Neder-Rijn/Lek en op de
Maas worden teruggebracht tot 10% van de op die trajecten passerende vis. Voor de
centrales te Linne en Lith, die beiden in de Maas gesitueerd zijn, betekent dit dat
de sterfte voor zowel schieraal als zalmsmolts moet worden teruggebracht tot maximaal
5% per centrale. Voor de centrale te Maurik, die in de Neder-Rijn/Lek gesitueerd is,
betekent dit dat de sterfte voor zowel schieraal als zalmsmolts moet worden teruggebracht
tot maximaal 10%. Er zijn diverse maatregelen denkbaar waarmee de sterfte tot deze
percentages kan worden teruggebracht.
Momenteel vinden bij de bestaande centrales experimenten plaats met nieuwe technieken
waarbij de migratie van vis voorspeld wordt opdat de turbines tijdig stilgelegd kunnen
worden. Het effect hiervan wordt gemonitord. Als deze experimenten onvoldoende succesvol
mochten blijken, zullen andere maatregelen worden overwogen.
Vraag 101
Kunnen de drie bestaande waterkrachtcentrales gesaneerd en/of stilgelegd worden, gezien
de onverenigbaarheid van de slechte staat van instandhouding van veel migrerende vissoorten
en de almaar doorgaande hoge sterfte door het in bedrijf houden van deze centrales?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 101
De drie centrales hebben een watervergunning nodig om in bedrijf te mogen zijn. Door
een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschikken
de centrales momenteel niet over alle benodigde watervergunningen. Mijn inzet is om
het beleid ongewijzigd voort te zetten en het toetsingskader zo spoedig mogelijk formeel
te herstellen. Om vergunningverlening door Rijkswaterstaat weer mogelijk te maken
zal ik de juridische verankering van de beleidsregel waarin de vissterftenorm is opgenomen
laten aanpassen. De ontbrekende vergunningen kunnen verleend worden als er kan worden
aangetoond dat uitzicht is op het voldoen aan het maximaal aanvaardbare sterftepercentage
van 10%. Als de benodigde vergunningen niet verleend kunnen worden, of niet aan de
daarin opgenomen voorschriften ten aanzien van vissterfte wordt voldaan, kan handhavend
optreden leiden tot het stilleggen van de centrales. Het gaat hierbij om een toets
aan de doelstellingen van de Waterwet. De maatregelen dragen ook bij aan de instandhouding
van migrerende vissoorten die deel uitmaken van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd
in de Wet natuurbescherming.
Vraag 102
Bij hoeveel waterlichamen is in de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP) 2022–2027 gekozen
voor een scherpere ecologische doelstelling (hogere Goed Ecologisch Potentieel, oftewel
GEP-waarden) dan in de vorige twee KRW-cycli? Wat zijn de belangrijkste verschillen?
Antwoord 102
Er zijn vooral technische doelaanpassingen gedaan op basis van de meest recente ecologisch
inzichten en modelering. De doelen in het SGBP 2022–2027 passen nu beter bij de wateropgaven
dan voorheen.
Vraag 103
Is het mogelijk om inzicht in de waterkwaliteit ook op basis van «one-out-all-out»
te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 103
De huidige waterkwaliteit is beschreven in de Ontwerp-Stroomgebiedbeheerplannen. De
chemische toestand is volgens het principe «one out, all out». Echter, gezien de complexe
beoordelingsmethode van de KRW, die bestaat uit vele parameters per waterlichaam,
is bij de biologische parameters gekozen voor een weergave die meer inzicht geeft
in de vooruitgang van de waterkwaliteit, zoals die er aantoonbaar is.
Dat is ook waarom Nederland bij de Europese Commissie aandringt op het duiden van
de verbetering van de waterkwaliteit per parameter.
Vraag 104
Zijn de gevolgen van klimaatverandering meegenomen bij het opstellen van de maatregelenpakketten
en de inschattingen omtrent doelbereik? Of is de onduidelijkheid van veel gevolgen
reden om af te wachten?
Antwoord 104
Waterbeheerders houden bij het uitwerken van maatregelpakketten steeds meer rekening
met het veranderende klimaat. Daarbij zoeken ze integrale oplossingen, bijvoorbeeld
in samenhang met de zoetwateropgave. Hierdoor wordt ingespeeld op de gevolgen van
klimaatverandering.
Vraag 105
Wat wordt met de constatering «dat in veel gevallen verschillende doelen gecombineerd
kunnen worden door natuurlijke processen meer ruimte te geven (zoals met klimaatbuffers)»
verder gedaan?
Antwoord 105
Het kabinet streeft ernaar om meer ruimte aan natuurlijke processen in onze wateren
te bieden, zodat deze gebieden robuuster zijn en beter bestand zijn tegen eventuele
veranderingen door bijvoorbeeld klimaatverandering. Zeker regionaal wordt de opgave
voor waterkwaliteit gecombineerd met andere doelen. Zie ook vraag 104.
Vraag 106
Zijn maatregelen voorzien in reactie op de berichtgeving van april 2020 dat meer dan
de helft van de aangelegde vistrappen niet functioneert, wat na inspectie door Arcadis
bleek?
Antwoord 106
Tot nu toe heeft het rapport van Arcadis een belangrijke bewustwordingsfunctie gehad
voor de waterbeheerders om beheer en onderhoud een volwaardige plek te geven bij of
na de aanleg van vistrappen. Zo gaat bij Rijkswaterstaat een pilot in uitvoering komen
die het functioneel en technisch beheer van vistrappen in kaart brengt met het doel
om dit beheer onder te brengen in de bestaande systematiek voor beheer en onderhoud.
Ook is een studie in uitvoering die de mogelijkheden voor de optimalisatie van vistrappen
in de Maas in beeld brengt. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft naar
aanleiding van de rapportage van Arcadis stappen gezet om de tekortkomingen die in
het rapport staan aan te pakken.
Vraag 107
Waarom hebben Rijk, waterschappen en provincies een van de twee scenario’s «maximaal»
of «DAW 100%» niet (met resultaatsverplichting) toegepast in het SGBP?
Antwoord 107
In de Nationale analyse waterkwaliteit van het Planbureau voor de Leefomgeving zijn
een drietal scenario’s onderzocht. De Nationale analyse is een bouwsteen geweest voor
het opstellen van de maatregelpakketten voor de KRW stroomgebiedbeheerplannen (2022–2027).
Bij het vormgeven van het «maximale» pakket en «DAW 100%» is uitgegaan van maatregelen
die het meest effectief zijn voor de waterkwaliteit. Er is geen rekening gehouden
met bijvoorbeeld kosteneffectiviteit of belemmeringen bij implementatie van maatregelen.
De besturen van de waterschappen zullen dit soort elementen wel hebben meegenomen
in hun afweging. Op basis daarvan zijn keuzes gemaakt voor de ontwerpplannen, deze
zijn vastgesteld door de waterschappen.
Vraag 108
Hoe en door wie is ingeschat dat uiterlijk in 2027 de inrichting van waterlichamen
veelal zal zijn hersteld binnen de randvoorwaarden van de KRW? Kan deze analyse gedeeld
worden? Klopt het dat er in de Nationale Analyse Waterkwaliteit op dit punt geen ex
ante-evaluatie doelbereik is gedaan?
Antwoord 108
De benodigde inrichtingsmaatregelen zijn ontwikkeld door de betreffende waterbeheerder
van het waterlichaam, waarbij de waterbeheerder de benodigde analyse heeft gedaan.
De Nationale analyse waterkwaliteit was een scenariostudie (zie ook vraag 107). Op
dit moment wordt een ex ante analyse uitgevoerd van de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen.
De resultaten zijn dit najaar gereed.
Vraag 109
Kunnen de maatregelen zoals opgenomen in tabel 5b (2022–2027) ook op een kaart getoond
worden of in een tabelvorm naar locatie? Heeft er een actualisatie plaatsgevonden
van de studie «Nederland Leeft Met Vismigratie 2017 – Actualisatie van de oplossingen
voor herstel van vismigratie in Nederland»?
Antwoord 109
De maatregelen voor de periode 2022–2027 zoals opgenomen in tabel 5b van de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen
zijn ook opgenomen in de factsheets per waterlichaam. Daarmee kan een beeld worden
gekregen van welke maatregelen bij welke waterlichamen worden genomen.
Na 2017 is de studie Nederland Leeft met Vismigratie (NLMV) niet meer geactualiseerd.
Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie in het kader van de Nationale Visroutekaart
(NVRK). Deze kaart geeft net als Nederland Leeft met Vismigratie een overzicht van
het werk aan herstel van vismigratie. De NVRK vervangt daarmee NLMV en zal najaar
2021 gereed zijn.
Vraag 110
Kunt u met zekerheid zeggen dat deze plannen en maatregelen voldoende zullen zijn
om de KRW-doelen voor 2027 te halen, ook al blijkt uit de Nationale Analyse Waterkwaliteit
(Bijlage bij Kamerstuk 27 625, nr. 497) (PBL, 2020) dat dat met het maatregelenprogramma van het Ontwerp-SGBP niet zal lukken?
Antwoord 110
Op dit moment wordt een ex ante analyse uitgevoerd van de ontwerpplannen. De (concept-)maatregelen
uit het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (mestbeleid) zijn nog niet meegenomen
in de ontwerpplannen. Wel wordt de plan-MER van het zevende actieprogramma, vanwege
de samenhang ervan met de doelen van de Kaderrichtlijn Water, in combinatie met de
ex-ante analyse van de Ontwerp-SGBP’s uitgevoerd. De resultaten komen in het najaar
beschikbaar.
Vraag 111
Komt het programma van maatregelen uit de Ontwerp-SGBP’s nog steeds overeen met het
scenario «voorziene maatregelen 2022–2027» uit de Nationale Analyse Waterkwaliteit
(PBL, 2020)?
Antwoord 111
Het programma van maatregelen van de waterbeheerders komt grotendeels nog overeen.
De (concept-)maatregelen uit het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (mestbeleid)
maakten geen onderdeel uit van de Nationale Analyse Waterkwaliteit.
Vraag 112
Wordt het belang van beheer en onderhoud van vispassages, zoals deze op pagina 72
staat en in de motie van de leden De Groot en Dik-Faber over beheer en onderhoud van
vispassages in programma’s opnemen (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 76), naast een informatiebox achterin in het Ontwerp-SGBP nog nader benadrukt richting
de waterbeheerders in de verschillende stroomgebieden? Kan de uitvoering hiervan op
enige manier gemonitord worden? Zo ja, hoe?
Antwoord 112
Het belang van beheer en onderhoud wordt en is benadrukt en heeft doorlopende aandacht.
De uitvoering van de aanleg van vispassages wordt jaarlijks gerapporteerd in de Staat
van ons water.
Vraag 113
In hoeverre is de impact van lichtvervuiling onderzocht en in hoeverre wordt deze
meegenomen voor het behalen van biodiversiteitsdoelen?
Antwoord 113
Criteria voor vormen van energie zoals licht (van platforms en windturbines) zijn
nog niet ontwikkeld binnen de KRM. Daarom zijn hiervoor nog geen goede milieutoestand
en milieudoelen geformuleerd. Dat neemt niet weg dat Nederland (vanuit het voorzorgbeginsel)
bij vergunningverlening al wel rekening houdt met deze vorm van energie. Binnen OSPAR
zijn in 2015 (op initiatief van Nederland) vrijwillige richtlijnen vastgesteld om
de effecten van verlichting door offshore-platforms op trekvogels te verminderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat