Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake o.a. de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021 (deel 1) (Kamerstuk 21501-32-1295)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1302
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 mei 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over o.a. de brief van 12 mei 2021 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en
Visserijraad van 26 en 27 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1295). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 19 mei 2021 is een deel van de vragen
beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven van
het kabinet over het GLB, de Landbouw- en Visserijraad, EU-regels omtrent etikettering
en het actieplan groei biologische productie. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
Onderzoek Europese Commissie nieuwe genomische technieken
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onlangs gepubliceerde onderzoek
naar nieuwe genomische technieken (bij planten). De leden danken de Minister voor
het agenderen van de ggo-regelgeving wat uiteindelijk heeft geresulteerd in dit rapport.
In het rapport lezen deze leden vooral de bevestiging wat wij eigenlijk al wisten;
dat regelgeving ernstig verouderd is. De Europese Commissie geeft aan te willen werken
aan aanpassing van de wetgeving, met als eerste stap een «impact assessment» later
dit jaar. Deze leden hadden echter gehoopt dat er meer vaart gemaakt zou worden en
dat er al een aantal beleidsvoorstellen zouden worden gedaan? Deze leden maken zich
dan ook zorgen over het vervolgtraject dat uiteindelijk moet leiden tot aanpassing
van wet- en regelgeving. Deelt de Minister deze zorgen?
Antwoord
De conclusies van het onderzoek wijzen sterk naar de noodzaak van een aanpassing van
de ggo-wetgeving. Daartoe start de Europese Commissie nu een effectbeoordeling, wat
onderdeel uitmaakt van het Europese wetgevingsproces. Dit is een belangrijke stap
voor een wezenlijke oplossing voor de lange termijn. Europese wetgevende trajecten
kosten tijd maar de noodzaak voor gewijzigde regelgeving is nu duidelijk gemaakt.
Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig
en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Ik zal de urgentie blijven benadrukken van
toekomstbestendige en doeltreffende wetgeving.
Voorts vragen deze leden zich af of de Minister een beeld kan schetsen bij het vervolgtraject
en wanneer zij uiteindelijk de aanpassing van wet- en regelgeving verwacht. Het heeft
immers 3 jaar geduurd voordat het desbetreffende rapport is opgeleverd. Is de Minister
het met deze leden eens dat dit – net als de Commissie aangeeft bij de studie naar
teeltmateriaal – uiterlijk volgend jaar tot voorstellen moet leiden? Zo ja, is zij
bereid dit te adresseren en de Commissie? Welke mogelijkheden ziet de Minister om
de aanpassing van wet- en regelgeving te versnellen?
Antwoord
Na de zomer zal de Commissie een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van
routekaart met tijdslijn – presenteren en aan de slag gaan met de effectbeoordeling.
Tijdens die periode zullen consultatierondes plaatsvinden en zal er worden gewerkt
aan de juridische mogelijkheden voor een mogelijk voorstel. Met het initiatiefrecht
is de Commissie aan zet voor aanpassingen van de wet- en regelgeving, maar de conclusies
van de studie geven ook de noodzakelijke druk. Gezien de technische, juridisch en
politiek ingewikkelde aard van het thema is het van belang dat de juiste stappen voor
o.a. subsidiariteit en proportionaliteit worden gevolgd. Mijn indruk is dat de Commissie
vooruit wil en oplossingsgericht is. In dat kader zal ik ook de samenwerking aangaan;
proactief en constructief.
Bijenrichtsnoer
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de vastgelopen discussie over
het bijenrichtsnoer. De discussie wordt daarom geëscaleerd naar de Landbouw- en Visserijraad
van Juni. Daar zal een voorstel worden gedaan om te komen tot een reductie van 10
procent. Hoe kijkt de Minister daartegenaan? Welke mogelijkheden ziet de Minister
om in de raad van juni wel tot een besluit te kunnen komen en wat zal de Nederlandse
lijn worden?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
Op welke wijze komen de aanbevelingen van de Europese Commissie tot stand, zo vragen
de leden van de VVD-fractie. Is dit een reactie op een Nederlandse inzet in via het
Nationaal Strategische Plan? Een «gestructureerd dialoog» klinkt als een interactief
proces, maar behoudt Nederland zelf het initiatief over haar eigen NSP; waar zijn
de Europese aanbevelingen op gebaseerd?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De Minister geeft aan dat de Europese Commissie aangeeft bij goedkeuring van de NSP’en
bijzondere aandacht besteedt aan de manier waarop lidstaten verwachten bij te dragen
aan de Green Deal ambities. Op welke wijze is dit voor Nederland relevant, zo vragen
de leden van de VVD-fractie. Wordt hier door de EC ook rekening gehouden met nationale
aangelegenheden, zoals in het geval van Nederland de opgaven mbt de stikstofaanpak?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De constateringen dat de sturende aard van de aanbevelingen niet strookt met het uitgangspunt
van de huidige GLB-hervorming baart de leden van de VVD-fractie zorgen. Zij steunen
de lijn van de Minister dat flexibiliteit voor maatwerk per lidstaat cruciaal is.
Hoe gaat de Minister een rigide Europese opgave voorkomen en bewerkstelligen dat er
flexibiliteit blijft bestaan voor Nederland om zelf invulling te geven aan de opgaven
in het kader van het GLB?
Antwoord
Waar ik het GLB beschouw als een belangrijk instrument om ook aan de Green Deal-doelen
bij te dragen, wil ik nogmaals onderstrepen dat de middelen en het instrumentarium
van het GLB niet toereikend zijn om alle problemen in de landbouw, het milieu en de
plattelandseconomie tegelijk op te lossen. Het blijft daarmee mijn inzet om bij het
opstellen van het GLB-NSP en de erop volgende onderhandelingen over de goedkeuring
van het GLB-NSP de niet juridisch bindende aanbevelingen nadrukkelijk te betrekken.
Tegelijk blijf ik er zorg voor dragen dat flexibiliteit blijft bestaan om het GLB-NSP
toe te snijden op de opgaven die Nederland zelf met het GLB als subsidie-instrumentarium
wil adresseren. Ik hecht eraan dat reeds ingezet nationaal beleid kan worden voortgezet,
inclusief de instrumenten en indicatoren die daarvoor in onze context met goede redenen
gekozen zijn. Voor de thema’s waarvoor gerelateerde nationale doelen of indicatoren
bestaan, werk ik in het GLB-NSP uit hoe de GLB-middelen en instrumenten dit doelbereik
ondersteunen. Het GLB-NSP draagt dan bij aan de integrale aanpak van de genoemde doelen.
De leden van de VVD-fractie vinden het verstandig dat het kabinet effectieve inzet
van GLB-middelen bepleit en wijst op vermindering van die effectiviteit door te dun
uitgesmeerde middelen. Kan de Minister concrete voorbeelden geven waar deze «verschraling»
in de breedte onwenselijk kan uitpakken voor de Nederlandse situatie?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de VVD-fractie vragen aan de Minister hoe de sector betrokken is geweest
bij de opstelling van de kabinetsreactie op de verschillende aanbevelingen van de
Europese Commissie. Hoe zal de sector worden betrokken bij verdere hervorming van
het GLB?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie in het werkdocument Nederland
uitnodigt om nieuwe nationale streefwaarden vast te stellen. Maar zoals de Minister
beschrijft, heeft Nederland al eigen doelen geformuleerd. Is de Minister het met de
leden van de VVD-fractie eens dat eventuele nieuwe streefwaarden dan daarbij betrokken
dienen te worden? En is het huidige nationale kader wellicht reeds afdoende, zo vragen
zij de Minister. Zo ja, hoe gaat zij dat terugkoppelen aan de Commissie?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 1:
Kan het Minister een (grafische) weergave geven van reguliere geldstromen van landbouwbedrijven:
«gerichte, effectieve en efficiënter verdeling van rechtstreekse betalingen», lezen
de leden van de VVD-fractie. Op welke geldstromen wordt hier gedoeld?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 2 en 3
Binnen de landbouwsector bestaand vele vormen van bedrijvigheid. Deelt het kabinet
de opvatting van de VVD-fractie dat bij de opgave (en daarmee alle steunmogelijkheden)
om te komen tot het vergroten van de toegevoegde waarde niet alleen wordt gekeken
naar de vorm van het bedrijf (bijvoorbeeld «biologisch»), maar naar de bedrijfsvoering
binnen het bedrijf.
Waarmee dus niet de bedrijfsvorm, maar de werkwijze bepalend is voor steun bij versterking
van het verdienvermogen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 5
Klopt de aanname dat alle genoemde kwantitatieve doelstellingen met betrekking tot
de emissies van andere stoffen dan CO2 staan verankerd in het Klimaatakkoord? Zo nee, waar staan deze doelstellingen dan
opgenomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 6
Kan de Minister een toelichting geven aan de leden van de VVD-fractie op het aangekondigde
onderzoek naar de wenselijkheid om voor bepaalde gebieden in Nederland een extra vergoeding
te geven voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Hoe zouden regionalisering van
de basispremie en aanvullende hectarepremies eruit kunnen zien?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 7
Hoe definieert de Europese Commissie «biologische landbouw», zo vragen de leden van
de VVD-fractie. Gaat het hier uitsluitend om de bedrijfsvorm van een landbouwbedrijf,
of wordt hier ook gekeken naar de bedrijfsvoering? Dit sluit aan bij de vragen bij
aanbeveling 2 en 3 en is van belang om ervoor te zorgen dat bijdragen aan doelstellingen
van de Europese Green Deal gericht zijn op de concrete werkwijzen binnen bedrijven.
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 10
Is de Minister bereid om bij deze reactie expliciet aandacht te vragen bij de Europese
Commissie voor het grote aantal ontheffingen die lidstaten geven voor het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen? Voorbeeld is het verbod op suikerbietenzaden: Nederland
houdt zich hier aan de regels waar andere lidstaten gebruik maken van ontheffingen.
Dit schaadt de Nederlandse concurrentiepositie en is onwenselijk.
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 11
Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat de aanbeveling van de
EC om «meer jongeren en met name vrouwen aan te moedigen om in de landbouwsector te
gaan werken» geen Europese verantwoordelijkheid is en kan de Minister de leden geruststellen
dat we hier geen Europese koppen op Nederlandse inzet en dat we uitgaan van een verleidende
en niet van een sturende aanpak?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 13
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat het Nederlandse beleid
ten aanzien van dierenwelzijn al aanzienlijk ambitieuzer is dan in andere Europese
lidstaten? Als de Minister stelt dat zij mogelijkheden ziet om de Europese dierenwelzijnsregelgeving
naar een ambitieuzer niveau te brengen, richt zij zich dan op een ambitie voor Nederland,
of op een hogere ambitie voor andere Europese lidstaten en is zij bereid hier te handelen
in de lijn van de aangenomen Kamermotie van het lid Van Campen c.s. met Kamerstuk
35 398, nr. 16?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de
Landbouw en Visserrijraad op 26 en 27 mei 2021. Zij wensen de Minister enkele vragen
voor te leggen.
Dierenwelzijn
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister het met hen eens is dat de recente
blokkade van het Suezkanaal op schrijnende wijze duidelijk maakt wat de risico’s van
verre diertransporten over zee zijn.1 Ook lezen zij dat de Minister aangeeft dat het lastig is om buiten EU-grenzen in
te grijpen bij calamiteiten. Alhoewel deze leden begrijpen dat de juridische situatie
anders is voor het vervoer over de weg dan het vervoer per zee en dat de herziening
van de Transportverordening nog in volle gang is, vroegen deze leden zich af of de
Minister ruimte ziet om bij deze of een Raad binnenkort vast te pleiten voor een overbruggende
maatregel die de schrijnende situaties die we de afgelopen tijd hebben gezien te voorkomen.
Dit gezien de Minister zelf ook heeft aangegeven dat er weinig inzicht is in de omstandigheden
en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. Wat zijn de mogelijkheden
op korte termijn om tot een dergelijke opschorting van het vervoer van levend vee
op lange afstand te komen of een aanpassing die het dierenwelzijn aanzienlijk verbetert,
gezien de herziening van de Transportverordening volgend jaar op dit moment geen uitkomst
biedt? Kan zij hier voorafgaand aan de Raad voor naar mogelijkheden zoeken, of deze
kwestie in elk geval aankaarten bij de Raad? Kan zij bijvoorbeeld minimumnormen voor
vervoer van levend vee opnieuw aan kaarten?
Antwoord:
Inderdaad is het verbieden van langeafstandsexporten van levend vee in EU-verband
iets voor de lange termijn. Dit zal gerealiseerd moeten worden in de herziening van
de Europese transportverordening. Ik zie geen juridische mogelijkheden om voor die
tijd tot een opschorting te komen van dergelijke transporten. Voor de korte termijn
zet ik me daarom in op verbetering van de naleving van de huidige regels. Een aantal
audits van de Europese Commissie laten zien dat er nog veel te verbeteren is in de
uitvoering van controles voorafgaand aan exporten over zee.
Het Portugees voorzitterschap werkt op dit moment aan Raadsconclusies ten aanzien
van dierenwelzijn tijdens lange afstand diertransporten over zee. Ik spreek me in
dat verband uiteraard uit voor een EU-breed verbod op dergelijke transporten, en daarnaast
werk ik constructief mee aan mogelijke verbeteringen op korte termijn. Zoals ik in
mijn beantwoording op schriftelijke vragen van lid de Groot aangaf, maak ik me bijvoorbeeld
zorgen over de eventuele terugkeer van veeschepen naar de EU, indien zij geweigerd
zijn door een niet-EU land, zoals het geval was met de twee veeschepen die eerder
dit jaar naar Spanje moesten terugkeren. Alle dieren zijn, na maanden te hebben doorgebracht
op zee omdat geen haven toestemming tot uitladen gaf, na terugkeer in de haven van
Cartagena gedood. Een dergelijke situatie mag niet meer plaatsvinden. Daarnaast pleit
ik in relatie tot de Raadconclusies voor verbeteringen op het gebied van terugkoppeling
van informatie over de dieren tijdens het transportgedeelte over zee, middels de reisjournaals.
Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar mijn recente antwoorden op de schriftelijke
vragen van lid Vestering van de Partij voor de Dieren (Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 2621).
Ook hebben de leden van de D66-fractie nog vragen over de recente ontwikkelingen rondom
het vangen van kippen. Zij hebben hier recent al vragen over gesteld in het schriftelijk
overleg over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem, maar zij willen
graag uitsluitsel van de Minister dat zij bij deze Raad niet zal pleiten voor het
opnemen van een uitzondering voor kippen in de Transportverordening. Kan de Minister
dat bevestigen?
Antwoord
In de aanstaande Raad zal ik niet voor een dergelijke uitzondering pleiten. Eventuele
aanpassingen van de Europese transportverordening komen in de aanstaande herziening
aan de orde. Ik vind het van groot belang dat dieren op zodanige wijze worden gevangen
dat het de dieren geen letsel of onnodig lijden berokkent. Ik zal in het kader van
de aanstaande herziening van de transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten
optrekken en bezien in hoeverre bestaande (Europese) goede praktijken voor het vangen
van pluimvee voldoende houvast bieden, of dat er nog aanvullende of aangepaste voorschriften
noodzakelijk zijn.
Visserij
De leden van de D66-fractie constateren uit de antwoorden van de Minister dat zij
het heel belangrijk vindt om met pilots te onderzoeken of cameratoezicht effectief
is.2 Wat zij echter niet kunnen lezen uit het antwoord van de Minister is of zij ook bereid
is akkoord te gaan met het voorstel om camera’s aan boord in te zetten zonder het
vooraf inzetten van deze pilots? Ook hebben deze leden vernomen dat in Denemarken
al wel studies zijn uitgevoerd naar de effectiviteit van Remote Electronic Monitoring
(REM) aan boord van visserijschepen, zoals de studie «Observing incidental harbour
porpoise Phocoena phocoena bycatch by remote electronic monitoring» van Kindt-Larsen
et al.3 Is de Minister op de hoogte van deze studies en hoe beoordeelt zij deze? Neemt zij
deze mee in haar beoordeling van de effectiviteit van bijv. REM of cameratoezicht?
Tenslotte horen deze leden graag wanneer de Minister wenst dat de pilots zijn afgerond
zodat kan worden overgegaan op de inwerkingtreding van de nieuwe controleverordening.
Welke deadline zit hier aan vast?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden lezen dat iedere lidstaat afzonderlijk een projectvoorstel indient onder
het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF).4 Waar zet de Minister op in bij het Nederlandse projectvoorstel om toezicht op de
visserij te waarborgen? Zal verplichte REM een onderdeel zijn van het projectvoorstel
van Nederland? Zo ja, hoe groot is de rol van cameratoezicht hierbij volgens de Minister?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de D66-fractie zouden een dergelijke verplichting graag zien voor alle
schepen waarbij een risico bestaat dat op niet-naleving van de aanlandplicht, en op
bijvangst van gevoelige soorten. Kan de Minister garanderen dat schepen onder de 24
meter hier minder risico op hebben, aangezien dit nu de standaard is die wordt gehanteerd
in het voorstel van het Portugese voorzitterschap? Zo nee, is de Minister bereid in
te zetten op een verbreding naar ook schepen onder de 24 meter die een risico hebben
op niet-naleving en bijvangst van gevoelige soorten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de projecten in de verschillende landen parallel
en geharmoniseerd dienen te verlopen, terwijl elk land haar eigen voorstel doet. Hoe
gaat de Minister erop waken dat zaken die belangrijk zijn volgens Nederland parallel
lopen aan landen die wellicht tegenstrijdige wensen hebben?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Tenslotte vernamen de leden van de D66-fractie ook dat er gekeken wordt naar het aanpassen
van de tolerantiemarge voor de visvangst. Kan de Minister toelichten wat hierin het
standpunt is dat wordt aangenomen door Nederland? Deelt de Minister de mening van
deze leden dat de tolerantiemarge niet verzwakt moet worden?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vogelgriep
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de aanpak van de vogelgriep.
Zo is de motie van de leden van de D66-fractie en VVD-fractie aangenomen over preventieve
vaccinatie in het diergezondheidsinstrumentarium (Kamerstuk 35 398, nr. 14). Deze verzoekt de regering, zich samen met de sector in te zetten voor preventieve
vaccinatie als onderdeel van het diergezondheidsinstrumentarium, inclusief de handelsaspecten
daarvan. Deze leden zijn van mening dat het bij de uitvoering van deze motie van groot
belang is dat de Minister ook in Europees verband preventieve vaccinatie aankaart,
gezien de handelsaspecten alleen in internationaal verband kunnen worden opgelost.
Gaat de Minister dit aankaarten bij haar Europese collega’s? Zo ja, kan zij reflecteren
op de standpunten van de andere lidstaten en het potentiële draagvlak? Deze leden
vernemen dat er een veelbelovend vaccin is die al veelvuldig buiten Europa wordt gebruikt.
Deze kan gebruikt worden om kalkoenen en kippen te vaccineren en geeft bescherming
tegen verschillende varianten van de H5NX hoog pathogene vogelgriep.5 Welke kansen ziet de Minister voor een dergelijk vaccin? Ook vragen deze leden of
Minister een update kan geven over de honderden (dode) vogels in het Lauwersmeer met
verschijnselen van vogelgriep. Zijn deze inmiddels verplaatst of geruimd? Eerder vroegen
deze leden hier al naar tijdens het Plenair debat – Wijziging van de Wet dieren in
verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Kamerstuk
35 398). Zien Ministers van andere Europese lidstaten net als Nederland een toename van
het aantal met vogelgriep besmette vogels?6 Zo ja, welke extra maatregelen nemen zij tegen verspreiding?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
VN Food Systems Summit
De leden van de D66-fractie lezen dat de Ministers van gedachten zullen wisselen over
de EU-prioriteiten voor de VN Food Systems Summit. Deze leden vragen de Minister wat
haar inzet is voor deze Summit? Zij zijn positief over het feit dat de EU wil inzetten
op een eerlijke en inclusieve transitie van voedselsystemen wereldwijd, waarbij aandacht
is voor uitdagingen op gebied van duurzaamheid en klimaat. Zal de Minister het belang
van kringlooplandbouw agenderen voor de manier waarop wij op een duurzame, dier- en
natuurvriendelijke manier voedsel kunnen produceren? Welke suggesties zal zij doen
voor betere toegang tot gezond voedsel? Kan zij toelichten hoe de EU voornemens is
om op natuur gebaseerde oplossingen en ecosysteemgerichte benaderingen op te schalen?
Welke suggesties zal zij meegeven in het kader van een goed inkomen voor primaire
producenten?
Antwoord
De top beoogt landen, organisaties en bedrijven samen te brengen achter concrete initiatieven
die het behalen van de SDG-2 doelen dichterbij brengen en toewerken naar duurzame
en veerkrachtige voedselsystemen. Nederland bepleit daarom dat de top een inclusief
karakter moet hebben, met betrokkenheid van alle landen, bedrijfsleven en maatschappelijk
middenveld. Daarnaast wil Nederland het gebruik in beleid van wetenschappelijke kennis
voor het bereiken van voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen verder verbeteren.
De voorbereiding van de top is mondiaal georganiseerd langs een vijftal inhoudelijke
thema’s waarin werkende weg duidelijker wordt rond welke baanbrekende oplossingen
zich coalities uit bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen
en overheden vormen en welke concrete acties en commitments zich daaruit ontvouwen.
Wereldwijd vinden er daarnaast nationale dialogen plaats over de werking en gewenste
uitkomsten van de nationale voedselsystemen. Ook deze bijeenkomsten geven voeding
aan concrete initiatieven van partijen. De Nederlandse dialoog zal op 1 juni a.s.
plaatsvinden in Amsterdam.
Tijdens de pre-Summit die zal plaatsvinden van 26-28 juli 2021 in Rome zal een nadere
trechtering van ingebrachte kansrijke en impactvolle initiatieven plaatsvinden. Daaruit
zal ook duidelijk worden waar en hoe Nederland kan bijdragen aan de duurzame veranderingen
op de genoemde thema’s. Het sluiten van kringlopen, duurzame natuur-positieve productiemethoden,
betere toegang tot gezond en veilig en voedzaam voedsel en een eerlijk inkomen voor
de primaire producent zijn essentiële elementen in duurzame en veerkrachtige voedselsystemen.
Als zodanig vormen zij ook een prioriteit voor het kabinet.
Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de aanbevelingen
die de Europese Commissie aan Nederland gestuurd heeft voor het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) in de periode 2023–2027 en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de D66-fractie lezen dat het Europees Parlement stelt dat er 30% van
de eerste pijlermiddelen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) verplicht
ingezet dient te worden voor ecoregelingen, terwijl de Raad in oktober 20% overeen
is gekomen. De Minister geeft aan dat Nederland steeds heeft gepleit voor een ambitieuzer
percentage dan 20%.7 De leden vragen de Minister de inzet van Nederland te specificeren. De leden vragen
de Minister tevens of zij voornemens is om de mogelijkheden om in het Nationaal Strategisch
Plan (NSP) meer ruimte vrij te maken voor ecoregelingen in kaart te brengen? Zo ja,
wanneer kunnen we dit overzicht verwachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In Nederland werken we voor de inzet bij de ecoregeling met verschillende scenario’s.
Deze gaan allen uit van een grotere inzet op de ecoregeling dan 20% van de eerste
pijlermiddelen. De keuze van het aan u voor te leggen scenario is afhankelijk van
hoe de middelen het meest effectief kunnen worden ingezet om een duurzame, en loonzame,
landbouw te ondersteunen. Daarbij wordt gekeken naar het hele spectrum van interventies,
de conditionaliteiten voor de basisbetaling, de ecoregeling, het agrarisch natuurbeheer
en experimenten. Hiervoor worden Pilots uitgevoerd, onderzoek gedaan en voor de ecoregeling
wordt nog voor de zomer een praktijktoets uitgevoerd. Op het moment dat de contouren
van het NSP naar uw Kamer wordt gestuurd, wordt uw Kamer de overweging voor een budgetverdeling
voorgelegd.
Is de Minister bereid het GLB te koppelen aan de stikstofproblematiek? Zo nee, aan
welke maatschappelijke opgaven gaat u het wel koppelen? Wanneer moet het NSP worden
ingeleverd? Bent u het met deze leden eens dat het onwenselijk is dat het NSP kan
worden vastgesteld zonder dat daar in het nieuwe regeerakkoord afspraken over zijn
gemaakt?
Antwoord
De primaire doelstelling voor het toekomstig GLB is dat dit agrariërs de mogelijkheid
geeft om hun bijdrage aan milieu en leefomgeving op het boerenland te versterken,
zowel op de korte termijn door bijvoorbeeld inzet van activiteiten die de uitstoot
van stikstof tegengaan, als op de lange termijn door activiteiten te ondersteunen
die bijdragen aan het op lange termijn verduurzamen van de boeren bedrijfsvoering.
Het NSP behoort op 31 december van dit jaar te worden ingeleverd. Daarvoor wordt het
aan uw Kamer, en aan provinciale staten, voorgelegd. Het heeft mijn voorkeur dat elementen
uit het Regeerakkoord hun plaats vinden in het NSP. Echter, dit veronderstelt dat
het regeerakkoord op een redelijke termijn beschikbaar is. Bij later inleveren dan
31 december bestaat er een risico dat er in 2023 geen EU-middelen kunnen worden uitbetaald.
Dat risico wil ik niet graag nemen.
Aanbeveling 1: De levensvatbaarheid van landbouwbedrijven versterken
De leden van de D66-fractie zijn positief over de herverdeling van de inkomenssteun
naar doelgerichte betalingen voor duurzaamheid en overheveling naar de tweede pijler
waardoor de basispremie flink lager wordt. De nadruk wordt meer gelegd op inkomenssteun
voor kleinere landbouwbedrijven in Nederland. Klopt deze observatie? De leden zijn
echter ook van mening dat inkomenssteun economisch gezien niet de oplossing is voor
de huidige problematiek omdat de waarde van de steun weglekt naar de productiefactor
grond waardoor het netto effect voor de boer gering is. Is de Minister dit met de
leden eens? Zo ja, bent u het dan eens dat een zo groot mogelijk deel van de betalingen
gericht moet worden ingezet voor bovenwettelijke doeleinden? Is de Minister het ook
eens dat een zo groot mogelijk deel van het NSP ingezet moet worden voor de transitie
naar kringlooplandbouw? Is de Minister bereid om de basisinkomensteun te korten ten
gunste van klimaat, milieu en biodiversiteit?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden zijn positief dat de Minister verder wil kijken voor een optimalisatie daar
waar grote bedrijven meer steun ontvangen dan noodzakelijk naar bedrijven met een
inkomen onder het minimum. Welk gemiddeld inkomen en over hoeveel jaar wordt dit naar
alle waarschijnlijkheid berekend?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden vragen de Minister hoe het puntensysteem van de ecoregelingen dat zij voornemens
is te ontwikkelen verhoudt tot de gelden?8 Deelt de Minister de zorg van Transitiecoalitie Voedsel dat op deze manier veel inkomenssteun
uit het GLB terecht komt bij boeren die dat niet nodig hebben?9 Zo ja, wat is de Minister voornemens te doen om hier verandering in te brengen zodat
inkomenssteun wel degelijk bij boeren terecht komt die voldoen aan duurzaamheidseisen,
ten goede komt aan het klimaat en biodiversiteit? Zo nee, waarom deelt de Minister
deze zorg niet?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 4:De nutriëntenverontreiniging van water en lucht verminderen, de stikstofdepositie
in de voor stikstof kwetsbare Natura 2000-gebieden terugdringen tot onder de kritieke
waarden, en bijdragen aan verwezenlijking van de doelstelling voor nutriëntenverliezen
in Nederland uit de Europese Green Deal
De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit dat het Kabinet voornemens
is op onder andere de ecoregelingen in te zetten op het verlagen van nutriëntenverontreiniging
en in wilt zetten op een integrale benadering. De leden zijn van mening dat het Europese
doel om nutriëntenverliezen met ten minste 50% terug te dringen leidend moet zijn.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan dit Europese doel en welke concrete doelstellingen
heeft de Minister hier voor ogen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 5: Emissies van andere stoffen dan CO2 door de veehouderij en bodembemesting verminderen en de capaciteit voor koolstofopslag
verhogen.
Op welke manier past agrarische bosbouw bij deze aanbeveling en welke concrete doelen
heeft de Minister hier voor ogen? Is de Minister bereid om in veenweidegebeiden boeren
onder de eerste pijler een hogere vergoeding te geven als zij hun bedrijfsvoering
voortzetten bij een hogere grondwaterstand?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 6: Een gunstige staat van instandhouding bereiken van habitats en soorten
die in verband staan met landbouwsystemen, de fragmentatie van habitats en het verlies
van biodiversiteit verminderen en bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green
Deal inzake diversiteitsrijke landschapselementen
De Minister geeft aan te overwegen om de basispremie te regionaliseren en aanvullende
hectarepremies voor gebieden met natuurlijke handicaps mogelijk te maken. Kan de Minister
aangeven wat hierin haar afwegingen zijn en wat de eventuele consequenties zijn voor
landbouwers die hier niet onder vallen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 7: Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal voor biologische
landbouw
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland in tegenstelling tot de
meeste landen geen nationaal (actie)plan voor biologisch landbouw heeft. Ook de commissie
benadrukt deze stelling. Wat is hiervan de reden? Welke doelstellingen heeft de Minister
in gedachten voor de biologische sector in Nederland binnen het NSP? Is de Minister
op de hoogte dat bij andere lidstaten duidelijke afgebakende doelen zijn geformuleerd
voor de biologisch sector? Op welke manier zorgt de Minister voor een eerlijk speelveld
binnen de EU wanneer concrete doelstellingen ontbreken voor de biologische sector?
Is de Minister bereid om in buffergebieden rondom natura 2000-gebieden biologische
landbouw extra te gaan steunen om zo te gaan voldoen aan de Europese ambities in deze?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Aanbeveling 11: Meer jongeren en met name vrouwen aanmoedigen om in de landbouwsector
te gaan werken.
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat het voor jonge, duurzame boeren
lastig is om toegang te krijgen tot kapitaal voor landbouwgrond. Is de Minister dit
met de leden eens? Zo nee, waarom niet? De hoge grondprijzen en het lage rendement
op vermogen leiden tot een financieringskloof voor jonge boeren. Daarom raadt de Commissie
aan om in te zetten op toegang tot kapitaal voor landbouwgrond en het vergemakkelijken
van groene investeringen. De Minister geeft aan te willen overwegen om naast de huidige
investeringssteun die Nederland geeft uit het GLB ook gekeken kan worden naar vestigingssteun.
Kan de Minister dit nader toelichten?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Mededeling actieplan biologische productie
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de mededeling actieplan
biologische productie.
Kan de Minister toelichten wat de rol van de supermarkten is bij de groei van de biologische
sector? Op welke manier ziet de Minister een samenwerking met de biologische sector
voor zich om de vraag naar biologische producten te vergroten?
De leden hebben vernomen dat het onderzoeksbudget niet gekaderd wordt voor de biologische
landbouwsector. Echter heeft het biologische keurmerk zelf wel duidelijk kaders. Hoe
ziet de Minister dit? Ziet de Minister het risico dat onderzoeksresultaten niet toepasbaar
binnen biologische praktijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt dit
risico aangepakt?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Bijenrichtsnoer
De leden van de D66-fractie vinden het onacceptabel dat het vernieuwen van het EFSA
bijenrichtsnoer zo lang op zich laat wachten. Is de Minister dit met de leden eens?
De leden hebben vernomen dat in een brief aan het Europees Parlement en de Raad de
Eurocommissaris Kyriakides voorstelt om de discussie rondom het bijenrichtsnoer te
escaleren naar de Landbouw- en Visserijraad in juni. Wat wordt de Nederlandse inzet
betreffende het voorgestelde uitgangspunt van Eurocommissaris Kyriakides om in te
zetten op een maximum reductie van 10% in de grootte van een kolonie als specifiek
beschermingsdoel in het nieuwe bijenrichtsnoer? En kan de Minister hierbij duidelijk
omschrijven wat de onderliggende onderbouwing is van het Nederlandse standpunt?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021. Deze leden hebben daar enkele vragen
over.
De leden van de PVV-fractie lezen dat er dat er meer geld uit de eerste pijler aan
eco-regelingen besteed moet worden en vrezen dat dit zal leiden tot verdere verslechtering
van de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw.
Kan de Minister aangeven of de boeren die deelnemen aan eco-regelingen in andere EU-lidstaten
aan even zware eisen moeten voldoen als de boeren in Nederland?
Antwoord
De vergoedingen voor een ecoregeling worden in de Europese lidstaten op een gelijksoortige
manier berekend in relatie tot wat de gemiddelde opbrengst op een perceel in het betreffende
land zou zijn geweest, inclusief extra kosten. Daarbij wordt het verschil in opbrengst
vergoed. Daardoor heeft de invoering van de ecoregeling geen onevenredig financieel
effect op de bedrijfsvoering. Met de keuze voor een puntensysteem streef ik daarnaast
naar een goede inpasbaarheid van de ecoregeling in de bedrijfsvoering.
Zijn er volgens de Minister voor elk agrarisch bedrijfstype geschikte eco-regelingen
om aan mee te doen zodat de boer zijn/haar inkomen uit subsidie op peil kan houden
of zullen er veel boeren er door deze regeling financieel op achteruit gaan?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggen stukken voor het
schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de positie van boeren en tuinders
in de keten moet worden verbeterd. Belangrijk daarbij is dat er meer ruimte komt voor
boeren en tuinders om samen te werken om daarmee hun positie te versterken. In dat
kader zijn deze leden tevreden dat de Minister in de kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) ook steun vanuit het GLB voor het versterken van samenwerkingsverbanden
in de landbouw noemt. Deze leden constateren dat de opheffing van de productschappen
de positie van boeren en tuinders in de keten heeft verzwakt. Om de positie in de
keten en de samenwerking in de landbouw te versterken zien deze leden veel potentie
in het oprichten van ketencoöperaties, waarin samenwerking in de agri- en foodketen
vorm kan krijgen en afspraken kunnen worden gemaakt over productie, kwaliteit, gezamenlijk
toezicht, duurzaamheid, biodiversiteit en een eerlijke prijs. Zij vragen de Minister
in hoeverre en in welke mate dergelijke vormen van samenwerking en het maken van afspraken
door boeren en tuinders momenteel worden tegengewerkt door Europese regels met betrekking
tot bijvoorbeeld concurrentie. Welke stappen zet zij om eventuele belemmeringen die
voortkomen uit Europese regels uit de weg te helpen. Kan de Minister tevens aangeven
of dergelijke obstakels ook onderwerp van gesprek zijn bij de GLB-onderhandelingen
en wat daarbij haar inzet is?
Antwoord
Het GLB, meer in het bijzonder de GMO-verordening, voorziet in de mogelijkheid tot
erkenning van producentenorganisaties, bestaande uit primaire producenten, en brancheorganisaties,
bestaande uit vertegenwoordigers van productie en minimaal één andere schakel in de
keten. Voor deze twee vormen van samenwerkingsverbanden geldt een aantal bijzondere
regels ten opzichte van de mededingingsregels bij het nastreven van hun doelen en
activiteiten zoals die in de GMO-verordening zijn opgenomen. Zo kunnen erkende producentenorganisaties
die aan gezamenlijke afzet doen in aanmerking komen voor een zogenaamde safe-harbour
clausule: wanneer de nationale mededingingsautoriteiten concluderen dat de activiteiten
van de producentenorganisatie er toe leiden dat de mededinging wordt uitgesloten of
de doelstelling van het GLB in gevaar worden gebracht, dan kunnen zij besluiten dat
de betrokken activiteiten dienen te worden aangepast of stopgezet voor de toekomst,
maar er wordt dan geen boete uitgedeeld. Voor brancheorganisaties beoogt de GMO-verordening
meer zekerheid te geven over de toelaatbaarheid van onderlinge afspraken of afgestemde
gedragingen ten opzichte van de mededingingsregels door brancheorganisaties de mogelijkheid
te verlenen om vooraf aan de Europese Commissie om een comfort letter te vragen.
Ondanks de ruimte die binnen de Europese kaders wordt geboden wordt onduidelijkheid
rond de toepassing van de mededingingsregels vaak aangehaald als obstakel voor verdergaande
samenwerking. Om het probleem van de onduidelijkheid en daaruit voortvloeiende onzekerheid
over wat voor soort afspraken wel en niet zijn toegestaan op te lossen, heb ik in
samenwerking met de Staatssecretaris EZK inmiddels een wetsvoorstel ingediend tot
aanpassing van de Mededingingswet, om de bijzondere positie van de landbouw- en visserijsector
te verduidelijken en te expliciteren. Daarnaast is in samenwerking met de Staatssecretaris
van EZK en ACM een handreiking in voorbereiding, die de samenwerkingsmogelijkheden
in de landbouw verduidelijkt en stimuleert teneinde de positie van de boer in de keten
te versterken.
Naast deze wetswijziging wordt er gewerkt aan een inventarisatie van concrete kansen
en belemmeringen voor samenwerking binnen de agrarische sector. Hiertoe heb ik per
1 mei 2021 de heer Ferd Crone aangesteld als kwartiermaker om een functieomschrijving
en profielschets op te stellen van een later aan te stellen Samenwerkingsambassadeur,
in lijn met de motie hierover van het lid Geurts (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 81) met als doel samenwerking tussen, en het opzetten van, producenten- en brancheorganisaties
te bevorderen en ondersteunen.
De mededingingsregels in relatie tot samenwerkingsverbanden van boeren met elkaar
en in de keten zijn ook onderwerp van gesprek bij de GLB-onderhandelingen. Het Europees
Parlement heeft een aantal voorstellen op dat gebied gedaan. Zo heeft zij voorgesteld
om ketenafspraken die tot doel hebben om bovenwettelijke standaarden op het gebied
van milieu, diergezondheid of dierenwelzijn toe te passen, vrij te stellen van het
kartelverbod mits deze afspraken de mededinging niet verder beperken dan noodzakelijk
om het doel te bereiken. Daarnaast heeft het parlement voorgesteld om in de definitie
van «machtspositie» te verduidelijken dat het daarbij ook kan gaan om de dominante
positie ten opzichte van leveranciers (boeren). Tenslotte wil het Europees Parlement
de behandeling van brancheorganisaties meer gelijk te trekken met die van producentenorganisaties.
Dit betekent dat ook de onderlinge afspraken en onderling afgestemde gedragingen van
brancheorganisaties geen voorafgaande goedkeuring meer nodig zouden hebben maar zijn
toegestaan mits nodig om hun doelen zoals in de GMO-verordening opgenomen te bereiken.
In geval de Europese Commissie oordeelt dat de afspraken of gedragingen niet meer
aan de voorwaarden uit de verordening voldoen, dan zouden ze voor de toekomst moeten
worden aangepast of verboden.
Ten algemene ben ik voorstander van verduidelijking van de mededingingsregels, ook
in de GMO-verordening. Met name het voorstel voor verticale duurzaamheidsinitiatieven
kan op mijn steun rekenen. Het doet mij ook deugd dat de Europese Commissie de aanzet
van het Europees Parlement ter harte heeft genomen en verder heeft verbeterd.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister wil verkennen hoe de toegang van
jonge landbouwers tot kapitaal kan worden verbeterd en hoe instrumenten uit het GLB
zoals vestigingssteun daarbij een rol kunnen spelen. Deze leden vinden het van groot
belang dat ook komende generaties boeren zicht hebben op een solide toekomst voor
hun familiebedrijf. Helaas zijn de huidige regelingen zoals het jongeboerenfonds vaak
nog te bureaucratisch en worden deze onvoldoende benut. Deze leden zouden daarom graag
zien dat het aanvragen van middelen uit deze fondsen wordt vereenvoudigd en meer wordt
toegespitst op de behoeften van jonge boeren zelf. Zij vragen de Minister hoe zij
ervoor gaat zorgen dat haar streven naar het verbeteren van toegang tot kapitaal voor
jonge boeren er ook daadwerkelijk toe gaat leiden dat zij hier gemakkelijker gebruik
van kunnen maken en dat deze middelen ook daadwerkelijk worden benut.
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsappreciatie dat de Europese Commissie
aanbevelingen doet over het terugdringen van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.
Inmiddels is voor maatregelen in dit kader tot 2030 € 6 miljard beschikbaar gesteld.
Deze leden merken op dat in het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» wordt gesteld
dat o.a. veranderende klimatologische omstandigheden ertoe kunnen leiden dat de gestelde
ambities, zelf ondanks deze forse inspanningen, buiten bereik kunnen blijven. Zij
vragen zich daarom af in hoeverre de invloed van autonome ontwikkelingen, met name
de gevolgen van klimaatverandering op onze natuur, voldoende worden meegenomen bij
o.a. het bepalen van welke maatregelen het meest geschikt zijn voor het behalen van
doelen op het gebied van natuurkwaliteit. Deze leden menen dat het van belang is om
in nationaal en internationaal verband nader onderzoek te doen naar deze ontwikkelingen,
zodat er voldoende informatie beschikbaar is voor het al dan niet aanpassen van maatregelen
en/of doelen. Zij vragen de Minister of ook zij het belang hiervan onderkend. Is de
Minister bereid om in Europees verband in te zetten op het opstellen van een wetenschappelijke
en politieke agenda waarin nader onderzoek naar belangrijke onderwerpen zoals de impact
van klimaatverandering (en andere autonome ontwikkelingen) op de natuurkwaliteit aan
de orde kunnen komen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de CDA-fractie vinden het, net als het kabinet, van cruciaal belang dat
in het GLB het gelijke speelveld in Europa wordt gehandhaafd en dat in het GLB voldoende
ruimte is voor maatwerk per lidstaat. Zij lezen dat de Minister in het nationaal strategisch
plan (GLB-NSP) zal kijken naar het optimaliseren van de verdeling van directe betalingen
en dat zij daarbij ook naar een eventuele regionalisering van de basispremie wil kijken.
Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken hoe zij een dergelijke regionalisering
voor zich ziet en hoe deze in de praktijk gestalte zou kunnen krijgen. Welke gebieden
in Nederland zouden hiervoor bijvoorbeeld in aanmerkingen komen en op basis waarvan
zal dat worden bepaald? Kan de Minister tevens aangeven hoe de landbouwsector betrokken
zal worden bij de vormgeving van een eventuele regionalisering?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister verder in hoeverre de groene architectuur
en de conditionaliteit uit bijlage III van de verordening nationale strategische plannen
aansluiten op de Nederlandse praktijk en pilots. Kan de Minister verduidelijken hoe
de Nederlandse insteek van puntensysteem en gewenste prestatiebeloning zich verhouden
tot opmerkingen door de Europese Commissie over WTO-regels?
Antwoord
De conditionaliteiten vormen de basis waarboven voor een landbouwactiviteit een prestatiebetaling
kan worden gegeven. Voor de prestaties in het puntensysteem kan binnen de WTO-regels
een vergoeding worden gegeven voor een activiteit in relatie tot een productief gewas,
aangevuld met de extra kosten die een boer ervoor moet maken. De berekeningen voor
een vergoeding binnen de ecoregeling nemen dan ook een gemiddelde opbrengst op akker-
en grasland, en grondsoort, als uitgangspunt en vergoeden het verschil tussen de opbrengst/kosten
die de boer heeft voor de uitgevoerde activiteit en wat hij gemiddeld genomen als
opbrengst zou hebben gehad.
Voorts vragen deze leden of er voldoende rekening wordt gehouden met de toepasbaarheid
in Nederland van de Good Agricultural and Environmental Conditions (GAECs), zoals
de bufferzones of het ploegverbod en ecologisch kwetsbaar blijvend grasland? Kan de
Minister dit toelichten?
Antwoord
De discussie over de invulling van Goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is in
Europees verband nog niet afgerond. Ik let daarbij zeker op de uitvoerbaarheid in
Nederland. De discussie over de invulling over bufferstroken in Nederland raakt aan
de invulling van voorwaarden in het 7e Nitraat actieprogramma, dat tevens dit jaar behoort te worden opgesteld. Ik vind
het belangrijk dat de invulling van conditionaliteiten zodanig wordt vormgegeven dat
deze bijdragen aan het verduurzamen van de landbouw, en niet ertoe leiden dat boeren
besluiten om geen GLB-subsidie aan te vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland inzet op een CO2-reductie van 1 Mton in veenweidegebieden, met name door maatregelen gericht op het
verhogen van de grondwaterstand. Zij vragen de Minister of er inmiddels duidelijkheid
is over hoe deze opgave zal worden verdeeld over de provincies waarin deze problematiek
speelt. Tevens vragen zij de Minister op welke wijze deze CO2-reducties in de praktijk daadwerkelijk zullen worden gemeten. Kan de Minister een
stand van zaken geven op dit thema? Deze leden lezen tevens dat de Minister in de
kabinetsappreciatie het verhogen van het waterpeil in veenweidegebieden noemt als
voorbeeld van een maatregel waarbij de negatieve invloed op de landbouwproductie kan
worden vergoed vanuit het GLB. Zij vragen de Minister op welke wijze zij een dergelijke
vergoeding vorm wil geven, hoe dit past binnen het door haar voorgestelde regionaliseren
van de basispremie, en hoe het verdelen van deze middelen over de betrokken regio’s
plaats zal vinden.
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
stukken waaronder de geannoteerde agenda van de komende Landbouw- en Visserijraad
en de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met de kabinetsappreciatie
van het de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (Kamerstuk 28 625, nr. 288). Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen uiteraard het doel van het toekomstbestendig
maken van het GLB. Wat betreft deze leden is een toekomstbestendige landbouw een landbouw
die goed is voor de biodiversiteit, het milieu, het klimaat, de voedselkwaliteit en
tenslotte ook goed voor de boer. Nederlandse moet invulling aan dat komende GLB geven
door middel van een nationaal strategisch plan (GLB-NSP). Net zoals de Europese Commissie
hechten de leden van de PvdA-fractie veel waarde aan het NSP als middel om de Green
Deal te bewerkstelligen. De leden van de PvdA-fractie proeven uit de kabinetsappreciatie
echter dat de Nederlandse regering de aanbevelingen van de Europese Commissie weliswaar
serieus lijkt te nemen maar dat zij zelf genoeg speelruimte gaat nemen om daar zelf
invulling aan te geven en eventueel af te wijken. Zien deze leden dat goed?
Zo lijkt de regering niet van plan te zijn om voor doelen ten aanzien van stikstof,
antibioticagebruik en gewasbescherming in ook het NSP-streefwaarden op te nemen. Zien deze leden dat goed en wat zijn de bezwaren om al bestaande
streefwaarden die toch al buiten het NSP bestaan ook daarin op te nemen? Wil Nederland
daar niet op afgerekend kunnen worden?
Kunt u aangeven de Minister aangeven op welke manier de doelstellingen uit het EGD
in het Nederlandse NSP worden betrokken?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat u aanbeveling 1 met betrekking tot de inkomenssteun
aan boeren voor Nederland anders wilt invullen namelijk door minder in te zetten op
de basispremie per hectare en meer op gerichte steun voor bijvoorbeeld investeringen
en kennisverwerving. De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat een gerichte
besteding van het GLB beter is dan een ongerichte inkomenssteun. Wel zouden zij niet
willen dat er daardoor minder ruimte voor de ecoregelingen ontstaat. Kunt u garanderen
dat dat niet het geval zal zijn?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat in de ontwerpverordening van de Europese
Commissie voor het nieuwe GLB staat dat de conditionaliteit (de basiseisen voor hectaretoeslagen)
bij moet dragen aan Goede Landbouwkundige en Milieukundige Condities (GLMC's). Pas
als aan die situatie voldaan wordt kunnen boeren in het voorstel van de Europese Commissie
hectaretoeslagen krijgen. In welke mate en vorm gaat u hier invulling aan geven? En
ik welke mate dient de conditionaliteit een bijdrage te leveren aan het doelbereik
op het gebied van bijvoorbeeld stikstof (VHR), klimaat (Klimaatakkoord) en water (KRW)?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Ten aanzien van aanbeveling 7 over biologische landbouw zouden de leden van de PvdA-fractie
erop willen wijzen dat in de EU-biodiversiteitsstrategie de doelstelling is gesteld om ten minste 25% van het landbouwareaal
te gebruiken voor biologische productie. Met slechts 3,2% is er voor Nederland nog
een lange weg te begaan. Daarbij helpt het niet dat Nederland in tegenstelling tot
de meeste landen geen nationaal (actie)plan voor biologisch landbouw heeft. Kunt u
aangeven hoe u concreet het GLB gaat gebruiken om de biologische landbouw in Nederland
op een hoger plan te brengen? Gaat u een nationaal actieplan opstellen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie bedanken de Minister voor de stukken ter voorbereiding
van de Landbouw- en Visserijraad. Zij begrijpen uit deze stukken dat er een laatste
supertriloog plaatsvindt vrij kort na deze raad. In deze supertriloog worden nog enkele
heel belangrijke beslissingen genomen, met name over de vergroening van het GLB. De
leden van de GroenLinks-fractie zullen in hun inbreng hier daarom ook vragen over
stellen en daarbij verwijzen naar de gestuurde kabinetsappreciatie over het GLB.
Conditionaliteit
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het verslag van de laatste Landbouw- en
Visserijraad «De conditionaliteit moet boeren er niet van weerhouden om deel te nemen
aan het GLB.». Deze leden zijn benieuwd wat de Minister met deze zin bedoelt. Kan
zij hier op in gaan? De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat het
in vrijwel alle sectoren gebruikelijk is dat er voorwaarden worden gesteld aan de
overheidssteun die zij verkrijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat het
vanzelfsprekend zou moeten zijn dat er voorwaarden worden gesteld aan wat er met gemeenschapsgeld
betaald wordt? Daarnaast staan we als samenleving voor grote uitdagingen die voor
een groot gedeelte inmiddels ook in de Green Deal en daarmee in de biodiversiteits-
en Van Boer tot Bord-strategie zijn vertaald in concrete doelen. Het lijkt de leden
van de GroenLinks-fractie daarmee dan ook meer dan logisch dat het geld dat we inzetten
in het GLB ook tegemoet moet komen aan deze klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Dat
zegt immers ook de Europese Commissie in hun conceptplannen en de Goede Landbouw-
en Milieucondities (GLMCs). In andere woorden, de leden van de GroenLinks-fractie
zijn benieuwd in hoeverre de Minister de hectaretoeslagen vanuit Brussel als een «recht»
beschouwt van boeren, zonder dat daar substantiële duurzaamheidseisen tegenover hoeven
te staan?
Antwoord
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens om met het GLB in te zetten
op verduurzaming en daarmee bij te dragen aan onder andere klimaat- en biodiversiteitsdoelen.
Om daarin zo effectief mogelijk te zijn wil ik bewegen van klassieke inkomenssteun
gebonden aan conditionaliteit naar doelgerichte betalingen, bijvoorbeeld de ecoregelingen.
Ecoregelingen belonen boeren voor activiteiten die verder gaan dan de eisen van de
conditionaliteit. Het huidige mechanisme in het GLB, inkomenssteun verbonden aan conditionaliteit
blijft bestaan en wordt de entree van de ecoregelingen. Ik vind het belangrijk dat
zoveel mogelijk boeren mee doen aan ecoregelingen, waarmee zo veel mogelijk boeren
stappen kunnen zetten in verduurzaming. Daarbij is wel van belang dat het GLB een
subsidie-instrument is, waarbij potentiële deelnemers een kosten-baten afweging zullen
maken. Zowel voor de basispremie met de daaraan verbonden conditionaliteit (duurzaamheidseisen),
als voor de ecoregelingen is te verwachten dat als de kosten voor de boer de baten
overtreffen, hij niet zal deelnemen en dus niet zal bijdragen aan de beoogde doelen.
Bij het stellen van duurzaamheidseisen zullen we dus naar de juiste balans moeten
zoeken.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat boeren in een spagaat zitten tussen meer
eisen en tegelijkertijd een lage prijs voor hun producten en dat de Minister hen daarvoor
wil beschermen. Dat vinden de leden van de GroenLinks ook echt geen houdbare situatie
en daarom is het belangrijk dat er inkomensondersteuning is voor de boeren. Toch denken
deze leden dat deze eisen geen bedreiging zou moeten vormen voor een goed inkomen.
Dat betekent wel dat onze boeren beschermd moeten worden tegen oneerlijke concurrentie
vanuit derde landen. Dit raakt aan internationale handel en wij zijn dan ook benieuwd
welke mogelijkheden de Minister ziet om het GLB te gebruiken om onze boeren te beschermen?
Hoe heeft de Minister hier contact over met haar collega van buitenlandse handel?
In dit licht zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd wat de Minister bijvoorbeeld
vindt van een marktverantwoordelijkheidsprogramma? Met een dergelijk flexibel instrument
kunnen boeren er bij een overschot en lage prijs zelf voor kiezen om tijdelijk minder
te produceren zodat de prijs van bijvoorbeeld melk weer stijgt.
Antwoord
De Commissie en lidstaten monitoren continu de marktsituatie van landbouwgoederen.
Europese regelgeving richt zich bij internationale handel in de eerste plaats het
openen van nieuwe afzetmarkten, het reguleren van markttoegang en het creëren van
een gelijk speelveld om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Daarmee dragen handel
en handelsbeleid bij aan het verdienvermogen van boeren. Mocht markttoegang uit derde
landen door internationale handel onverhoopt toch leiden tot ernstige onevenwichtigheden
in de markt dan voorzien zowel het Europese handelsbeleid als de GMO-verordening voor
de landbouw interventie-instrumenten, c.q. de mogelijkheid tot steun. Op alle punten
waar de herziening van het GLB het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking raakt vindt er afstemming tussen ons plaats.
De leden van de GroenLinks-fractie refereren aan een marktverantwoordelijkheidsprogramma,
een flexibel instrument dat boeren in staat zou stellen om bij overschot en lage prijzen
ervoor te kiezen om tijdelijk het aanbod te reguleren. Dit instrument lijkt overeen
te komen met de mogelijkheid voor de Europese Commissie om steun te verlenen voor
vrijwillige productiebeperking in geval van ernstige verstoringen in het marktevenwicht.
De Europese Commissie is al tot het nemen van een dergelijke maatregel bevoegd op
grond van de huidige GMO-verordening, maar het Europees Parlement stelt in het kader
van de trilogen voor om deze bevoegdheid te expliciteren in de verordening (amendement
149). Daar kan ik mij in vinden, zolang bij het instellen van een dergelijke maatregel
op EU-niveau in reactie op ernstige marktverstoringen, de afweging vrijwillig is en
gedaan kan worden op het niveau van de individuele producent. Het is echter van belang
te realiseren dat deze maatregel alleen door de Europese Commissie wordt genomen als
er sprake is van een crisissituatie. Uiteraard staat het producenten vrij ook in andere
gevallen hun productie te beperken, echter komen ze daarbij niet in aanmerking voor
financiële steun.
In de appreciatie van de GLB-aanbevelingen schrijft de Minister dat zij het GLB-instrumentarium
toegankelijk wil maken voor zoveel mogelijk boeren. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn dan ook benieuwd of het ministerie onderzoekt hoe juist een selectiever maar
ook gerichter toewijzingsbeleid kan bijdragen aan het behalen van de Nederlandse natuurdoelen
in combinatie met bijvoorbeeld de landelijke en regionale stoppersregelingen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De Europese Commissie heeft in het kader van de Europese Green Deal, Van Boer tot
Bord-strategie en Biodiversiteitsstrategie op een aantal specifieke beleidsterreinen
(klimaat, biodiversiteit, gewasbeschermingsmiddelen, nutriëntenverliezen, kunstmest,
biologische landbouw, antibiotica, voedselverspilling) gekwantificeerde doelstellingen
geformuleerd. De leden van de GroenLinks-fractie horen graag van de Minister of deze
Europese doelstellingen of reeds geformuleerde nationale doelstellingen nog steeds
de inhoud van het Nationaal Strategisch Plan bepalen. Kan de Minister dit per gekwantificeerde
doelstelling aangeven en toelichten?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Het lijkt de leden van de GroenLinks-fractie noodzakelijk dat er tijdig geanticipeerd
wordt op de genoemde toekomstige ontwikkelingen. In het verleden hebben we ons als
Nederland nog wel eens door EU-regelgeving laten overrompelen. Om hier goed op vooruit
te lopen hebben deze leden kennis genomen van een onderzoek dat verschillende organisaties
in Oostenrijk recentelijk hebben uitgevoerd waarin zij onderzoeken in hoeverre de
doelstellingen uit de Green Deal gehaald gaan worden met het huidige voorstel van
het Oostenrijkse NSP. Is de Minister bekend met het onderzoek, «Fit für den Green
Deal»10 genaamd? Wat is de reactie van de Minister op de uitkomsten van dit onderzoek, namelijk
dat met het huidige voorstel dat er ligt, Oostenrijk de doelstelling uit de Green
Deal niet zal gaan halen? Hoe beziet de Minister de relatie tussen de doelstellingen
van de Green Deal in Nederland en de plannen voor het NSP? Is de Minister ermee eens
dat het NSP een bijdrage zou moeten leveren aan de Green Deal? Is de Minister bereid
te onderzoeken of de huidige plannen voor het NSP een bijdrage leveren aan de Green
Deal?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben in relatie tot de conditionaliteit het rapport
«Geringe Umweltwirkung, hohe Kosten»11 gelezen. Hierin wordt aangegeven dat de kosten voor de vergroening voor de landbouw
in geen enkele verhouding staan tot de subsidie die hiervoor uitgekeerd wordt. Kent
de Minister dit rapport? Kan de Minister aangeven hoe deze verhouding in Nederland
ligt, en eventueel waarom deze verhouding afwijkt van die in Duitsland?
Antwoord
Met het rapport «Geringe Umweltwirkung, hohe Kosten» ben ik niet bekend, wel herken
ik uw weergave van de strekking van het rapport. In het WUR-rapport «effecten nieuw
GLB op inkomens, kosten en administratieve lasten» is te lezen dat ook in Nederland
de subsidie voor de vergroening vele malen hoger is dan de kosten voor de landbouwer.
Ik merk hierbij wel op dat het GLB stimulerend subsidiebeleid is en niet alleen gericht
is op inkomstenderving of vergoeding van kosten: de hectarepremie is ook bedoeld ter
ondersteuning van het inkomen van de boer.
Water
Zoals hierboven genoemd, lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de conditionaliteit
van de hectaretoeslagen volgens de Europese Commissie moet bijdragen aan een Goede
Landbouwkundige en Milieukundige situatie. Daarmee mag er dus geen achteruitgang plaatsvinden
op het gebied van bodemgezondheid en de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Kamer geïnformeerd dat de Kaderrichtlijn
Water (KRW) doelstellingen niet in alle regio’s gehaald gaan worden in 2027. Kijkt
het Ministerie van LNV naar strengere eisen voor de toekenning van hectaretoeslagen
om bij te dragen aan het tijdig behalen van de KRW-doelstellingen? Zo ja, welke strengere
eisen worden op dit moment besproken?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast in het rapport Landbouw en Waterkwaliteit
van de WER van maart 2021, in opdracht van het Ministerie van LNV: «Modelberekeningen
geven aan dat de maatregelen uit het Vijfde en Zesde Actieprogramma en de maatregelen
uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer waarschijnlijk niet tot de realisatie van
de nitraatdoelstellingen zullen leiden». Op welke wijze wordt in het GLB en het NSP
voorzien in het bijdragen aan het wel halen van deze doelen? Wordt een impact assessment
gedaan op keuzes in het NSP zodat zeker gesteld wordt dat de doelen (door inzet van
GLB middelen in samenhang met ander beleid) wel tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 2027,
zullen zijn behaald?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Landschapselementen
De leden van de GroenLinks-fractie èn de Minister hebben zich altijd sterk gemaakt
voor betere ondersteuning van boeren die landschapselementen op hun erf willen aanbrengen
om de biodiversiteit te verbeteren. Deze leden hebben dan ook veel interesse voor
de vormgeving van Goede Landbouw- en Milieuregel (GLMC) 9. Deze is ontzettend belangrijk
voor het behalen van de doelen uit de biodiversiteitsstrategie. Deze leden hebben
begrepen dat GLMC 9 nog bij de supertriloog aan het einde van de maand besproken gaat
worden. In de conceptplannen staat nu dat 10% van het land van elke agrariër niet-productief
zou moeten zijn en dus ingezet moet worden om de biodiversiteit te verbeteren. Dat
is ook nodig om de doelen uit de biodiversiteitsstrategie te behalen. Op Europees
niveau is het huidige niveau echter nog maar 3%. Hoe gaat de Minister zorgen dat dit
doel in Nederland gehaald gaat worden? Hoe gaat zij dit implementeren in het Nationaal
Strategisch Plan?
Antwoord
In de Europese biodiversiteitstrategie staat de doelstelling dat op Europees niveau
10% van het landbouwareaal uit hoog diverse landschapselementen zou moeten bestaan.
De ambitie om een groter areaal hoog diverse landschapselementen zoals groene braak,
bufferstroken, heggen, bomen, terrassen, sloten en vijvers in het Europees agrarisch
gebied te bestemmen wordt gedeeld. Er moet EU-breed nog wel onderzocht worden in hoeverre
de 10% doelstelling haalbaar is en op welke wijze de uitwerking het beste kan plaats
vinden. GLMC9 is één van instrumenten die ik ga gebruiken om bij te dragen aan deze
doelstelling. Een ander GLB instrument is ecoregelingen.
Biologische landbouw
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zich bewust van het feit dat in de Green Deal
de doelstelling is opgenomen om ten minste 25% van het landbouwareaal te gebruiken
voor biologische productie. In Nederland is dit nu 3.2%. Er zijn dan ook grote stappen
die gezet moeten worden, dat zegt ook de Europese Commissie in haar aanbevelingen.
Hierin benadrukt de Commissie dat Nederland in tegenstelling tot de meeste landen
geen nationaal (actie)plan voor biologisch landbouw heeft. De leden van de GroenLinks-fractie
vinden dit zorgelijk maar hebben begrepen dat de Minister werkt aan een dergelijk
plan. Wat gaat het demissionaire kabinet samen met de provincies doen om al concrete
stappen te nemen in het vormen van een nationale strategie die zorgt voor groei van
biologische productie en consumptie? Kan de Minister inzicht geven in welke concrete
middelen zij ziet om deze productie en consumptie te verhogen? Een concreet punt zou
zijn om alle publieke keukens in bijvoorbeeld ziekenhuizen, overheidsgebouwen en scholen
biologisch te maken. Wat vindt de Minister hiervan? En kan zij daarnaast toelichten
in hoeverre GLB-gelden gebruikt kunnen worden om boeren die de overstap willen maken
naar biologisch te ondersteunen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De Minister schrijft in het BNC fiche «Het kabinet en de provincies zullen bij het
opstellen van het NSP bekijken hoe biologische landbouw het beste meegenomen kan worden.»
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd waarom de Minister er niet nu al
voor kiest om biologisch een plek te geven in het NSP? Daarnaast zijn de leden van
de GroenLinks-fractie benieuwd hoe de Minister specifiek onderzoek naar de mogelijkheden
van biologische landbouw gaat financieren? Hoe neemt zij dit mee in haar biologisch
actieplan? En als laatste zijn deze leden benieuwd of de Minister in kan gaan op welke
publieke diensten en voordelen een sterke en grote biologische sector de Nederlandse
samenleving kan bieden?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Veenweide
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de appreciatie dat de Minister de mogelijkheden
wil bekijken voor regionalisatie van de basispremie om zodoende de negatieve gevolgen
van bijvoorbeeld een hoger waterpeil in veenweidegebieden te kunnen compenseren. Het
ministerie heeft eerder aangegeven dat het niet mogelijk is om dit vanuit de basispremie
te faciliteren, omdat dit het volledige budget van de basispremie zou opslokken. Kan
de Minister aangeven op welke manier een regionalisatie van de basispremie kan bijdragen
aan de veenweideproblematiek? De best renderende klimaatmaatregelen voor het veenweidegebied
in ons land (zijnde vernatting) zouden in principe ook gebaseerd kunnen worden op
artikel 66 van de concept-verordening. Is de Minister van mening dat dit artikel ook
gebruikt zou kunnen worden om via de conditionaliteit maatregelen te nemen voor de
veenweidegebieden in ons land? De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe
de Minister in hetzelfde licht kijkt naar de bufferzones rond N2000-gebieden op basis
van artikel 67? Ziet de Minister mogelijkheden om maatregelen t.b.v. veenweidegebieden
en bufferzones te regelen via de conditionaliteit (o.a. via GLMC 9 en GLMC 4) of ziet
zij alleen mogelijkheden om hiervoor het een en ander te regelen via de ecoregelingen?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Bijenrichtsnoer
De leden van de GroenLinks-fractie hebben afgelopen jaar flink wat vragen gesteld
over het bijenrichtsnoer. Deze leden zijn erg bezorgd over de mate waarin het acceptabel
gevonden wordt dat bijen overlijden door bijvoorbeeld het gebruik van landbouwgif.
Deze leden begrijpen dat Eurocommissaris Kyriakides voorstelt om dit belangrijke punt
weer op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad te zetten. De Eurocommissaris wil
als uitgangspunt van de discussie nemen om te kijken naar een maximum reductie van
10% in de grootte van een kolonie als specifiek beschermingsdoel. Wat vindt de Minister
hier van en wat is zij van plan in te brengen als dit ter sprake komt?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Bijenrichtsnoer
Het is slecht gesteld met de hoeveelheid en de verscheidenheid aan bijen in Europa,
met als hoofdoorzaak onze grootschalige, industriële landbouw. Het landbouwgif dat
gebruikt wordt voor de intensieve, grootschalige landbouw vormt een grote bedreiging
voor insecten, waaronder honingbijen, hommels en wilde solitaire bijen. Voordat landbouwgif
toegelaten mag worden op de Europese markt moet het daarom strenger getest worden
op de effecten op deze insecten. Het originele bijenrichtsnoer, zoals in 2013 gepresenteerd
door de EFSA is daarvoor een goed instrument; ook het Nederlandse12 en het Europese13 parlement hebben dat reeds erkend.
Toch is er tot op de dag van vandaag discussie over dit bijenrichtsnoer. De leden
van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn tevreden te lezen dat de Europese
Commissie Nederland in het kamp van de lidstaten schaart die zich inzetten voor het
voorkómen van massale bijensterfte en die pleiten voor een maximale bijensterfte door
een pesticide van 7%. De Minister schrijft vervolgens dat zij dit standpunt alleen
inneemt voor honingbijen en dat zij voor hommels en solitaire bijen nog geen standpunt
inneemt, omdat zij wacht op de adviezen van de EFSA en het Ctgb. Deze leden wijzen
de Minister erop dat de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 50
) expliciet verzoekt ook het beschermingsniveau aan te houden uit het originele bijenrichtsnoer
uit 2013 voor hommels en solitaire bijen. Kan de Minister bevestigen dat dit inhoudt
dat ook voor hommels en solitaire bijen een maximale sterfte van 7% van de populatie
zou moeten gelden? Kan de Minister aangeven of zij dit standpunt overneemt en daarmee
de hele motie uitvoert?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben vernomen dat de discussie over
het bijenrichtsnoer in juni op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad zal staan.
Zal dit tijdens de informele raad van 14 en 15 juni zijn, of tijdens de formele raad
van 28 en 19 juni? Deze leden zien er naar uit dat de Minister het Nederlandse standpunt,
zoals gesteld in verschillende moties, met kracht over zal brengen ten einde de bijen
en de bijenpopulaties zoveel mogelijk te beschermen.
Kan de Minister bovendien bevestigen dat België het originele bijenrichtsnoer uit
2013 al toepast?
14
Klopt het dus dat België een nationale aanpak heeft opgesteld waarbij voor de nationale
toelating van pesticiden wordt getoetst aan de hand van het bijenrichtsnoer uit 2013?
Kan de Minister bevestigen dat dit dus mogelijk is, zonder dat er nog nota van genomen
is door het SCoPAFF? Kan de Minister daarnaast bevestigen dat het Europese Hof recent
heeft geoordeeld, in het hoger beroep dat gifproducent Bayer aanspande tegen het verbod
op imidacloprid, clothianidine en thiamethoxam, dat het reeds toepassen van het originele
bijenrichtsnoer geoorloofd is, en dat de genoemde verboden dus gerechtvaardigd zijn?
15
Is de Minister voornemens om het goede
voorbeeld van België te volgen en een nationale aanpak te ontwikkelen voor de bescherming
van insecten, gebruikmakend van het originele bijenrichtsnoer uit 2013? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
SCoPAFF-comité
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn ervan overtuigd dat het
de democratische besluitvorming ten goede komt wanneer stemmingen openbaar te volgen
zijn en ook de Europese Ombudsman heeft het belang hiervan – zeker wanneer het over
milieuzaken gaat – onderschreven.16 Deze leden vernemen daarom graag van de Minister of en hoe zij reeds uitvoering heeft
gegeven aan de motie van het lid Wassenberg17, die de regering verzoekt actief bij de Europese Commissie te pleiten voor openbaarmaking
van de posities van lidstaten na stemmingen in het SCoPAFF-comité. Indien deze motie
nog niet is uitgevoerd, wanneer kunnen deze leden dit dan verwachten en kan de Minister
hen daarover op de hoogte houden?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Nieuwe genetische manipulatietechnieken
De leden van de Partij voor de Dierenfractie zijn ernstig teleurgesteld in de uitkomsten
van het recente Europese onderzoek over de wetgeving rond nieuwe genetische manipulatietechnieken.
Terwijl de bedrijven die deze technieken graag willen exploiteren een gat in de lucht
springen en aandringen op snelle aanpassing van de wetgeving, is de deur opengezet
voor nieuwe milieurisico’s en verdere schaalvergroting in de landbouw. Dat uitgerekend
het milieuargument door voorstanders van gentechnologie gebruikt wordt om regels te
versoepelen («zonder genetische manipulatie kunnen we de duurzaamheidsdoelen niet
halen») vinden deze leden tenenkrommend en een klap in het gezicht van de biologische
sector, die al sinds jaar en dag laat zien hoe je zonder genetisch geknutsel duurzaam
voedsel produceert.
Duurzame beloftes zijn echter al zo oud als genetische manipulatie zelf. In de poging
zichzelf een groen jasje aan te meten, belooft de industrie dat gentechnologie zal
leiden tot verminderd pesticidegebruik. Desalniettemin blijken de meeste genetisch
gemanipuleerde gewassen die de laatste dertig jaar wereldwijd op de markt zijn gekomen
tolerant gemaakt te zijn tegen onkruidverdelgers (waardoor juist meer landbouwgif
gebruikt wordt) of produceren ze zelf gifstoffen die insecten doden.18 De duurzame belofte is tot nu toe dus nooit uitgekomen, in tegendeel.
Kan de Minister bevestigen dat de eerste Europese importaanvraag voor een gewas dat
met de CRISPR/Cas-techniek is gemanipuleerd een type maïs is dat resistent is gemaakt
tegen het landbouwgif glufosinaat? Waarom gelooft de Minister dat de nieuwe genetische
technieken, zoals CRISPR/Cas, toch de duurzame beloftes zullen vervullen? Heeft zij
hier concrete aanwijzingen voor en kan zij die delen?
Antwoord
Het klopt dat er een Europese marktaanvraag is ingediend bij EFSA voor de toelating
op de Europese markt van een transgene GGO van een glufosinaat-tolerante maislijn.
Deze aanvraag is nog onder evaluatie bij de EFSA.
De studie van de Commissie geeft aan dat nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijdragen
aan verduurzaming van de tuin- en landbouw, mits veilig voor mens en milieu. Dit kan
door bijvoorbeeld weerbare rassen te ontwikkelen die minder gevoelig zijn voor ziekten
en plagen en veranderende klimatologische omstandigheden. Daarnaast kunnen de technieken
worden ingezet om veredelingsprocessen te versnellen of om genetische kennis en diversiteit
te bevorderen.19 Om deze kansen te kunnen benutten is het belangrijk dat beleid aansluit bij recente
wetenschappelijke ontwikkelingen. Mijn inzet in de EU is er op gericht dat deze nieuwe
vormen van biotechnologie op een veilige en maatschappelijk verantwoorde wijze worden
ontwikkeld en toegepast binnen soortgrenzen.
Deze leden vinden het van het grootste belang dat bij de consultatie die nu zal volgen
op het onderzoek, verschillende stemmen evenwichtig gehoord zullen worden. Waar er
bij de stakeholderconsultatie voor het onderzoek in meerderheid stemmen van de industrie
zijn gehoord (ruim 70% van de genodigden kwamen uit de agri-food industrie, tegenover
minder dan 12% van maatschappelijke organisaties20), zal er in de toekomst veel meer ruimte gemaakt moeten worden voor het maatschappelijk
middenveld. De leden van de Partij voor de Dierenfractie zijn van mening dat het in
het belang van het milieu en de volksgezondheid is dat er sterker wordt geluisterd
naar onafhankelijke experts en betrokken burgers dan naar degenen met een verdienmodel
gebaseerd op de nieuwe technieken. Deelt de Minister deze mening en op welke manier
gaat zij er zorg voor dragen dat de dialoog over eventuele nieuwe wetgeving op een
eerlijke, democratische en transparante wijze plaatsvindt?
Antwoord
Ik deel de mening van de leden dat maatschappelijke betrokkenheid en participatie
van onafhankelijke experts van zeer groot belang is bij beleidsontwikkeling en wetenschappelijk
onderbouwde besluitvorming. De Commissie zal met de effectbeoordeling de stappen volgen
zoals beschreven in de EU agenda voor betere regelgeving en onder andere een publieke
consultatie opstellen waarbij elke burger of organisatie een bijdrage kan leveren.
Ik heb er het volste vertrouwen er in dat dit op een eerlijke, democratische en transparante
manier zal plaatsvinden.
Triloogonderhandelingen GLB – Zuivelamendement
De Minister schrijft dat het voorstel voor de bescherming van de verkoopbenamingen
voor zuivelproducten, ofwel «amendement 171», nog niet helemaal besproken is. Met
dit amendement wordt een verbod voorgesteld op het gebruik van bepaalde uitdrukkingen
om plantaardige alternatieven voor zuivel te benoemen, zoals «alternatief voor yoghurt»,
«bevat geen melk» en zelfs termen als «romig». Ook zouden bepaalde verpakkingen en
plaatjes uitsluitend door de zuivelindustrie gebruikt mogen worden en worden deze
verboden voor andere sectoren.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben hier eerder kritische vragen over
gesteld en de Kamer nam onlangs een motie aan die de Minister opriep zich actief te
verzetten tegen dit voorstel tot verregaande inperking van de communicatie over plantaardige
voedingsmiddelen.21
Klopt het dat de Europese Commissie op dit moment werkt aan een nieuw, alternatief
voorstel (redraft)? Is hier al meer over bekend? Op welke termijn zal dit voorstel
afgerond zijn? Op welke momenten kan Nederland invloed uitoefenen op het proces en
de inhoud van dit voorstel? Deelt de Minister de mening dat het zeer onwenselijk zou
zijn als lidstaten hier niet bij worden betrokken?
De leden roepen de Minister op om, in lijn met de aangenomen motie, niet de stemming
af te wachten, maar al in een vroeg stadium kenbaar te maken dat Nederland niet akkoord
gaat met verregaande inperking van de communicatie over plantaardige voedingsmiddelen.
Antwoord
Het Portugese voorzitterschap informeert de lidstaten over de vooruitgang van de trilogen.
Ik kan niet bevestigen dat de Commissie een alternatief tekstvoorstel voorbereidt
aangaande het EP-amendement 171, dat een wijziging voorstelt van deel III van bijlage
VII, punt 5 van Verordening 1308/2013 over de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO).
In de Raad is nog niet gesproken over dit amendement en dus ook nog niet over een
eventueel alternatief voorstel.
Het Portugese voorzitterschap heeft aangegeven aan te sturen op afronding van alle
onderhandelingen in de trilogen komende weken. Mocht een alternatief voorstel ingebracht
worden dan zal dat komende weken voorgelegd worden. Dat is ook het geëigende moment
dat Nederland haar standpunt over EP-amendement 171 zal geven. Maar de aangenomen
motie van uw Kamer en mijn reactie is reeds opgepikt door de Europese media en gevoegelijk
bekend bij de onderhandelingspartijen.
Triloogonderhandelingen GLB – Etikettering van herkomst eieren
In Europa, ook in Nederland, worden nog altijd miljoenen kippen gehouden in kooisystemen.
Kippen die gedwongen worden «kooieieren» te leggen. In supermarkten worden deze eieren
niet meer verkocht. Maar toch krijgen veel consumenten onbewust tientallen kooieieren
per jaar binnen, omdat deze worden verwerkt in allerlei producten zoals koekjes, cakes,
diepvriesmaaltijden en kant-en-klaarmaaltijden.22 Waar consumenten bij het kopen van een doosje eieren kunnen kiezen voor bijvoorbeeld
biologische of vrije uitloopeieren, is het bij producten met verwerkte eieren onduidelijk
hoe de kippen die de eieren hebben gelegd, hebben moeten leven. Vermelding van de
herkomst van deze eieren is namelijk niet verplicht.
Duitsland heeft nu een voorstel gedaan om informatie over de herkomst van eieren verplicht
op te nemen op verpakkingen van producten waarin eieren zijn verwerkt, hebben de leden
vernomen.23 Klopt het dat Nederland in deze discussie slechts heeft gewezen op de noodzaak om
te kijken naar de kosten voor de hele eierketen? Kan de Minister bevestigen dat zij
het heel belangrijk noemt dat de «burger weet waar zijn eten vandaan komt»?24 Kan de Minister bevestigen dat ze zij van mening is dat de consument «ook een plicht
heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op [te] doen»?25 Hoe is het dan mogelijk dat de Minister de kosten voor de eierketen boven het belang
van transparantie lijkt te stellen? Kunnen de leden van de Partij voor de Dierenfractie
er op rekenen dat de Minister dit Duitse voorstel zal omarmen en ondersteunen? Zo
nee, hoe verwacht de Minister dan dat consumenten kunnen weten waar hun eten vandaan
komt? Hoe kunnen burgers volgens de Minister zelf onderzoeken hoe de leghennen die
de eieren in de door hen aangeschafte koekjes hun leven hebben moeten slijten?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden vragen de Minister tot slot waarom zij nog altijd niet met een antwoord is
gekomen op de schriftelijke vragen over het verbod op verrijkte kooien voor leghennen.26 Hoe kan het dat dit zoveel tijd kost?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Diertransporten
De leden van de Partij voor de Dieren maken zich ernstige zorgen over het welzijn
en de gezondheid van dieren die voor de veehouderij vaak uren tot dagenlang door Europa
en zelfs naar landen buiten de EU worden getransporteerd.
Vorig jaar schortte de Minister de export op van Nederlandse dieren naar landen buiten
de Europese Unie als daarbij een rustplaats nodig is buiten de EU, omdat «er geen
goede systematiek bestaat die de NVWA genoeg mogelijkheden biedt om de benodigde controles
en verificaties volgens de voorschriften van de EU-transportverordening uit te voeren.»27 Nederlandse transporteurs gaven rustplaatsen in hun reisplanning op die in werkelijkheid
niet bestonden, of in dermate slechte of ongebruikte staat waren dat het hoogst onwaarschijnlijk
was dat hier daadwerkelijk runderen worden uitgeladen.
Maar dit exportverbod geldt alleen voor transporten over de weg. Nog altijd worden
er jaarlijks duizenden Nederlandse dieren over zee getransporteerd naar landen buiten
de EU, omdat daarvoor geen rustplaatsen buiten de EU nodig zijn. Dieren die tijdens
het transport dagen tot weken in erbarmelijke omstandigheden worden gehouden. Vaak
staan de dieren zeer dicht op elkaar, worden ze in hun eigen uitwerpselen gehouden
en is het onduidelijk over voldoende voer aan boord is. De Minister bevestigde onlangs
dat zij geen zicht heeft op het transport van de dieren als de haven van bestemming
in een niet EU-land is gelegen, waardoor zij ook geen zicht heeft op het welzijn en
de gezondheid van de dieren, danwel het naleven van de hiervoor geldende regelgeving.28 Ook is het niet mogelijk om hierop te controleren, danwel te handhaven. De Minister
schrijft in de beantwoording van vragen van het lid Wassenberg van de Partij voor
de Dieren dat niet gegarandeerd kan worden dat de transporten van dieren afkomstig
uit Nederland volgens de EU wetgeving worden uitgevoerd. Kan de Minister bevestigen
dat het welzijn van dieren tijdens een (extreem) lang transport over zee en hun welzijn
na aankomst in de haven, dus net zo min is geborgd als tijdens een lang transport
over de weg?
Antwoord
Met betrekking tot het borgen van het welzijn van de dieren en het naleven van de
Europese regels in het gedeelte van transport van dieren uit Nederland dat buiten
de EU plaatsvindt, gaf ik in bovenstaande aangehaalde antwoorden op schriftelijke
vragen van het lid Wassenberg al aan dat het niet mogelijk is om EU-wetgeving aan
niet-EU landen op te leggen. Ook heeft de NVWA heeft geen bevoegdheden in landen buiten
de EU. De NVWA kan daar daarom geen controles uitvoeren, of handhaven als er overtredingen
zijn. Dit geldt voor vervoer over zee en vervoer over de weg.
De Partij voor de Dieren vindt het uiteraard een goede zaak dat de Minister in EU
verband pleit voor het verbieden van dieren naar niet-EU landen (met uitzondering
van het Verenigd Koninkrijk). Maar het kan niet zo zijn dat het lot van deze dieren
afhankelijk is van dit pleidooi in Brussel. Vrijwel alle Nederlandse landbouwministers
en -Staatssecretarissen in de afgelopen twintig jaar hebben in Europa gepleit voor
het beperken van de transportuur tot maximaal acht uur. Tot op de dag van vandaag
heeft dit geen resultaat gehad. Hier kunnen we niet op wachten. Niet voor niets heeft
het Verenigd Koninkrijk nu gebruik gemaakt van de Brexit om direct een verbod aan
te kondigen voor de export van levende dieren.29
Is de Minister bereid om ervoor zorg te dragen dat er -in afwachting van een eventueel
Europees exportverbod- geen vergunning of goedkeuring meer wordt verleend voor Nederlandse
diertransporten over zee wanneer deze aankomen in havens buiten de EU (met uitzondering
van het Verenigd Koninkrijk)?
Antwoord
Zoals ik in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen van lid De Groot aangaf30, zie ik hier geen mogelijkheden toe. De EU-transportverordening schrijft voor dat
de autoriteiten (de NVWA) voorafgaand aan een export van levende dieren bepaalde controles
en verificaties uitvoert. Als deze in orde zijn, samen met andere controles die moeten
worden uitgevoerd op basis van bijvoorbeeld EU-handelsrichtlijnen, is er geen grond
om een aanvraag voor export te weigeren.
Stimuleren biologische landbouw
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het
antwoord van de Minister in het Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 april 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1284) dat het kabinet bij het opstellen van het nationaal strategisch plan (NSP) zal bekijken
hoe biologische landbouw in het NSP meegenomen kan worden om zo de groei van de biologische
productie en consumptie in Nederland te stimuleren. Ook de mededeling in het BNC-fiche
dat het kabinet een nationale strategie op zal stellen voor biologische productie
en consumptie vinden deze leden positief. Het werd hoog tijd, nadat alle andere EU-landen
hier al een nationale strategie voor hebben.
Deelt de Minister het inzicht dat het stimuleren van biologische landbouw een concrete
stap is in de aanpak van de grote uitdagingen waarmee (juist) de Nederlandse landbouw
te maken heeft? Deze leden benadrukken dat het biologisch keurmerk boeren een verdienmodel
geeft waarmee zij minder dieren kunnen houden (wat nodig is vanwege de stikstof- en
de klimaatcrisis), met meer dierenwelzijn, minder vervuiling door mest en kunstmest
en met veel minder landbouwgif. Zo brengt een omschakeling naar biologisch verschillende
doelen in de landbouw dichterbij. Welke concrete maatregelen voor biologische productie
is de Minister voornemens te nemen in het NSP en in de nationale strategie? Hoe zullen
deze strategieën op elkaar inwerken en elkaar versterken?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Helaas constateren deze leden ook dat de Minister bij deze mededelingen nog geen concrete
doelen stelt. Deze leden roepen de Minister op om er niet langer in te berusten dat
Nederland zo ver achterloopt qua biologische landbouw in vergelijking met andere Europese
landen, en zich te committeren aan de doelstelling voor 25% biologische landbouw in
2030. De Minister blijft benadrukken dat dit doel EU-breed is geformuleerd, en dus
niet per land, maar deze leden blijven zich afvragen waarom Nederland, uit zichzelf,
het doel overneemt en daarmee de uitdaging aangaat, in plaats van te berusten in de
eeuwige achterblijvers-positie. Is de Minister voornemens concrete doelen op te nemen
in de nationale strategie voor biologische landbouw?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie pleiten ervoor dat de extra kosten die
boeren maken gedurende de tweejarige omschakelperiode naar een biologische bedrijfsvoering,
zonder dat zij hun producten als biologisch kunnen verkopen, volledig gesubsidieerd
worden uit het GLB. Deze uitgaven dienen, volgens deze leden, gecompenseerd worden
met een kleiner budget voor directe inkomenssteun. Deelt de Minister het inzicht dat
deze maatregel de stimulering van biologische landbouw een goede impuls kan geven?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over het specifieke agendapunt van de Raad over het Europees
biologisch actieplan maar over de nationale invulling van biologische landbouw. Deze
nationale invulling is niet in de Landbouw- en Visserijraad van mei aan de orde en
daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de Minister uitvoering geeft
aan de motie van het lid Bisschop over een kritische beoordeling van de Farm to Fork
Strategie (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 64).
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de Minister uitvoering geeft
aan de motie van het lid Bisschop die de regering verzoekt zich uit te spreken tegen
de ambitie om het mestgebruik met 20% omlaag te brengen (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 65).
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de ambitieuze streefdoelen en referentiewaarden
die de Europese Commissie hanteert voor de beoordeling van de Nationale Strategische
Plannen. Op welke wijze wordt rekening gehouden met de productiviteit (per hectare)
van de nationale landbouwsectoren en de grote verschillen daarbij? Wat is de juridische
status van de aanbevelingen van de Europese Commissie? Blijft de Minister haar eigen
koers varen (zie ook motie van het lid Bisschop, Kamerstuk 35 570 XIV nr. 64)
Antwoord
Waar ik het GLB beschouw als een belangrijk instrument om ook aan de Green Deal-doelen
bij te dragen, wil ik nogmaals onderstrepen dat de middelen en het instrumentarium
van het GLB niet toereikend zijn om alle problemen in de landbouw, het milieu en de
plattelandseconomie tegelijk op te lossen. Het blijft daarmee mijn inzet om bij het
opstellen van het GLB-NSP en de erop volgende onderhandelingen over de goedkering
ervan de GLB-NSP de niet juridisch bindende aanbevelingen nadrukkelijk te betrekken
maar er tegelijk zorg voor te dragen dat flexibiliteit blijft bestaan om het GLB-NSP
toe te snijden op de opgaven die Nederland zelf met het GLB als subsidie-instrumentarium
wil adresseren. Ik hecht eraan dat reeds ingezet nationaal beleid kan worden voortgezet,
inclusief de instrumenten en indicatoren die daarvoor in onze context met goede redenen
gekozen zijn. Voor de thema’s waarvoor gerelateerde nationale doelen of indicatoren
bestaan, werk ik in het GLB-NSP uit hoe de GLB-middelen en instrumenten dit doelbereik
ondersteunen. Het GLB-NSP draagt dan bij aan de integrale aanpak van de genoemde doelen.
De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij het actieplan van de Europese
Commissie voor de biologische productie en de positieve reactie van het kabinet hierop.
Deelt de Minister de analyse dat met inzet op verduurzaming van de gangbare landbouw
meer meters gemaakt kunnen worden dan met specifieke inzet op meer biologische landbouw?
Deelt de Minister de analyse dat door de inzet op met name het vergrote van het areaal
biologische landbouw het risico groot is dat het aanbod van biologische producten
sneller toeneemt dan de vraag en dat marktverstoring optreedt? Het verleden leert
dat door marktverstoring en prijsdalingen biologische bedrijven in de problemen kunnen
komen. Wil de Minister deze punten meenemen in haar inbreng op Europees niveau? De
leden van de SGP-fractie constateren verder dat de Europese Commissie in haar aanbevelingen
voor de Nationale Strategische Plannen wil dat Nederland meer gaat doen aan het stimuleren
van de biologische landbouw. Mede gelet op voorgaande punten is hier door Nederland
tot nu toe terughoudend mee omgegaan. Blijft de Minister deze lijn handhaven?
Antwoord
Het kabinet ziet het omschakelen naar biologische landbouw als een onderdeel van de
verduurzaming van de gangbare landbouw, naast andere vormen van duurzame landbouw.
In een nationale strategie zal worden opgenomen hoe invulling zal worden gegeven aan
de ambitie voor biologische landbouw, passend binnen de Nederlandse context.
Het kabinet deelt uw analyse dat het van belang is niet alleen het areaal te vergroten.
Ook de Commissie heeft hier aandacht voor in het biologisch actieplan en wil zowel
het aanbod van als de vraag naar biologische producten vergroten.
Het kabinet werkt momenteel in samenwerking met de provincies aan de Nationale Strategische
Plannen. Bij het opstellen hiervan wordt bezien in welke mate en op wat voor manier
biologische landbouw hierin het beste kan worden meegenomen.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Visserijcommissie van het Europees
Parlement voor een Frans voorstel heeft gestemd waardoor Zuid-Europese lidstaten meer
geld zouden krijgen uit de Brexit Adjustment Reserve en Nederland en enkele andere
noordelijke lidstaten minder. Deze leden ontvangen graag een nadere duiding van dit
voorstel. Wat zou dit kunnen betekenen voor de compensatiegelden voor Nederlandse
vissers? Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat dit Franse voorstel uiteindelijk
niet overgenomen wordt? Zo ja, hoe?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de controleverordening voor de visserij. Is de veronderstelling juist dat sprake is
van een (voorgenomen) ingebrekestelling voor de huidige controleverordening? Op welke
aspecten van de verordening richt deze ingebrekestelling zich? Hoe denkt de Minister
invulling te kunnen gaan geven aan een nog uitgebreidere controleverordening terwijl
de uitvoering van de huidige verordening als lastig blijkt te zijn? Hoe waardeert
de Minister het voorgenomen 24/7-cameratoezicht in verband met de handhaving van de
aanlandplicht in het licht van het verbod op de pulsvisserij? Is de Minister bereid
zich te verzetten tegen 24/7-cameratoezicht aan boord van kotters?
Antwoord
Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de Landbouw- en Visserijraad
van mei en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.
II Volledige agenda
Geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021
Kamerstuk 21501-32-1295 – Brief d.d. 12-05-2021, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J.
Schouten
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 26 april 2021
Kamerstuk 21501-32-1293 – Brief d.d. 06-05-2021, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J.
Schouten
Reactie op consultatie EU-regels etikettering van levensmiddelen
Kamerstuk 31 532-259 – Brief d.d. 02-03-2021, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
Kamerstuk 28 625-288 – Brief d.d. 26-04-2021, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J.
Schouten
Fiche: Mededeling actieplan groei biologische productie
Kamerstuk 22 112-3106- Brief d.d. 12-05-2021, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier