Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 692 Goedkeuring en uitvoering van het op 23 juli 2018 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking (Trb. 2018, 160)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 17 mei 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
Algemeen
1
1.
Totstandkoming van het Verdrag
2
2.
Doel en opbouw van het Verdrag
2
3.
Eerste titel – Algemene bepalingen
2
4.
Tweede titel – Uitwisseling van persoonsgegevens en informatie
3
5.
Derde titel – Grensoverschrijdend optreden
3
6.
Vierde titel – Andere vormen van samenwerking
3
7.
Vijfde titel – Bevoegdheden
4
8.
Zesde titel – Grensoverschrijdend optreden van speciale eenheden
4
9.
Financiële en andere gevolgen
4
10.
Bescherming van persoonsgegevens
4
11.
Consultatie
5
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Goedkeuring
en uitvoering van het op 23 juli 2018 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
inzake politiesamenwerking (Trb. 2018,160) (hierna: het wetsvoorstel). Criminaliteit stopt niet bij de grens en het is van
groot belang dat de politie uit buurlanden gezamenlijk en grensoverschrijdend kan
optreden om criminaliteit te bestrijden. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de
regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk
der Nederlanden inzake politiesamenwerking en bijbehorend wetsvoorstel. Zij hebben
nog enkele vragen aan de regering hierover.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat mede gezien het groeiende probleem van grensoverschrijdende
criminaliteit de politiesamenwerking tussen landen, in dit geval de Benelux-landen,
verbeterd moet worden. Daarbij horen verbeteringen ten aanzien van informatie-uitwisseling
en grensoverschrijdende samenwerking. Dat neemt niet weg dat iedere lidstaat er ook
voor moet zorgen dat de regels zoals die op het eigen grondgebied gelden, ook blijven
gelden in het geval politieautoriteiten uit België of Luxemburg in Nederland actief
zijn of zich van Nederlandse informatiesystemen bedienen. Kan de regering aangeven
op welke wijze dit gewaarborgd blijft?
1. Totstandkoming van het Verdrag
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een nieuw Benelux-politieverdrag
om de tekortkomingen uit het Senningen-verdrag te verhelpen. Kan de regering toelichten
of er ook verbeterpunten uit de evaluatie van het Senningen-verdrag uit 2010 zijn
die uiteindelijk niet zijn verwerkt in het nieuwe Benelux-politieverdrag en dat per
punt onderbouwen?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom het reeds in 2018 gesloten verdrag nu pas
ter goedkeuring en uitvoering voorligt aan het parlement.
2. Doel en opbouw van het Verdrag
De leden van de CDA-fractie lezen dat het accent «logischerwijs» ligt op samenwerking
met België, maar dat bij de oprichting van gemeenschappelijke politiecentra (titel
4) ook één of meerdere buurlanden kunnen deelnemen, bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk.
Deze leden lezen ook over het Verdrag van Enschede over politiesamenwerking met Duitsland;
hoe verhoudt dit verdrag zich tot het Verdrag van Enschede en de politiesamenwerking
aan Nederlands-Duitse grens? Zijn verschillen in hoofdlijnen te duiden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de wetstekst consequent wordt gesproken
over «de persoon in de openbare dienst van een vreemde staat». Dit klinkt deze leden
heel ruim geformuleerd, zowel in functie als in land van herkomst. Is daar specifiek
voor gekozen? Heeft dit nog risico’s? Worden verdragen inzake samenwerking met de
Duitse politie er ook bij betrokken?
3. Eerste titel – Algemene bepalingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de werking niet ziet op samenwerking tussen
bijzondere opsporings- of inspectiediensten, zoals de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
(FIOD) of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar wel op grensoverschrijdend
optreden van speciale eenheden. Kan de regering nader duiden waarom het een wel en
het ander niet en hoe dit juridisch is afgehecht?
4. Tweede titel – Uitwisseling van persoonsgegevens en informatie
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in uitvoeringsovereenkomsten meer gedetailleerde
afspraken nodig zijn vanwege de gevoeligheid van de gegevensuitwisseling en uiteenlopende
nationale wetgeving met betrekking tot het vastleggen en bewaren van kentekengegevens
van voertuigen, de basisregistratie personen en de raadpleging van politiedatabanken.
Deze leden menen te begrijpen dat het verdrag niet in de praktijk in werking kan treden,
totdat die afspraken zijn gemaakt. Zien zij dat juist? Worden die afspraken te zijner
tijd ook nog aan de Tweede Kamer voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
5. Derde titel – Grensoverschrijdend optreden
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voor de politie zonder beperkingen mogelijk
wordt om een grensoverschrijdende achtervolging voort te zetten. Kan de regering nader
toelichten welke belemmeringen op dit moment nog bestaan? Wanneer is precies sprake
van een grensoverschrijdende achtervolging en wanneer gaat dit over in grensoverschrijdende
opsporing? Moet bij grensoverschrijdende achtervolging ook melding worden gemaakt
aan de autoriteiten van het land waar de achtervolging wordt voortgezet? Op welke
manier moeten autoriteiten van dit land worden betrokken bij deze achtervolging?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel,
maar ook in de gemeenschappelijke memorie van toelichting bij het nieuwe Benelux-politieverdrag,
dat grensoverschrijdende achtervolging niet meer beperkt is tot de (strafbare) feiten,
zoals vastgelegd in de regeling inzake het Europees arrestatiebevel. Deze leden vragen
de regering te verduidelijken of grensoverschrijdende achtervolgingen dan voor alle
strafbare feiten mogelijk zijn? Zou dit ook gelden voor overtredingen? Dienen de strafbare
feiten nog in beide verdragslanden strafbaar te zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat België en Luxemburg onder strikte voorwaarden
in onderling overleg af kunnen zien van het zogenaamde deurwaardersmodel, maar dat
Nederland onverkort vasthoudt aan het deurwaardersmodel. Deze leden vragen de regering
waarom deze keuze zo gemaakt wordt. Zijn er geen (praktische) situaties te bedenken
waarbij er niet gewacht kan worden op een ambtenaar van de gaststaat? Waarom maakt
Nederland hier een andere keuze in dan de andere verdragspartijen?
6. Vierde titel – Andere vormen van samenwerking
De leden van de CDA-fractie lezen dat ook voor de aankoop van middelen en materieel
en de uitwisseling van personeel afspraken gemaakt kunnen worden door de bevoegde
diensten. Deze leden vragen de regering te verduidelijken wat hier precies onder verstaan
moet worden. Is het de bedoeling dat Nederland gezamenlijk met België en Luxemburg
materieel voor de politieorganisaties gaat inkopen? Vindt de regering dat wenselijk?
7. Vijfde titel – Bevoegdheden
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat verschillende bevoegdheden die opsporings-
en veiligheidsdiensten naar nationaal recht bezitten grensoverschrijdend kunnen worden
ingezet. Zij vinden dit een positieve ontwikkeling en vinden het ook goed dat de bevoegdheden
niet verder strekken dan de bevoegdheden in de lidstaat waaruit de bevoegde ambtenaar
afkomstig is. Wel zijn deze leden benieuwd of de bevoegdheden tussen vergelijkbare
diensten in verschillende landen dermate overeenkomen dat adequaat gezamenlijk kan
worden opgetreden of dat hier duidelijke taakverdelingen moeten worden gemaakt op
basis van de bevoegdheden. Zijn de bevoegdheden zoals deze nu mogelijk worden, toereikend
om gezamenlijk grensoverschrijdende operaties te starten, bijvoorbeeld in de aanpak
van drugscriminaliteit in het grensgebied?
8. Zesde titel – Grensoverschrijdend optreden van speciale eenheden
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het met dit verdrag en de daarvoor noodzakelijke
wet ook mogelijk wordt om speciale eenheden grensoverschrijdend te laten optreden.
Deze leden vinden dat een goede ontwikkeling en kunnen zich voorstellen dat dit een
belangrijke bijdrage kan leveren aan de bestrijding van zware criminaliteit in de
grensregio. Wel vragen zij de regering op welke manier om bijstand van speciale eenheden
kan worden verzocht en of het niet noodzakelijk is dat nationale speciale eenheden
binnen afzienbare tijd beschikbaar zijn. Is de regering met haar buitenlandse collega’s
voornemens om de speciale eenheden structureel met elkaar te laten trainen op realistisch
gezien te verwachten scenario’s waar grensoverschrijdend moet worden opgetreden? Zo
nee, waarom niet? Is te verwachten dat op termijn gekeken wordt naar capaciteitsafstemming
in bepaalde gebieden, zodat een grensgebied beter uit het ene dan wel het andere land
kan worden bediend? Of is het aanvragen van ondersteuning uit een andere lidstaat
altijd aanvullend in buitengewone situaties?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat met betrekking tot strafrechtelijke aansprakelijkheid
deze in principe gelijk is aan die van de ambtenaar in het land waar de inzet plaatsvindt,
ook wat betreft strafbare feiten. Kennen België en Luxemburg in overgrote mate overeenkomende
strafbaarstellingen en waarborgen in het juridisch proces voor delicten waarvan een
lid van een speciale eenheid realistisch gezien kan worden verdacht? Zijn er delicten
die in een van deze landen aanmerkelijk zwaarder worden gestraft?
9. Financiële en andere gevolgen
De leden van de D66-fractie lezen dat volgens de regering vooraf niet goed te bepalen
is welke kosten de uitvoeringsovereenkomsten met zich mee zullen brengen. Toch maakt
de politie in haar advies een schatting van ca. 1,5 miljoen euro per jaar aan structurele
kosten. Kan de regering toelichten op welke mogelijke kosten deze schatting gebaseerd
is?
10. Bescherming van persoonsgegevens
De leden van de D66-fractie lezen in de toelichting van de regering in reactie op
de opmerkingen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de politie dat de formulering
«in de mate dat het nationale recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij zich
hier niet uitdrukkelijk tegen verzet» in artikel 4, derde lid, van het Verdrag is
gekozen, zodat deze verstrekking voor andere verdragspartijen (ook) mogelijk is op
basis van het Verdrag zelf als ware dit onderdeel van het nationale recht. Kan de
regering verder toelichten waarom met die uitleg niet gekozen is voor een formulering
die een expliciete grondslag in het nationale recht of het Unierecht vereist?
11. Consultatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regioburgemeesters met klem vragen het verdrag
niet in werking te laten treden zolang de uitvoeringsovereenkomsten en -afspraken
niet daadwerkelijk geratificeerd zijn. Deze leden constateren dat de bepalingen uit
het onderhavige wetsvoorstel die zien op de bepalingen uit het wetsvoorstel geweldsaanwending,
pas in werking kunnen treden na inwerkingtreding van de desbetreffende wijzigingswet.
Deze leden vragen de regering waarom er geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van
de regioburgemeesters om het gehele verdrag niet in werking te laten treden, zolang
er geen duidelijkheid is over de uitvoeringsovereenkomsten en -afspraken. Waarom worden
slechts onderdelen van deze wet op een later moment in werking gezet, als ook direct
de gehele wet later in werking kan treden? Zou dit de uitvoerende instanties niet
de benodigde tijd geven om de uitvoeringsovereenkomsten en -afspraken daadwerkelijk
te implementeren?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.